Grote toetsen december toetsenwijzer Nederlands lezen kennen: de kaders in je boek en werkschrift kunnen: de oefeningen die bij de kaders horen materiaal: werkschrift en leerboek Denk aan volgende items die zeker belangrijk zijn: - - - Verwijswoorden (p. 14, 70-71) Signaalwoorden (p. 97) oorzaak en gevolg (p. 58-59, 70-71, 83) soorten teksten die aan bod kwamen (fictie of non-fictie, fabel, recept, gedicht, liedjestekst, reglement, spelreglement, reclame, studietekst, strip, verhaal, diagrammen en tabellen, brief, instructies, tovertrucs, affiche, krantenartikel, zoekertje, strip, tv-overzicht, weerbericht, sportuitslagen, familieberichten, cartoon, jobadvertentie, lezersbrief, …) en hun kenmerken (p. 7-8, 14-15, 25-28, 30, 4651, 68, 83, 90, 101-102, 103-104, 109) beletselteken (p. 13) sleutelwoorden selecteren en in een schema aanvullen, schema’s kunnen lezen (p. 52, 69, 86, 98-99) grote delen van een tekst: inleiding, midden en slot (p. 32) woordenboek: de juiste betekenis, lidwoord, genus, trefwoorden, - - - - synoniemen, samenstellingen, uitdrukkingen, … (p. 4-7, 21, 33, 34-36, 56-57, 91) alinea’s herkennen en vinden, de hoofdgedachte van een tekst of alinea in een goede zin neerschrijven, feit of mening (p. 30, 85) letterlijk of figuurlijk (p. 90-91) vragen beantwoorden over de tekst: schrijver (zender), lezer (ontvanger), bedoeling, boodschap, … (p. 13, 57, 85, 109) vragen beantwoorden over de inhoud van de tekst, over de personages en de gebeurtenissen (p. 20-21, 52, 65-67, 83) samenstellingen (p. 59) betrouwbaarheid van een tekst (p.56) de bedoeling van de schrijver: ontspannen, een mening geven (en zeggen welke dat is), mensen overtuigen (en zeggen waarvan), informatie geven, … (p. 71) taalsystematiek kennen: de kaders in je boek en werkschrift kunnen: de oefeningen die bij de kaders horen materiaal: werkschrift en leerboek, steeds de laatste les van een thema Denk aan volgende items die zeker belangrijk zijn: - woordsoorten (p. 39-45 aanhalingstekens (p. 92-96 zinnen beschouwen (p. 17-19, 61-64, 7882) - werkwoorden (p. 113-114) samenstellingen (zie lezen) woordenboek (zie lezen) Luisteren Hiervoor moet je je niet voorbereiden. spreken Je spreekoefening wordt voorbereid in de klas aan de hand van een boek dat we klassikaal gelezen hebben en aan de hand van thema 4 les 1 (p. 65-67, op een blanco kopie) . Het inoefenen van die voorbereiding is voor thuis. Je krijgt hiervoor de kopietjes mee. spelling kennen: spellingsregels en pakketwoorden kunnen: spellingsregels toepassen op andere woorden materiaal: spellingschrift (kijkwijzers staan achteraan, bij elk pakket staan de juiste nummers vermeld) wat: woordpakket 1 tot en met werkwoorden v.t. 3 (p. 24) BELANGRIJK: - verenkeling en verdubbeling (denk aan het schema) werkwoorden (je moet het schema gebruiken) afkortingen (zowel schrijfwijze van de afkorting als de betekenis uit het hoofd) hoofdletters aardrijkskundige namen verlengingsregel (d of t aan het einde van een woord of woorddeel) creatief schrijven Je weet hoe de volgende tekstsoorten er moeten uitzien: - een recept (p. 30-31, 76-77) een verhaal (inleiding, midden, slot) - poppenspel (p.54) Enkele belangrijke tips op een rij: - Bedenk vooraf waarover je allemaal wil schrijven en in welke volgorde. Zorg dat de volgorde logisch is en erg duidelijk voor de lezer. Werk netjes en in alinea’s, denk om de indeling van teksten (inleiding, midden, slot). Zorg voor juiste zinnen die niet te lang zijn. Maak een tekst leuk om te lezen. Probeer met omschrijvingen en het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden een ‘film’ te maken voor de lezer. Zorg voor voldoende afwisseling: gebruik niet steeds dezelfde woorden of dezelfde soorten zinnen. Herlees zinnen, alinea’s en ten slotte ook je gehele tekst liefst hardop. Zo hoor je ook waar er nog foutjes zitten of waar je de tekst wat mooier of duidelijker kan maken. toetsenwijzer WO De geziene thema’s heb je al wel eens moeten studeren, eigenlijk zou je dus nog veel moeten weten. Maar herhalen en terug uit je hoofd leren is zeker belangrijk. Niet zomaar kunnen opzeggen, maar alles goed begrijpen en nauwkeurig kunnen uitleggen, woorden kunnen verklaren. Met een beetje lezen kom je er dus niet! Wegwijzers (verkeer) Dit onderdeel komt enkel op de toets met gesloten boek! Je werkt voor deze thema’s met je schrift. Achter een thema staat wat er van je wordt verwacht. Vergeet niet om de verkeersregels en de verkeersborden achteraan het schrift in te studeren! Thema 1: schoolomgeving Thema 2: openbaar vervoer Achteraan: verkeersborden en verkeersregels Mundo Je studeert voor deze thema’s steeds met het werkkatern en het bronnenboek. Wat je moet kennen en kunnen staat duidelijk omschreven in de studiewijzers. Die vind je steeds terug op de laatste bladzijde van een werkkatern (‘schriftje’). We maakten bovendien samenvattingen en inhoudstafels, ook die kunnen helpen. Voor het onderdeel gesloten boek mag je geen hulpmiddelen gebruiken, je moet de leerstof dus uit het hoofd kennen. Voor het onderdeel open boek is het belangrijk dat je de inhoudstafels gebruikt om snel op te zoeken in boek en werkkatern. Je moet alle teksten al eens gelezen hebben, je mag plakbriefjes gebruiken om makkelijker pagina’s of onderwerpen terug te vinden. Je moet ook vlot kunnen werken met de atlas (thema 2) en de determinatietabellen of kijkfiches (thema 7). Vergeet je materiaal niet mee te brengen voor deze toets! Thema 1: Kinderen van alle tijden Thema 2: Wegwijs in mijn atlas en in mijn land Thema 7: Leven in de natuur