Week 9 Het werkwoord in de Nederlandse zin: de werkwoordelijke eindgroep Buitenlanders staan vaak verbaasd van het feit dat wij, met uitzondering van de persoonsvorm in hoofdzinnen, alle werkwoorden op een hoop gooien aan het einde van de zin, zoals in zin (i). Zo'n cluster werkwoorden wordt aangeduid als de werkwoordelijke eindgroep. (i) Ik denk dat Jan mij dat vak heeft willen proberen te helpen leren begrijpen. a) - Probeer de woorden van zin (i) in een andere volgorde te zetten met behoud van betekenis (je kunt eventueel te toevoegen of weghalen).. - Door dit soort omzettingen kun je de structuur van zin (i) beter in beeld krijgen Eigenlijk is er sprake van verschillende beknopte bijzinnen in beknopte bijzinnen (zie S&K p. 51-52). De NC's Jan, mij en dat vak vervullen funkties in één of meer van deze beknopte bijzinnen. Probeer te verduidelijken hoe de zin structureel in elkaar zit.. Dat wil zeggen, bepaal op systematische wijze welke samenhang er is tussen de verschillende beknopte bijzinnen en welke funkties de NC's binnen die bijzinnen vervullen. b) Het Nederlands beschikt over een wonderlijk verschijnsel in de werkwoordelijke eindgroep. Dit verschijnsel wordt geïllustreerd in (iv)-(vi). (iv) (v) (vi) a. b. a. b. a. b. Jan heeft mij gezien. Jan heeft mij zien werken. Jan is geweest. Jan is wezen werken. Jan heeft dat niet gewild. Jan heeft niet willen werken. - Wat voor bijzondere eigenschap zien we aan de dag treden in het verschil tussen bovenstaande a-zinnen en b-zinnen? - Geef nog drie van dit soort paren, maar dan niet met zien, wezen of willen. - Bedenk een regel die dit verschijnsel adequaat beschrijft. - Vergelijk de zinnen in (vii). Bij welke van deze zinnen is de regel van toepassing? Maak vergelijkbare voorbeelden met trachten en menen. (vii) c) a. b. Jan heeft proberen te werken. Jan heeft geprobeerd te werken. Vervang in (vii) nu te werken door te zien en voeg de zinsdelen de planeet en met zijn verrekijker toe. - Beschrijf de woordvolgordeverschillen tussen de (a)- en de (b)-zin. - De ANS noemt werkwoorden als proberen "niet-verplicht groepsvormend". Verklaar deze term. - Welke van de volgende werkwoorden zijn verplicht-groepsvormend, welke nietgroepsvormend: denken, komen, blijven, beweren? - Laat zien dat het al of niet groepsvormende gedrag van werkwoorden zich ook voordoet als de persoonsvorm geen hulpwerkwoord van tijd is maar bv. van modaliteit. d) Een bekend syntactisch verschil tussen het Noord- en het Zuidnederlands heeft betrekking op de zgn. "Zuidnederlandse doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep". Laat aan de hand van de volgende (Belgische) zinnen zien wat dat inhoudt: (viii) a. Je zou eigenlijk moeten een verrekijker hebben. b. Ik zou willen naar dat colloquium gaan. c. Hij denkt dat ze zoiets zouden kunnen mooi vinden. e) Een andere bijzonderheid in de werkwoordelijke eindgroep heeft te maken met de aan- / afwezigheid van te. Werkwoorden in de infinitief moeten soms worden voorafgegaan door te, soms is te verplicht afwezig, en soms bestaat er een keuze. Een duidelijk voorbeeld van een verplicht te betreft het werkwoord in een infinitivale om-zin, als in (ix). Een duidelijk geval waarin te onmogelijk is, zien we indien het werkwoord wordt voorafgegaan door het werkwoord kunnen als in (x). (ix) (x) a. b. a. b. Jan probeert om mij TE spreken. Jan dwingt mij om mijn werk af TE maken. Jan kan mij *TE spreken. Jan kan zijn werk af *TE maken. - Ga na of het verplichte optreden van te in (ix) direct gekoppeld is aan het optreden van om, dwz is TE ook verplicht als om afwezig is? - Onderzoek wat er gebeurt als de persoonsvorm in de hoofdzin in (ix) beweren, zien, beloven, doen of vragen is. - Onderzoek voor welke modale hulpwerkwoorden hetzelfde geldt als voor kunnen in (x). Ga daarbij uit van de rij modale hulpwerkwoorden in S&K p.19. - De werkwoorden leren, helpen, durven en hoeven zien we soms optreden met te en soms zonder te. Geef voorbeelden van deze varianten bij elk van deze werkwoorden. f) De ANS formuleert op p. 970 (par.18.5.4.1.II) voor een aantal werkwoorden (waaronder hoeven en durven) een aantal condities waaronder te kan worden weggelaten. Kloppen de volgende zinnen met deze condities? (xi) a. Ik denk dat zij tijdens de feestdagen niet hoeven werken. b. *Piet hoeft niet werken. c. Hij voelt zich pas bij iemand thuis als hij daar rustig op de w.c. durft zitten. d. Hij heeft nooit om geld durven vragen. e. Ze vermeden onderling contact, zodat ze geen blijk hoefden geven van hun oordeel. g) Bij helpen en leren hangt de aan- of afwezigheid van te volgens sommigen ook met (subtiele) betekenisverschillen samen. Ben je het hiermee eens als je de volgende zinnen vergelijkt? Zo ja, probeer dan het verschil te benoemen. (xii) a. Jan helpt Kees de fietsendief aanhouden b. Jan helpt Kees de fietsendief aan te houden. c. De kinderen van groep drie leren *te lezen/lezen. d. Langzamerhand leerde zij met tegenslagen om te gaan/*omgaan. h) Vergelijk nu de volgende twee zinnen ten aanzien van de aan-/afwezigheid van te. (xi) a. b. Ik weet dat Jan altijd zit TE vissen Ik weet dat Jan nooit meer wil zitten (TE) vissen. -Wat bepaalt, volgens de condities van de ANS, in deze zinnen de aan/afwezigheid van te? - Welke werkwoorden gedragen zich nog meer als zitten in (xi)? - Wat is de betekenis van zitten etc.? Houdt daarbij rekening met het feit dat als iemand tegen je zegt “Zit niet zo te zeuren” het niet echt uitmaakt of je ook werkelijk zit. - Is er een relatie tussen de al of niet aanwezigheid van te en de al of niet letterlijke betekenis van zitten etc.?