Theorie bij toets leesvaardigheid blok 1 tot en met 4, klas 1. 1. Manieren van lezen Zoekend lezen Globaal lezen Grondig/intensief lezen Studerend lezen Gericht zoeken naar bepaalde informatie Je wilt weten of een tekst je interesseert, je leest daarvoor titel, 1e-zinnen, laatste zin, lettertype, illustraties Je wilt meer over het onderwerp te weten komen, je leest de gehele tekst Je leest de tekst en herhaalt tekstdelen omdat je de informatie moet onthouden 2. Onderwerp en titel Onderwerp Titel / Kop Je geeft in één of in een beperkt aantal woorden weer waarover de tekst gaat. Het geformuleerde onderwerp bestaat niet uit een zin. Op basis van enkel het onderwerp valt nog niet te bepalen wat er over het onderwerp geschreven wordt. Kan verwijzen naar het onderwerp, het is ook mogelijk dat de titel enkel de nieuwsgierigheid moet opwekken bij de lezer. In dit laatste geval is een verwijzing naar het tekstonderwerp niet noodzakelijk. 3. Alinea Alinea Een tekst bevat één hoofdonderwerp. Dit hoofdonderwerp wordt in een tekst van diverse kant belicht. Iedere nieuwe invalshoek staat hierbij beschreven in een daaropvolgende alinea. Een alinea bevat dan ook een deelonderwerp. 4. Citeren Citaat Op twee manieren kan er geciteerd worden. 1. De hele zin wordt overgeschreven en tussen aanhalingstekens geplaatst. Achter de zin staat tussen haakjes de regelnummering. 2. De eerste twee, en de laatste twee woorden worden overgenomen met daartussen drie punten. Achter de zin staat tussen haakjes de regelnummering. 5. Tussenkopjes. Tussenkop Hiermee wordt een titel boven een alinea bedoeld. De alinea na de inleiding krijgt geen tussenkop. De tussenkop verwijst naar het deelonderwerp dat in de alinea aan de orde komt, zo’n kop dient dan ook niet om de lezer nieuwsgierig te maken. Tussenkopjes verwijzen concreet naar het deelonderwerp. 6. Inleiding. Inleiding Hiermee wordt de eerste alinea van een tekst bedoeld. De functie van de inleiding is de lezer bekend te maken met het onderwerp van de tekst. Daarbij wordt getracht nieuwsgierigheid op te wekken. Soms omvat de inleiding twee alinea’s. 7. Middenstuk Middenstuk of kern De alinea’s tussen inleiding en slot behoren tot de kern van de tekst. De deelonderwerpen behorend bij het hoofdonderwerp worden hier per alinea beschreven. 8. Slot Slot Hier vindt de afronding van het hoofdonderwerp plaats. Het slot kan bestaan uit een samenvatting van de tekst, waarbij de belangrijkste tekstelementen nogmaals herhaald worden. Ook kan een slot een conclusie bevatten, in dit geval is er gebruik gemaakt van het woord ‘dus’, of je kunt dit woord in de concluderende zin toevoegen. 9. Verbanden Inleiding en slot Hierbij wordt in het slot de hoofdgedachte uit de inleiding herhaald. Men spreekt in dit kader wel van ‘rondschrijven’. 10. Verwijzingen Verwijswoorden Een verwijswoord verwijst naar een in de tekst eerder genoemd begrip. In enkele gevallen wordt echter gebruik gemaakt van een synoniem. Verwijswoorden zorgen ervoor dat een begrip niet telkens weer herhaal wordt, woordherhaling wordt door lezer als storend ervaren. 11. Alinea-opbouw Alinea-opbouw Een alinea bestaat uit een kernzin en een toelichting. De kernzin kan aan het begin van een alinea staan (zin één of twee), zo’n zin kan ook de laatste zin van een alinea zijn, in veel gevallen bevat deze dan een conclusie of mening. 12. Publiek Publiek Een schrijver schrijft omdat hij gelezen wil worden. Het is dan ook belangrijk dat hij rekening houdt met zijn publiek. Een schrijver doet dit door bijvoorbeeld gebruik te maken van kortere of langere zinnen, makkelijke of moeilijker woorden, gemakkelijke of wat ingewikkelde formuleringen etc. Zo bereikt hij kinderen, jongeren of volwassenen. 13. Schrijfdoelen Schrijfdoelen 1. Informatie geven – iets nieuws vertellen 2. Mening geven – een beschrijving van de schrijver over een onderwerp iets vindt, het is hierbij niet per definitie noodzakelijk dat de lezer de mening van de schrijver overneemt 3. Overtuigen – De schrijver wil zijn gelijk halen, de lezer moet de mening van de schrijver overnemen 4. Overhalen – De lezer wordt aangespoord iets te ondernemen, hij moet bijvoorbeeld een product kopen 5. Amuseren – behoort niet bij het onderdeel zakelijk teksten. Een amuserende tekst is bedoeld ter verstrooiing, vermaak. 14. Tekstsoorten Tekstsoorten - brief - krantenartikel - reclametekst - interview - schoolboek - recept - gebruiksaanwijzing - e-mail - verhaal (fictie)