Cursus Formuleren Nieuw Nederlands – formuleringsfouten versie 2 Suraj Harylallsingh januari 2012 Document Dit is een zelfgemaakte versie van de theorie van de Cursus Formuleren uit Nieuw Nederlands 4 vwo. Dit document bestaat uit 9 A4'tjes theorie met inclusief veel duidelijke voorbeelden met uitgebreide toelichting. Het omvat alle stukjes theorie van elke paragraaf uit de Cursus Formuleren Nieuw Nederlands 4 vwo. (Controversiële) informatie De door Nieuw Nederlands verschafte informatie is niet altijd even duidelijk en soms zelfs incorrect. De informatie op de stencils wordt door de taalorganisaties Onze Taal en Taaluniversum als juist beschouwd. Handhaaf bij verschil dus de informatie op de stencils. Verschillende versies Van de stencils voor formuleren zijn er twee versies: ‘Cursus Formuleren Nieuw Nederlands – formuleringsfouten versie 1’ en ‘Cursus Formuleren Nieuw Nederlands – fomruleringsfouten versie 2’. In de eerste versie zijn alle fomuleringsfouten uit Cursus Formuleren uit Nieuw Nederlands 4 vwo kort toegelicht met enkele voorbeelden. Deze versie is beknopt opgebouwd en is voor de formuleerders die geen baat hebben bij uitgebreide toelichting en veel voorbeelden, maar die baat hebben bij korte, beknopte uitleg. Deze versie is de kortste van de twee: acht A4’tjes. De tweede versie bevat eveneens een toelichting van alle formuleringsfouten uit Cursus Formuleren uit Nieuw Nederlands 4 vwo. Deze versie bevat echter meer voorbeelden en bovendien uitgebreidere toelichting. Deze versie draait om (uigebreide) toelichting – vanaf de basis tot in detail – met behulp van veel voorbeelden. Hierdoor is deze versie voor zowel de zwakkere formuleerders geschikt als voor de gevorderde formuleerders. Deze versie is door alle toelichting iets langer dan de eerste: negen A4’tjes. Bronnen De stencils zijn deels opgebouwd uit eigen kennis en deels uit informatie van (betrouwbare) bronnen. Bij het maken van deze stencils is gebruikgemaakt van de volgende bronnen: - de website en taaladviesdienst van Genootschap Onze Taal (onzetaal.nl/); - de website en taaladviesdienst van taalorganisatie Taaluniversum (taaladvies.net/); - de Nederlands-wiki van Suraj Harylallsingh (eigen website; surajharylallsingh.pbworks.com/); - het lesboek Nieuw Nederlands 4 vwo (2008; Cursus Spelling). Meer informatie Ga voor meer informatie over forumleren en dergelijke onderwerpen naar mijn wiki. Webadres: www.surajharylallsingh.pbworks.com/ Dubbelop Je kun op een aantal manieren iets (foutief) dubbelop zeggen. Deze worden hieronder toegelicht (met behulp van) voorbeelden. Onjuiste herhaling Bij onjuiste herhaling wordt een woord, meestal een (vast) voorzetsel, ten onrechte voor een tweede (of meerdere) keer gebruikt. Het wordt opgelost door een van de twee (meestal het tweede) weg te laten. Ik ben daarnaar erg benieuwd naar. In deze zin is het (vaste) voorzetsel ‘naar’ ten onrechte twee keer gebruikt: een van de twee moet weg. Het is onderdeel van de vaste combinatie 'benieuwd zijn naar'. Dat ‘naar’ in combinatie met ‘daar’ gebruikt is, maakt niks uit: het blijft onjuiste herhaling. ‘Naar’ heeft in beide gevallen een voornaamwoordelijk bijwoord gevormd met ‘daar’. In het tweede geval is dat weer gescheiden. Ik ga dat ook niet doen ook. In deze zin is ook (foutief) twee keer gebruikt. Een van de twee moet weg, maar de betekenis van de zin is enigszins afhankelijk van welke je weglaat: ‘Ik ga dat ook (= net als jij) niet doen’ of ‘Ik ga dat niet doen ook (= echt niet!)’. Van zulke dingen houd ik niet van. In deze zin is van (foutief) tweemaal gebruikt: de tweede moet weg. De eerste kan niet weg, omdat je dan geen juiste zin overhoudt. Aan haar heb ik echt een hekel aan. In deze zin is het voorzetsel ‘aan’ – onderdeel van 'een hekel hebben aan' – onterecht voor de tweede keer gebruikt: de tweede moet weg. Hier kun je niet kiezen welke je weglaat, omdat je bij weglating van de eerste ‘aan’ geen goede zin overhoudt. Tautologie Bij tautologie zeg je tweemaal hetzelfde met verschillende woorden. Twee kenmerken van tautologie: 1. Het gaat vaak om dezelfde woordsoort. (Meestal zijn dit twee bijvoeglijk naamwoorden of zelfstandige naamwoorden.) 2. Er zijn meestal twee oplossingen. (Je kunt of het ene, of het ander woord weglaten, het maakt niet uit welk woord. Let op: bij werkwoorden kun je er vaak een ‘ongestraft’ weglaten, maar moet je de zin anders formuleren om de andere erin te laten passen.) Het is verplicht autogordels te moeten dragen. In deze zin zeg je tweemaal dat iets verplicht is: met verplicht en met moeten. Als je zegt dat iets verplicht is, betekent het automatisch dat het moet (en omgekeerd). Je moet moeten hier dus weglaten. Verplicht kan je niet weglaten, omdat je dan geen goede zin overhoudt, maar je kunt de zin wel ‘aanpassen’, zodat moeten erin past: Je moet autogordels dragen. Ik houd van frisdranken, zoals bijvoorbeeld cola, sprite en sinas. In deze zin worden de voorbeelden van frisdranken dubbel aangekondigd: door zoals én bijvoorbeeld. Een van de twee moet dus weg. Het maakt niet uit welke. Het zijn beide voegwoorden (bij een toelichtend verband). Maar ik heb daar echter niets van gemerkt. In deze zin zeggen maar en echter hetzelfde: een van de twee moet hier weggelaten worden. Het maakt niet uit welke. De woordsoort is niet gelijk: maar is een (nevenschikkend) voegwoord, terwijl echter een voegwoordelijk bijwoord is. Ze liggen dicht bij elkaar. Het verschil is dat een voegwoord tussen de zinnen staat en een voegwoordelijk bijwoord – dat een zinsdeel op zich is – niet. Want jij hebt immers hulp nodig. In deze zin zeggen want en immers hetzelfde: je moet een van de twee weglaten. Het maakt niet uit welke. De woordsoort is hier niet gelijk: want is – net als maar – een nevenschikkend voegwoord, maar immers is een voegwoordelijk bijwoord – net als echter. Pleonasme Bij een pleonasme benadruk je een eigenschap van een woord of woordgroep nogmaals met een ander(e) woord(groep). Twee kenmerken van pleonasme: 1. Het gaat vaak om verschillende woordsoorten. (Meestal zijn dit een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord.) 2. Er is meestal (slechts) een oplossing. (Je kunt maar een van de twee woorden weglaten. Een van de woorden is het ‘kernwoord’ en is niet weg te laten, omdat er anders geen woord is waarbij iets gezegd dan worden!) Dat kind heeft een ronde bal. In deze zin benadrukt ronde (onnodig) een eigenschap van bal: ballen zijn altijd rond. Ronde moet hier weg. Bal kan je niet weglaten, omdat je anders geen ‘kernwoord’ overhoudt; er is geen woord om iets bij te zeggen! Het gaat hier om een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord, dus de woordsoort is gelijk. De aanwezige bezoekers verzorgden een daverend applaus. In deze zin benadrukt aanwezige een eigenschap van bezoekers. Dit is echter onnodig, omdat een bezoeker altijd aanwezig is. Omdat bezoeker het ‘kernwoord’ is, kun je het niet weglaten. Hier wordt tenslotte iets bij gezegd. Je moet aanwezige dus weglaten, want dat woord voegt (onnodig) iets toe aan het ‘kernwoord’. Het gaat hier wederom om een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord. Of: je mag ook aanwezige (omdat het naar meerdere personen verwijst) zelfstandig maken aanwezigen. Op eerste kerstdag lag er witte sneeuw. In deze zin benadrukt witte (onnodig) een eigenschap van sneeuw: sneeuw is altijd wit. Je kunt sneeuw niet weglaten, omdat je met witte ‘te weinig’ uitdrukt. Witte moet hier weg. Dit is tenslotte het woord waarmee een eigenschap van sneeuw onnodig nog eens benadrukt wordt. Het gaat wederom om een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord. Bij elke bestelling krijgt u een gratis cadeautje. In deze zin benadrukt gratis (onnodig) een eigenschap van cadeautje: een cadeautje is altijd gratis (anders zou het geen cadeautje zijn). Je moet hier gratis weglaten, want dat voegt onnodig iets toe. (Cadeautje kan je niet weglaten!) Comtaminatie Bij een contaminatie vermeng je ten onrechte meerdere woorden, woordgroepen of uitdrukkingen. Een contaminatie wordt ook wel 'verhaspeling' genoemd. Het is belangrijk dat je de oorspronkelijke verhaspelde woord(groep)en of uitdrukkingen herkent. Naar aanleiding hiervan haal je er een weg. Meestal maakt het niet uit welke, omdat ze vaak hetzelfde zeggen. Die koffer weegt helmaal niet zwaar. Hier zijn de vaste combinaties 'zwaar zijn' en 'veel wegen' met elkaar vermengt. Nadat je weet welke de verhaspelde delen zijn, kijk je welke in de zin past. In dit geval allebei: 'Die koffer weegt helemaal niet veel' of 'Die koffer is helemaal niet zwaar'. Als middelbare scholier zijnde, heb ik veel huiswerk. In deze zin zijn de vaste combinaties 'als ...' en '... zijnde' onterecht vermengt tot 'als ... zijnde'. Je moet de contaminatie uit elkaar halen en dan een van de twee weghalen. Het maakt niet uit welke, dus kun je of als of zijnde weghalen. Dat kost veel te duur. Hier zijn de vaste combinaties 'kost veel' en 'is duur' ten onrechte vermengt. Ook hier passen beide delen in de zin. De zin moet worden 'Dat is veel te duur' of 'Dat kost veel te veel.' Ik zal je moeder even optelefoneren. Hier zijn 'opbellen' en 'telefoneren (met)' met elkaar verhaspeld. Als je ze opbellen weglaat, zie je dat je bij een zin met telefoneren geen goede zin overhoudt. Aangezien bij telefoneren het (vaste) voorzetsel met hoort, moet je de zin anders formuleren (met met). De zin moet worden: 'Ik zal je moeder even opbellen' of 'Ik zal even met je moeder telefoneren.' Dubbele ontkenning Bij een dubbele ontkenning gebruik je een ontkennend woord samen met een woord dat op zich al ontkennend is (voorkomen, verbieden). Je ontkent ten onrechte twee keer, waardoor je zegt dat iets juist wel het geval is of moet zijn (= bevestigd). Ik heb nooit geen honger. Door dubbel te ontkennen zeg je hier dat je nooit geen (= altijd) honger hebt. Dit wordt (zeer waarschijnlijk) niet bedoeld: een van de twee ontkennende woorden moet weg. Afhankelijk van welk woord wordt weggelaten, ontstaat een klein verschil: ‘Ik heb geen (= momenteel niet) honger’ en ‘Ik heb nooit (= op geen enkel moment) honger.’ Ik wil voorkomen dat ik deze zin niet fout formuleer. In deze zin gebruik je het ontkennende woord niet samen met het ontkennende werkwoord voorkomen: er ontstaat een dubbele ontkenning. Het ontkennende woord (niet) moet weg, want nu wil je juist zeggen dat je deze zin fout wil formuleren. Of: je mag ook voorkomen weglaten, maar dan moet je de zin wel anders formuleren: Ik wil deze zin niet fout formuleren. Ik verbied jullie dat niet te doen. Het werkwoord verbieden heeft op zich al een ontkennend karakter en je haal dat juist weg door dat weer te ontkennen. Zo wordt de zin bevestigend. Je moet niet hier weglaten. Je kunt verbied hier niet weglaten, omdat je anders een persoonsvorm mist. Ik ga daar nooit niet heen. Hier zeg je dat je daar altijd heen gaat, want je ontkent dat je er nooit heen gaat. Dit moet niet, dus moet een van beide woorden worden weggelaten. Je mag kiezen, maar ook hier ontstaat – afhankelijk van welke woord er weggelaten wordt – een klein verschil in betekenis: ‘Ik ga daar nooit (= op geen enkel moment) heen’ en ‘Ik ga daar niet (= momenteel niet) heen.’ Ezelsbruggetje: vergelijk het met -1 X -1 = (+)1. Er wordt iets ‘negatiefs’ bedoeld, maar er wordt iets anders ‘negatiefs’ aan toegevoegd, waardoor er (ongewenst) iets ‘positiefs’ ontstaat. Oplossing: haal een ‘negatieve’ weg. (Is dit wel bedoeld, formuleer dan de zin helemaal zonder ontkennende (‘negatieve’) dingen.) Onjuiste verwijswoorden Bij onjuiste verwijzing gebruik je een onjuist verwijswoord. Dit komt vooral omdat mensen het woordgeslacht van een woord niet kennen, maar er zijn nog een aantal andere categorieën onjuiste verwijzingen. Deze worden hieronder toegelicht met voorbeelden. De oplossing is simpel: vervang het foute verwijswoord door een juist verwijswoord. Deze, die, dit of dat (als aanwijzend voornaamwoord)? - Met die verwijs je naar een de-woord dat ver weg is: Die huizen staan verderop, Ik zie die man helemaal daar lopen. - Met dat verwijs je naar een het-woord dat ver weg is: Dat meisje woont wel tien straten verder!, Dat gebouw staat ver weg. - Met deze verwijs je naar een de-woord dat dichtbij is: Deze man loopt naast mij, “Deze appels hier graag, meneer”, zei Jan. - Met dit verwijs je naar een het-woord dat dichtbij is: Dit blaadje ligt vlak voor me, Net achter me zit dit jongetje. Meestal moet je uit de context afleiden of iets dichtbij of ver weg is. Dat of wat (als betrekkelijk voornaamwoord)? Je gebruikt wat als je verwijst naar ... een onbepaald voornaamwoord: Is dit alles wat je kunt?, Dit is iets wat ik wil doen! ... een hele zin of gebeurtenis: Het bedrijf ging failliet, wat verrassend was, na jaren winst. ... een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord (meestal een vergrotende of overtreffende trap): Dit is het beste wat ik ooit gedaan heb, Dat is het leuke wat ik vertel. In alle andere gevallen (bij alle andere het-woorden) verwijs je met dat: Het huis dat leegstaat, Het boek, dat daar ligt. Die of wie (als betrekkelijk voornaamwoord)? Je gebruikt die om te verwijzen naar de-woorden. Je mág die door wie vervangen als het antecedent een persoon is én als die/wie een meerwerkend voorwerp is, maar dat hoeft niet. Let wel: na een voorzetsel is alleen maar wie correct. De serveerster, die (wie) we een fooi gaven, was erg aardig. (Die kan sowieso, omdat serveerster een de-woord is. Maar ook wie is mogelijk: het antecedent is een persoon én wie is meewerkend voorwerp van de bijzin ‘wie we een fooi gaven’.) De hond, die we een kluif gaven, was braaf. (Die is hier correct, want ‘de hond’ is geen persoon) Als er in beide zinnen het voorzetsel aan had gestaan, was enkel wie juist (‘aan die’ ‘aan wie’) ‘… wie’ of ‘waar…’ (betrekkelijk gebruikt)? Je gebruikt [voorzetsel] + wie als je naar personen verwijst: De agent met wie wij spraken, De leerling, over wie zij het had Als je naar niet-personen verwijst, gebruik je waar + [voorzetsel] (aaneen): De muziek, waaraan ik mij ergerde. Dit onderscheid wordt meestal alleen in de formele schrijftaal aangehouden; zinnen met ‘waar…’ bij personen zijn niet ‘fout’. Hen of hun? Hun komt voor als indirect object (het is vervangbaar door [voorzetsel] + hen): Ik schenk hun (= voor hen) een kop thee in. Hun komt ook voor als bezittelijk voornaamwoord: Ze lieten hun jas liggen, Dit is hun boek, Hun huis is hiertegenover. Hen komt voor als lijdend (en oorzakelijk) voorwerp: Ik zag hen gisteren, Als ik hen was … Hen komt voor na voorzetsels: De prijs is voor hen, Ik geef het aan hen. Let op: als het voorzetsel wordt weggelaten (bij een indirect object) vormt hun zich. Hun en hen kunnen nooit onderwerp zijn: Hun hebben veel geld (FOUT!) Ze hebben veel geld. Vervang ‘hun’ door ‘ze’! In veel gevallen is ze een goed alternatief voor zowel hun als hen: Ik ken hen/ze goed, Ik geef hun/ze een koekje. In de informele (spreek)taal mag je hen en hun door elkaar gebruiken. In de (formele) schrijftaal is dit niet aan te raden. Hij, zij of het; hem of haar; zijn of haar? Het onderstaande schema geeft aan wanneer je welk verwijswoord gebruikt. Antecedent de-woord (mannelijk) de-woord (vrouwelijk) het-woord (onzijdig) Meervoudig zelfstandig naamwoord persoonlijk voornaamwoord hij, hem zij, ze het [ow:] zij, ze [lv:] hen (ook na een vz) [mv (io):] hun bezittelijk voornaamwoord zijn, z'n haar, 'r zijn, z'n hun Hij = ow; hem = alle andere gevallen; zij bij personen; ze bij niet-personen aanwijzend voornaamwoord deze, die deze, die dit, dat deze, die betrekkelijk voornaamwoord die die dat die Het kabinet heeft haar plannen bekend gemaakt. Kabinet is een onzijdig woord, maar je verwijst met haar. Dit doe je alleen bij vrouwelijke woorden. Naar een onzijdig woord moet verwezen worden met het of zijn. Hier moet met zijn verwezen worden en niet met het, omdat hier een bezittelijk voornaamwoord nodig is en geen persoonlijk voornaamwoord (zie schema). Omdat de band lek is, moet ze gerepareerd worden. Band is een mannelijk woord en daarom moet je er met een mannelijk verwijswoord naartoe verwijzen: hij. Ze is een vrouwelijk verwijswoord en is dus fout. Als het bijvoorbeeld 'de kano' geweest was, kon het wel, omdat kano vrouwelijk is (en een niet-persoon) en je daarom met ze verwijst. Hier is een persoonlijk voornaamwoord nodig, vandaar ze (zie schema). De man dat niet heeft betaald, krijgt een aanmaning. Hier verwijs je naar man met dat. Dit is incorrect, omdat man een (mannelijk) de-woord is. Hier is een betrekkelijk voornaamwoord nodig, dus verwijs je met die (zie schema). De mensen doen waar hun zin in hebben. Hun slaat terug op mensen. Hun verwijst weliswaar naar meerdere personen, maar alleen als indirect object of bezittelijk voornaamwoord. Hier is hun geen van beide en moet daarom vervangen worden door ze. Mensen is een meervoudig zelfstandig naamwoord en hier is een persoonlijk voornaamwoord nodig, vandaar ze (zie schema). Vaag verwijzen Bij vage verwijzingen wordt (te) vaag verwezen. Meestal zelfs naar iets wat niet in de zin staat! Soms heeft het verwijswoord meerdere antecedenten en is het onduidelijk wie of wat nou bedoeld wordt. Je kunt het oplossen door de vage verwijzing te vervangen door wat bedoelt wordt. Toelichting (met voorbeelden) hieronder. De voetbalwedstrijd werd tot groot ongenoegen van hen afgelast. Hen verwijst hier naar iets wat niet in de zin staat. Het staat waarschijnlijk wel in de context: het zijn (waarschijnlijk) de fans. Vervang hen door wat bedoeld wordt: De voetbalwedstrijd werd tot groot ongenoegen van de fans afgelast. De surveillanten moeten bij leerlingen de toetsen afnemen en ze moeten afgeleverd worden bij de vakdocenten. Het lijkt logisch dat ze naar toetsen verwijst, omdat dat het meest voor de hand ligt bij afleveren aan … Ook deze verwijzing is (te) vaag, omdat ze op meer dingen dan toetsen kan slaan: op leerlingen en surveillanten. Vervang ze door wat bedoelt wordt: De surveillanten moesten bij leerlingen toetsen afnemen en die toetsen moeten afgeleverd worden bij de vakdocenten. Ik ben blij dat de vaas hoog is weggezet: zo kan ze hem niet laten vallen. In deze zin verwijst ze niet naar vaas (dat doet hem al), maar ze verwijst naar iets wat niet in de zin staat, maar in de context aanwezig is. Dit is (te) vaag, omdat je nu niet precies weet wat er bedoelt wordt (waarschijnlijk iets als ‘mijn kleine zusje’). Vervang ze door het bedoelde: Ik ben blij dat de vaas hoog is weggezet, zo kan mijn kleine zusje hem niet laten vallen. Incongruentie Als twee zinsdelen - meestal het onderwerp en de persoonsvorm - niet in overeenstemming zijn, heet dat incongruentie. Er is maar een oplossing: zorg ervoor dat de zinsdelen weer in overeenstemming zijn. Incongruentie ontstaat vaak als het onderwerp en de persoonsvorm ver uit elkaar staan, waardoor je het overzicht verliest. Maar incongruentie ontstaat vaker nog wanneer het onderwerp meervoudig lijkt, maar enkelvoudig is. Tegenwoordig zijn soms beide varianten goed. Hieronder wordt dit allemaal toegelicht met (behulp van) voorbeelden. De jeugd van tegenwoordig hebben het maar druk met al dat huiswerk. Hier is 'de jeugd' het onderwerp en hebben de persoonsvorm. Hebben is echter niet correct, omdat hebben bij een meervoudig onderwerp hoort, terwijl ‘(de) jeugd’ enkelvoudig is (ook al gaat het altijd om meerdere personen). Je moet het hier zien als een vaste groep, dus een ding (enkelvoud). Hetzelfde geldt voor woorden als kudde en rij(tje). De politie arresteren veel mensen. Hier is 'de politie' het onderwerp. Dit onderwerp is enkelvoudig. Het is - net als jeugd - een vaste geheel. Hier mag dus geen meervoudige persoonsvorm (arresteren) gebruikt worden. Je moet hier arresteert gebruiken. De groep hebben korting gekregen. In deze zin werd groep als meervoud gezien, terwijl het enkelvoud is. Heeft is daarom de correcte persoonsvorm. Het is niet onlogisch dat werd gedacht dat groep meervoud was: het gaat altijd over meerdere personen. Toch word dit als enkelvoud gezien, net als bij de meeste groepsaanduidende woorden. Bijvoorbeeld: menigte en kudde. Zij willen voorkomen dat de mensen die nu leven schade toebrengen aan de planeet en het zo de volgende generatie onnodig moeilijk maakt. Hier is 'de mensen die nu leven' het onderwerp. De mensen die nu leven maken het zo de volgende generatie moeilijk. Dit is in deze zin niet gezien. Er is van uitgegaan dat 'de generatie' het onderwerp is en daarom is een enkelvoudige persoonsvorm (maakt) gebruikt. Dit moet maken zijn, omdat (nog steeds) 'de mensen die nu leven' het onderwerp is en dat is meervoudig. Een aantal … Bij zinnen met ‘een aantal …’ zijn beide varianten goed! Na ‘een aantal’ volgt altijd een meervoud. Je kunt de persoonsvorm betrekken op ‘een aantal’ (ev ev persoonsvorm), maar ook op dat meervoud (mv mv persoonsvorm). Een aantal mensen is/zijn naar de vergadering. Is: wordt betrokken op ‘een aantal’, de mensen worden als los van elkaar gezien (ze gingen ieder apart naar de vergadering). Zijn: wordt betrokken op ‘mensen’, de mensen worden als geheel gezien (ze gingen als groep naar de vergadering). Hetzelfde geldt voor woorden als handjevol, massa, stel(letje) en -tal (zoals tiental): Een massa mensen ging/gingen naar het plein, Een duizendtal mensen tekende/tekenden een protest aan. Bij woorden als een (hele)boel, een hoop en een paar (niet als ‘set van twee’!) komt een meervoudige persoonsvorm. Dat-als-constructie Bij een dat-als-constructie plaats je een bijzin (van voorwaarde) die begint met ‘als’ na 'ik vind/denk dat'. (‘Als’ 'botst' met dat in 'ik vind/denk dat'.) Je kunt de zin beter herformuleren of de bijzin een andere plek geven. Hieronder toelichting met enkele voorbeelden. Ik denk dat als jongeren te veel soaps kijken, ze een verkeerd beeld krijgen van liefde en relaties. Hier 'botst' het voegwoord als met dat in 'ik denk dat'. Je moet ervoor zorgen dat deze woorden niet naast elkaar komen te staan. Mogelijke oplossing: 'Ik denk dat jongeren een verkeerd beeld krijgen van liefde en relaties, als ze te veel soaps kijken.' Ik vind dat als je iets vind, je dat gewoon moet kunnen zeggen. Deze zin begint met 'Ik vind dat'. Dat 'botst' met de bijzin (van voorwaarde) die met als begint. Er staan namelijk twee voegwoorden naast elkaar en dat mag niet. Je kunt de zin beter formuleren met 'volgens mij', zodat dat en als niet meer naast elkaar staan. Mogelijke oplossing: Volgens mij moet je als je iets vindt, dat gewoon kunnen zeggen. Voegwoorden 'botsen' Het kan ook voorkomen dat als (of een ander voegwoord) niet na 'ik denk dat' of 'ik vind dat' staat, maar na een (ander) voegwoord. In dat geval 'botst' het voegwoord met als (of een ander voegwoord). Je moet de zin dan anders formuleren, zodat er geen twee voegwoorden naast elkaar staan. Omdat dit net zoiets is als de ‘botsing’ van dat en als, wordt het soms ook ‘…-…-constructie’ genoemd (met de botsende voegwoorden op de puntjes). Meestal komt als op de tweede puntjes. Als op de tweede puntjes als (of wanneer) komt, wordt dit soms een ‘tangconstructie (= tussen geschoven bijzin van voorwaarde) genoemd. Deze komt ook voor als binnen een zinsdeel een bijzin van voorwaarde is geschoven: De als gevolg van een hartstilstand gestorven man, werd begraven. Je moet deze opdracht doen, omdat als je hem niet doet je een 1,0 krijgt! Hier 'botsten' de voegwoorden omdat en als met elkaar. Je moet de bijzin een andere plek geven. Mogelijke oplossing: 'Als je deze opdracht niet doet krijg je een 1,0, dus je moet hem wel doen!' Je moet voor wiskunde altijd een rekenmachine bij je hebben, zodat als je een moeilijke som krijgt je die zo kunt uitrekenen. Hier 'bosten' zodat en als met elkaar. Je moet ook hier de bijzin een andere plek geven. Mogelijke oplossing: 'Als je een moeilijke som krijgt, moet je die zo kunnen uitrekenen, dus moet je voor wiskunde altijd een rekenmachine bij je hebben.' Of: je kunt in dit geval ook twee zinnen maken ( dus naar tweede zin en moet en je omkeren).) Foutieve samentrekking Bij samentrekking laat je een deel van een woord of zin weg, omdat dit deel twee keer hetzelfde is. Dit kan bij woorden: grote (...) en kleine smoothies; woorddelen: voor- en nadelen; zinsdelen: 'Hij koopt witlof en hij (...) noedels.' Los het probleem op door het samengetrokken zinsdeel (in de juiste vorm!) in te vullen, zodat de zin (weer) klopt. Hieronder wordt dit toegelicht met voorbeelden. Als je twee zinnen met en, maar, of of want aan elkaar plakt, mag je onder drie voorwaarden delen die hetzelfde zijn weglaten: 1. De betekenis moet hetzelfde zijn. 2. Het de vorm (getal en persoon) moet gelijk zijn. 3. De grammaticale functie moet hetzelfde zijn: je moet twee keer hetzelfde zinsdeel hebben. Als aan een van deze drie voorwaarden niet wordt voldaan, is de samentrekking fout. Je kunt sowieso beter samentrekkingen met en, maar, of of want vermijden. Zij heeft haar vriendin opgebeld en (...) gezegd dat ze niet komt. Hier is de grammaticale functie verschillend: 'haar vriendin' is voor en lijdend voorwerp, maar na en zou 'haar vriendin' meewerkend voorwerp zijn. Na en moet je dus nog een meewerkend voorwerp toevoegen (‘haar vriendin’). Moeder gaf haar dochter een cadeautje, maar (...) haar zoontje een pak slaag. Hier is de betekenis van het werkwoord geven verschillend. Hier moet je na en het werkwoord geven invullen, omdat nu het werkwoord geven in de juiste betekenis ontbreekt na en. Het protest werd onderbroken en de protesterenden (...) naar huis gestuurd. Hier is de vorm (getal) niet gelijk. ‘Het protest’ is enkelvoud en daarom moet je een enkelvoudige persoonsvorm (werd) invullen. ‘De protesterenden’ is een meervoud en daarom moet je een meervoudige persoonsvorm (werden) gebruiken. Dit is niet mogelijk als je de enkelvoudige persoonsvorm samentrekt. Hier zou je na en werden in moeten vullen en niet (zoals bij deze samentrekking) werd! Foutieve beknopte bijzin Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp of persoonsvorm. Deze bijzin heeft als gezegde of een infinitief, of een tegenwoordig deelwoord ('onvoltooid deelwoord'), of een voltooid deelwoord. In deze bijzin kun je in gedachten een onderwerp invullen: het 'verzwegen onderwerp' (ook wel: 'denkbeeldig onderwerp'). Dit onderwerp moet hetzelfde zijn als het onderwerp, het lijdend voorwerp, of het indirect object van de hoofdzin. Dat verzwegen onderwerp komt als het ware terug als een van die delen in de hoofdzin. De enige oplossing is het anders formuleren van de zin, zodat het verzwegen onderwerp (van de bijzin) wel overeenkomt met of het onderwerp of het lijdend voorwerp of het indirect object (van de hoofdzin). (Of: je kunt ook een onderwerp en persoonsvorm toevoegen aan de bijzin, maar dan is deze niet beknopt meer.) Hieronder wordt dit alles toegelicht met voorbeelden. In de zaal wachtend, begon de film in een andere. Het onderwerp van de hoofdzin (begon de film in een andere) is 'de film'. Dit onderwerp komt niet overeen met het onderwerp dat je bij de bijzin kan denken (het verzwegen onderwerp) en nu lijkt het of de film in de zaal wachtte. Deze zin heeft overigens geen lijdend voorwerp of indirect object. Let hier naast het onderwerp ook op! Mogelijke oplossing: In de zaal wachtend, bleek ik in de verkeerde (zaal) te zitten. Na lang te hebben getraint, was water welkom. Hier lijkt het net of water had getraind; het verzwegen onderwerp komt niet overeen met dat van de hoofdzin (water). Mogelijke oplossing: Na lang te hebben getraind, was ik toe aan water. Na een uur gewacht te hebben, ging zijn afspraak uiteindelijk toch niet door. Hier is het onderwerp van de hoofdzin (ging zijn afspraak uiteindelijk toch niet door) 'zijn afspraak'. Dit komt niet overeen met het verzwegen onderwerp van de bijzin. Hierdoor lijkt het net of de afspraak een uur heeft gewacht. Mogelijke oplossing: Na een uur gewacht te hebben, hoorde ik dat mijn afspraak uiteindelijk toch niet doorging. Net in de trein gestapt, reed deze weg. 'Deze' - slaat terug op trein - is het onderwerp van de hoofdzin (reed deze weg), want ‘deze’ (ow) reed (pv). Dit komt niet overeen met het verzwegen onderwerp van de bijzin. Het lijkt hierdoor of deze (trein) net in de trein gestapt was. Dit is uiteraard fout. Mogelijke oplossing: Net in de trein gestapt, bleek ik mijn tas te zijn vergeten. Vroeger fout, nu goed Vroeger was de 'regel' dat het onderwerp van een beknopte bijzin alleen overeen mocht komen met dat van de hoofdzin. Dat is nu niet meer zo. Als het (verzwegen) onderwerp van een beknopte bijzin overeen komt met het lijdend voorwerp of indirect object van de hoofdzin is deze ook goed. Bijgaand vindt u het nieuwe pensioensoverzicht. In deze zin is het verzwegen onderwerp ‘het nieuwe pensioensoverzicht’. (Want: 'het nieuwe pensioensoverzicht' gaat bij) Dit komt niet overeen met het onderwerp van de hoofdzin (‘u’), maar met het lijdend voorwerp van de hoofdzin. (Het komt als lijdend voorwerp terug.) Vroeger werden dit soort zinnen dus fout gerekend, maar nu zijn ze goed. Losstaand zinsgedeelte Een bijzin wordt soms los gezet van de hoofdzin waarbij hij hoort. Deze losgekoppelde bijzin heet een losstaand zinsgedeelte. Je kunt dit oplossen door of de zin anders te formuleren (zodat er twee onafhankelijke zinnen ontstaan) of door de bijzin alsnog aan de hoofdzin te koppelen met een komma. Deze laatste mogelijkheid is het eenvoudigst. Toelichting hieronder, met voorbeelden. Je moet niet zonder jas naar buiten gaan. Omdat je dan kou vat. 'Omdat je dan kou vat' is hier het losstaand zinsgedeelte. Het staat onterecht los van de hoofdzin waarbij het hoort. De zinnen zou je dus met een komma moeten verbinden: Je moet niet zonder jas naar buiten gaan, omdat je dan kou vat. Je kunt ook de zin herformuleren (resultaat: twee zinnen): Je moet niet zonder jas naar buiten gaan. Je vat dan immers kou. Ik heb een onvoldoende gehaald. Waardoor ik nu een 5,4 gemiddeld sta. De bijzin 'waardoor ik nu een 5,4 gemiddeld sta' hoort (duidelijk) bij de hoofdzin 'ik heb een onvoldoende gehaald.' Hij wordt er echter onterecht los van gezet en moet hier weer aan verbonden zien te worden. Verbinding met komma: Ik heb een onvoldoende gehaald, waardoor ik nu een 5,4 gemiddeld sta. Mogelijke herformulering: Ik heb een onvoldoende gehaald. Hierdoor (of: daardoor) sta ik nu een 5,4 gemiddeld. Ik ben met de auto gegaan i.p.v. met de fiets. Zodat ik zeker op tijd ben. De bijzin ‘zodat ik zeker op tijd ben’ wordt hier onterecht los van de hoofdzin gezet. Verbinding met komma: Ik ben met de auto gegaan i.p.v. met de fiets, zodat ik zeker op zijn ben. Mogelijke herformulering: Ik ben met de auto gegaan i.p.v. met de fiets. Hierdoor ben ik zeker op tijd. Ik heb goed geleerd voor mijn proefwerk. Omdat ik een voldoende wil halen. Ook hier staat de bijzin (‘Omdat ik een voldoende wil halen’) onterecht los van de hoofdzin waarbij hij hoort. Verbinding met komma: Ik heb goed geleerd voor mijn proefwerk, omdat ik een voldoende wil halen. Mogelijke herformulering: Ik het goed geleerd voor mijn proefwerk. Ik wil immers een voldoende halen.