Samenvatting H4 Lezen Een mening is iets anders dan een feit, omdat je een mening niet kunt controleren. Een mening is iets wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Je kunt zeggen waarom het je mening is door een argument te gebruiken. Dit zijn signaalwoorden waar je een mening aan herkent: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening. Dit zijn signaalwoorden waar je een argument aan herkent: want, omdat, namelijk, immers. Woordenschat: 1 polygamie 2 condities 3 registreren 4 onderhouden 5 fiat 6 nabestaanden 7 alimentatie 8 sociale voorzieningen getrouwd zijn met meerdere vrouwen; veelwijverij – omschrijving, synoniem voorwaarden – voorbeelden, synoniem h – officieel laten vastleggen l – verzorgen; het nodige geven om van te leven e – instemming; goedkeuring familieleden van iemand die is overleden k – vast geldbedrag voor levensonderhoud van ex-partner f – maatregelen om mensen die werkloos, oud of ziek zijn financieel te helpen (bijvoorbeeld AOW of WAO) 9 privilege voorrecht – synoniem 10 moraal j – opvatting over hoe je hoort te leven en over wat goed en slecht is 11 religie godsdienst – synoniem 12 nageslacht kinderen; nakomelingen – omschrijving, context 13 aanvankelijk b – eerst; in het begin 14 celibaat ongehuwde staat zonder seksuele relaties, vooral binnen de katholieke kerk – omschrijving 15 monogaam met slecht één persoon gehuwd of een relatie onderhoudend – omschrijving – tegenstelling 16 hygiëne m – zorg voor de gezondheid door schoon en netjes te zijn 17 buitenechtelijke wat zich buiten het huwelijk (= de echt) afspeelt – woorddelen 18 hoogtijdagen 19 kostwinner 20 participatie 21 in zwang 22 bedenkingen 23 overspel 24 anticonceptie- a – bloeitijd; periode waarin iets op z’n toppunt is degene die de kost verdient voor een gezin – woorddelen c – het deelnemen aan; het meedoen aan d – in gebruik; in de mode bezwaren – tegenstelling, illustratie i – ontrouw; het onderhouden van een seksuele relatie met iemand anders dan je partner middelen 25 schragen g – middelen om zwangerschap te voorkomen, zoals de pil; voorbehoedmiddelen ondersteunen; als steun dienen – omschrijving, context Vast voorzetsel Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel. De betekenis van het werkwoord verandert soms al er zo’n vast voorzetsel staat: Houden: Je mag die geleende schaatsen wel houden. Houden van: De meeste kinderen houden van appelmoes. Er zijn ook combinaties vaan een zelfstandig naamwoord, en werkwoord en een vast voorzetsel of een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord en een vast voorzetsel. Woordcombinaties als met uitzondering van, in verband met, met het oog op, in plaats van noemen we voorzetseluitdrukkingen. Meestal kun je die vervangen door een voorzetsel: Ten behoeve van=voor Met ingang van=per Grammatica woordsoorten: Bijzinnen zonder onderschikkend voegwoord Stel je hebt een bijzin, Dit hoeft niet perse met een onderschikkend voegwoord te beginnen. Het zou ook met de volgende dingen kunnen beginnen: 1. Een vragend voornaamwoord: Wat, wie, welk(e) 2. Een bijwoord: Waarover, hier, toen, hoe 3. Een voorzetsel Aan, vanaf, naast ,met 4. Het telwoord: Hoeveel Zelfstandig naamwoord (zn) Lidwoord (lw) Bijvoeglijk naamwoord (bn) Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) Wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw) Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw) Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) Vragend voornaamwoord (vr.vnw) Onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) Voorzetsel (vz) Bijwoord (bw) Zelfstandig werkwoord (zww) Koppelwerkwoord (kww) Een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel: vrouw, huis, vreugde; ook een eigennaam is een zn: Collin, IJssel, Alpen. De, het en een; de en het zijn bepaald lidwoord (blw), een is een onbepaald lidwoord (olw). Soms hoort het niet bij een zelfstandig naamwoord; dan is het geen lidwoord. Zegt iets over het zelfstandig naamwoord: oud/oude, hoog/hoge; stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: houten, plastic, zilveren. Ik, mij, me, jij, je, jou, u, hij hem, ‘m, zij ze, ‘r, het, ‘t, wij, we, ons, jullie, hen hun. Mijn, m’n, jouw, je, uw, zijn, z’n, haar, d’r, ons, onze, jullie, hun. Elkaar, elkander, mekaar. Hoort bij wederkerend werkwoord (zich schamen): me(zelf), je(zelf), zich(zelf), ons(zelf). Wijst iets aan: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde, zelf. Staat meestal aan het begin van een vraag: wie, wat, welk(e), wat voor (een). Duidt vaag iets of iemand aan: iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, zo(iets), niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e). Geeft plaats, tijd of oorzaak/reden aan: achter, dankzij, gedurende, in, met, om, onder, op, over, naar sinds, tijdens, voor, vanwege, wegens, zonder. Is als zinsdeel in zijn eentje bijwoordelijke bepaling: gisteren, straks, momenteel, hier nergens, echter, daarom, absoluut, zeker, wel, misschien, niet, nooit. Is een werkwoord met een duidelijke betekenis. Een werkwoordelijk gezegde bevat altijd een zelfstandig werkwoord (zww). Als er meer werkwoorden in een zin staan, dan staat het zelfstandig werkwoord ergens achter in de zin en zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoord (hww). Als er geen zelfstandig wekwoord is, dan moet er een koppelwerkwoord zijn en heeft de zin een naamwoordelijk gezegde. Zo’n naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. Als er meer werkwoorden zijn, dan staat het koppelwerkwoord ergens achter in de zin en zijn de overige werkwoorden allemaal Hulpwerkwoord (hww) hulpwerkwoord (hww). Helpt mee het gezegde te vormen. Een hww is vaak persoonsvorm naast een zelfstandig werkwoord dat achter in de zin staat. Grammatica woordsoorten Soorten woorden Nevenschikkend en onderschikkend voegwoord Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar. Er zijn 2 soorten: ~ Nevenschikkende voegwoorden ~ Onderschikkende voegwoorden Aan deze woordjes herken je: Nevenschikkende voegwoorden: Dus, en, maar, of, want. Onderschikkende voegwoorden: Aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra. Bijzinnen zonder onderschikkend voegwoord Stel je hebt een bijzin, Dit hoeft niet per sé moet een onderschikkend voegwoord te beginnen. Het zou ook met de volgende dingen kunnen beginnen: Een vragend voornaamwoord: Wat, wie, welk(e) Een bijwoord: Waarover, hier, toen, hoe Een voorzetsel Aan, vanaf, naast ,met Het telwoord: Hoeveel Veel werkwoorden hebben een voorzetsel bij zich die niet kan worden weggelaten. Dat heet een vast voorzetsel. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: rekenen op, beschikken over, vertrouwen op, houden van, maar er zijn er nog wel meer. Het voorzetsel kan niet van het werkwoord worden weggehaald. er zijn ook combinaties van: een zelfstandig naamwoord, werkwoord en een voorzetsel. Een voorbeeld: een hekel hebben aan. zelf.nmw| ww | vvz nog een: last hebben van zelf.nmw| ww | vvz sommige combinaties kun je vervangen door één voorzetsel. Bijvoorbeeld: ten behoeve van -> voor Met ingang van -> per. Grammatica zinsdelen Enkelvoudige en samengestelde zinnen Een zin met één persoonsvorm in de zin heet een enkelvoudige zin Voorbeeld: Ik ben aan het eten Een zin met meerdere persoonsvormen heet een samengestelde zin Voorbeeld : Ik koop geen cd’s, want ik gebruik altijd mijn iPod Er zijn hoofdzinnen en bij zinnen. In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar, er kunnen geen woorden tussen staan, In een bijzin kan je een woord tussen de persoonsvorm en onderwerp zetten Je herkent een bijzin als je tussen het onderwerp en de persoonsvorm ‘niet’ kan zetten. Als dit niet kan heb je een Hoofdzin gram zinsdelen H4 samenvatting een zin met een pv heet een enkelvoudige zin een zin met meerdere pv heet een samengestelde zin in een hoofdzin staan pv en ow naast elkaar in een bijzin kan hier één of zelf meerdere woorden tussen staan bij nevenschikking staan in een zin minstens 2 hoofdzinnen of een hoofdzin en twee bijzinnen bij onderschikking bestaat de zin uit een hoofdzin en een bijzin dit kan ook andersom Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin, een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin. Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin (hz) staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin: op de eerste of tweede plaats. In een bijzin (bz) kunnen tussen onderwerp en persoonsvorm wel andere zinsdelen staan. Zo herken je hz en bz: Als er tussen pv en ow een woord kan staan: bz Als dat niet kan: hz Nevenschikking en onderschikking Nevenschikking (ns): een samengestelde zin van minstens twee hoofdzinnen of een hoofdzin en twee bijzinnen; de bijzinnen zijn dan nevenschikkend verbonden. Onderschikking (os): een samengestelde zin van een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan zowel vooraan of achteraan de zin staan. De hz zit op het eerste niveau, de bz is ondergeschikt aan de hz. Als in de bz nog weer een andere bz zit, zit die op het derde niveau enzovoort. Spelling Tussenletters in samenstellingen Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling. Soms moet je tussenletters –(e)-, -e- of –s- toevoegen. Zo bepaal je of je –e- of –(e)n- moet gebruiken –(e)n- : Als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat allen een meervoud op –en heeft gebruik je –en- als tussenvoegsel: boekenkast, apenrots, hondenvoer -e-: -Het eerste deel heeft geen meervoud: gerstebier -Het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: maneschijn -Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s-: (groente groenten/groentes) groenteboer -Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: rijkelui, brekebeen -Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: beresterk, apetrots Zo bepaal je of je een –s moet toevoegen Als je een - s hoort dan schrijf je die ook: overgangsregeling. Als het tweede deel van het word ook met de s begint vervang dit stuk dan met een woord wat met een anderen letter begint. Schrijf alleen een – s als je deze nu nog steeds hoort bij de vervanging: oorlogsschip, mijnwerkersstaking. Persoonsvorm in samengestelde zinnen Er is een enkelvoudige zin met maar een persoonsvorm. Ook is er een samengestelde zin met meerdere persoonsvormen. Zo vind je de persoonsvormen in samengestelde zinnen. Verander de zin van tijd. Je ziet dat de werkwoorden zijn verandert. De werkwoorden die niet zijn veranderd zijn geen persoonsvormen. -De nieuwslezer vertelde dat de commandant met de president had overlegd wanneer de F16’s zouden landen. -De Nieuwslezer vertelt dat de commandant heeft overlegd wanneer de F16’s zullen landen. De werkwoorden verteld, had en zouden kun je van tijd veranderen en zijn dus persoonsvormen; overlegd en uitvoeren kun je niet van tijd veranderen en zijn dus geen persoonsvormen.