INHOUDSOPGAVE Formuleren 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.7.1 1.7.2 1.7.3 Verwijswoorden ...............................................................................................................… Schijnbaar meervoud .......................................................................................................… Omdat/doordat .................................................................................................................… Daarom/daardoor .............................................................................................................… Hen/hun ...........................................................................................................................… Dan/als .............................................................................................................................… Zinsbouwfouten ...............................................................................................................… Incongruentie ...................................................................................................................… Beknopte bijzinnen ..........................................................................................................… Foutieve samentrekking ...................................................................................................… 1 2 4 5 5 6 6 7 7 7 8 1.1 Verwijswoorden Als we willen verwijzen in zinnen, gebruiken we betrekkelijke voornaamwoorden. Ze worden ook wel verwijswoorden genoemd. Een aantal van die voornaamwoorden vinden mensen moeilijk in het gebruik. Het gaat om de woorden: ‘die’, ‘dat’, ‘wat’ en ‘wie’. die of dat ? die dat hoort bij ‘de‘-woorden De jongen die zo luid boert, is een Pepsi-fan. hoort bij ‘het’-woorden Het meisje dat zo schreeuwt, is niet mijn verkering. Je ziet dat een betrekkelijk voornaamwoord betrekking heeft op een voorafgaand woord en dat het dan uitmaakt of dat een ‘de’-woord of een ‘het’-woord is. Maar het kan ook betrekking hebben op een hele zin. Zo'n woord of zo'n zin heet: het antecedent. dat of wat ? Met ‘dat’ kun je alleen naar een woord als antecedent verwijzen. Met ‘wat’ verwijs je naar: 1. Een zin als antecedent: Cindy danst met Alwin, wat Frits frustrerend vindt. Frits wil steeds met haar dansen, wat Cindy in de armen van Alwin drijft. 2. De woorden ‘alles’, ‘al’, ‘iets’, ‘niets’, ‘veel’ en ‘datgene’ Er is niets wat ik begrijp van dat wiskundeproefwerk. Dit is alles wat ik voor je doe. 3. Een overtreffende trap Het leukste wat ik ken, wordt hier niet onderwezen. Het vreemdste wat mij aan hem opvalt, is zijn rechteroorlel. Een bijzonder geval is het woord ‘wat’ waarin het antecedent zit opgesloten. Eigenlijk staat er: datgene wat, maar het antecedent datgene laten we weg. Wat hij vindt, doet er niet toe. Wat Harry doet, moet hij zelf weten. Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig Als je naar een antecedent verwijst met een voornaamwoord, moet je weten welk geslacht het antecedent heeft: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Het-woorden (onzijdige woorden) leveren het minste problemen op: verwijs ernaar met ‘het’ en ‘zijn’. Het potlood is van Bart, want het is afgekloven en zijn punt is eraf. Patat eten is ongezond; het is een kenmerk van de Hollandse eetcultuur. 2 Let op! Onzijdig zijn ook: de namen van werelddelen, landen, steden de namen van clubs Het Europa van de zeventiende eeuw Het huidige Nieuwegein bestaat nog niet zo lang PSV, dat twee jaar de beker heeft gewonnen, heeft zijn sterspeler een nieuw contract aangeboden. Het heeft voor de financiering daarvan twee andere spelers verkocht. Bij de-woorden moet je rekening houden met het geslacht, als je ernaar verwijst. Ze kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn. De meeste de-woorden zijn mannelijk, dus de meeste antecedenten zijn dat ook. Je gebruikt als verwijswoorden: hij, hem, zijn. De auto is onbruikbaar. Hij is niet goed gerepareerd. De vos is een slimme jager. Met zijn poten opent hij vrieskisten en haalt er kippen uit. Bij vrouwelijke de- woorden is het de kunst te weten dat ze vrouwelijk zijn, als je ernaar verwijst. Veel mensen weten dat niet. Welke woorden zijn vrouwelijk? 1. woorden die duidelijk een vrouwelijk persoon of dier aanduiden. 2. zelfstandige naamwoorden die eindigen op een bepaalde uitgang: ade, -ide, -ode, -ude salade, piramide, methode, attitude de, -te liefde, breedte, gemeente heid kwaadheid, speelsheid iek, -ica politiek, logica ij tovenarij ing regering nis bekentenis schap wetenschap suur censuur teit universiteit theek bibliotheek, discotheek tie petitie, vegetatie tuur natuur 3. woorden die een abstract begrip aanduiden angst, vrees, twijfel, jeugd, kracht, liefde, drift, enzovoort Als je het geslacht van een woord waarnaar je verwijst niet kent, moet je het opzoeken in een woordenboek. De huidige politiek gaat ten onder aan haar eigen compromissen. Ik kom nooit in die bibliotheek, omdat zij geen cd's uitleent. van wie of waarvan; met wie of waarmee? In combinatie met een voorzetsel verwijst "wie" naar een persoon of personen. De vrouw van wie ik hou. (waarvan = fout) Dat is de man met wie ik nooit trouw. (waarmee = fout) Naar zaken en dieren verwijs je met "waarvan", "waarover", "waarmee", enzovoort. De hamster waarvan ik hou. De bus waarmee we op vakantie gaan. 3 Oefening 1.1 Vul in. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. De boot sloeg om, ... iedereen had zien aankomen. Peter, ..... ik altijd kon rekenen, liet me nu in de steek. Het strafwerk ... je gemaakt hebt, had ik aan je buurman opgegeven. De wetenschap maakt moeilijke tijden door; ... is het doelwit van bezuinigingsdrift. Het schoolbestuur is opgestapt; ... kon zich niet verenigen met de noodzakelijke fusie. Nasi mag best heet zijn, maar nu is ... waanzinnig heet. Deze koe staat in het stamboek; ... naam is Mientje 123. Hij kon het niet, ... iedereen wel had verwacht. Opa gaf zijn kleinzoon het liefste ... hij bezat: tien kilo pruimtabak. Van de jongens .... zij uitging, is nooit meer iets vernomen. Pietje, houd nu eens op dat kind steeds te plagen door ... bal af te pakken. De politie liet de inbrekers vrij; ... had te kampen met een groot cellentekort. Engeland heeft rijke tradities, die ... koestert. Dit bandje is zo goed, dat ... helemaal is grijsgedraaid. MTV kijken is iets ... ik niet kan missen onder het huiswerk maken. 1.2 Schijnbaar meervoud Speciale aandacht verdienen die woorden die een meervoudige betekenis hebben, maar grammaticaal gezien enkelvoud zijn. Als zo'n woord onderwerp van de zin is, is er sprake van een onderwerp in het enkelvoud en moet de persoonsvorm dus ook enkelvoud zijn. Fout is: De jeugd van tegenwoordig worden maar verwend. De jeugd omvat, qua betekenis, meer dan een persoon, maar is, grammaticaal gezien, enkelvoudig; dus: De jeugd van tegenwoordig wordt helemaal niet verwend, als je kijkt naar haar positie op de arbeidsmarkt. De politie in de grote steden is niet in staat de veiligheid op straat te garanderen. Een aantal leerlingen heeft het te bont gemaakt. Maar let op: het woord ‘media’ is meervoud! Daarbij past dus een persoonsvorm in het meervoud. De media geven een vertekend beeld van die situatie. Oefening 1.2 Vul in 1. 2. 3. 4. 5. Het aantal hondenbeten ... gestegen in vergelijking met ... van vorig jaar. De klassen waarom het gaat, .... om negen uur aanwezig zijn. Die van de Tweede Kamer .... ook zitten slapen bij het aannemen van die wet. (2x!) Het lerarenteam ..... dik verloren van de leerlingen met basketbal. De complete vakbond .... het afweten bij de stakingsactie. 4 1.3 omdat of doordat? Het voegwoord omdat gebruik je, als er sprake is van een reden; er is een menselijke beslissing genomen, iemand heeft een keuze gemaakt. Ik praat niet tegen jou, omdat ik je een etter vind. Zij doet niet aan die wedstrijd mee, omdat zij naar een begrafenis moet. Het voegwoord doordat gebruik je, als er sprake is van een oorzaak. In dat geval is er sprake van overmacht: er is een gebeurtenis of situatie waarin geen plaats is voor een menselijke beslissing. Ik ben te laat, doordat ik tegenwind had. De boerderij brandde af, doordat de bliksem insloeg. Zij reed in een rolstoel, doordat een dronken automobilist haar had aangereden. Als gevolg van het feit dat het verschil tussen deze beide voegwoorden voor veel taalgebruikers niet duidelijk is, worden ze tegenwoordig ook wel samengenomen. De omschrijving van beide komt dan op het volgende neer: - ‘omdat’ is redengevend én oorzaak aanduidend - ‘doordat’ kan niet gebruikt worden voor aanduidingen die duidelijk een reden aangeven. De voorkeur van veel taalgebruikers om "omdat' te gebruiken waar eigenlijk "doordat" vereist is, wordt op deze manier beloond. De politie besloot extra te surveilleren, omdat er daar drugs werden verhandeld. De politie besloot extra te surveilleren, doordat er daar drugs werden verhandeld. (fout!) Het huwelijk was gestrand, omdat er geen liefde meer was. Het huwelijk was gestrand, doordat er geen liefde meer was. 1.4 daarom of daardoor? ‘Daardoor’ en ‘daarom’ zijn geen voegwoorden, maar bijwoorden; zij drukken in principe hetzelfde uit als respectievelijk ‘doordat’ en ‘omdat’. Hij houdt erg van zoet. Daarom doet zij altijd een 2 klontjes in zijn koffie. Het woei hard, windkracht negen. Daardoor helde het schip gevaarlijk over. Oefening 1.3 Is omdat / doordat / daarom / daardoor in de volgende zinnen juist? 1. Het eindexamen was dit jaar moeilijk, daarom zijn er meer kandidaten dan gemiddeld gezakt. 2. Doordat ik genoeg van jullie heb, ga ik ergens anders werken. 3. Hij kan niet mee sprinten, doordat hij een zweepslag heeft. 4. Men kan niet verklaren waarom de koffieoogst mislukt is. 5. Hij heeft een beugel, omdat hij een overbeet heeft. 5 1.5 hen of hun? Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. Ik heb hen gewaarschuwd. Met hen heb ik een ontzettend leuk weekend gehad. Hun gebruik je als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en als bezittelijk voornaamwoord Ik heb hun mijn auto aangeboden. Van hun spullen blijf je af; ze hebben bijna niets. Oefening 1.4 Vul in 1. Ze moeten komen; ik heb ... nota bene een brandbrief gestuurd. 2. Van ... kan ik geen kwaad woord horen; het zijn mijn vrienden. 3. ... manier van doen heeft ... van al ... vrienden vervreemd. 4. Ik mag ... niet, omdat ze altijd zo rot met dieren omgaan. 5. Ze komen niet in aanmerking; ik wil over ... niet met je praten. 1.6 dan of als? Bij vergelijkingen met een vergrotende trap gebruik je dan. Ook na de woorden ander en anders gebruik je dan. Mijn konijn is sterker dan jouw bouvier. Zij is groter dan ik. (dus niet: Zij is groter dan mij!) Zij vindt hem leuker dan mij. Zij vindt hem leuker dan ik. Het weer is niet anders dan dat van gisteren. Bij vergelijkingen waarin sprake is van gelijkwaardigheid, gebruik je als. Dat paard is even groot als die geit. Oefening 1.5 Vul in ‘als’ of ‘dan’ en kiesook het juiste persoonlijke voornaamwoord uit de gegeven mogelijkheden. 1. Die fiets van mij is minstens zo mooi ... die van .... (jij / jou) 2. Hij is niet slimmer ... .... (zij / haar) 3. De spelers eisten een andere voetbal ... de grasgroene. 4. Hij vindt jou aantrekkelijker ... .... (zij / haar) 5. Niemand anders komt die eerste plaats toe ... .... (ik / mij) 6 1.7 Zinsbouwfouten 1.7.1 Incongruentie Onderwerp en persoonsvorm behoren hetzelfde getal te hebben, dat wil zeggen dat de persoonsvorm enkelvoud is, als het onderwerp dat ook is; is het onderwerp daarentegen meervoud, dan kun je dat weer merken aan de persoonsvorm. Zodra in een zin onderwerp en persoonsvorm wat uit elkaar komen te staan, kan incongruentie optreden: verschil in getal. Deze zinsbouwfout komt geregeld voor. Het leugenachtige in de verklaringen van die twee konden snel worden opgespoord. (fout!) Weinig mensen zijn van mening dat de sociaal-economische problemen door het nieuwe kabinet kan worden opgelost. (fout!) Oefening 1.6 Vul in: enkelvoud of meervoud. 1. De twee bejaarde zusters die na 44 jaar de hoofdprijs in de Staatsloterij wonnen, stond / stonden het huilen nader dan het lachen. 2. Twee receptionistes vraagt / vragen het Mariott Hotel. 3. Op maar weinig scholen wordt / worden door de directies aandacht besteed aan de moderne vreemde talen Spaans en Russisch. 4. Een groot percentage patat-eters vraagt / vragen om oorlog. 5. Van jouw grappen kan / kunnen er maar een paar door mij gewaardeerd worden. 6. Tweederde van de gasten leed / leden aan acute buikloop na het eten van Sjors' kipsatés. 7. Een kwartier te laat kwam / kwamen de scheidsrechter en zijn grensrechters pas aan. 8. Gevoeligen onder het publiek werd / werden door de showmaster verzocht de ogen te sluiten. 9. Als je het mij vraagt, is / zijn geen van tweeën echt schuldig. 10. Ook zat / zaten er een stiletto met een hakbijl in de pakjes onder de kerstboom. 11. Ook zat / zaten er een stiletto en een hakbijl in de pakjes onder de kerstboom. 1.7.2 Beknopte bijzinnen Er zijn hoofdzinnen en er zijn bijzinnen. Ze verschillen vooral van elkaar door het feit dat in een bijzin het verband onderwerp - persoonsvorm losser is dan in een hoofdzin. In een bijzin staat de persoonsvorm vaak los van het onderwerp, en als ze naast elkaar staan, kun je er altijd een woord tussen zetten. In een hoofdzin kan dat niet. Corinne komt morgen bij mij langs. (hoofdzin) Corinne komt vandaag, omdat ik dat haar gisteren vroeg. (bijzin na de komma) Aangezien Corinne (vandaag) komt, haal ik een taart in huis. (bijzin voor de komma) Een speciale variant van de bijzin is de beknopte bijzin. Hij heet beknopt, omdat er een of meer woorden uit zijn weggelaten. Je kunt de volgende varianten tegenkomen: 1. de constructie van een voorzetsel + te + heel werkwoord [Na de hele dag in de stad gelopen te hebben,] ploften wij doodmoe op de zitbank neer. [Zonder op de monitor gekeken te hebben,] liep hij op Schiphol naar aankomsthal 2 . 2. de constructie van een voltooid deelwoord [Aangeslagen] strompelde hij het ziekenhuis uit [Keurig gekleed ]meldde de sollicitante zich bij de balie. 7 3. de constructie van een tegenwoordig deelwoord [Gierend van het lachen] liepen de drie vriendinnen door de drukke winkelstraat. [Sjorrend aan het touw] wist Sjoerd de drenkeling uit het water te redden De bovenstaande beknopte bijzinnen zijn correct, omdat ze aan de eisen voldoen. In de beknopte bijzinnen [...] ontbreekt in ieder geval het ‘logische’ onderwerp. Dat mag, als dat ‘logische’ onderwerp hetzelfde is als het onderwerp van de hoofdzin. Nadat we de hele dag in de stad gelopen hadden, ploften we doodmoe op de bank neer. Terwijl de drie vriendinnen in de drukke winkelstraat liepen, gierden ze van het lachen. Hoe kun je, bij het beknopt maken van bijzinnen, nu de fout ingaan? Door er niet op te letten dat het onderwerp van de beknopte bijzin en van de hoofdzin hetzelfde horen te zijn. Onthoud: hoofdzin en beknopte bijzin moeten duidelijk hetzelfde onderwerp hebben. In de volgende beknopte bijzinnen wordt het verband tussen bijzin en hoofdzin verkeerd gelegd, omdat de onderwerpen niet hetzelfde zijn. In het lokaal aangekomen, was de les al begonnen. = Toen de les in het lokaal was aangekomen, was hij al begonnen. Na de auto vernield te hebben slaagden de bewakers erin de dader te overmeesteren. = Nadat de bewakers de auto vernield hadden, wisten ze de dader te overmeesteren. Oefening 1.7 Markeer de beknopte bijzin. Bepaal dan of deze grammaticaal juist gebruikt is. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Met tegenzin etend zat Annemarie een uur lang achter een bordje spruiten. Woest tegenspartelend duwde de lerares het haar irriterende meisje de bezemkast in. Doordat hij tot in de grond verwend was, werd zijn doorzettingsvermogen niet ontwikkeld. Giechelend van opwinding belden de meisjes bij Gordon aan. Geheel ongesteld van een drankdoorkliefd weekend veranderde het proefwerk van maandag het eerste uur voor zijn brakke ogen in een steeds zwarter wordend gat. Door je zo randdebiel op te stellen verpest je elke kans op succes. Heftig lurkend aan een joint zag de agent hem in een tulpenperkje liggen. Na handtekeningen uitgedeeld te hebben, nam een roze Cadillac Gordon mee naar een UGP (uiterst geheime plek). Na een pak bij de Society Shop gekocht te hebben was mijn kleedgeld voor 1994 op. Om haar te laten zien hoe romantisch hij wel niet was, werd zijn brief versierd met harten, die alle de letter "G" droegen. 1.7.3 Foutieve samentrekking Als we twee hoofdzinnen of twee bijzinnen naast elkaar plaatsen, meestal door de woordjes en/of ertussen te plaatsen, dan spreken we van nevenschikking. Bij nevenschikking moeten we eigenlijk vaak twee keer hetzelfde zeggen of schrijven; dat vinden we omslachtig, dus laten we het zinsdeel, het woord of het woorddeel dat hetzelfde is, de tweede keer gewoon weg. Ik kwam thuis en ging meteen saxofoon spelen. ("ik") Paul heeft tien gulden zakgeld gehad en zij niet. ("heeft … tien gulden zakgeld gehad") Het weglaten van zaken bij nevenschikking noemen we samentrekking. Het identieke deel van de zin wordt weggelaten, zodat de zin of het zinsdeel waarin het voorkwam, wordt "samengetrokken", kleiner wordt gemaakt. 8 Oefening 1.8 Wijs de samentrekking in de volgende zinnen aan. 1. Mijn verkering was uit maar die van Oscar niet. 2. Mavo-, havo- en vwo-school. 3. Klaziena verlangde naar Gerben en Gerben naar haar, terwijl het graan goudgeel op de akkers lachte. 4. De leraar dacht aan vakantie en zijn leerlingen ook. 5. Ik heb hem niet gezien en dus ook niet gesproken. Nu is het toepassen van samentrekking echter alleen mogelijk als het gemeenschappelijke zinsdeel: 1. dezelfde betekenis of inhoud heeft 2. dezelfde grammaticale functie heeft (onderwerp, lijdend voorwerp, enzovoort) 3. op dezelfde plaats in de zin staat ten opzichte van de persoonsvorm 4. in gelijkwaardige zinnen staat, dus allebei in hoofdzinnen of allebei in bijzinnen. Eigenlijk kun je dus stellen dat bij samentrekking het gemeenschappelijke deel bijna voor 100% identiek moet zijn. Voorbeelden van foutieve samentrekking: Zij werd doodziek, maar niet naar huis gebracht. Werd is koppelwerkwoord in de eerste zin, maar hulpwerkwoord in de tweede; de grammaticale functie is niet identiek. Vanmorgen heb ik een onvoldoende voor Engels gehaald, maar behaal nu een tien voor Duits. In de eerste zin staat de persoonsvorm voor het onderwerp en in de tweede zin erachter; daarom mag het de tweede maal niet worden weggelaten. Mijn vriend maakt mijn fiets en mij gek. Maken heeft in beide zinnen niet dezelfde betekenis. Oefening 1.9 Spoor de foutieve samentrekkingen op. Leg uit waarom ze niet deugen. Verbeter de zinnen waarin de fouten voorkomen. 1. Dat vind ik treurig en ben ik daarom niet met u eens. 2. Ik vrij veilig of niet. 3. Hij had hen geprezen en een Magnum gegeven. 4. De brug stond open en ik voor paal. 5. Die man staat bekend als onbetrouwbaar en geloof ik dus niet. 6. Geweldfilms zijn leuk en kijk ik graag naar. 7. Maarten maakte zijn huiswerk, maar daarna zijn walkman kapot. 8. Ik heb hamertenen en mijn zus spatelvingers. 9. Appels zijn gezond, maar lust ik niet. 9