Algemene psychologie 2016-17 INHOUDSOPGAVE: ALGEMENE PSYCHOLOGIE INLEIDING: WAT IS PSYCHOLOGIE? 2 1. 2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4. 4.1 4.2 4.3 5. 5.1 5.2 5.3 6. 6.1 6.2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 4 4 4 4 5 5 5 5 5 6 6 8 8 9 9 9 EEN DEFINITIE VAN PSYCHOLOGIE ONTWIKKELINGEN DIE DE PSYCHOLOGIE MOGELIJK GEMAAKT HEBBEN REDE, INTUÏTIE EN GELOOF DE WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE DE COPERNICAANSE REVOLUTIE START TWEE CULTUREN ONTWIKKELINGEN IN DE FILOSOFIE DE EVOLUTIETHEORIE EERSTE PSYCHOLOGISCHE EXPERIMENTEN BEGINJAREN VAN DE STRUCTURALISME GESTALTPSYCHOLOGIE FUNCTIONALISME BEHAVIORISME HERMENEUTISCHE ALTERNATIEF SAMENVATTING DE HEDENDAAGSE HET BELANG VAN BIOLOGIE HET BELANG VAN COGNITIEVE PROCESSEN HET BELANG VAN SOCIAAL-CULTURELE CONTEXT ONDERZOEKSMETHODEN IN DE BESCHRIJVEND ONDERZOEK CORRELATIE-ONDERZOEK EXPERIMENTEEL ONDERZOEK IS WETENSCHAP ALTIJD JUIST? FOUTEN BIJ HET ONDERZOEK CONVERGERENDE EVIDENTIE 1 Algemene psychologie 2016-17 ALGEMENE PSYCHOLOGIE INLEIDING: WAT IS PSYCHOLOGIE ? - - ‘Bad news’: negatieve visie o Populariteit van pseudowetenschap veel boeken maar auteurs weinig kennis over o Stereotypering films o Gerechtsdeskundigen – tegenspraak ‘Good news’: psychologisering van de samenleving o Onderwijs (ADHD, dyslexie,…: krijgen hulp), tv, jobs, pathologie,… 1. EEN DEFINITIE VAN PSYCHOLOGIE = Een wetenschap waarbij menselijk gedrag wordt bestudeerd. Deze gedragsevidentie wordt gebruikt om interne processen (ten grondslag aan dit gedrag) te begrijpen. Gedrag begrijpen door op een systematische manier te observeren en kijken hoe het wordt beïnvloed door de omgeving. 2. ONTWIKKELINGEN 2.1 DIE DE PSYCHOLOGIE MOGELIJK GEMAAKT HEBBEN REDE, INTUÏTIE EN GELOOF a) F ILOSOFIE IN HET O UDE G RIEKENLAND 1e invloedrijke geschriften over het functioneren van de mens: Plato: Onderscheid tussen lichaam en geest Observatie minder van belang Aristoteles: Meer belang aan observatie ( geen ware kennis op observeren!) o Uitgaan van onwrikbare uitgangspunten (= axioma’s) 2.2 - DE WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE Kerk: nadenken, intuïtief aanvoelen, goddelijke ingevingen o Europa 16e – 17e E: Ware kennis gebaseerd op systematische observatie & actief ingrijpen 2.3 DE COPERNICAANSE REVOLUTIE - Mens = centrum universum, geest heeft eigen vrije wil Kalender klopt niet meer wetenschappelijke revolutie ! o Nieuwe data & experimenten: Kerk tegen mens = centraal Belangrijke namen: o Copernicus: Aarde ≠ middelpunt van het heelal o Galileo Galilei: Uitvinding 1e telescoop o Newton: Beschrijving bewegingen v/d planeten rond de zon - Klassieke humanistische cultuur (alfa) = geesteswetenschappen Natuurwetenschappelijke cultuur (bèta) Weinig kennis over elkaar & weinig contact met elkaar - 2.4 START TWEE CULTUREN 2 Algemene psychologie 2016-17 - - - ONTWIKKELINGEN IN DE FILOSOFIE Descartes (17e E) 2.5 Platonisch dualisme: lichaam – geest Onafhankelijk van elkaar!! Rationalisme: Ware kennis is gebaseerd op rede Nativisme: Aangeboren kennis = uitgangspunt voor alle andere kennis Mechanische visie: o Lichaam als machine (geest) o Wereld beschrijven adhv. wiskundige formules o Loskomen van religie Empirisme: Kennis ≠ aangeboren ( nativisme) o Kennis: uit zintuiglijke ervaringen & associaties van ideeën o Locke: tabula rasa Associationisme: Hogere orde kennis: associaties van eenvoudiger ideeën 2.6 DE EVOLUTIETHEORIE Darwin: the origin of species (19e E) Natuurlijke selectie, struggle for life, survival of the fittest Mensen: voortgekomen uit & bestuderen als dieren 2.7 - EERSTE PSYCHOLOGISCHE EXPERIMENTEN Young: Kleurperceptie: 3 receptoren in het oog Studie planeten natuurwetenschappelijke studie v/d menselijke fout Neurale transmissie Psychofysica 1e labo voor : in Leipzig (door Wundt) a) P IONIERS UIT DE LAGE LANDEN - Quetelet: normaalverdeling van de individuele ≠ Plateau: kleurperceptie & fysica Donders: mentale chronometrie o Mentale processen & verwerkingstijd 3. BEGINJAREN - †19e E: wetenschappelijke studie gedrag & mentale processen 3.1 - VAN DE STRUCTURALISME Structuralisme: structuur bewustzijn ontdekken op basis van introspectie o Introspectie = kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit o Titchener: proces opdelen in elementaire componenten Bewuste ervaring = associatie van sensaties, beelden & gevoelens Sensaties: ervaringen met de zintuigen Beelden: ervaringen die niet werkelijk aanwezig zijn Gevoelens: emoties o Fysiologische Innere wahrnehmung experimentelle sebstbeobachtung Sofa science () eenvoudige, kwantificeerbare antwoorden Wundt: laatste = enige toelaatbare vorm van introspectie 3 Algemene psychologie 2016-17 3.2 - - 20 E: gestaltpsychologie o Onderscheid tussen bewuste waarneming & stimulus van elementen o “waarneming VS gewaarwording” Waarneming = gehelen (gestalten) Voorbeeld; Je hoort geen aparte noten maar een melodie Theoretische impact = beperkt: hersenen kunnen slechts 1 interpretatie tegelijk maken Bottom-up: kennis wordt afgeleid uit externe stimuli/omgeving Voorbeeld; Je ziet een harig dier met 8 poten Spin Top-down: Concept vormt interpretatie v/d waarneming Voorbeeld; optische illusies Eerste Franse labo: Sorbonne: Binet (toegepaste ) 1e intelligentietest 3.3 - FUNCTIONALISME Functionalisme (US): o Darwinisme: aanpassing voor betere ontwikkelingen Grote interesse in (individuele) ≠ & = tussen mens en dier o Dewey & James: stream of consciousness Voortdurend veranderende stroom van gedachtes/gevoelens 3.4 - GESTALTPSYCHOLOGIE e BEHAVIORISME Behaviorisme: in de enge zin Voorbeeld; leren (Pavlov) Behaviorisme = Een stroming binnen de met het standpunt dat enkel observeerbaar, meetbaar gedrag het onderwerp kan vormen van psychologisch onderzoek & theorievorming. Methode logisch positivisme: 4 voorwaarden: Kennis uit directe observaties metingen Repliceerbaar Operationele definities (= controleerbaar) Onderscheid onafhankelijke afhankelijke variabelen (behaviorisme = S-R ) Theorie = wiskundige wet die relatie tussen S & R beschrijft Black box: bewustzijn?? (S ? R) Skinner: mentale processen bestaan niet 3.5 HERMENEUTISCHE ALTERNATIEF Freud: psychoanalyse Bewustzijn & gedrag = oppervlakkig Ontstaan individuele ≠ & persoonlijkheidsstoornissen: onbewuste krachten Oplossing psychopathologie: onderbewuste conflicten bewustzijn Gebruikmaken van vrije associatie & droominterpretatie De hermeneutiek: Interpretatiewerk lijkt meer op begrijpen v/h verleden dan op het onderzoekswerk v/e natuurwetenschapper Introspectie natuurwetenschappelijke benadering 4 Algemene psychologie 2016-17 3.6 SAMENVATTING School in de psychologie Structuralisme Gestaltpsychologie Functionalisme Behaviorisme Psychoanalyse Onderzoeksdoel Uit welke elementen bestaat een bewuste ervaring? Hoe kunnen we aantonen dat het menselijke bewustzijn meer is dan de som van elementaire componenten? Welke zijn de functies van het bewustzijn en hoe helpt het bewustzijn mensen bij overleving? Hoe kunnen we gedrag wetenschappelijk bestuderen? Is het mogelijk om voorspellingen te maken die door experimenteel onderzoek te toetsen zijn? Wat kunnen we besluiten over het onderbewuste door mentale problemen te bestuderen? Onderzoeksmethode Introspectie Demonstraties, subjectieve rapportering Introspectie en observaties Gecontroleerde experimenten met operationeel gedefinieerde variabelen Gevalsstudies van patiënten, vrije associatie, droomanalyse ≠ onderzoeksscholen voor = studiegebied 4. DE HEDENDAAGSE = Cognitieve psychologie gedrag begrijpen vanuit informatie verwerkende processen 4.1 - - Dualisme: scheiding lichaam & geest Maar werken wel samen Lichamelijke processen verandering v/h gedrag: (& omgekeerd) o Specifieke pathologie: gelokaliseerde letsels o Algemene stoornissen: alzheimer, ondervoeding,… o Psychische pathologie: chemie (serotonine, depressie,…) Erfelijkheid: IQ, persoonlijkheid, motoriek,… Evolutie: aangeboren kenmerken (bv.; lachen, inprenting,…) mens als tabula rasa? Buiten de hersenen: hormonen, honger, dorst, seksuele drift, pijn, zonlicht,… Cognitieve neurowetenschap: observeren samenhang biologie & psyche 4.2 - - HET BELANG VAN COGNITIEVE PROCESSEN Gedrag staat in functie van ervaring Meer dan een S-R relatie Verband tussen hoe we denken & hoe we ons voelen 4.3 - HET BELANG VAN BIOLOGIE HET BELANG VAN SOCIAAL-CULTURELE CONTEXT Milgram: sociaal netwerk: door 6 stappen kunnen we eender wie bereiken Sterke intragroepsbeïnvloeding door socioculturele ≠ Hofstede: culturen 5 ≠ dimensies o Individualisme, macht, onzekerheid, masculiniteit, oriëntatie Sociocultureel biologisch: nature/nurture ? 5 Algemene psychologie 2016-17 !! Biopsychosociale model: 5. ONDERZOEKSMETHODEN - - - - - IN DE Gedetailleerde, duidelijk omschreven onderzoeksvraag o Theorie = samenhangend geheel van ideeën als verklaring v/e fenomeen Literatuuronderzoek = wetenschappelijk onderzoek o Nauwkeuriger onderzoek o Vermijden bekende valkuilen! Beperken subjectieve ervaringen en intuïties o Nauwkeurige beschrijving & observatie o vroege : eigen ervaringen, introspectie, rede,… Voorspellingen maken & verklaringen zoeken o Voorbeeld; EQ betere relaties positieve gevoelens jobsatisfactie Keuze variabelen, procedure,… = operationalisering o Sociale wenselijkheid? o Voorbeeld; Hoe EQ, jobsatisfactie meten? Proefgroep? Generaliseerbaarheid! o Repliceerbaarheid: Een andere onderzoeker moet hetzelfde onderzoek opnieuw kunnen uitvoeren op exact dezelfde manier Keuze onderzoekstechniek 5.1 BESCHRIJVEND ONDERZOEK Beschrijvend onderzoek = Verzamelen van ecologisch valide, betrouwbare en correcte informatie over een onderwerp Deze informatie verzamelen kan op ≠ manieren: a) N ATURALISTISCHE OBSERVATIE - - - Systematische observatie van gedrag i/e natuurlijke context Hoe vaak, wanneer en welk gedrag wordt gesteld? Voorbeeld; Effect klasgrootte op agressie bij kleuters: leerrendement kostprijs o Meerdere observanten, elk kind 5 min, 6 keer per kind (meerdere dagen) o 235 kinderen uit 21 kleine en 18 grote klassen o Noteren gedrag om de 10 seconden Voordelen: o Context artificiële labo-situaties o Startpunt voor meer gericht onderzoek Nadelen: o Keuze scoringscriteria = vaak relatief o Complexiteit data 6 Algemene psychologie 2016-17 o Reactieve gedragingen: aanwezigheid v/d onderzoeker heeft invloed op het gedrag Oplossen? Camera’s, observatieruimtes, integratie context,… Ethiek?! b) V RAGENLIJSTEN Vragen aan mensen die ervaring hebben met het onderwerp Kan ter aanvulling van observatie Individuele vragen combineren tot schalen Nadelen: Subjectiviteit Sociale wenselijkheid c) I NTERVIEWS Open, gerichte, mondelinge vragen in interactie met de bevraagde Gestructureerd ongestructureerd Voordeel: Gedetailleerder dan vragenlijsten doorvragen Identificatie variabelen bij nieuwe onderwerpen Nadelen: Generaliseerbaarheid Perceptie v/d ondervraagde ≠ realiteit Sociale wenselijkheid door gebrek aan anonimiteit Vergelijkbaarheid (ongestructureerd): ≠ valide o Uitweiden over andere vragen: geen kennis over belangrijke zaken d) O PINIEPEILINGEN Korte, snelle inventaris v/d opinies over een onderwerp bij een grote, representatieve steekproef Nadeel: Sociale wenselijkheid Nonrespons bias: als niet iedereen op alles antwoordt Alles positief OF negatief Representativiteit: hoe bereiken? o Vb; GSM Ouderen kunnen hier minder goed mee omgaan Voorbeeld: Verkiezingspeilingen: opiniepolls ≠ betrouwbaar o Clinton > Trump toch wint Trump e) P SYCHOLOGISCHE TESTS Kwantificeren menselijke eigenschappen en vaardigheden Gestandaardiseerde tests! (bv.; IQ, persoonlijkheid = goed Rorsach) f) A RCHIEFDATA Analyseren bestaande datatsets g) C ASE STUDY (= GEVALSTUDIE ) = Intensief, gedetailleerd onderzoek over 1 persoon/gebeurtenis/geval met als doel algemeen geldende principes te identificeren. Nadeel: Generaliseerbaarheid Toepassing: Bystander effect Case study = startpunt onderzoek 7 Algemene psychologie 2016-17 5.2 CORRELATIE -ONDERZOEK Verbanden tussen de ≠ waarnemingen Samenhang tussen 2 variabelen = correlatie Voorbeeld; Gewicht en grootte Correlatiecoëfficiënt: Hoe dichter bij 1, hoe perfecter Positieve correlatie Hoe meer je studeert, hoe beter je punten Nulcorrelatie Totaal geen samenhang Negatieve correlatie Hoe meer sigaretten je rookt, hoe lager je levensverwachting is 5.3 EXPERIMENTEEL ONDERZOEK Correlatie-onderzoek: Actief manipuleren variabelen & hun effect o Voorbeeld; Aantal videogames, soort videogames,… Al de rest constant (= confounds) o Voorbeeld; zelfde geslacht, zelfde leeftijd,… Voorbeeld; Correlatie van videogames & agressief gedrag? Voordelen: Causaliteit en controle Repliceerbaarheid en betrouwbaar Nadelen: Manipulatie soms niet mogelijk Invloed van andere variabelen (statistisch schatten) 5 belangrijke fasen: 1. Voor het experiment: a. Literatuurstudie: eerder gevonden bij jongens b. Theorie: zien van geweld beschikbaarheid agressie (= priming) 2. Hypotheseformulering: Voorspelling op basis v/e theorie die in een experiment wordt getoetst a. Verificatie: bv.; hogere scores voor ‘street fighter’ b. Falsificatie: herzien theorie c. Vereist beter begrip van fenomeen dan achteraf verklaren 3. In experiment ‘gieten’: a. Onafhankelijke variabelen: Wat wordt gemanipuleerd? i. Voorbeeld; Het soort video game b. Afhankelijke variabelen: Meten v/h effect v/d manipulatie i. Voorbeeld; Aantal keren maximumstraf (voor agressie) c. Controlevariabelen: Wat je constant houdt i. Voorbeeld; Duur van de videogame 4. Data verzamelen en analyseren: a. Tellen, meten b. Is het ≠ statistisch significant? 5. Evalueren hypothese en terugkoppeling theorie: a. Falsificatie: verkeerde hypothese OF slechte operationalisering 8 Algemene psychologie 2016-17 6. IS WETENSCHAP ALTIJD JUIST? 6.1 - - - FOUTEN BIJ HET ONDERZOEK Interne validiteit: o Oorzaak/gevolg relaties gerechtvaardigd? o Storende variabelen, confounds Externe validiteit: o Repliceerbaar – betrouwbaar o Generaliseerbaarheid o Ecologische validiteit? Soms tegenstrijdig o Testen in een veldexperiment Spanningsveld interne validiteit externe validiteit o Hoe meer men probeert om de interne validiteit hoog te houden, hoe meer het experiment op een artificieel experiment zal lijken (en dus een lage externe validiteit hebben) 6.2 CONVERGERENDE EVIDENTIE Op basis van meta-analyses (≠ soorten methodes) goede en foute theorieën ontdekken 9