voornaamwoorden 1.Persoonlijk voornaamwoord Woorden die iets of iemand aanduiden zonder de naam daarvan te noemen. John went home. He was ill. The car broke down. It had to be fixed. Pers.vnw. komen voor als onderwerp of voorwerp Onderwerp: Ik I Jij/u – you Hij/zij/het –he.she,it Wij – we Jullie/uyou Zijthey voorwerp: (lijdend of meewerkend) Mij – me Jou/u -you Hem/haar/het -him/her/it Ons – us Jullie/ u –you Hen/ hun – them. He gave him a new I-pad. He = onderwerp him = meewerkend voorwerp We saw them at the station. We = onderwerp them = lijdend voorwerp 2.Wederkerend voornaamwoord Verwijst naar het onderwerp of het lijdend/meewerkend voorwerp. Please allow me to introduce myself. She bought herself a new dress. I can do it myself. They always talk about themselves. Enkelvoud: Me/ mezelf Je/ jezelf Zich/ zichzelf Meervoud: Ons/ onszelf Jullie/ jezelf Zich/ zichzelf - myself - yourself - himself/herself/itself – ourselves – yourselves – themselves. De meervoudsvormen krijgen –selves in plaats van –self. Niet alle werkwoorden die in het Nederlands wederkerend zijn, zijn dat ook in het Engels. • • • • Zich aankleden – to dress Zich bewegen – to move Zich haasten – to hurry Zich scheren – to shave meer voorbeelden in de reader. 3.Wederkerig voornaamwoord Dit wordt gebruikt als “elkaar” vertaald moet worden. Er zijn twee wederkerige vnw.: Each other wordt gebruikt bij twee personen: -Jim and Julie blamed each other One another wordt gebruikt bij meer dan twee personen: -My neighbours and I like one another 4.Bezittelijk voornaamwoord. Geeft bezit aan en kan op twee manieren gebruikt worden: -met een zelfstandig nmw. erachter: This is my car. -zonder een zelfstandig nmw. erachter: This car is mine. Met een zelfstandig naamwoord (bijvoeglijk gebruikt) • • • • • • It is my car. It is your house. It is his/her/its idea. It is our car. It is your house. It is their idea. (mijn auto) (jouw huis) (zijn/haar idee) (onze auto) (jullie huis) (hun idee) Zonder een zelfstandig naamwoord (zelfstandig gebruikt) • • • • • • It is mine. It is yours It is his/hers. It is ours. It is yours. It is theirs. (van mij) (van jou) (van hem/haar) (van ons) (van jullie) (van hen) ‘hij’ en ‘zij’ worden vertaald met ‘he’ en ‘she’ als het om personen gaat. dingen en dieren vertaal je met it voor enkelvoud en they voor meervoud. Mijn computer is nieuw. Hij is erg snel. My computer is fast. It is very fast. Is deze hond van hem? Nee hij is van ons. Is this dog his? No it is ours. its en it’s Niet verwarren! -Its is een bezittelijk voornaamwoord. -It’s is een afkorting van it is. their en there their is een bezittelijk voornaamwoord. there betekent er/daar. 5.Aanwijzend voornaamwoord. Woorden die mensen en dingen aanwijzen. In het Engels zijn er vier: this/ that/ these/ those • this (enkelvoud) en these (meervoud) gebruik je als iets dichtbij is. • that (enkelvoud) en those (meervoud)gebruik je als iets veraf is. • • • • This girl next to me (dichtbij) These girls next to me.(dichtbij) That boy overthere. (veraf) Those boys overthere. (veraf) 6.Betrekkelijk voornaamwoord Verwijst naar: -een zelfstandig naamwoord in de zin - een hele zin who/whose/whom/which/that Who (voor personen) The boy who is walking there is my friend. Mr Brown , who likes to talk, is my cousin. Whose (voor personen) Wordt gebruikt om een bezit aan te geven. Na whose komt altijd een zelfstandig nmw. Is that the horse whose owner died yesterday? This is the man whose wife left home. whose vertaal je met wiens / van wie Whose (voor dingen) Whose wordt ook gebruikt om te verwijzen naar dingen: I have bought a computer whose processor is very fast. Whom (voor personen) -wordt gebruikt in formeel Engels: The woman whom you see there is my teacher. (de vrouw die je daar ziet) -wordt gebruikt na een voorzetsel: Who is the man to whom you were talking? (de man met wie je sprak) Which -wordt gebruikt voor dieren en dingen: -The house in which we live… (het huis waarin wij wonen) -wordt gebruikt als het iets zegt over een hele zin: -He has made some mistakes, which we do not understand. (wat we niet begrijpen) that mag gebruikt worden i.p.v. who of which. that verwijst dan naar personen of dingen: -Is he the man that/who is responsible for this accident? -The pizza that/which I ordered was cold. that moet gebruikt worden na een overtreffende trap: -This is the best plan that we have ever seen. -This is the worst film that we have ever seen. that -moet gebruikt worden na de woorden all/any/anything/everything/something/ nothing/only/first/last/single: -This is all that you can do. -This is the last mail that I got from her. weglaten van een betr. vnw. Who, which en that mogen worden weggelaten als ze worden gevolgd door een persoon die een handeling uitvoert: -This is the boy (who) I spoke to yesterday. -It was the only thing (that) we could do. 7.Vragend voornaamwoord wordt gebruikt om een vraag te stellen. Wie -who/whom/ whose Wat -what/ which Welke -which Who (voor personen) wordt gebruikt als onderwerp in de zin: Who lives in this house? Who is that man? What Wat en welke worden gewoonlijk vertaald met what: Wat is dat? -What is that? Wat bedoelt u? – What do you mean? Welke boeken heb je gelezen? – What books did you read? Welke leerlingen waren te laat? – What pupils were late? which Wat ,wie en welke worden vertaald met which als er sprake is van een beperkte keuze. -Wat heb je het liefst, koffie of thee? -Which do you prefer, coffee or tea? -Wie van jullie weet het antwoord? -Which of you knows the answer? Whom (voor personen) Whom mag worden gebruikt als lijdend of meewerkend voorwerp. Who/ whom did you meet? (Wie ben je tegengekomen?) Whom moet gebruikt worden als er een voorzetsel voor staat. To whom did you give the money? (Aan wie heb je het geld gegeven?)