Boudewijnlaan 20-21 • B-1000 Brussel tel. 02-512 11 52 • fax 02-502 46 80 e-mail: [email protected] www.vlaamseprovincies.be VVP-standpunt over de voorstellen van de Europese Commissie m.b.t. cohesiebeleid 2014 – 2020 12.12.2011 Nota voor de Vlaamse Vertegenwoordiging binnen de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie 1 Situering Op 6 oktober 2011 heeft de Europese Commissie een wetgevingspakket goedgekeurd voor het cohesiebeleid 2014-2020. In het kader van deze voorstellen (overkoepelende verordening en verordeningen EFRO, ESF, Cohesiefonds, ETS en EGTS) geven de 5 provincies hier hun standpunt weer over de Europese visie op het toekomstig cohesiebeleid en de wijze waarop dit binnen Vlaanderen het best kan georganiseerd worden. De Vlaamse provincies vinden het belangrijk om maximaal betrokken te worden bij het voorbereidingsproces van het toekomstig Europees structuurbeleid. Op deze wijze kunnen de sterkten, de diversiteit en de ontwikkelingskansen van de deelregio’s in Vlaanderen maximaal aan bod komen en kan Vlaanderen vanuit een bovenlokale visie een beroep doen op de lokale netwerken (inclusief de grensoverschrijdende netwerken van de Vlaamse provincies). Bovendien bewijzen de vorige en huidige Europese programmaperiode dat de provincies hier het verschil kunnen maken vanuit hun knowhow en vanuit de democratische legitimiteit. Door hun bovenlokale positie weten de provincies immers exact wat de noden zijn. Daardoor kunnen ze rekening houdend met Vlaamse en provinciale beleidskeuzes, de meest geschikte projecten genereren. Volgens het principe van goede interbestuurlijke samenwerking vinden de Vlaamse provincies het belangrijk dat alle bestuurlijke partners met name de Vlaamse overheid, provincies, steden en gemeenten hun standpunten kenbaar maken en indien mogelijk zelfs bundelen tot één Vlaams standpunt. VVP-standpunt cohesiebeleid 2014-2020 1 2 VVP-standpunten cohesiebeleid na 2013 De Vlaamse provincies hebben in het recente verleden hun standpunt naar aanleiding van de mededeling aan de Vlaamse regering over oriënterende elementen voor een Vlaams standpunt over het cohesiebeleid na 2013 (16/7/2010) en van het Vijfde Verslag over de economische en sociale cohesie in Europa (31/1/2011) bekendgemaakt. Hieronder volgen enkele belangrijke punten uit deze VVP-standpunten, waaraan ook de voorstellen van de Europese Commissie voor de bovenvermelde verordeningen werden getoetst. Samenvatting: Multilevel governance als belangrijk principe; Bestendiging huidige rol van de provincies; Plaats voor alle regio’s: minder ontwikkeld en welvarend; Thematische concentratie met ruimte voor flexibiliteit; Stadsontwikkeling én plattelandsontwikkeling; Administratieve vereenvoudiging, hertekenen controletrajecten, afstemming tussen programma’s onderling voor financiële regelgeving; Betrokkenheid bij opmaak partnerschapsovereenkomst; grotere aandacht voor territoriale cohesie is positief; dit ondersteunt principe van geïntegreerd gebiedsgericht beleid die provincies al jaren ontwikkelen; Verzet tegen het conditionaliteitsprincipe; Grotere resultaatgerichtheid positief; Betrokkenheid sociale partners/middenveld positief; Geen dubbelwerk bij controle-auditinstanties; Pleidooi voor proportionaliteit; Verwelkomen draagvlak en ownership EU 2020. VVP-standpunt cohesiebeleid 2014-2020 2 3 VVP-standpunt voorstellen EU-verordeningen 2014-2020 Positieve aspecten Meer middelen voor cohesiebeleid (376 miljard euro versus 347 miljard euro); Stroomlijning van de financiële regelgeving, gemeenschappelijke voorschriften voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij; Focus op resultaten; Aparte verordening voor ETS en EGTS; Bestendiging van de aanpak van meerlagig bestuur; Hiërarchie van regels m.b.t. Interreg-programma’s: Europese regelgeving heeft voorrang op operationeel programma (OP), dat voorrang heeft op nationale regelgeving. Het is positief dat de Europese Commissie de complexiteit van grensoverschrijdende programma’s erkent en dus voorrang verleent aan de regels die in het OP worden vastgelegd, waarna de nationale regelgeving als aanvullende categorie geldt. We vragen hierbij een uitdrukkelijke verzekering door de Commissie van dit principe opdat dit de rechtszekerheid voor de begunstigden ten goede komt. Bij conflicten tussen ingeschreven OP-regelgeving en nationale regelgeving (vb. wet op overheidsopdrachten) garandeert de Europese Commissie dat OP-regelgeving voorrang biedt? Proportionaliteit: bij accreditering geen toezicht van Europese Commissie indien EFRO budget kleiner is dan 250 mio euro; N+2 regel wordt bij territoriale samenwerking vervangen door N+3 regel; Jaarlijkse afsluiting wordt mogelijk gemaakt. Het principe wordt geapprecieerd. Concrete voorschriften mogen dit proces niet te veel verzwaren; Forfait-mogelijkheid voor personeelskosten voor territoriale samenwerking (tot 15% van alle directe kosten uitgezonderd personeel) en voor indirecte kosten (tot 15% van personeelskosten en tot 20% voor directe kosten) wordt toegejuicht; E-cohesie: elektronisch data management wordt toegejuicht. De ontwikkeling van dergelijke systemen is niet evident. Er zullen tijd en middelen vanuit de huidige programma’s nodig zijn om deadline van 31/12/2014 te halen; De middelen voor Technische bijstand blijven op hetzelfde niveau; 4% voor de opvolger van D2EFRO, 6% voor de ETS-programma’s; Comité van Toezicht enig besluitvormingsorgaan voor territoriale samenwerking; is vereenvoudiging dus wordt toegejuicht; VVP-standpunt cohesiebeleid 2014-2020 3 afschaffing 80/20 regeling voor grens- en aangrenzende gebieden zal leiden tot minder administratieve rompslomp, dus wordt toegejuicht. De Europese Commissie zoekt naar continuïteit en samenhang bij het opstellen van programmagebieden voor Europese territoriale samenwerking. Een handhaving van de diverse bestaande programmagebieden van de 2007-2013 programmaperiode zorgt voor continuïteit en samenhang in de tot op heden opgebouwde verbanden. Enkel aanvullingen op een door de Europese Commissie voorgesteld programmagebied zijn mogelijk (artikel 3(1) van de ETS Verordening). Aandachtspunten Over de inhoud van het gemeenschappelijk strategisch kader is slechts een mededeling van de Europese Commissie + openbare raadpleging voorzien. Zal de Europese Commissie hierover zonder betrokkenheid van Europese Raad of Europees Parlement beslissen mits een “delegated act”? Thematische concentratie versus flexibiliteit: 80% van de EFRO-middelen moet in Vlaanderen naar thematische doelstelling 1 (innovatie), 3 (concurrentievermogen) en 4 (koolstofarme economie) gaan. 5% van de EFRO-middelen moeten gericht worden op duurzame stedelijke ontwikkeling. o Het percentage van 80% voor 3 thematische doelstellingen is ofwel te hoog ofwel moeten er meer doelstellingen mogelijk gemaakt worden. Gekoppeld aan de beperkte set inversteringsacties + indicatoren maakt dit percentage maatwerk zeer moeilijk. o De provincies delen de aandacht die gehecht wordt aan duurzame stedelijke ontwikkeling, zolang deze aandacht niet beperkt blijft tot de grote steden. De provincies pleiten voor de nodige ruimte om ontwikkelingen in de centrumsteden en andere stadsgebieden voldoende steun te verlenen. De provincies vragen aandacht hiervoor wanneer de Europese Commissie het platform wenst op te richten en wanneer de lidstaten de lijst van steden in kader van de partnerschapsovereenkomst opstellen. o De provincies gaan ervan uit dat de 5% voor duurzame stadsontwikkeling onder de vermelde 80% EFRO-middelen valt. Het principe van de conditionaliteit is opgenomen in de teksten en vormt een risico. De voorwaarden moeten binnen de macht van de overheden vallen, die bevoegd zijn. De Commissie houdt in haar voorstellen op een aantal vlakken rekening met de complexiteit van ETS, wat enkel kan worden toegejuicht. Ten aanzien van de begunstigden zou het echter een aanzienlijke vereenvoudiging én verduidelijking van hun positie betekenen wanneer de definitie van “operation” in het kader van ETS kan worden gelijkgesteld met “de activiteiten van de begunstigde”. Met name voor wat betreft communicatieverplichtingen, inkomsten-monitoring en financiële correcties door de lidstaten zou een dergelijke nuancering leiden tot meer rechtszekerheid. Bovendien zou dit een begunstigde in een ETS-programma dezelfde voorschriften opleggen als een begunstigde in een D2-EFRO-programma. Met name voor begunstigden in beide soort programma’s, zou dit een aanzienlijke vereenvoudiging betekenen. VVP-standpunt cohesiebeleid 2014-2020 4 Op 1 juli 2013 moeten de OP’s ingediend worden bij de Europese Commissie, wil men de programmaperiode optimaal kunnen benutten. De provincies pleiten ervoor om parallel de programmering en administratieve organisatie zo vroeg mogelijk te organiseren. Hiertoe zullen zij binnen de Interreg-programma’s die hen werden toevertrouwd de nodige initiatieven nemen. Voor D2 – EFRO rekenen de provincies op vroegtijdige betrokkenheid: - Hoe zal de voorbereiding van het strategisch referentiekader en de inhoudelijke opmaak van de verschillende Operationele Programma’s verlopen? Hoe zal de besluitvorming inzake toekenning subsidies verlopen? Hoe de uitvoering van het programma? Blijft het enveloppe-systeem + monitoring behouden? De provincies pleiten voor een verderzetting van de huidige implementatie- en uitvoeringssamenwerking en pleiten voor een vroege betrokkenheid bij voorbereiding en opmaak van partnerschapscontracten. Dit geldt met name voor D2 - EFRO, vermits voor Interreg al afspraken werden gemaakt waarin deze vroege betrokkenheid vervat zit. Gelet op de uitsluiting van ESF-ondersteuning van aankoop van infrastructuur, onroerend goed of grond, pleiten de provincies ervoor in de toekomst EFRO-investeringsprojecten voor opleidingsinfrastructuur te blijven waarborgen. De steun voor KMO’s zal een blijvend risico zijn voor de promotoren wegens strenge Europese regelgeving inzake staatssteun en mededingingsbeleid. Provincies vragen hiervoor een duidelijk en werkbaar kader vermits de huidige situatie leidt tot grote onduidelijkheden zowel bij de administratie (BA/GS) als bij de begunstigden. De provincies hopen dat met het aankomende decreet betreffende het economisch ondersteuningsbeleid al een betere afstemming met de Europese regelgeving georganiseerd kan worden. Ook zou een actieve disseminatie van good-practices op dit vlak vanuit de Commissie meer dan wenselijk zijn. Tot slot valt een aanmelding voor bepaalde delen van het operationeel programma, sectoren of thema’s om een vrijstelling te bekomen en de bespreking daarvan met de EC, te overwegen. Op die manier kunnen steunmaatregelen voor projecten binnen het operationeel programma vrijgesteld worden van de staatssteuntoets. Vormen volgende punten een vereenvoudiging of zwaardere procedure? - accreditering van beheersautoriteit op lidstaatniveau; - schriftelijk akkoord van lidstaten met inhoud programma + nodige cofinanciering voor indiening bij Europese Commissie; - advies van “national equality body” samen met indiening OP; - goedkeuring OP door Europese Commissie na goedkeuring partnerschapscontract; - ex-ante en ex-post evaluaties. Ondanks dat het doel van een verhoogde effectiviteit en efficiëntie van Europese middelen door thematische concentratie binnen Europese territoriale samenwerking op zichzelf als positief kan worden ervaren, doet het huidige voorstel tot implementatie hiervan geen recht aan de verscheidenheid die veel grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, zoals zij bestaan in de 2007-2013 programmaperiode, kenmerkend is. Een beperking tot 4 thematische doelstellingen (en de hieraan verbonden investeringsprioriteiten) laat veel potentieel tot constructieve samenwerking over de Europese grenzen heen onbenut. Een VVP-standpunt cohesiebeleid 2014-2020 5 verhoogde flexibiliteit in de selectiemogelijkheden van de thematische doelstellingen is noodzakelijk. In de wetgevende voorstellen voor het cohesiebeleid 2014-2020 is een aparte verordening voorzien mbt de EGTS. Deze herziening moet gezien worden in het licht van de ambitie van de Europese Commissie om hindernissen op te heffen voor de oprichting van nieuwe EGTS’en en om de werking van reeds bestaande EGTS’en te vereenvoudigen. Alleen een EGTS opgericht met als finaliteit het beheer van een Europees programma en die het hele programmagebied dekt, kan een dergelijk beheer toevertrouwd krijgen. Het kan echter niet de bedoeling zijn dat bestaande EGTS’en de rol van managementautoriteit opnemen als zij met een andere finaliteit zijn opgericht. Het management van een Interreg-programma vraagt immers een specifieke expertise en kritische massa waarover bestaande EGTS’en (nog) niet beschikken. Bovendien zou dit kunnen leiden tot een versnippering van beheer én middelen. Daarenboven zou dit voor de EGTS’en immers ook impliceren dat zij niet meer kunnen optreden als begunstigde van projecten, terwijl hun missie als één van de belangrijke stakeholders voor de regio er vooral in bestaat goede projecten in te dienen. Bij dit laatste moet nog worden opgemerkt dat een EGTS op een zelfde manier wordt behandeld als andere actoren die een project indienen. Zijn de innovatieve financiële instrumenten haalbaar in Europese programma’s? Dit vergt in Vlaanderen nog enig pionierswerk. De provincies zijn bereid om vroegtijdig te participeren aan een taskforce die deze nieuwe mogelijkheden implementeerbaar maakt. Algemene conclusie De Vlaamse provincies staan opnieuw klaar om multilevel governance, samen met Vlaanderen en de lokale besturen in praktijk om te zetten; De provincies staan klaar voor eenzelfde intensieve en dynamische bijdrage aan het cohesiebeleid als in de huidige en vorige programma periodes; De provincies zullen zich ook in de toekomst inzetten om de EU-2020 strategie te vertalen naar een dynamisch streekbeleid; De provincies zullen via hun provinciale experts actief bijdragen om op 1/7/2013 Operationele Programma’s klaar te hebben die ertoe doen. Datum Referentie 12.12.2011 111013.142/N/SVL/VVP-standpunt EU-voorstellen cohesiebeleid 2014-2020 VVP-standpunt cohesiebeleid 2014-2020 6