Oefenopgaven Wiskunde 1. Gegeven de volgende verzamelingen A en B. A is de verzameling gehele positieve getallen tot en met 8, en B is de verzameling gehele positieve even getallen tot en met 6. Wat is A B ? a. b. {1,2,3,4,5,6,7,8} c. {2,4,6} d. Dat is niet te bepalen op basis van deze gegevens 2. Welke a. b. c. d. van de volgende beweringen is waar? N Z N R Q Q RN N Z Q Q 3. Welke van de volgende beweringen over de getallen -3/7 en –2 is waar? a. Beide getallen behoren tot de verzameling Z b. Beide getallen behoren tot de verzameling Q, maar alleen -3/7 behoort ook tot de verzameling R (en -2 dus niet) c. -3/7 behoort tot de verzameling Q, maar niet tot de verzameling Z, en -2 behoort tot de verzameling Z, maar niet tot de verzameling Q d. -3/7 behoort tot de verzamelingen Q en R, en -2 tot de verzamelingen Z, Q en R 4. Gegeven de volgende verzamelingen: A = {1,2,3,6}, B = {1,3,4} C = {1,3} Welke twee symbolen horen er achtereenvolgens op de puntjes in de volgende bewering, zodat er een juiste bewering ontstaat: C…B…A a. , b. , c. , d. , 5. Los de volgende vergelijking op: 3 * 8 : 2 * 2 3 ... a. 9 24 b. 7 c. 27 d. 60 6. Los de volgende vergelijking op: 16 : (3 5) * (2 1) ... 16 a. 24 32 b. 15 49 c. 3 d. 6 7. Los de volgende vergelijking op: 15 : 5 3 * 2 ... a. -12 b. -9 c. 3 d. 15 8. Welke a. b. c. d. van de volgende is de juiste ontbinding in priemfactoren van het getal 736? 2*2*2*2*2*23 2*4*4*23 32*23 736 is niet te ontbinden in priemgetallen 9. Los de volgende vergelijking op: 21 52 13 b. 16 10 c. 12 13 d. 8 a. 3 7 ... 4 8 2 1 2 10. Los de volgende vergelijking op: * ... 3 4 2 a. 36 4 b. 24 22 c. 144 22 d. 36 11. Vereenvoudig het volgende voorbeeld: (32 )3 * 35 ... a. 310 b. 311 c. 325 d. 330 12. Vereenvoudig het volgende voorbeeld: a. 2 b. 11 c. 86 d. 4806 13. [vervalt]Bereken decimalen a. 1 b. 3.26 c. 5 d. 6 3 12 2 * 25 : 9 * 16 36 ... log( 3 * 3)*3 log( 3 * 3 * 3) ... , en rond zo nodig af op 2 14. Gegeven de volgende vergelijking: 3x 21 7 10 x . Voor welke waarden van x is deze ongelijkheid geldig? a. x 4 b. x 4 c. x 4 d. x 4 15. Gegeven de volgende twee vergelijkingen met twee onbekenden. 4 x 6 6 y 2 x 2 y 10 Los x en y op. Welke van de volgende uitspraken is juist? a. x = 6 b. x = 8 c. x = 12 d. x = 14 16. Gegeven de volgende vergelijking: x 2 17 x 72 0 . Welke van de volgende uitspraken is juist? a. x = -8 of x =- 9 b. x = -4 of x = -13 c. x = 4 of x = 13 d. x = 8 of x = 9 17. Gegeven de volgende vergelijking: 2 x 2 6 x 8 . Welke van de volgende uitspraken is juist? a. x = -4 of x = 1 b. x = -1of x = 4 c. x = -2 of x = 0.5 d. x = -0.5 of x = 2 18. Gegeven de volgende twee functies: f ( x) 2 x 3 g ( x ) 2 x 7 Op welke punt snijden beide lijnen elkaar? a. (1,5) b. (5,1) c. (-1,-5) d. (-5,-1) 19. Gegeven de volgende kwadratische functie: f ( x) x 2 3x 2 Waar ligt het minimum van deze functie? a. (1.5, 8.75) b. (8.75, 1.5) c. (-1.5,-0.25) d. (-0.25,-1.5) 20. Gegeven de volgende tabel met cijfers van 5 mensen op een bepaald 5 tentamen. Wat is (5 x ) ? i 1 a. b. c. d. 34 39 109 170 i i 1 2 3 4 5 xi 6 7 4 8 9 Antwoorden oefenopgaven 1. 2. 3. 4. 5. C C D D C 6. D 7. B 8. A 9. D 10. A 11. B 12. C 13. D 14. D 15. C 16. A 17. B 18. A 19. C 20. D