1 EDWARD SCHILLEBEECKX (°1914 + 23 december 2009) “EEN OP MENSELIJKHEID BEDACHTE GOD” Gods weerloze overmacht Uit E. SCHILLEBEECKX in LEO APOSTEL en EDWARD SCHILLEBEECKX in gesprek, (A)theïstische spiritualiteit, Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 1988 (extra nummer), 46-47.78-79. Ofschoon de apostolische geloofsbelijdenis begint met de belijdenis van Gods almacht : “Ik geloof in God, de Vader almachtig, schepper van hemel en aarde” zou het een grote vergissing zijn te denken dat in Oude en Nieuwe Testament de almacht van God centraal staat : de geschiedenis van God met Israël is in grote mate een geschiedenis van Iemand die zijn plannen voortdurend ziet mislukken en steeds opnieuw tactisch en strategisch moet reageren op het ongehoorzame initiatief van zijn partner, zonder blijkbaar de macht te hebben of te willen hebben om die partner naar zijn wil te dwingen. Het kwaad lijkt zo oppermachtig dat in Gn 6,6 de schrijver God laat zeggen dat “Hij spijt heeft” deze mens te hebben geschapen, gezien het rijk van kwaad en lijden dat hij in de goede wereld heeft gebracht. En in het Nieuwe Testament is het al niet beter. Daar worden we geconfronteerd met het allerdroevigste dieptepunt: de messias die van godswege de wereld heil zou brengen, hangt weerloos aan het kruis. Daar triomferen machtige mensen, terwijl de heilbrenger, Jezus, zichzelf niet kan of wil bevrijden en zijn God zich hult in volslagen stilzwijgen. Ik spreek liever niet van onmacht of machteloosheid van God, maar van zijn weerloosheid, omdat macht en onmacht elkaar tegenspreken, terwijl ‘weerloosheid’ niet per se Gods macht hoeft tegen te spreken. Uit ervaring weten we immers dat wie zich kwetsbaar opstelt het kwade weleens kan ontwapenen. Er bestaat zo iets als een ‘weerloze overmacht’ ; dat lijkt 2 me een God meer passende eigenschap dan wat wij steeds met imperialisme en dictatuur verbonden ‘almacht’ noemen. Godgelovigen stellen de schepping vaak uitsluitend voor als een daad van Gods almacht. Terecht, maar dat is slechts een halve waarheid. Geschapen worden is volgens christelijk godsgeloof enerzijds als schepsel opgenomen worden in Gods absolute gratuite en reddende nabijheid, maar, anderzijds, van Gods kant uit gezien, een soort ‘wijken van God’, die ruimte geeft aan de ander, aan wat en wie ‘niet-God’ is. Die ruimte is immers nodig als God die ander tot zijn werkelijke verbondspartner wil maken. Echt partnerschap veronderstelt eigen inbreng, vrijheid en initiatief van weerskanten ; anders is er geen partnerschap! Door scheppend ruimte te geven aan de mens stelt God zich kwetsbaar op ; het is een avontuur vol risico’s. Het aandurven, mensen scheppend in het leven te roepen, is vanuit God gezien een motie van vertrouwen in de mens, zonder dat hiertoe aan de mens ook maar enige voorwaarde is gesteld of garantie gevraagd. Door mensen te scheppen met een eigen, eindige en vrije wil staat God vrijwillig macht af. Daardoor maakt Hij zich tot een bepaalde hoogte ‘afhankelijk’ van de mens en dus kwetsbaar. - Hoe plaatst u het beeld van de weerloze God ten overstaan van het bestaan van lijden en kwaad? Dat is een verkeerde vraagstelling. Want ik zeg geenszins dat, afgezien van kwaad en onschuldig lijden, God weerloos is. Ik noem God pas ‘weerloos’ juist vanuit het probleem van het kwaad en het lijden. Juist omdat ik in heel de geschiedenis de macht van het kwaad werkzaam zie, ook zoveel onrecht en onschuldig lijden, ook twintig eeuwen na de door Christus gebrachte verlossing, kan en mag ik spreken van een weerloze God, die weigert met zijn macht alle kwaad uit de wereld te vernietigen. Hij is weerloos uit zelfkeuze; niet uit onmacht, maar uit almachtige vrijheid. Juist daarom mogen we van de ‘weerloosheid’ van God spreken, althans voorlopig, d.i. binnen onze geschiedenis, waar na de kruisdood van Jezus nog vele mensen ‘gekruisigd’ en gemarteld worden: God intervenieert niet om die toestand te veranderen. Dat noem ik Gods ‘weerloosheid’, het zwijgen van God. Uiteindelijk (maar dat is geloof) zal die weerloosheid tevens ‘weerloze overmacht’ blijken te zijn. Het kwaad is dus geenszins een ‘positieve pool’ naast God, alsof er naast een absoluut beginsel van het goede (God) ook een absoluut beginsel van het kwaad zou bestaan. Juist omdat het kwaad geen absoluut beginsel is, is bevrijding en verlossing mogelijk. Maar intussen blijft het kwaad onverwoestbaar in de geschiedenis werkzaam. Met hun katholieke en protestantse erfzondeleer bedoelen christenen dat God de wereldgeschiedenis niet wil zoals ze is en dat wij, mensen, onrecht, lijden, zelfs de dood, niet religieus mogen legitimeren. Dat zijn toestanden die christenen moeten bestrijden overal waar ze het kunnen. Zolang lijden, onrecht en dood bestaan, is er iets mis met onze wereld, en is deze wereld niet zoals God hem wil. Aan degenen die zeggen dat ik over een God lijk te spreken die nauwelijks meer dan een medemens is (iemand die troost, weerloos is, niet almachtig is), vraag ik mij Gods almacht in de geschiedenis dan aan te tonen. Het is niet voldoende te beweren dat God almachtig is, terwijl heel de empirische feitelijkheid die bewering tegenspreekt. Je moet dan aantonen hoe God almachtig is. Via de geschiedenis, vooral dan die van Jezus van Nazaret, weten we dat die almacht de weg van het weerloze kruis gaat.