Grammatica uitleg voor de toets van Hoofdstuk 1

advertisement
Grammatica uitleg voor de toets van Hoofdstuk 1
Vraagzinnen:
Je kunt in het Engels vraagzinnen maken door vaak het werkwoord vooraan de zin te zetten.
Bijv. She is nice.
-
Is she nice?
Bijv. I am late.
Bijv. They are home.
- Am I late?
-
Are they home?
Zoals je ziet, kun je dit doen met de vormen van ‘ to be’ (am, are, is)
Maar je mag dit niet bij ieder werkwoord doen.
Bijv. I like you.
-
Do I like you?
(like I you? = FOUT, je mag hier het werkwoord dus niet vooraan
zetten)
Als er geen vorm van ‘to be’ in de zin staat, dan moet je hulpwerkwoorden gebruiken om de zin
vragend te maken. Het werkwoord dat hierin het meest wordt toegepast is het hulpwerkwoord
‘To Do’.
Deze bestaat uit twee vormen: do & does.
Do gebruik je bij: I, you, we, they
Does gebruik je bij: he, she, it.
Bijv. I love skating.
-
Do I love skating (skating is geen vorm van to be, dus gebruik je het hulpwerkwoord do)
Bijv. She likes to listen to me.
-
Does she like to listen to me? (like is geen vorm van to be, dus gebruik je het hulpwerkwoord
do. Alleen hier hebben we te maken met he,she,it, dus gebruik je DOES)
Op het moment dat je DOES gebruik, haal je de extra S bij het HOOFDWERKWOORD weg.
Bijv. He loves reading.
-
Does he LOVE reading (geen extra s)
Er zijn in de Engelse taal, meerdere hulpwerkwoorden zoals: can, could, will, would, may, might etc.
Als je deze werkwoorden in een zit zien voorkomen, dan kun je die ook vooraan de zin zetten om een
zin vragend te maken.
Bijv. I will teach you how to swim.
-
Will I teach you how to swim?
Bijv. She can come visit.
- Can she come visit?
Kortom: Zolang er een hulpwerkwoord in de zin staat, zet je deze vooraan de zin en maak je de zin af.
Als er geen hulpwerkwoord in de zin staat. Gebruik je het hulpwerkwoord DO/Does.
Opdracht 1:
Bekijk de onderstaande zinnen en onderstreep de vorm van TO BE (am, are, is, was, were)
1. She is very clever for her age.
2. They are ready for take off.
3. He was here at school today.
4. My mom and dad are going to celebrate their anniversary.
5. Michael was not happy with his report card.
6. I am in love with my best friend.
7. You are responsible for his actions.
8. You were worried about Megan.
9. He is very goodlooking.
10. It is your call boss.
Opdracht 2:
Bekijk dezelfde zinnen nogmaals. Maak ze nu vragend!!! Let op de woordvolgorde..
1. She is very clever for her age.
2. They are ready for take off.
3. He was here at school today.
4. My mom and dad are going to celebrate their anniversary.
5. Michael was not happy with his report card.
6. I am in love with my best friend.
7. You are responsible for his actions.
8. You were worried about Megan.
9. He is very goodlooking.
10. It is your call boss.
Opdracht 3:
Bekijk de onderstaande zinnen en herken nu de hulpwerkwoorden!!! Onderstreep ze
allemaal!!
1.
2.
3.
4.
They can easily live without us.
He and I will choose our teammates.
I shall see whether he is capable for this job.
My mom could cook when she was 16.
5. They would call us whenever it was ready.
6. He may come over tonight.
7. We will need to see your phone records.
8. He should tell you the truth.
9. She can never know what happened.
10. William will help them as often as possible.
Opdracht 4:
Bekijk de onderstaande zinnen nogmaals. Maak ze nu vragend!!
1. They can easily live without us.
2. He and I will choose our teammates.
3. I shall see whether he is capable for this job.
4. My mom could cook when she was 16.
5. They would call us whenever it was ready.
6. He may come over tonight.
7. We will need to see your phone records.
8. He should tell you the truth.
9. She can never know what happened.
10. William will help them as often as possible.
Opdracht 5:
Bekijk nu de onderstaande zinnen. Maak ze vragend. Denk erom dat er GEEN vorm van to be
in zit of een hulpwerkwoord. Dus je zult DO,DID of DOES moeten gebruiken!!!
1. She plays piano very well.
2. He and I work hard every day.
3. My father eats pizza every Sunday after work.
4. We found that money on the streets.
5. He called to see if she was okay.
6. I had a reason to lie.
7. I often doubt myself.
8. She writes me a letter each week.
9. I brush my teeth 3 times a day.
10. Sheila thought that I would come late.
Opdracht 6:
Nu staat alles door elkaar. Bekijk de zinnen en werkwoorden dus goed!!!
Maak ze vragend. Gebruik je aantekeningen goed!!!
1. She works from 9 till 6.
2. Maria sings beautifully.
3. Philip can play soccer like a professional.
4. I work well with others.
5. My mom is not amused by my new boyfriend.
6. They were going to the movies when the police called.
7. I am a jealous person.
8. He worked for Philips for 5 years.
9. We are going to Ibiza in 29 days.
10. We will make sure that she catches her flight.
Woordvolgorde:
De woordvolgorde in de Engelse taal luidt als volgt:
Je begint met:
1.
2.
3.
4.
5.
Onderwerp (wie)
Werkwoorden (doet)
Lijdend voorwerp (wat)
Bepaling van plaats (waar)
Bepaling van tijd (tijd)
Je mag in de Engelse taal, bepaling van tijd ook vooraan zetten, als je iets wil benadrukken.
Dit mag alleen als er geen bepaling van plaats in de zin verwerkt staat.
Bijv. I will see you tomorrow
- Tomorrow, I will see you.
MAAR… Als er een bepaling van plaats verwerkt is in de zin moet TIJD achteraan!!
Bijv. I will see you at school tomorrow (at school geeft plaats aan, dus komt tijd achteraan)
Lots of, a lot of, much and many, few, a few, little, a little:
De bovenstaande woorden betekenen ‘veel en weinig’.
Lots of & a lot of = veel  gebruik je bij positieve zinnen (mededelingen)
Bijv. Ik heb veel geld  I have lots of money / I have a lot of money
Much & Many = veel  gebruik je bij negatieve zinnen (ontkenningen) en vraagzinnen.
-
Many gebruik je bij telbare woorden (woorden die in het meervoud gezet kunnen worden)
Much gebruik je bij ontelbare woorden (woorden die in het enkelvoud staan)
Vb. I don’t have much money (Dit is een ontkenning; je gebruikt hier ‘much’ omdat je ‘money’ niet
kunt tellen - ontkenning)
Vb. Do you have much money? (Dit is een vraagzin; je gebruikt hier ‘much’ omdat je ‘money’ niet
kunt tellen)
Vb. Many
-
Do you have many friends? (Dit is een vraagzin; je gebruikt hier ‘many’, omdat je ‘friends’
kunt tellen)
I don’t have many friends? (Dit is een ontkenning; je gebruikt hier ‘many’, omdat je ‘friends’
kunt tellen)
Few (=weinig) and a few (=een paar) worden gebruikt bij woorden die in het meervoud gezet kunnen
worden.
Bijv. Few members came to the meeting. (‘members’ kun je tellen)
- Er waren weinig leden aanwezig bij de vergadering.
Bijv. A few friends of mine bought me a gift (‘friends’ kun je tellen)
- Een paar vrienden van me hadden een kado voor me gekocht.
Little (=weinig) and a little (=een beetje) worden gebruikt bij woorden die in het enkelvoud gezet
kunnen worden.
Bijv. I got little time (‘time’ kun je niet tellen)
- Ik heb weinig tijd
Bijv. Can I have a little more tea please? (‘tea’ kun je niet tellen)
- Mag ik een beetje meer thee aub?
Can/Could:
In de Engelse taal kun je zowel ‘Can’ als ‘Could’ gebruiken bij het stellen van een vraag.
Vb. Can I go to that party? (Mag ik naar dat feest)
Vb. Could I go to that party? (Magi k naar dat feest)
-
Zoals je ziet is er qua betekenis niet veel verschil.
Het enige verschil is, dat je Could gebruikt bij BELEEFDE vragen. En Can bij informele vragen.
Dus als je vragen stelt aan je klasgenoot, je vriendin, je ouders kun je CAN gebruiken.
En bij mensen die je niet kent, waarbij je dus beleefd moet zijn, gebruik je COULD.
Veel succes met leren!!
Download