Aangeplakte vragen

advertisement
Aangeplakte vragen
KORTE VRAAGJES AAN HET EINDE VAN EEN
ZIN.
Wat zijn “aangeplakte vragen”?
Aangeplakte vragen zijn korte vraagjes aan het einde van een zin.
Deze gebruik je om te vragen of iemand het met je eens is.
In het Nederlands zet je dan vaak ‘toch’ of ‘nietwaar’ achter de zin.
Bv.
Het is lekker weer, nietwaar?
Zij is aardig, toch?
Hoe maak je een aangeplakte vraag?
Je maakt een aangeplakte vraag in 3 stappen. Schrijf deze
stappen over in je schrift.
Dit stappenplan kan je dan weer gebruiken om te leren voor de
repetitie.
Stap 1 - Werkwoord
• Kijk welke werkwoorden er in de zin staan.
• Staan er twee? Herhaal het eerste werkwoord.
• Staat er maar een? Gebruik “do / does” in de aangeplakte vraag.
Bv.
I am nice.
 1e werkwoord = “am”  herhalen.
She has got a brother.  1e werkwoord = “has”  herhalen.
He loves her.
 1 werkwoord, dus gebruik “do/does”
Stap 2 – Positief of negatief
• Kijk naar de zin.
• Staat er “not”, “n’t” of “never” in de zin (een negatief)? Dan niet in de
aangeplakte vraag.
• Staat er geen “negatief” in de zin, dan wel in de aangeplakte vraag.
Bv.
I am nice.
She has not got a brother.
 Geen negatief, dus wel in de
korte vraag.
 Wel negatief, dus wel in de korte
vraag.
Stap 3 – Persoon
• Kijk naar de zin.
• Wie doet het (is het onderwerp van de zin). Het onderwerp staat altijd
helemaal vooraan in de zin.
• Herhaal de persoon.
• Wanneer er een naam staat vervang je die door he/she/it.
Bv.
I am nice.
Sheila has not got a brother.
 Onderwerp = “I”  herhalen
 Onderwerp = “Sheila”  “she”
Bijzondere gevallen
Er zijn een aantal werkwoorden die je altijd moet herhalen in de aangeplakte
vragen:
Have, will, am/is/are (to be).
Let op bij “will”. Wanneer je “will + not” nodig hebt kort je altijd af tot
“won’t”.
Regels
Wanneer het gaat om een werkwoord + not, gebruik je altijd de verkorte
vorm:
•
•
•
•
•
•
•
Have / has + not
Will + not
Am + not
Is + not
Are + not
Do + not
Does + not
=
=
=
=
=
=
=
haven’t / hasn’t
won’t
aren’t (GEEN amn’t!)
isn’t
aren’t
don’t
doesn’t
Assignment
Maak aangeplakte vragen bij onderstaande zinnen.
Schrijf de zin op en noteer het volgende:
a. Wat het werkwoord is en of je het moet herhalen.
b. Of er een negatief in de zin staat en welke.
c. Welke persoon in de zin staat.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
I am a boy.
Sheldon likes football.
Ferry has lived in Vlaardingen for years.
They are drinking.
We talk a lot.
She has got a bike.
She will buy a cat.
Erin and Peter are going to marry.
You are my friend.
Assignment
Ga naar de docent om je antwoorden te laten controleren.
Ga daarna verder met het opdrachtenvel bij punt 2.
Download