talkingENGLISH grammar © 2013, talkingENGLISH Uitgegeven in eigen beheer talkingENGLISH Westenholterweg 15 8042 AE Zwolle Nederland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. Nothing may be reprinted in whole or part without written permission from talkingENGLISH Grammar The Present Simple Tense – de gewone Tegenwoordige Tijd In de present simple komt er bij he, she en it een –s achter het werkwoord. Dit geldt ook voor namen van 1 persoon Susan = she, dus: Susan loves chocolate I like listening to music You love comics He/Jack likes his family She/Susan loves tattoos It hates strawberries We hate gossip You dislike your name They adore pets. Uitzondering Als een werkwoord eindigt op –y krijgt dat werkwoord –ies bij he, she en it. I study at home – she studies at home Let op! Als er een klinker (a, e, i, o, u) voor de –y staat, verandert de uitgang niet in –ies, maar geldt de normale regel: een –s achter het werkwoord zetten bij he, she en it. I buy a book – she buys a book I play hockey – She plays hockey De present Simple van To be en To have Veel voorkomende, onregelmatige vorm. I am fond of dressing up You are crazy about animals He/She is into painting It is interested in birds We are fond of dancing You are really into sports They are fond of travelling I have 2 daughters You have a lovely dress He/she/it has dark hair We have a dog You have a job They have many friends © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 2 The Past Simple Tense – de gewone Verleden Tijd Wanneer gebruik je het? Om te zeggen dat iets in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen, gebruik je de past simple. Vaak staan er in de zin dan woorden zoals: last week, yesterday, last year, a month ago, 2005 etc. Last year I worked hard When I was Young, she talked a lot Yesterday we did the dishes De regelmatige vorm Je maakt de past simple van de meeste werkwoorden door –ed achter het werkwoord te zetten. I worked fast You loved knitting They played a game De onregelmatige vorm (to be en to have) Onregelmatige werkwoorden krijgen in de past simple geen –ed. Zij hebben een eigen vorm. To be (zijn) I was home You were in the garden She was at school He was in the supermarket It was in a cage We were in a hotel They were on holiday To have (hebben) I had a good time You had measles He/she/it had many problems We/You/They had good grades © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 3 1. Present simple van to have (got) I You Mickey (he) Sarah (she) It We You They have (got) have (got) has (got) has (got) has (got) have (got) have (got) have (got) one sister and two brothers. a brother called Wim. two sisters. a dog named Snuggles. brown eyes. freckles. curly hair. beautiful eyes. have en have got betekenen allebei "hebben". Na he, she, it, Mickey, Sarah, my father, enzovoort gebruik je has of has got. I She We 've got 's got 've got one sister and two brothers. red hair and green eyes. a dog named Snuggles. Je gebruikt meestal de verkorte vormen van have got en has got. 2 past continuous I You He We They am are is are are waiting. watching TV. playing football. studying English. drinking tea. De present continuous maak je met een vorm van to be (am, are, is) gevolgd door een werkwoord + -ing. Zie verder Grammar Survey 25 en 26 voor veranderingen in de spelling. He We 's calling 're waling a friend. to school. Meestal gebruik je de verkorte vormen van to be: 'm, 're, 's. Hurry up! I'm waiting. Look, he's playing football. 3 Je gebruikt de present continuous om te zeggen dat iets nu aan de gang is of dat iemand iets nu aan het doen is. past simple Last Christmas she bought Jim a pair of boxer shorts. Two minutes ago we talked to our parents about fashion. Om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is, gebruik je de past simple. Je gebruikt de past simple meestal bij woorden zoals yesterday, a week ago, last month, in 1999, enzovoort Regelmatige werkwoorden I You He She It We You They worked worked asked asked walked walked dressed dressed in a boutique. in a boutique. for a sweater. for a sweater. around the mall. around the mall. quickly. quickly. Je maakt de past simple van de meeste werkwoorden door -ed achter het werkwoord te zetten. Zie verder Grammar Survey 23, 25 en 26 voor veranderingen in de spelling. Onregelmatige werkwoorden to do to leave We did the dishes yesterday. They left for the mall at 9.30 © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 Naast regelmatige werkwoorden zijn er ook onregelmatige werkwoorden. Deze krijgen in de past simple geen -ed, maar hebben een eigen onregelmatige vorm die voor alle personen hetzelfde is. 4 to come - came to do - did to go - went to have - had to hear - heard to leave - left to make - made to say - said to tell - told to think - thought to write - wrote Hier zijn nog enkele voorbeelden van onregelmatige werkwoorden. Past simple van to be You He She It We You They was were was was was were were were 4 To be going to I homesick. homesick. homesick. homesick. homesick. homesick. homesick. homesick. I am going to travel abroad. She is going to tour Europe. They are going to camp in Italy. Let op: to be heeft twee vormen voor de past simple. Om te zeggen dat iemand iets van plan is, gebruik je am, is of are + going to + een werkwoord. Zinnen 5 Vragen She Is is she clever. clever? You Can can you say that again. say that again? You Could could you help us. help us? Pandas Do live pandas live in China. in China? A lion Does eats a lion meat. meat? You Do have a plastic bag for me. you have a plastic bag for me? He Does has he You Have have got you got a plastic bag for me. a plastic bag for me? He Has has he some money. any money? eat have got got some money. some money? © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 Je maakt vragen met to be en can of could, door deze vormen vooraan te zetten. Bij bijna alle andere werkwoorden gaat het maken van vragen anders: in de present simple begin je de vraag met do. Bij he, she en it begin je de vraag met does en haal je de -s achter het werkwoord weg. Als je de vragen met to have maakt, begin je in de present simple met do (I, you, we, they) of does (he, she, it). In de vraag staat dan ook nog have. Als je vragen met to have got maakt, zet je have of has vooraan. 5 6 Ontkenningen I You He/she It We You They am not are not is not is not are not are not are not 7 Gebiedende wijs Stand Be Go Cross Sit Read Wait still. careful. straight ahead. Newton Street. down, please. the text on page 63. for me. Als je tegen iemand wilt zeggen dat hij/zij iets moet doen, begin je met het hele werkwoord zonder to. Op deze manier kun je iemand een aanwijzing, bevel of advies geven of iemand waarschuwen. Don't Don't Don't Don't wait make walk open Als je wilt zeggen dat iemand iets NIET moet doen, zet je don't voor het hele werkwoord zonder to. 8 Aangeplakte vragen fond of reading. interested in skiing. into computer games. great fun. fond of shopping. into diving. fond of mountain climbing. for me. any jokes. on the grass. the window, please. Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, maak je een ontkenning. In het Engels gebruik je hiervoor het woordje not. Als er een vorm van to be in de zin staat (am, are, is) dan maak je een ontkenning door not achter deze vorm van to be te zetten. These trousers are trendy, aren't they? You like this shirt, don't you? You can't wear woollen clothes, can you? He hasn't got any designer clothes, has he? Als je wilt weten of iemand er net zo over denkt als jij, kun je een korte vraag achter een zin plakken. In het Nederlands zeg je dan "hé?", "toch?" of "nietwaar?". It is cheap, isn't it? These trousers are dirty, aren't they? In een bevestigende zin is de aangeplakte vraag ontkennend. They aren't expensive, are they? These shorts don't fit, do they? In een ontkennende zin is de aangeplakte vraag bevestigend. The fashion show was awful, wasn't it? They can swim, can't they? He has got a blue jacket, hasn't he? You didn't go shopping, did you? Als er in de zin een vorm staat van to be (am, is, are, was, were), can (could), to have got (have got, has got), of to do (do, does, did), herhaal je die vorm in de aangeplakte vraag. They never buy toys, do they? She likes fashion, doesn't she? Bij bijna alle andere werkwoorden gebruik je do / don't of does / doesn't in de aangeplakte vraag. Your mother made it herself, didn't she? Her jeans looked terrible, didn't they? Let op: als er in de zin een vorm van de past simple staat, gebruik je didn't in de aangeplakte vraag. © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 6 9 Woordvolgorde: bijwoorden van tijd My friend is often late. We sometimes have French in classroom 8. Always, usually, often, sometimes, rarely en never zijn bijwoorden van tijd. Ze geven aan hoe vaak iets gebeurt. I My brother Always, usually, often, sometimes, rarely en never staan voor het werkwoord... usually never He is My classmates were have does PE on Mondays. his homework. always busy. sometimes bored. 10 ... of ... a bag a pound two bars five cups lots of of of of of 11 Persoonlijke voornaamwoorden crisps sugar chocolate coffee money ...maar als er een vorm van to be in de zin staat (am, are, is, was of were), dan staan ze achter het werkwoord. Als je een hoeveelheid aangeeft (a cup, a bag enzovoort), moet je het woordje of gebruiken. I need some information. Could you give me a brochure? Do you know his name? No, i can't tell you. He is my brother. I like him a lot. She is the girl over there. I can't see her. I never drink milk. I don't like it. Don't drink it! We're in trouble. Could you help us? You're always in trouble. We can't help you. Look, monkeys! They're in that tree. Yes, i can see them. 12 ik jij / u hij zij het wij jullie ze - mij / me - je / jou / u - hem - haar - het - ons - jullie - ze / hen Bezittelijke voornaamwoorden De vetgedrukte woorden gebruik je om aan te geven dat iets van jou of van iemand anders is. I You He She It We You They am Karen. My name is Karen. are Dave. Your name is Dave. is my brother. His name is Bart. is my best friend. Her name is Tessa is my dog. It's name is Rover. are Harold and Jessica. Our cousin is called Julia. are Mr and Mrs Halley..Your son is called Jack. are my parents. Their best friend is Fred. © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 (mijn) (jouw / uw) (zijn) (haar) (zijn / haar) (onze) (jullie / uw) (hun) 7 13 This, that, these, those This bag is red and that bag is green. These bags are red and those bags are green. Je gebruikt de woorden this, that, these en those als je iets aanwijst. Het schema laat zien wanneer je welk woord moet gebruiken. 14 Vragende voornaamwoorden Who What Which Where When Why How is that woman? do you want to eat? do you like better, French or English? are you going? do you have Dutch? do you ask? do you know? 15 Vergrotende en overtreffende trap I am small. My sister is smaller My brother is the smallest Wie...? Wat...? Wat (Welke)...? Waar...? Wanneer...? Waarom...? Hoe...? klein than i am. kleiner in our family. (het) kleinst Als je vraagt naar het "wie", "wat", "waar", wanneer", "waarom" en "hoe", gebruik je een vragend voornaamwoord (in het Engels: WHquestions). Deze woorden staan altijd aan het begin van de vraag. Which gebruik je als je een keuze moet maken. Woorden van één lettergreep krijgen in de vergrotende trap -er en in de overtreffende trap -est. Zie verder Grammar Survey 26 voor veranderingen in de spelling. You are bright. slim I am brighter than you are. slimmer My teacher is the brightest in our school. (het) slimst funny happy funnier happier funniest happiest Woorden die eindigen op -y krijgen -ier en -iest. Bij de meeste woorden van twee of meer lettergrepen maak je de vergrotende trap door er more voor te zetten en de overtreffende trap door er most voor te zetten. My book is This book is That book is interesting. more interesting. the most interesting book i've ever read. interessant interessanter het interessantst His jokes are Your jokes are Her jokes are the awful. more awful most awful jokes i've ever heard. verschrikkelijk verschrikkelijker het verschrikkelijkst good goed better beter best (het) best bad slecht worse slechter worst (het) slechtst © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 Sommige woorden, bijvoorbeeld good en bad, veranderen helemaal in de vergrotende en overtreffende trap. 8 I You He/she It We You They 'm not 're not / aren't 's not / isn't 's not / isn't 're not / aren't 're not / aren't 're not / aren't fond of reading. Ook ontkenningen met to be kun je afkorten. interested in skiing. into computer games. great fun. fond of shopping. into diving. fond of mountain climbing. She cannot / can't answer the phone. Je gebruikt cannot of de verkorte vorm can't We cannot / can't say that again. om te zeggen dat je iets niet Kunt. I I don't like like snakes. snakes. He He doesn't hates hate spiders. spiders. They They have don't have She She has some sweets. doesn't have any sweets. They They have haven't got got some change. any change. She She has hasn't got got some sweets. any sweets. 16 Some, any I have I don't have Do you have some any any apples. bananas. money? Some en any betekenen allebei "een aantal", "wat". In ontkennende zinnen moet je any gebruiken in plaats van some. Ook in de meeste vragen gebruik je any... Do you have Can I have some some money for me? sugar, please? ...maar als jij iets wilt hebben en je denkt dat de ander het wel heeft, dan gebruik je some in de vraag. 17 Lidwoorden some change. any change. Bij bijna alle andere werkwoorden gaat het maken van ontkenningen anders. In de present simple zet je dan don't voor het werkwoord. Bij he, she en it zet je er doesn't voor en haal je de -s achter het werkwoord weg. Als je ontkenningen met to have maakt, gebruik je in de present simple don't have in de plaats van have en doesn't have in plaats van has. Ontkenningen met to have got maak je door n't achter have of has te zetten. a of an a post office a joke a hovercraft an office an idea an uncle Je gebruikt an voor woorden die IN DE UITSPRAAK met een klinkerklank beginnen. Anders gebruik je a. a uniform an hour Let op: sommige woorden die beginnen met een KLINKER IN DE UITSPRAAK, beginnen met een MEDEKLINKER IN DE SPELLING, zoals hour. Andersom kan ook voorkomen, zoals uniform. the © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 9 the port the year the station the(i) airport the(i) Information Centre the(i) underground station 18 Telwoorden Voor woorden die IN DE UITSPRAAK, met een klinkerklank beginnen, moet je the uitspreken met een i- klank op het eind. Cory was the fastest. He was first in the race. The restaurant in Harrods is on the third floor. Rangtelwoorden zijn woorden die volgorde aangeven. six - sixth (6th) seven - seventh (7th) ten - tenth (10th) Rangtelwoorden maak je door -th achter het gewone telwoord te schrijven. one - first (1st) two - second (2nd) three - third (3rd) twenty-one - twenty-first (21st) thirty-two - thirty-second (32nd) sixty-three - sixty-third (63rd) five - fifth eight - eighth nine - ninth twelve - twelfth twenty - twentieth thirty - thirtieth Bij eerste, tweede en derde gaat het anders. Let op de spelling van deze rangtelwoorden. Spelling 19 -y wordt -ie to study studies a lot. I She I He play plays buy buys In a team. In a team. a diving suit. a diving suit. to Robert try tried it on. Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ied in de past simple... to We play played tennis yesterday ...maar als er voor de -y een a, e, o of u staat, komt er in de past simple gewoon -ed achter het werkwoord. one two hobby hobbies Een woord dat eindigt op -y, krijgt -ies in het meervoud... one two day days ...maar als er voor de -y een a, e, o of u staat, krijgt het woord gewoon een -s. 20 -es na sisklank to watch he watches one box She Als een werkwoord eindigt op -y, krijgt dat werk- woord -ies bij he, she en it in de present simple... ...maar als er voor de -y een a, e, o of u staat, komt er bij he, she en it in de present simple gewoon een -s achter het werkwoord. Een werkwoord dat eindigt op een sisklank krijgt es in plaats van -s bij he, she en it in de present simple. TV every evening. © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 Een woord dat in de uitspraak eindigt op een sis- klank krijgt in het meervoud –es in plaats van s 10 two one two boxes guess guesses 21 Stomme -e valt weg to have to give I'm having a bath. He's giving her coffee. Als een werkwoord eindigt op een -e die je niet hoort, valt die -e weg in de present continuous. to I love loved Als een werkwoord eindigt op een -e die je niet hoort, komt er in de past simple alleen een -d achter het werkwoord 22 Verdubbeling van medeklinker to She's een stop stopping for the traffic lights. to I'm sit sitting on the floor. to She klinker stop stopped the thief. that dress. In de present continuous wordt de laatste medeklinker van het werkwoord verdubbeld als er enkele klinker (a, e, i, o, u) voor staat. In de past simple wordt de laatste medeklinker van het werkwoord verdubbeld als er een (a, e, i, o, u) voor staat. big fat (a, bigger fatter biggest fattest Bij de vergrotende en overtreffende trap wordt een medeklinker verdubbeld als er een klinker e, i, o, u) voor staat. 23 -f wordt -ves one loaf het two loaves Veel woorden die eindigen op een -f krijgen in meervoud -ves. one half two halves 24 -a wordt -oes to in She go goes to school ervery day. to She do does her homework in the evening. one a bag of potato patatoes Do wordt does en go wordt goes bij he, she en it de present simple. Veel woorden die eindigen op een -o krijgen in het meervoud -oes. Bron: Stepping Stones © 2013 talkingENGLISH Grammar v1 11