Seminarie onderwijs en gender, Brussel, 2012 Kinderen met bijzondere behoeften in Vlaanderen: gezinskenmerken en hun positie in het onderwijssysteem Leen Sebrechts PhD Student, Department of sociology, University of Antwerp 0 Kinderen met bijzondere behoeften en hun gezin Belang van het onderzoek Het burgeschapsmodel Sociaaleconomische situatie Mattheuseffecten? Data GEZO-databestand 2821 gezinnen met een kind tussen 0 en 15 jaar oud Oververtegenwoordiging van gezinnen met een kind met een handicap en kansarme gezinnen Definitie kind met bijzondere behoeften: survey 1 Resultaten Kind met bijzondere behoeften meer in een zwakkere sociaaleconomische context: Verband met opleidingsniveau van de moeder Verband met partnersituatie: meer alleenstaande ouders Geen rechtstreeks verband met tewerkstellingssituatie (wel via opleidingsniveau) Geen rechtstreeks verband met gezinsinkomen (wel via andere sociaaleconomische factoren) Bescherming via financiële ondersteuningsmaatregelen 2 Invloed op gebruik van diensten Kinderopvang Tabel 1: verband tussen extern kinderopvanggebruik en de aanwezigheid van bijzondere behoeften Heeft het kind bijzondere behoeften? (gewogen deelbestand) nee (n=2953) ja (n=293) Gebruikt het kind externe kinderopvang? nee ja totaal P chi-square = 0.000 56,7% 71,0% 43,3% 100,0% 29,0% 100,0% Sterkere invloed van sociaaleconomische factoren 3 Invloed op gebruik van diensten Speciaal onderwijs: buitengewoon of inclusief Vlaanderen: ‘tweesporen’ onderwijsbeleid Beïnvloedende factoren Onderwijssysteem en verdeling van middelen Bv. financiën, transport, CLB Patronen, Sociale netwerk en Omgeving Sociaaleconomische situatie 4 Invloed op gebruik van diensten Invloed van sociaaleconomische gezinssituatie: Tabel 2: Verband tussen het opleidingsniveau van de moeder en het gebruik van een onderwijsvorm door kinderen met bijzondere behoeften Kind met bijzondere behoeften in het regulier onderwijs Kind met bijzondere behoeften in het buitengewoon onderwijs P chi-square = 0.005 Opleidingsniveau van de moeder Diploma lager Diploma lager onderwijs of secundair minder (n=74) onderwijs (n=95) 31,1% 40% Diploma hoger secundair onderwijs (n=173) 47,4% Diploma hogere scholing (n=148) 54,7% 68,9% 52,6% 45,3% 60% Ook hoger gebruik van buitengewoon onderwijs door alleenstaande ouders ‘kost’ van inclusie 5 Gender Meer jongens dan meisjes met bijzondere onderwijsbehoeften Tabel 3: Verband tussen aard van de handicap en gender Aard van de handicap Jongen Lichamelijke handicap 58% Blind of slechtziend 55% Doof of slechthorend 55% Mentale handicap Niet significant Psychische stoornis 60% ASS 81% Problemen met aandacht 75% Problemen met leren, lezen en spellen Niet significant Problemen met gedrag en emotie 70% Totaal 66% Meisje 42% 45% 45% 40% 10% 25% 30% 34% Grotere verschillen bij niet-normatieve categorieën 6 Gender Gebruik van buitengewoon of regulier onderwijs Tabel 4: Verband tussen onderwijsvorm en gender onderwijsvorm Jongen (n=2973) Regulier onderwijs 90% Buitengewoon onderwijs 10% Significantie 0.000 Meisje (n=2626 94% 6% Kinderen met AL-problemen sterker vertegenwoordigd in het BuO 7 Gender Verband met sociaaleconomische variabelen Tabel 5: Verband tussen opleidingsniveau van de moeder en gebruik van een onderwijsvorm volgens gender Opleidingsniveau moeder diploma lager diploma lager diploma hoger diploma onderwijs of secundair secundair hogere school minder onderwijs onderwijs of univ. (n = 577) (n = 838) (n=1707) (n=2082) Jongen in gewoon onderwijs 83% 84% 89% 90% Jongen in buitengewoon 17% 16% 11% 10% onderwijs Meisje in gewoon onderwijs 88% 90% 95% 94% Meisje in buitengewoon 12% 10% 5% 6% onderwijs SIGNIFICANT 0.000 Tabel 6: Verband tussen partnersituatie en gebruik van een onderwijsvorm volgens gender partnersituatie Alleenstaand (n=736) Koppel (n=4793) Jongen in gewoon onderwijs 79% 92% Jongen in buitengewoon onderwijs 21% 8% Meisje in gewoon onderwijs 89% 95% Meisje in buitengewoon onderwijs 11% 5% SIGNIFICANT 0.000 8 Aandachtspunten het werkelijke gebruik en de praktijk van toewijzing van zorg-, opvang- en onderwijsvormen is complex en wordt beïnvloed door vele andere factoren dan enkel de graad en aard van handicap. Selectieprocessen zijn werkzaam Tracht (bij de uitwerking van het burgerschapsmodel) exclusie van bepaalde groepen binnen de groep van personen met een handicap te mijden/beperken 9