Engelse koningen van 1042 - heden Koningen van Engeland Huis Wessex (899-1016) Wessex was one of the seven major Anglo-Saxon kingdoms (the Heptarchy) that preceded the Kingdom of England. It was named after the West Saxons and was situated in the south and southwest of England. It existed as a kingdom from the 6th century until the emergence of the English state in the 9th century, and as an earldom between 1016 and 1066. The earldom was recently revived for His Royal Highness The Prince Edward. "Wessex" has never had any official existence since that time, but it has remained a familiar term since Thomas Hardy revived it for his West Country novels and poetry. Today some wish to see it restored as a region of England. According to the Anglo-Saxon Chronicle (ASC), Wessex was founded by Cerdic and Cynric, chieftains of a clan known as "Gewisse", although the specific events given by the ASC are considered to be suspect. Archæological evidence points to an origin in the upper Thames and Cotswolds area, and the ASC origin myth may have been political propaganda designed to justify a later invasion of the Jutish province in southern Hampshire and the Isle of Wight. The first certain event in Wessex is the baptism of Cynegils around the year 640. Wessex expanded its boundaries and clashed with its neighbours, notably British Dumnonia (essentially modern day Devon and Cornwall), which it eventually came to dominate, and with Mercia. After Egbert defeated Mercia in 825 and the Northumbrians accepted his overlordship in 829, Egbert became the first King of England. The integrated system of fortified towns (the "burhs") established under Alfred the Great, described in both Asser and the ASC, and documented in a unique hidage,[1] helped to prevent the conquest of southern England by the Danish invaders in the 870s. The hidage identifies thirty-three forts, which ensured that no one in Wessex was more than a long day's ride from a place of safety. Important West Saxon settlements included old Roman settlements such as Dorchester and Winchester, which Alfred made the capital in 871, and newly-founded burhs such as Wallingford. There is some evidence that kingship in Wessex was not rigidly hereditary. The strongest candidate from the pool of the senior families was elected or forced his control on the lesser kings. The internal feuding produced by this may have delayed the rise of Wessex as a full kingdom, but this is conjecture. After the Mercian conquest of its original territories in Gloucestershire and Oxfordshire, the northern boundary of Wessex was probably the River Thames; Southwark, facing London from the south bank of the Thames, was included among the burhs, but London fell beyond West Saxon territory. Its heartland was the present-day counties of Hampshire, Wiltshire, Dorset, Somerset, and Berkshire. 871 – 899: Alfred de Grote 899 – 924: Edward de Oudere 924: Ethelweard 924 – 940: Aethelstan 940 – 946: Edmond I 946 – 955: Edred 955 – 959: Edwy 959 – 975: Edgar 975 – 978: Edward de Martelaar 978 – 1016: Aethelred II 1016: Edmond Ironside Huis Denemarken (1013-1042) 1013 – 1014: Sven Vorkbaard 1016 – 1035: Knoet de Grote 1035 – 1040: Harold I Hazenvoet 1040 – 1042: Harthacanute De geschiedenis van deze eerste koningen is min of meer te lezen in de eerste subpagina over de Angelsaksische geschiedenis. Vanaf hier het vervolg. Huis Wessex (hersteld) (1042-1066) 1042 – 1066: Edward de Belijder Edward de Belijder (Edward the Confessor) (Islip, Oxfordshire ca. 1004 - 4 januari 1066) was de voorlaatste Saksische koning van Engeland. Hij regeerde van 8 juni 1042 tot 4 januari 1066. Hij verbleef geruime tijd in ballingschap in Normandië en dit zou er toe leiden dat na zijn kortstondige opvolger, Harold II, Engeland voor lange tijd door Normandische vorsten geregeerd zou worden. Toen zijn vader Ethelred II in 1013 de wijk moest nemen voor de Denen, bracht zijn moeder de koninklijke familie naar Normandië, zij was namelijk de zuster van hertog Richard van Normandië. Na de dood van haar echtgenoot, trouwde zij echter met de Deense koning Knoet, die nu ook koning van Engeland was. In de kwarteeuw dat Edward in Normandië verbleef legde hij er vele contacten. Hij trachtte in 1036 tevergeefs op de Engelse troon te komen. Hij verloor daarbij zijn broer Alfred en moest opnieuw naar Normandië vluchten. In 1041 werd hij uitgenodigd om mede-regent te worden samen met Hardeknoet, zijn halfbroer. Op 8 juni 1042 volgde hij zijn kinderloze halfbroer op en zo kwam de troon weer in Angelsaksische handen. Edward werd 3 april 1043 gekroond in de Kathedraal van Winchester. Op 23 januari 1045 trouwde hij met Edith van Wessex, hoewel hij -om religieuze redenennooit met haar het echtelijk bed wenste te delen. Zowel de Saksische als de Deense edelen aan zijn hof waren niet erg te spreken over de Normandische vrienden die hij naar Engeland haalde. Er ontstond wrevel die vooral door zijn schoonvader, de graaf van Wessex, Godwin, onder woorden gebracht werd. Godwin werd in 1051 zelfs verbannen, maar keerde een jaar later gewapenderhand terug om zijn titel terug te eisen. Hij stierf in 1053 en werd begraven in Westminster Abbey, maar zijn zoon Harold wist nog meer land en macht te vergaren en bij de dood van de kinderloze Edward in januari 1066 eiste hij de troon op. Hij verklaarde dat Edward hem dat op zijn sterfbed beloofd had. Hertog Willem van Normandië beweerde echter dat ook hem de kroon beloofd was en viel in het najaar met 7000 man Engeland binnen om Harold van de troon te stoten. (Zie ook: Slag bij Hastings.) Als heilige wordt hij op 5 januari gevierd. Hij is patroonheilige van Engeland en van de Engelse koningen. Westminster Abbey 1066: Harold II Harold II of Harold Godwinson (1020 - 1066) was de laatste Saksische koning van Engeland (6 januari - 14 oktober 1066). Hij was de zoon van Godwin, graaf van Wessex, en diens tweede vrouw Gytha, de zuster van koning Sweyn I van Denemarken en Engeland. Godwin had onder het koningschap van Edward de Belijder in feite het gezag over Engeland. Harold erfde de positie van zijn vader. In 1045 werd hij graaf van East Anglia. In 1051 vergezelde hij zijn vader in diens ballingschap en hielp hem een jaar later zijn positie te herstellen. Toen Godwin in 1053 stierf volgde Harold hem op als graaf van Wessex (een gebied dat destijds een derde van Engeland besloeg). Hiermee werd hij na de koning de machtigste man in het land. In 1058 werd hij ook graaf van Hereford en werd hij, evenals zijn vader, leider van de oppositie tegen de toenemende Normandische invloed onder het herstelde Saksische koningschap van Edward de Belijder, die meer dan 25 jaar in ballingschap in Normandië had geleefd. Rond 1064 trouwde hij met Edith, de dochter van de graaf van Mercia en de voormalige echtgenote van de door hem bestreden Welshe leider Gruffydd ap Llywelyn. Zij kregen twee zoons, Harold en Ulf, van wie verder weinig bekend is. Toen Edward op 5 januari 1066 stierf, maakte Harold aanspraak op de troon, die hem door Edward op zijn sterfbed beloofd zou zijn. Een dag later werd hij gekroond. Echter, de Normandische hertog Willem deed ook aanspraken op de troon gelden, die hem al in 1052 door Edward toegezegd zou zijn en ook nog eens door Harold zelf, toen hij in 1064 door een schipbreuk in handen was gevallen van Willem waarbij hij had moeten zweren diens rechten op de troon te erkennen. In feite was het zo gebeurd: In 1064 tijdens een zware storm op Het Kanaal worsteld het schip van prins Harold tegen de beukende golven. Ze krijgen lekken en laten het schip op de kust te pletter lopen, bij Ponthieu. Ponthieu was een vroeger gewest, in Normandië, en aan de riviergrens de Somme, met Vlaanderen. Ponthieu lag aan de linkeroever van de Sommemonding bij Saint-Valery-sur-Somme, thans bestaat het niet meer. Graaf Guy de Ponthieu doet s'anderendaags, samen met enkele gezellen, zijn inspectietocht in de duinen en ziet de gestrandde scheepbreuklingen en een scheepswrak. Even later worden ze verhoord en de graaf ziet dat prins Harold, die recht heeft op de Engelse kroon, voor hem staat. Guy de Ponthieu leverd hem uit aan zijn leenheer, hertog Willem van Normandië. Hertog Willem was de bastaardzoon van Robert de Duivel, die in 1035 in het Heilig Land sneuvelde. Koning Edward de Belijder van Engeland en neef van Willem van Normandië, had de kroon toegezegt aan Willem, als hij kwam te overlijden. Prins Harold die bij Willem van Normandië gevangen zat, moest een eed afleggen om de kroon van Engeland niét op te eisen. De Engelse troon was volgens erfrecht aan Willem besteed. Harold pleegde meineed en eigende zich de Engelse kroon toe, nadat koning Edward de Belijder in 1066 gestorven was. Vandaar dat de Normandische hertog Engeland in september binnenviel, tegelijk met koning Harald III Hardrada, die de Engelse troon ook opeiste. Twee jaar na de eed aan Willem liet Harold zich toch kronen. Inmiddels was Harald III van Noorwegen (Harald Hardrada) Engeland in september 1066 binnengevallen in Yorkshire en versloeg daar de graven Edwin van Mercia en Morcar van Northumbria in de Slag bij Fulford (nabij York). Vijf dagen later sloeg Harold's leger genadeloos terug in de Slag van Stamford Bridge. Graf van Harold II Harold trok vervolgens met zijn leger naar het zuiden om de strijd op te vatten tegen Willem, die op 28 september met 7000 man was geland in Sussex. De legers troffen elkaar op 14 oktober in de Slag bij Hastings. Tijdens hevige gevechten werd Harold gedood. Hij kreeg een pijl in zijn rechteroog, maar bleef nog op zijn paard zitten, terwijl hij gruwelijk leed. Hij deed dit om het moraal hoog te houden voor zijn soldaten. Uiteindelijk werd hij door Normandische edelen gedood, waaronder Eustace van Boulogne. Hiermee eindigde het tijdperk van de Angel-Saksische koningen en begon het leiderschap van de Normandiërs onder koning Willem I. 1066: Edgar Ætheling (ongekroond) Edgar Ætheling (ca. 1051 - ca. 1126) was de laatste mannelijke erfgenaam van het Angelsakische koninklijk huis na de Normandische verovering van Engeland in 1066. Hij werd in oktober 1066 uitgeroepen tot koning van Engeland als Edgar II, maar werd echter nooit gekroond. Na acht weken moest hij de troon afstaan aan Willem de Veroveraar. Een andere Edgar Ætheling was Edgar Ætheling de Oudere, een zoon van Ethelred II die waarschijnlijk op zeer jonge leeftijd stierf. De benaming Ætheling (Angelsaksisch: Æþeling) werd gebruikt voor Angelsaksische prinsen die afstamden van koning Ethelred II en daarom kandidaat waren voor de troon van Engeland. Edgar werd waarschijnlijk in Hongarije geboren. Hij was de enige zoon van Edward Ætheling (zoon van koning Edmund II van Engeland) en Agatha, over wie weinig bekend is. Ze was mogelijk een dochter van koning Stefanus I van Hongarije. In 1056 roept koning Edward de Belijder zijn neef Edward Ætheling (bijgenaamd Edward de Verbanneling) terug uit Hongarije naar Engeland en roept hem uit tot zijn opvolger. Edward Ætheling sterft echter kort daarna, in februari 1057, waarop zijn jonge zoontje Edgar tot troonopvolger wordt uitgeroepen. Omdat hij nog maar zo'n 14 jaar oud is en bovendien in het buitenland geboren, gaat de Engelse troon niet naar Edgar Ætheling na Edmunds dood in 1066, maar eigent Harold Godwinson zich de troon toe. Ook de Noorse koning Harald Hardråde en hertog Willem van Normandië (Willem de Veroveraar) maken gebruiken van de situatie, en eisen alletwee de troon op. Zowel Harald als Willem vallen Engeland binnen met een invasiemacht. Het lukt Harold de Noren te verslaan, maar hij verliest vervolgens de Slag bij Hastings tegen de Normandiërs, en sneuvelt op het slagveld. Na Harolds dood wordt Edgar Ætheling in oktober 1066 alsnog uitgeroepen tot koning van Engeland door de Witan, de Angelsaksische raad van wijze mannen. Willem de Veroveraar wil daar echter niets van weten en beweert dat Edmund II hèm als troonopvolger had aangewezen. Edgar wordt gesteund door de inwoners van Londen. Als Willem oprukt naar de stad, verdedigen ze London Bridge en verhinderen zo dat Willem de stad inneemt. Willem omsingelt hierop de stad. Bij Berkhamsted, ten noordwesten van Londen, geeft Edgar zich uiteindelijk over aan Willem. Op 25 december wordt Willem tot koning van Engeland gekroond. In 1068 verlaat Edgar het hof van Willem en reist af naar Schotland, samen met zijn moeder en zuster. Het jaar daarop neemt hij deel aan een Angelsaskische opstand tegen Willem de Veroveraar, onder leiding van graaf Morcar van Northumbria. De opstand faalt echter, en Edgar moet naar Schotland vluchten. in 1070 trouwt de Schotse koning Malcolm III met Edgars zuster Margareta (in 1249 heilig verklaard als Sint Margaretha van Schotland), en Malcolm belooft Edgar om zijn claim op de Engelse troon te steunen. Edgar vindt ook een tweede bondgenoot, de Deense koning Svend Estridsen. In 1069 vallen ze Engeland binnen met een invasieleger en nemen de stad York in. Svend accepteert echter een afkoopsom van Willem de Veroveraar en trekt zich terug uit Engeland, waarop Edgar weer naar Schotland moet vluchten. Willem de Veroveraar valt in 1074 Schotland binnen met een leger en dwingt de Schotse koning Malcolm om een vredesverdag te sluiten, waarbij Edgar uit Schotland verbannen wordt. Edgar vlucht naar Vlaanderen maar keert later dat jaar weer terug, als Willem inmiddels weer Schotland verlaten heeft. Malcolm overtuigt Edgar dat hij vrede met Willem moet sluiten, waarop Edgar afreist naar het hof in Normandië en daar vergiffenis van Willem krijgt. Pas in 1086 verlaat hij het Normandische hof weer. In 1097 is hij in Schotland, waar hij een Engels leger leidt tegen koning Donald III en zijn aangewezen troonopvolger Edmund I. Edgar verslaat Donald en Edmund en helpt zo zijn neef Edgar van Schotland om koning van Schotland te worden. Rond 1098 vertrekt Edgar naar Constantinopel en dient daar waarschijnlijk in de Varangiaanse Wacht (een militaire eenheid van Vikingen en Angelsaksen) van het Byzantijnse Rijk. Datzelfde jaar krijgt hij het commando over een Byzantijnse vloot met proviand en versterkingen voor de kruisvaarders tijdens het Beleg van Antiochië. Terug in Europa raakt hij verzeild in de strijd tussen koning Hendrik I van Engeland en zijn broer Robert en vecht aan Roberts kant in de Slag van Tinchebray op 28 september 1106, waarbij hij gevangen genomen wordt. Edgar wordt teruggenomen naar Engeland, waar hij vergiffenis krijgt van Hendrik. Edgar blijft hierna op zijn landgoed in Hertfordshire wonen, tot hij op hoge leeftijd sterft. Huis Normandië (1066-1154) 1066 – 1087: Willem I de Veroveraar Willem de Veroveraar (circa 1027 - 9 september 1087) was van 1035 tot 1087 hertog Normandië en van 1066 tot 1087 als Willem I koning van Engeland. Tot 1066 werd hij Willem de Bastaard genoemd. Inhoud 1 Leven 2 Politiek o 2.1 Periode tot 1066 o 2.2 Periode na 1066 3 Externe links Leven Willem was de buitenechtelijke zoon van Robert de Duivel en Herleva, dochter van een leerlooier genaamd Fulbert. Hij werd geboren in het Normandische Falaise, zo'n 30 km ten zuiden van Caen. Robert "de Duivel" werd ervan verdacht aan de macht te zijn gekomen na zijn oudere broer te hebben vergiftigd. Robert was hertog van Normandië tot hij in 1035 op de terugweg van een pelgrimstocht naar Jeruzalem overleed. Toen deze in 1035 overleed, volgde Willem zijn vader op als hertog van Normandië, wat gezien zijn buitenechtelijke afstamming erg ongebruikelijk was. Na de gewonnen slag in Val-es-Dunes, in 1047 in de nabijheid van Caen, verkrijgt Willem het respect van de Normandische adel. Hij eist zijn rechten op het hertogdom op en maakt van Caen, tot dan een kleine nederzetting, een strategisch belangrijke plaats dat daarmee één van de voornaamste residentiesteden van zijn hertogdom wordt, buiten Falaise. Als kind overleefde Willem diverse aanslagen op zijn leven en hij groeide op tot een krachtpatser met de voor die tijd reusachtige lichaamslengte van 1 meter 75. Uit zijn huwelijk met Mathilda van Vlaanderen, dochter van Robrecht I van Vlaanderen, rond 1051, werden vier zonen (onder wie Robert Curthose, Willem Rufus en Hendrik Beauclerc) en vermoedelijk zes dochters geboren, om. de H. Adela. Willem overleed op 9 september 1087 in het klooster van St. Gervais bij Rouen als gevolg van verwondingen die hij opliep toen hij tijdens het beleg van Mantes van zijn paard viel. Hij ligt begraven op de begraafplaats van St. Steven's in Caen. Politiek Periode tot 1066 Na de dood van Robert de Duivel in 1035 traden eerst regenten op voor de jonge hertog, gedurende welke tijd er vele anderen hun macht probeerden te vergroten. Middels een veldslag bij Caen in 1047 slaagde Willem erin om een opstand van edelen te onderdrukken. Hierbij werd hij geholpen door zijn meerdere, koning Hendrik I van Frankrijk. In de loop der jaren lukte het de meedogenloze Willem door zijn militaire genie, diplomatie en uithuwelijking om zijn macht te vergroten en feitelijk onafhankelijk te worden van Hendrik. Willem was in de verte familie van Edward de Belijder, koning van Engeland tot zijn overlijden in 1066. De kinderloze Edward zou rond 1051 Willem de Engelse troon beloofd hebben, maar het is twijfelachtig of dit echt gebeurd is. Bovendien was de troonopvolging in Engeland in die tijd niet erfelijk. Edwards zwager, de Engelse magnaat Harold Godwinson, zou rond 1064 na schipbreuk te hebben geleden op de Normandische kust, nabij Ponthieu (thans verdwenen), aan de Somme, in gevangenschap gezworen hebben Willems claim te ondersteunen, maar werd zelf in 1066 gekozen tot opvolger van Edward. Harold had een eed afgelegd aan Willem, om de troon te verzaken aan de Normandische hertog. Hij pleegde meineed toen hij, terug in Engeland, na de dood van Edward de Belijder zich toch liet kronen. De reden dat Willem, die als erg hebzuchtig gold, er zo op gebrand was om de controle over Engeland te krijgen, was het feit dat het land in die tijd een hoge beschaving en grote rijkdom kende. De verschijning van de komeet van Halley in april 1066 zag hij als een goed voorteken. Vanwege slecht weer van zijn vertrek aan de Divesmonding, weken voordien, vertrok hij van de Sommemonding en landde pas op 28 september 1066 onbedreigd bij Pevensey op de Engelse kust, waarna hij op 14 oktober in de slag bij Hastings koning Harold versloeg, zijn belangrijkste wapenfeit. In Willems voordeel was dat Harold niet lang daarvoor, in de slag van Stamford Bridge op 25 september, al een inval van Harald III van Noorwegen en Harolds broer Tostig had moeten afslaan. Op 25 december werd Willem tot koning gekroond. Zijn verovering is het onderwerp van het beroemde Tapijt van Bayeux. Periode na 1066 Willem had moeite om Engeland onder controle te krijgen en te houden en moest meerdere malen met harde hand opstanden onderdrukken. Hij nam de bezittingen van rebellerende Engelsen in beslag en gaf delen hiervan in leen aan zijn op buit beluste Normandische ridders, hiermee het leenstelsel in Engeland introducerend. Onder de tot dan toe relatief vrije Engelsen leidde dit tot grote onvrede en haat jegens de Normandische invallers. In het opstandige noorden richtte Willem rond 1070 grote verwoestingen aan die langdurige hongersnoden veroorzaakten. Van buitenaf werd Willems rijk bedreigd door Frankrijk, Noorwegen, Denemarken en Schotland. Onder Willem werden zo'n tachtig kastelen gebouwd, waarvan de Tower in Londen het bekendste is. Om de economische problemen die het gevolg waren van zijn politiek te bestrijden, gaf Willem opdracht tot het maken van het beroemde Domesday Book, een gedetailleerde administratie van onder meer eigendomsrechten en veestapels. De Normandiërs drukten ook qua recht, cultuur en architectuur een sterk stempel op Engeland. Na Willems dood in 1087 werd Willems zoon Willem Rufus koning van Engeland en zijn eerder tegen hem rebellerende zoon Robert Curthose hertog van Normandië 1087 – 1100: Willem II Rufus Willem II (bijgenaamd Rufus, vanwege zijn rode gezicht, ca.1060 - 2 augustus, 1100) was koning van Engeland van 1087 - 1100. Hij was de derde zoon van Willem I de Veroveraar. Levensloop Na de dood van Willem de Veroveraar in 1087 werden diens belangrijkste bezittingen onder zijn twee oudste zoons verdeeld. Rufus was op dat moment de op-één-na-oudste omdat zijn broer Richard enige tijd eerder was omgekomen tijdens een jachtpartij in de New Forest. Zijn oudere broer Robert erfde het hertogdom Normandië terwijl Willem Rufus het minder belangrijke gebied Engeland kreeg toebedeeld. (Onder Engeland werd destijds een veel kleiner gebied verstaan dan tegenwoordig.) De verdeling van het land van Willem I in twee delen aan beide zijden van Het Kanaal leidde tot een dilemma voor die edelen die land bezaten in beide gebieden. Aangezien Willem en Robert elkaars rivalen waren vreesden zij (een deel van) hun bezittingen te verliezen door loyaal te zijn aan de een of aan de ander. Zij zagen als oplossing de twee gebieden te verenigen onder een leider. Onder leiding van Odo, de machtige bisschop van Bayeux, ontstond een opstand tegen Willem en ten gunste van Robert. Met steun van de Engelsen wist Willem echter de opstand te bezweren en zijn leiderschap onbetwistbaar te maken. Willem II maakte zich niet populairder bij de lokale adel door stevige belastingen te heffen. Bovendien keerde hij zich openlijk af van de christelijke kerk door zich kerkelijke bezittingen toe te eigenen en zich ook anderszins immoreel te gedragen. In zijn tijd ontstond er een langdurige vete over de verhouding tussen kerk en staat. Deze Investituurstrijd bracht hem in ernstig conflict met de aartsbisschop van Canterbury, Anselmus, die hij dwong in ballingschap te gaan. Hij voerde oorlog tegen Wales en Schotland. Toen zijn broer Robert in 1096 op kruistocht ging, verpachtte deze het graafschap Normandië aan Willem die vervolgens de verloren gegane gebieden Maine en Vexin terugveroverde. Willem was een flamboyant figuur. Hij is nooit getrouwd geweest en had ook geen onwettige kinderen. Men neemt nu algemeen aan dat hij homoseksueel was. Het dagelijks leven aan zijn hof wordt in de kronieken beschreven als losbandig en vol geparfumeerde mannen. In 1100 werd hij tijdens een jachtpartij in de New Forest dodelijk getroffen door een pijl. In de Engelse geschiedenis is 'jachtongeval' vaak een eufemisme voor 'politieke afrekening', vandaar dat er sinds Rufus' dood veel is gespeculeerd over kwade opzet. Zijn jongere broer Hendrik, die hem opvolgde als koning Hendrik I, wordt in zulke verhalen meestal beschouwd als het brein achter het plan. De timing van Willems dood kwam Hendrik inderdaad goed uit. Robert Curthouse, de rechtmatige erfgenaam van de troon, kon na jarenlange afwezigheid ieder moment terugkeren. Op het ter herinnering aan Good King Rufus opgerichte gedenkteken Rufus Stone staat Sir Walter Tyrell vermeld als degene die het fatale schot loste. Willem II is begraven in de Kathedraal van Winchester. 1100 – 1135: Hendrik I Beauclerc Hendrik I (bijgenaamd Beauclerc, ca. 1068 - 1 december 1135) was koning van Engeland van 1100 tot 1135. Hij was de jongste zoon van Willem I (de Veroveraar) en de opvolger van zijn broer Willem II (Rufus). Zijn eigen bijnaam had hij te danken aan zijn goede opleiding en zijn brede interesse. Waarschijnlijk was hij ook de eerste koning uit het Normandische Huis Levensloop Na de dood van Willem de Veroveraar had Willem II Engeland geërfd, zijn broer Robert Normandië en Hendrik alleen de stad Avranches en het graafschap Coutances. Na de dood van Willem II veroverde Hendrik echter de Engelse troon op een moment dat zijn broer Robert op de terugweg was van de eerste kruistocht. Zijn regering wordt gekenmerkt door de verbeteringen die hij aanbracht in het landsbestuur en in de rechtspraak. Zo richtte hij de exchequer op, een centrale financiële administratie en maakte hij gebruik van rondreizende rechters die de rechtspraak in zijn rijk verzorgden. Hij herenigde de gebieden van zijn vader, Engeland en Normandië, maakte een einde aan het conflict met de kerk dat zijn broer had veroorzaakt en wist de bestuurderen zover te krijgen dat zij na de dood van zijn enige zoon in 1120 zijn dochter Mathilde, echtgenote van de Duitse keizer Hendrik V, als opvolger wilden aanvaarden. Op 11 november 1100 trouwde Hendrik met Edith (die om de Normandische baronnen tevreden te stellen haar naam veranderde in Mathilde) de dochter van koning Malcolm III van Schotland. Zij kregen vier kinderen, maar zijn zoon Willem Adelin overleefde hem niet. Mathilde stierf in 1118. In 1121 hertrouwde hij, maar dat huwelijk bleef kinderloos. Wel had hij vele onwettige kinderen, onder wie Robert, 1e graaf van Gloucester. In 1101 deed zijn broer Robert via een inval een poging de kroon alsnog te bemachtigen. Met het Verdrag van Alton stemde Robert er in toe Hendrik als koning van Engeland te aanvaarden. Robert bleef echter ageren en daarom stuurde Hendrik in 1105 een invasiemacht naar Normandië om hier een eind aan te maken. In 1106 wist hij de overwinning te behalen. Zijn machtbasis in Normandië was echter niet stevig vanwege het optreden van Roberts zoon, Willem Clito. Van 1109 tot 1113 en van 1116 tot 1120 voerde hij oorlog met Frankrijk. Hendrik stierf in 1135 in Normandië - volgens tijdgenoten omdat hij te veel zeeprik had gegeten. Tegenwoordig neemt men aan dat een voedselvergiftiging de doodsoorzaak was. Hij werd begraven in Reading Abbey. Ondanks het feit dat de baronnen hadden ingestemd met een opvolging door Hendriks dochter Mathilde waren er twee zaken die haar opvolging in de weg stonden: zij was een vrouw, en zij was hertrouwd met Geoffrey uit het vijandige Franse Huis Anjou. Hierop werd Hendriks neef Stefanus van Blois uitgenodigd naar Engeland te komen en de troon te aanvaarden. 1135 – 1154: Stefan Stefanus van Blois (Engels: Stephen) (1096 – 25 oktober 1154) was koning van Engeland van 1135 tot 1154. Stefanus werd in Frankrijk geboren als oudste zoon van Stefanus II, graaf van Blois en Chartres, en Adela, de dochter van Willem de Veroveraar. Hij was de laatste koning uit het Normandische Huis. Hij stond in bijzondere gunst bij zijn oom, koning Hendrik I en trouwde in 1115 met Mathildis van Boulogne, de dochter van graaf Eustatius III van Boulogne. Stefanus werd door de Normandische baronnen als koning erkend in plaats van Mathilde, Hendriks dochter. Na Hendriks dood in 1135 had zij eigenlijk koningin moeten worden, zoals de edelen, waaronder Stefanus, hadden toegezegd. Omdat het echter hoogst ongebruikelijk was een vrouw als vorst te verkiezen, zag Stefanus bij haar afwezigheid zijn kans schoon de kroon te verwerven. Mathilde (inmiddels bekend als keizerin Maud, om naamsverwarring te voorkomen, zij was eerder getrouwd geweest met de Duitse keizer Hendrik V) betwistte zijn verkiezing hevig. Aangezien zij daarbij ook de nodige steun had, leidde dit tot een burgeroorlog (in de Engelse geschiedenis ook wel de 'Anarchie' geheten). Maud viel Engeland binnen in 1139 en wist Stefanus in april 1141 te verslaan en in Bristol gevangen te zetten. Zij had toen de praktische macht in handen, maar noemde zich echter nooit koningin. Met behulp van zijn vrouw Mathilde werd Maud verdreven en op haar beurt belegerd bij Oxford. Zij slaagde erin te ontsnappen en Stefanus kwam in november vrij, waarna hij de touwtjes weer in handen kon nemen. Hij kon zich slechts door voortdurende strijd staande houden tegen Godfried Plantagenet, de graaf van Anjou en de tweede echtgenoot van Maud. Tenslotte erkende Stefanus de zoon van Maud, de latere Hendrik II, als erfgenaam. Hij was de eerste koning uit het Huis Plantagenet. In Boulogne volgde een andere zoon op : Eustachius. Stefanus stierf in Dover en werd begraven in Faversham Abbey. Huis Plantagenet (1154-1399) 1154 – 1189: Hendrik II Hendrik II Curtmantle (5 maart 1133 – 6 juli 1189) was koning van Engeland van 1154 tot 1189. Hij was een zoon van Godfried Plantagenet, graaf van Anjou, en Mathilde, de dochter van Hendrik I van Engeland. Zijn bijnaam had hij te danken aan de praktische korte mantels die hij gewoonlijk droeg. Hendrik was de eerste koning uit het Huis Plantagenet. De benaming voor dit geslacht is echter pas later in gebruik gekomen. Planta genesta is de Latijnse naam voor brem en was de bijnaam van Hendriks vader, die de gewoonte had een bremtakje op zijn hoed te dragen. In 1150 werd Hendrik hertog van Normandië en in 1151 graaf van Anjou. Door zijn huwelijk met Eleonora van Aquitanië verkreeg hij in 1152 bovendien heel Zuidwest-Frankrijk. In 1153 trok hij naar Engeland om daar zijn rechten op de troon te doen gelden. Op 19 december 1154 werd hij tot koning gekroond als opvolger van koning Stefanus. Hij maakte een eind aan de onder Stephen ontstane 'Anarchie' (een periode van burgeroorlog) Hij hervormde het bestuur en de rechtspraak, waarbij hij aansloot bij de politiek van Hendrik I. Als gevolg van de invoering van de common law nam de invloed van de kerkelijke rechtspraak af. In de Constituties van Clarendon was de verhouding tussen kerk en staat vastgelegd. Een cruciale rol in het hierna volgende conflict werd gespeeld door Thomas Becket, een vriend en vertrouweling van de koning en door hem zelf in 1162 aangesteld als aartsbisschop van Canterbury, juist met de bedoeling om conflicten te vermijden. Eenmaal in dienst van de kerk veranderde Becket zijn houding. Er ontstond onenigheid over de vraag of geestelijken die een seculiere overtreding begingen, behalve door een kerkelijke rechtbank, óók door een seculier hof dienden te worden berecht. De kerk en de staat kwamen hierbij rechtstreeks in botsing. Becket verliet Engeland in 1164 om in het buitenland steun te verwerven bij de paus en de Franse koning. Pas in 1170 kwam er in Normandië een verzoening tot stand en Becket keerde terug naar Engeland. Al snel ontstond er echter een nieuw conflict, deze keer rond de excommunicatie van enkele bisschoppen die Becket bij het eerste conflict niet gesteund hadden. In een woedende uitval sprak Hendrik de woorden: 'Wie ontdoet mij van deze lastige priester?' Vier ridders vatten de uitspraak van de koning letterlijk op, reisden ijlings af naar Canterbury en vermoordden Thomas Becket in de kathedraal op 29 december 1170. Tussen 1170 en 1173 veroverde Hendrik een groot deel van Ierland. Hij had de bedoeling om zijn zoon Jan daar koning te maken, maar zover is het niet gekomen. Ook voerde hij oorlog tegen de Franse koningen Lodewijk VII en Filips II Augustus. Zijn zoons, die hij eerst uit eigenbelang machtsposities in Frankrijk en Engeland had gegeven, waarbij hij zelf in feite de macht in handen wilde houden, kwamen na 1173 tegen hem in opstand. Zij werden hierbij gesteund door de Fransen en door hun moeder, met wie Hendrik had gebroken en die hij vrijwel het grootste deel van hun huwelijk in een kasteel had opgesloten. Bij bijzondere feestdagen mocht zij vooral aan het eind van Hendrik's leven aanwezig zijn. Een andere reden dan eigenbelang dat hij zijn zoons grote gebieden had gegeven (Richard werd hertog van Aquitanië, Geoffrey hertog van Bretagne, Jan kreeg heel weinig (Jan Zonder Land), was dat hij zou hebben beseft dat de verschillende gebieden (Engeland en grote delen van Frankrijk) niet tot één rijk samengesmeed konden worden. De (economische) belangen waren te verschillend en er was de voortdurende druk van het opkomende Frankrijk, onder een zeer kundige en listige Philips II Augustus. De dood van de beoogde troonopvolger (zijn zoon Hendrik) in 1183, na een opstand tegen zijn vader, werd gevolgd door de dood van zijn derde zoon Geoffrey, die in 1186 door een paard werd doodgetrapt bij een toernooi. Zijn tweede zoon, Richard (Leeuwenhart), versloeg Hendrik op 4 juli 1189. Na het verraad van zijn favoriete zoon Jan zonder Land, gaf hij de strijd op. Op 7 juli stierf hij in het kasteel Chinon en werd begraven in de abdij van Fontevrault, bij Chinon en Saumur in de Anjou. 1189 – 1199: Richard I Leeuwenhart Richard I Leeuwenhart (Engels en Frans: Richard Cœur de Lion, Engels ook wel: Lionhearted) (Oxford, 8 september 1157 – Châlus bij Limoges (Frankrijk), 6 april 1199) was koning van Engeland van 1189 tot 1199. Hij was de tweede zoon van Hendrik II en Eleonora van Aquitanië. Richard werd in 1172 hertog van Aquitanië. Tussen hem en zijn broers was de nodige strijd, en ook kwamen zij herhaaldelijk in opstand tegen hun vader. Toen Richard na de dood van zijn oudere broer in 1183 werd benoemd tot troonopvolger bond hij opnieuw de strijd aan met zijn vader. Hij wist daarbij de steun te verwerven van koning Filips II van Frankrijk. Na een conflict tussen Richard en Filips sloten zij een verdrag en begonnen aan de voorbereiding van de geldverslindende Derde Kruistocht. Tijdens de kruistocht waren er veelvuldig twisten tussen Richard en Filips. Toen Filips naar Akko vertrok, verloofde Richard zich met Berengaria van Navarra. Hij trouwde met haar na de verovering van Cyprus in 1191. (Zij kregen geen kinderen; wel is bekend dat Richard een buitenechtelijke zoon had.) Vervolgens trok ook hij naar Akko en speelde een grote rol bij de verovering van de stad. Filips keerde terug naar Frankrijk, maar Richard ging door met de strijd en behaalde een overwinning op Saladin. Inmiddels was er een complot op gang gezet door Filips en Richards broer Jan zonder Land. Toen Richard hiervan hoorde sloot hij een verdrag met Saladin en keerde terug. Op de terugreis naar Europa werd hij gevangengenomen door hertog Leopold V van Oostenrijk. Het ging hierbij voornamelijk om het verkrijgen van losgeld. Na betaling hiervan werd hij in 1194 vrijgelaten. Na zijn terugkeer in Engeland wist hij zijn broer Jan te onderwerpen en nam het koningschap weer over. Richard was van de tien jaar van zijn koningschap in totaal niet meer dan 10 maanden in Engeland. Tot 1198 voerde hij verder oorlog tegen Frankrijk. Tijdens het beleg van het kasteel Châlus in Limousin werd hij door een pijl in zijn schouder getroffen en raakte daardoor dodelijk gewond. Hij werd opgevolgd door Jan zonder Land. Richard stond bekend als een vechtjas, een hard en moedig man, maar ook met culturele interesse en humor. Door zijn avontuurlijke aanleg en oorlogszuchtige instelling bracht hij Engeland aan de rand van de financiële afgrond. 1199 – 1216: Jan zonder Land Jan zonder Land (Engels: John Lackland; Frans: Jean sans Terre) (Beaumont Castle (Oxford), 24 december 1167 – Newark Castle (Nottinghamshire), 18/19 oktober 1216) was koning van Engeland van 1199 tot 1216. Hij was de jongste zoon van Hendrik II en Eleonora van Aquitanië . Hij was zijn vaders favoriete zoon, maar aangezien hij de jongste was, ontving hij geen gebieden op het vasteland, wat zijn bijnaam verklaart. Na de dood van zijn broer Richard Leeuwenhart in 1199 volgde hij hem, overigens niet zonder slag of stoot, op. Al voor zijn troonsbestijging had Jan een kwalijke naam opgebouwd als verrader en samenzweerder, soms met, soms tegen zijn oudere broers. Al in 1184 betwistten Jan en Richard elkaar de erfopvolging van Aquitanië, wat leidde tot veel onderlinge onmin. In 1185 echter kreeg Jan het bestuur over Ierland, waar hij zich binnen zes maanden zo onpopulair wist te maken, dat hij het land moest verlaten. Terwijl Richard Leeuwenhart bezig was met de Derde Kruistocht, deed Jan een poging de macht te grijpen, hoewel zijn broer hem verboden had Frankrijk te verlaten. Hij koos daarbij zelfs partij voor de koning van Frankrijk tegen de door zijn broer achtergelaten gouverneur voor de Franse bezittingen. Toen Richard uiteindelijk in 1194 terugkeerde vergaf hij Jan diens misstap. Deze episode is breed bekend geworden via de verhalen rond Robin Hood en in de roman "Ivanhoe" van sir Walter Scott, waarin (niet geheel waarheidsgetrouw) Richard wordt afgeschilderd als de held en Jan als de slechterik. In 1189 trouwde hij met Isabella, de dochter van de graaf van Gloucester. Zij kregen geen kinderen en kort voor of vlak na zijn troonsbestijging op 6 april 1199 liet hij het huwelijk nietig verklaren. Aangezien Richard hem als opvolger had aangewezen, werd Jan in Engeland algemeen als koning geaccepteerd. De Franse gebieden (afgezien van Normandië) schoven echter een andere troonpretendent naar voren: Arthur van Bretagne, de zoon van Geoffrey, de derde zoon van Hendrik II. Dit leidde tot een oorlog, waaraan in mei 1200 een einde kwam met de Vrede van Goulet. Hierbij moest Jan wel een aantal veren laten op het vasteland. De rust was van korte duur want de Franse koning Filips II August hervatte samen met Arthur de strijd. Uiteindelijk ontdeed hij zich definitief van Arthur door hem in 1203 te wurgen. Na de slag bij Bouvines (1214) raakt Jan vrijwel alle gebieden in Frankrijk kwijt. Door zijn eigen onbetrouwbaarheid had hij de trouw van veel van zijn leenmannen verspeeld. Inmiddels was hij in augustus 1200 hertrouwd met Isabella van Angoulême, die 20 jaar jonger was. Zij kregen vijf kinderen, onder wie de zoons Hendrik en Richard van Cornwall. Jan haalde zich via belastingheffingen het ongenoegen op de hals van zijn baronnen en net als zijn vader kwam Jan stevig in botsing met de kerk. Dit laatste kwam door zijn afwijzing van Stephen Langton als aartsbisschop van Canterbury. Paus Innocentius III plaatste Engeland in maart 1208 onder interdict (een schorsing van kerkelijke bedieningen) en deed Jan in 1209 in de ban. In januari 1213 werd hij zelfs van de troon vervallen verklaard. In mei onderwierp Jan zich echter aan het pauselijk gezag en wist daarmee ander naderend onheil te verhinderen. Hij hield zijn land voortaan van de paus in leen, en bezat dus formeel zelf geen land meer (zijn bijnaam "Jan Zonder Land" wordt ook wel hiermee verklaard). De almaar voortdurende oorlogen eindigden met de grote nederlaag bij Bouvines, waarna een zeer ongunstig vredesverdrag met Frankrijk moest worden gesloten. De baronnen raakten opnieuw ontevreden, evenals de geestelijkheid en de burgerij. Op 15 juni 1215 werd hij gedwongen bij Runnymede de Magna Charta te tekenen. Omdat die verklaring onder dwang was getekend, voelde Jan zich er echter niet aan gebonden. Hij kreeg hierbij de steun van de paus, maar dit kon hem niet baten. De opstandelingen wilden de kroon overdragen aan de Franse kroonprins Lodewijk (de latere Franse koning Lodewijk VIII). Deze trok in juni 1216 Londen binnen. Jan trok zich terug naar het noorden. Terwijl hij The Wash doorkruiste werd zijn bagagestoet verrast door het opkomend tij. Jan raakte kostbare bezittingen kwijt, waaronder de kroonjuwelen. Door het verlies raakte zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid aangetast. Hij overleed op 18 of 19 oktober 1216 aan dysenterie en werd begraven in de kathedraal van Worcester. Zijn negenjarige zoon volgde hem op als Hendrik III. 1216 – 1272: Hendrik III Hendrik III (1 oktober 1207 – 16 november 1272) was koning van Engeland van 1216 tot 1272. Op 9-jarige leeftijd volgde hij zijn vader, Jan zonder Land, op. Zijn moeder was Isabella van Angoulême. Hendrik werd tweemaal gekroond: op 28 oktober 1216 in de kathedraal van Gloucester en op 17 mei 1220 in de Westminster Abbey. Tot 1227 werd de regering van de jonge koning waargenomen door regenten, gekozen door de Engelse baronnen. Eerst was dat Willem de Maarschalk, graaf van Pembroke, later Peter des Roches de bisschop van Winchester. In 1219 werd de paus zijn voogd, met als gevolg dat hij de kerk een grote invloed in Engeland verleende. Ook de regeringsperiode van deze Hendrik werd gekenmerkt door veel strijd. In 1216/1217 moest hij zijn gezag verdedigen tegen de latere Franse koning Lodewijk VIII. Hij omringde zich met buitenlandse adviseurs, die naar Engeland kwamen in verband met zijn huwelijk met Eleonora van Provence. Hij trouwde haar op 20 januari 1236. Zij kregen 9 kinderen. De invloeden van buitenaf en van de paus, naast zijn overtredingen van de Magna Charta, die zijn vader onder dwang van de baronnen had moeten tekenen, deden hem geen goed. Zijn buitenlands beleid kostte veel geld en leverde weinig op. Dit alles bij elkaar was aanleiding tot een conflict met de baronnen, die meer invloed wensten in het landsbestuur. De oppositie werd geleid door zijn zwager Simon van Montfort. In 1258 werd Hendrik gedwongen de ‘Oxford Provisions’ te ondertekenen en moest hij veel van zijn macht inleveren. Hendrik wenste zich hier echter niet aan te houden, wat leidde tot een burgeroorlog. Hij werd verslagen in de Slag bij Lewes in 1264 en gevangen gezet. Simon van Montfort riep het eerste Engelse Parlement bijeen. Hendriks oudste zoon Edward I wist in 1265 een wending aan de zaak te geven. In de Slag bij Evesham werd Montfort gedood, waarna de opstandelingen hard werden aangepakt. Vanaf dat moment nam Edward in feite het roer over. Hendrik stierf in 1272 en werd begraven in Westminster Abbey. 1272 – 1307: Edward I Edward I (Westminster 17 juni 1239 – Burgh-on-Sands 7 juli 1307) was koning van Engeland van 1272 tot 1307. Hij was de oudste zoon van Hendrik III en Eleonora van Provence. Vanwege zijn postuur kreeg hij de bijnaam 'Longshanks' (Langbeen). Al voor zijn troonsbestijging oefende hij de feitelijke macht uit voor zijn vader. Hij versloeg in 1265 de rebellerende baronnen onder leiding van Simon van Montfort en nam rigoureus wraak. Zo herstelde hij de macht van de koning en de rust in het land. Hij wilde definitief een eind maken aan de alom heersende anarchie, zocht versterking van de koninklijke macht en bracht nieuwe wetgeving en een betere bestuursvorm tot stand. Verder stelde hij een leger in dat direct onder zijn verantwoordelijkheid viel. De in Engeland wonende joodse geldschieters werden gebruikt om dit te bekostigen. Toen zij echter aan het eind van hun middelen waren, werden zij het slachtoffer. Het al bestaande antisemitisme werd aangewakkerd en uitgebreid met vervolgingen en restrictieve maatregelen. Edward I stelde onder andere het dragen van een davidster verplicht om altijd als jood herkenbaar te zijn. In 1290 werden de joden zelfs uit Engeland verbannen. Na een oorlog met Wales, die in 1276 begon onder Llewelyn de Laatste en diens broer Dafyd, werd dit land in 1284 bij Engeland ingelijfd. In dat jaar viel de geboorte van zijn zoon, de latere Edward II. Hij was de eerste Engelse kroonprins die de titel Prins van Wales kreeg. Ook Schotland werd na 1296 onderworpen aan het Engelse gezag, hoewel hij er nooit in slaagde de twee landen te verenigen. De oorlogen hadden veel geld gekost en Edward probeerde de schatkist aan te vullen via hoge belastingen. De adel dwong hem echter om de verworvenheden van de Magna Charta in 1297 opnieuw te bevestigen en nieuwe belastingen eerst te laten goedkeuren door het parlement. Edward stierf in 1307 in Burgh-on-Sands in Northumberland en werd begraven in Westminster Abbey. Zijn zoon volgde hem op als Edward II. De strijd tegen de Schotten werd in een geromantiseerde versie verfilmd (1995) als Braveheart met Mel Gibson in de hoofdrol als de opstandige Schot William Wallace. Huwelijken en kinderen Edward is twee maal gehuwd geweest. De eerste keer huwde hij te Burgos in oktober 1254 infanta Eleonora van Kastilië (1241 - 28 november 1290, dochter van koning Ferdinand III. Uit dit huwelijk sproten 15 kinderen. Haar dood greep hem zeer aan. Op 9 september 1299 trouwde hij in Canterbury met prinses Margaretha van Frankrijk (ca 1275 - Marlborough Castle 14 februari 1318), dochter van koning Filips III. Met haar had hij nog drie kinderen. De kinderen die hun jeugd overleefden zijn: Eleonora van Engeland (Windsor Castle 1264 - Gent 12 oktober 1297), voor de eerste maal gehuwd met koning Alfons III van Aragon (1265 - 1291), voor de tweede maal in Bristol op 20 september 1293 met graaf Hendrik III van Bar (overleden 1302). Johanna van Akko (Akko 1272 - Clare 23 april 1307, voor de eerste maal gehuwd in Westminster Abbey op 30 april 1290 met Gilbert de Clare (1243 - 1295), 3e graaf van Gloucester, voor de tweede maal in 1297 met baron Ralph de Monthermer (overleden 1325). Alfons, graaf van Chester (24 november 1273 - Windsor Castle 19 augustus 1284), die in 1281 verloofd werd met Margaretha van Holland (overleden 1284), dochter van graaf Floris V. Margaretha van Engeland (Windsor Castle 11 september 1275 - ca 1333), huwde hertog Jan II van Brabant (1275 - 1312) Maria van Engeland (Windsor Castle 11 maart 1278 - Amesbury 8 juli 1332, die non werd. Elizabeth van Engeland (Rhuddlan 7 augustus 1282 - 5 mei 1316), voor de eerste maal gehuwd te Ipswich op 7 januari 1297 met graaf Jan II van Holland (1284 - 1299), voor de tweede maal te Westminster op 14 november 1302 met Humphrey de Bohun (1276 - 1321), 4e graaf van Hereford en Essex. Edward van Carnarvon, die zijn vader als Edward II opvolgde. Thomas van Brotherton (Brotherton 1 juni 1300 - 22 augustus 1338, graaf van Norfolk, voor de eerste maal gehuwd met Alice Hayles (overleden 1326, voor de tweede maal met Mary de Ros (overleden 9 juni 1362). Edmond van Woodstock (Woodstock 5 augustus 1301 - Winchester 19 maart 1330), graaf van Kent, in 1325 gehuwd met barones Margaretha Wake (1299 - 1349) 1307 – 1327: Edward II Edward II, Edward van Carnarvon, (25 april 1284 – 21 september 1327) was koning van Engeland van 1307 tot 1327. Hij was de vierde zoon van Edward I en Eleonora van Kastilië. Hij werd troonopvolger ten gevolge van het overlijden van zijn oudere broers. In 1308 trouwde hij met Isabella, de dochter van de Franse koning Filips IV. Het huwelijk zou geen succes worden. Edward verwaarloosde zijn vrouw en er gingen geruchten dat hij homoseksueel zou zijn, aangezien hij het gezelschap van mannen prefereerde, waaronder Piers Gavescon en Hugh Despenser. Niettemin kwamen uit het huwelijk met Isabella vier kinderen voort: twee zoons, Edward en John, en twee dochters, Isabella en Joanna, die de vrouw zou worden van David II van Schotland. Edward was geen sterk bestuurder en had een voorliefde voor vermaak. De strijd met de Schotten die zijn vader had ingezet, liet hij versloffen. Door zijn kennelijke gebrek aan zelfvertrouwen liet hij het bestuur liever aan anderen over. Al tijdens het koningschap van zijn vader stond hij onder invloed van de Franse Piers Gaveston, die -onder druk van de adel- door de koning werd verbannen. Na de dood van Edward I haalde hij zijn vriend Gaveston echter terug en maakte hem graaf van Cornwall. Gaveston trad ook op als regent als Edward in het buitenland was. De baronnen protesteerden hiertegen en het lukte hen uiteindelijk Gaveston opnieuw te doen verbannen. In 1312 werd hij vermoord. Edward werd vervolgens gedwongen toezicht op het bestuur toe te staan via een regeringsraad van 21 baronnen, de "Lords Ordainers". Tijdens het geruzie met de baronnen wist Robert I van Schotland (the Bruce) Schotland grotendeels te heroveren. Dit ging ook Edward te ver. In juni 1314 trok hij met een groot leger naar het noorden, maar werd verpletterend verslagen in de slag om Bannockburn, waarna Robert wraak nam op de daden van Edward en zijn vader door het noorden van Engeland te verwoesten. Daarna liet Edward het bestuur opnieuw over aan een gunsteling, Hugh Despenser. Ook dit was reden voor de baronnen om in opstand te komen. Ook Despenser en zijn familie werden verbannen. In 1322 haalde hij de familie echter terug uit ballingschap en ging de strijd aan met de baronnen. De jaren daarop werd Engeland in feite geregeerd door de Despensers. graftombe van Edward II In 1325 kwam ook de koningin in actie. Na een kort verblijf in Frankrijk wilde zij niet terugkeren als haar man de Despensers aan de macht zou laten. Samen met haar zoon en een van de verbannen baronnen, Roger Mortimer, keerde zij terug, vastbesloten de Despensers te verdrijven. Edwards volgelingen verlieten hem en hij vluchtte naar het westen. Zijn vrouw volgde hem en liet de Despensers ter dood brengen. In november werd Edward gevangen genomen. In Januari 1327 werd hij op beschuldiging van incompetentie en allerlei wangedrag gedwongen af te treden, zogenaamd ten gunste van zijn 14-jarige zoon Edward III. In werkelijkheid namen zijn vrouw Isabella en haar geliefde Roger Mortimer het bestuur over. Edward II werd vermoord in september van hetzelfde jaar in Berkeley Castle. Hij werd anaal gespietst met een gloeiende pook, in een kennelijke poging hem als homosexueel te kijk te zetten. Mortimer en Isabella hebben weinig plezier beleefd aan hun machtsgreep; toen Edward III in 1330 meerderjarig werd, liet hij Mortimer als verrader terechtstellen; zijn moeder rangeerde hij op op een nette manier uit; zij overleed in Hertford in 1358. 1327 – 1377: Edward III Edward III (13 november 1312 – 21 juni 1377) was koning van Engeland van 1327 tot 1377. Hij was de oudste zoon van Edward II en Isabella van Frankrijk. Na de arrestatie van zijn vader in 1326 werd hij aangewezen als opvolger. Binnen enkele maanden werd hij tot koning gekroond. Zolang hij echter nog minderjarig was namen zijn moeder Isabella en haar minnaar Roger Mortimer de zaken waar. In januari 1328 trouwde Edward, vijftien jaar oud, met de nog jongere Filippina van Henegouwen, dochter van graaf Willem van Henegouwen en Holland. In 1330 liet hij Mortimer gevangennemen en ter dood brengen. Isabella werd opgesloten in Castle Rising. In 1328 was Edward, naast Filips van Valois, medekandidaat voor het Franse koningschap, aangezien de Franse koning Karel IV geen kinderen had. De Franse edelen gaven de voorkeur aan Filips. Edward betwistte dit en viel de Fransen in 1337 aan. Dit was het begin van de Honderdjarige Oorlog. Edward behaalde vele successen in deze strijd, waaronder de grote veldslagen bij Crecy en Poitiers. In september 1340 werd hij in Gent zelfs tot koning van Frankrijk uitgeroepen, maar in 1360 moest hij zijn aanspraken opgeven. Uiteindelijk had hij praktisch al zijn gebied, op enkele steden na, verloren. In 1346 werd Edward in Frankrijk vergezeld door zijn oudste zoon Edward de Zwarte Prins, die een bekwaam militair bleek. Hij liet veel van de Franse strijd aan deze zoon over en concentreerde zich zelf verder op de Schotten. Ook hier had Edward aanvankelijk succes, maar in 1357 moest hij bij het Verdrag van Berwick de Schotten zelfstandigheid toezeggen. Hoewel hij een goed huwelijk had, was Edward wel een rokkenjager. Zijn minnares Alice Perrers had echter een slechte invloed op hem. zegel van Edward III Een bekende gebeurtenis leidde tot de oprichting van de vermaarde Orde van de Kousenband. Tijdens een dans op een bal aan het hof verloor zijn danspartner een kousenband. Hij raapte deze op en, om haar gêne te besparen, bond hij het voorwerp om zijn eigen been met de woorden: Honi soit qui mal y pense ('Schande over diegene die er kwaad van denkt’), een uiting die het motto werd van de ridderorde. Edwards leger had aanvankelijk wel vele successen, maar de almaar voortdurende oorlogen hadden zeer veel geld gekost. Dit leidde tot de verdere ontwikkeling van het parlement, dat door de steeds terugkomende vraag om meer geld zijn macht wist uit te breiden. Het parlement moest de financiering goedkeuren en daarmee gepaard gaande wetten voorbereiden. Het Lagerhuis ontwikkelde zich als een belangrijke factor als tegenwicht tegen de adel en de geestelijkheid in het Hogerhuis. Tegen het eind van zijn leven liet Edward de staatszaken grotendeels over aan zijn jongere zoon, Jan van Gent (John of Gaunt), zo genoemd omdat hij daar geboren was. Edward stierf aan een beroerte in 1377 en werd begraven in Westminster Abbey. Zijn zoon Edward was toen al overleden. Hij werd opgevolgd door zijn kleinzoon als Richard II. Richard II (1377 – 1399) Richard II (6 januari 1367 – 14 februari 1400) was koning van Engeland van 1377 tot 1399. Hij was de zoon van Edward (de Zwarte Prins) en Johanna van Kent en kleinzoon van Edward III. Richard was de laatste koning uit het Huis Plantagenet. Door de dood van zijn vader werd hij Prins van Wales. Hij werd al op 10-jarige leeftijd koning en stond onder voogdij van zijn ooms, de hertogen van York en Gloucester en Jan van Gent. Al snel kreeg hij te maken met een boerenopstand (1381) die ontstond naar aanleiding van o.a. een belastingkwestie en onder leiding stond van Wat Tyler. Deze opstand wist hij goed te onderdrukken, en het zag ernaar uit dat hij een bekwame koning zou worden. In 1382 trouwde hij met de 8-jarige Anna, de dochter van keizer Karel IV van het Heilige Roomse Rijk. Hij was toen zelf 15 jaar oud. Zij stierf kinderloos in 1394. Richard koos zich slechte adviseurs en leed daarbij aan depressies. Deze omstandigheden en de dreiging van een invasie van de Fransen, waarmee Engeland sinds 1337 in oorlog was (de Honderdjarige Oorlog), veroorzaakten veel tegenstand. Een strijd om de macht tussen Richard en zijn ooms, gesteund door het parlement, werd in 1388 beslist in het voordeel van de ooms. In 1389 wist Richard zich van hun voogdij te bevrijden en zocht hij toenadering tot het parlement, waarna een periode van rust intrad. In 1389 sloot Richard een wapenstilstand met Frankrijk. In 1396 trouwde hij met Isabella van Valois, dochter van Karel VI van Frankrijk. Ook dit huwelijk bleef kinderloos. Het parlement verlangde invloed op het financiële beleid, waarop Richard een nieuw parlement instelde dat met zijn inzichten instemde. Nu hij de absolute macht in handen had begon hij een ware terreur, die zich uitte in onderdrukking, doodvonnissen en zware belastingen. Toen hij 1399 een campagne naar Ierland op touw zette, keerde zijn neef Hendrik Bolingbroke (de in 1398 verbannen zoon van Jan van Gent en latere koning Hendrik IV), terug. Hij wist Richard op 30 september 1399 opzij te zetten en in de Tower op te sluiten. Hij werd overgebracht naar het kasteel Pontefract in York en daar in 1400 vermoord. Hij werd begraven in King's Langley Church, Hertfordshire, maar zijn lichaam werd later overgebracht naar Westminster Abbey. William Shakespeare wijdde een toneelstuk aan het leven van Richard II. Linie Lancaster (rode roos) (1399-1471) 1399 – 1413: Hendrik IV Bolingbroke Hendrik IV (3 april 1367 – 20 maart 1413) was koning van Engeland van 1399 tot 1413. Hij was de zoon van Jan van Gent (John of Gaunt) en Blanche, de dochter van Hendrik, hertog van Lancaster, en kleinzoon van Edward III. Hij stond ook bekend als Bolingbroke, naar het kasteel in Lincolnshire waar hij werd geboren. Hij was de eerste koning uit het Huis Lancaster. In 1380 trouwde hij met Mary de Bohun. Zij kregen twee dochters en vier zonen, waaronder de toekomstige koning Hendrik V. Mary stierf in 1394. Nadat hij steun had verleend aan zijn neef, koning Richard II, om diens opponenten te bestrijden, werd hij niettemin in 1398 verbannen en onterfd. Op 30 september 1399 keerde hij terug, zette Richard af en nam zelf plaats op de troon. Hendrik was bij zijn kroning op 13 oktober 1399 de eerste koning na de Normandische verovering in 1066 die een toespraak hield in het Engels. In 1403 hertrouwde Hendrik met Johanna van Navarra, dochter van koning Karel II van Navarra. Zij was al eerder getrouwd geweest en had vier zoons en vier dochters. Uit het huwelijk met Hendrik kwamen geen kinderen voort. Hendriks regering werd gekenmerkt door velerlei opstanden. Er was weer strijd met de Schotten, Owen Glendower riep zichzelf in verzet in 1400 uit tot Prins van Wales en Henry Percy, graaf van Northumberland en daarna Scrope, de aartsbisschop van York, ontketenden een opstand. Eerst in 1406 kwam de rebellie enigszins tot rust. Het parlement stoorde zich aan het feit dat Hendrik zo vaak om geld vroeg en stelde een adviesraad in. Bijgestaan door Arundel, de koninklijke kanselier en aartsbisschop van Canterbury, onttrok hij zich hieraan. In 1410 kwam de feitelijke macht aan zijn zoon. Op het laatst trok Hendrik nog weer de macht aan zich en haalde Arundel terug. Hij werd toen echter geplaagd door gezondheidsproblemen. Hij stierf in 1413 in Westminster en werd begraven in de kathedraal van Canterbury. Hij werd opgevolgd door zijn zoon als Hendrik V. Henri IV en Johanna van Navarre 1413 – 1422: Hendrik V Hendrik V (29 augustus 1387 – 31 augustus 1422) was koning van Engeland, uit het huis Lancaster, van 1413 – 1422. Hij was de oudste zoon van Hendrik IV. Drie problemen wachtten op oplossing door de jonge vorst: herstel van de binnenlandse orde; optreden in een kerkelijk schisma; herstel van het geschonden prestige in de Honderdjarige Oorlog. Hendrik pakte alle problemen in een keer aan. Vanaf het begin maakte hij duidelijk dat hij over een verenigd Engeland wenste te heersen en dat oude geschillen moesten worden vergeten. Nadat hij een opstand van de lollards (of lollarden, een radicale afsplitsing van de beweging van John Wyclif) onder John Oldcastle had onderdrukt, trok hij naar Frankrijk. Op 25 oktober behaalde hij een grote overwinning bij Azincourt. In oktober 1416 erkende Jan zonder Vrees, de hertog van Bourgondië, hem als koning van Frankrijk. In augustus 1417 keerde Hendrik terug naar Frankrijk en veroverde hij stelselmatig Normandië. Na de dood van Jan zonder Vrees bemiddelde diens zoon Filips de Goede tussen Hendrik en de Franse koning Karel VI. Op 21 mei 1420 sloten de Engelse en de Franse koning het Verdrag van Troyes. Karels dochter Catharina werd Hendrik ten huwelijk gegeven; deze werd als Frans kroonprins erkend en kreeg alvast samen met Filips de Goede het bewind in Frankrijk in handen. Tijdens de strijd tegen de kroonprins, de latere Karel VII, werd Hendrik ziek en overleed. Hendrik V wordt beschouwd als een bekwaam koning. Hij hield van sport en had belangstelling voor culturele zaken. Hij ligt begraven in Westminster Abbey en werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik VI. 1422 – 1461: Hendrik VI Hendrik VI (bij Windsor, 6 december 1421 – Londen, 20 mei 1471) was koning van Engeland van 1422 tot 1461 en van 1470 tot 1471. Hendrik was het enige kind en dus de erfgenaam van koning Hendrik V van Engeland. Zijn vader stierf toen hij nog maar enkele maanden oud was; zijn moeder, Catharina van Valois, was van Franse afkomst en slechts 20 jaar oud. Vanwege haar nationaliteit mocht zij zich nauwelijks bemoeien met de opvoeding van haar zoon. Regenten voerden in zijn naam het bewind. Hendriks halfbroers, Edmund en Jasper, kinderen uit het tweede huwelijk van zijn moeder, kregen later de titel van graaf. Edmund werd de vader van Henry Tudor, de latere koning Hendrik VII van Engeland. Hendrik werd op 6 november 1429 gekroond in Westminster Abbey. Hij was toen 8 jaar oud. Hij werd gekroond als koning van Frankrijk op 16 december 1431 in de Notre Dame in Parijs. Hij nam echter zelf pas de regering op zich toen hij meerderjarig werd in 1437. In het begin van zijn regeringsperiode waren de machtigste regenten zijn ooms John, hertog van Bedford en Humphrey, hertog van Gloucester. John stierf in 1435; Humphrey werd beschuldigd van verraad en waarschijnlijk vermoord in 1447. Als gevolg van zijn successen in de Honderdjarige Oorlog had Hendrik V grote gebieden verworven in Frankrijk, maar tijdens de regering van zijn zoon zou dit gebied grotendeels verloren gaan. Hendrik VI was gericht op het geestelijke en ontbeerde de wereldlijke wijsheid om effectief te regeren. Zijn vrouw, Margaretha van Anjou (een kleindochter van Margaretha van Beieren), met wie hij in 1445 trouwde, was op dit punt bekwamer. Toen hun eerste en enige kind Edward in 1453 werd geboren had de koning al een geestelijke inzinking gehad, en gingen er geruchten dat het kind niet van hem was. Na een hevige strijd tussen de huizen Lancaster en York, die elkaar de troon betwistten, werd Hendrik op 4 maart 1461 afgezet door zijn neef, die hem opvolgde als koning Edward IV van Engeland. Koningin Margaretha was echter vastbesloten namens haar man en haar zoon de troon te heroveren. Hiertoe sloot zij een verbond met Richard Neville, graaf van Warwick, die in onmin leefde met de nieuwe koning. Hij huwelijkte zijn dochter uit aan de Prins van Wales, bestreed en versloeg York en herstelde het koningschap van Hendrik VI op 30 oktober 1470. Dit duurde echter niet lang: Warwick verklaarde de oorlog aan Bourgondië, dat vervolgens steun verleende aan Edward IV om de troon te heroveren. Hendrik VI werd gevangengezet in de Tower of London, waar hij waarschijnlijk werd vermoord, omstreeks mei 1471. Richard, hertog van Gloucester, de latere Richard III, wordt wel genoemd als dader, maar dit wordt onwaarschijnlijk geacht. Hendrik werd begraven in Chertsey Abbey. Later werd zijn lichaam overgebracht naar Windsor Castle en vervolgens naar Westminster Abbey. Hij werd opgevolgd door Edward IV. Linie York (witte roos) (1461-1470) 1461 – 1470: Edward IV Edward IV (Rouen 20 april 1442 – Westminster Palace 9 april 1483) was koning van Engeland van 1461 tot 1483. Hij was een zoon van Richard van York en daarmee de eerste koning uit het Huis York. Voor zijn koningschap was hij ook bekend als Edward van York of Edward van Rouen. Edward nam deel aan de Rozenoorlogen, de strijd om de troon tussen de partijen van York (aangevoerd door zijn vader) en Lancaster (geleid door Hendrik VI en diens vrouw). Met behulp van Richard Neville, graaf van Warwick (bijgenaamd de ‘Kingmaker’) baande hij zich een weg naar de troon. Hij versloeg de Lancasters in een aantal slagen. Terwijl Hendrik VI en zijn vrouw strijd leverden in het noorden, wist Warwick Londen in zijn greep te krijgen en Edward op 4 maart 1461 tot koning te laten uitroepen. Edward verstevigde zijn positie nog toen hij het leger van de Lancasters wist weg te vagen in de Slag bij Towton, ook in 1461. Hij werd gekroond op 28 juni van dat jaar. Warwick dacht dat hij via Edward zelf de touwtjes in handen zou kunnen houden en drong aan op een huwelijk met een vrouw uit een Europese grootmacht. Edward wenste daar niet in mee te gaan en trouwde met Elizabeth Woodville, een jonge weduwe uit de lagere adel. Met haar kreeg hij zeker 10 kinderen. Ook zijn bondgenootschap met Bourgondië paste niet in Warwicks straatje. Elizabeths arme maar ambitieuze familie verwierf aanzienlijke macht ten koste van Warwick. De graaf veranderde hierdoor zijn politiek en sloot zich aan bij de tegenpartij, de Lancasters. Uiteindelijk moest Warwick naar Frankrijk uitwijken. Daar sloot hij zich aan bij Margaretha, de echtgenote van de verdreven Hendrik VI. In september 1470 trok hij naar Engeland, waar hij genoeg steun wist te verwerven om Edward te verdrijven. Edward vluchtte naar Holland en Hendrik VI keerde (voor korte tijd) terug op de troon. Edward klopte aan bij zijn Bourgondische bondgenoot, hertog Karel de Stoute. Met diens steun landde hij in maart 1471 in het noorden van Engeland. Van daaruit trok hij naar Londen, veroverde de stad en versloeg Warwick, die bij de strijd het leven verloor. Hiermee waren de dagen van de Lancasters geteld. Edward was een wreed mens, die niet terugschrok voor gewetenloze moorden, maar hij was wel populair onder de bevolking, omdat hij de rust wist te herstellen en kunst en wetenschap bevorderde, en met name bij de vrouwen in de smaak viel vanwege zijn knappe verschijning. Hij had vele maîtresses en zeker 1 onwettig kind. Hij stierf onverwacht in 1483 en werd begraven in Windsor Castle. Hij werd opgevolgd door zijn 12-jarige zoon Edward V. Rozenoorlogen Huis York Huis Lancaster De Rozenoorlogen is een benaming van de binnenlandse strijd in Engeland van 1455 tot 1485. De strijd handelde tussen twee adelspartijen, die zich plaatsten achter respectievelijk het huis Lancaster en het huis York. Zoals op veel plaatsen in Europa was er door vererving en onderlinge oorlog een politieke lappendeken ontstaan waar twee grote coalities van feodale lenen om de macht in het land streden. (In de Nederlanden waren er bijvoorbeeld de Hoekse en Kabeljauwse twisten en de burgeroorlog tussen Schieringers en Vetkopers.) Beide huizen stamden af van Edward III Plantagenet. Diens rechtmatige opvolger Richard II werd echter door zijn baronnen onder Hendrik Bolingbroke, de hertog van Lancaster afgezet (1399) en zo kwam met Hendrik IV deze zijtak door usurpatie op de troon. Zijn zoon Hendrik V was aanvankelijk bijzonder succesvol in de Honderdjarige Oorlog in Frankrijk en dwong de zwakzinnige Franse koning hem zijn dochter als vrouw te geven en zijn eigen zoon de dauphin tot bastaard te verklaren. Voordat Hendrik echter de Franse kroon vast in handen kon nemen stierf hij en liet hij een baby als opvolger na. Doordat deze als koning Hendrik VI (1422-1461) net als zijn Franse grootvader zwakzinnig was, moest de regering diverse keren worden waargenomen door een regentschapsraad die, bezet door Lancasters, zich schuldig maakte aan nepotisme. Een andere zijtak, York, begon een burgeroorlog en wist het koningschap over te nemen, eerst onder Edward IV. De Lancasters, aangevoerd door Hendriks vrouw Margaret vochten echter terug en er waren een aantal veldslagen waarbij veel bloed vloeide. Hendrik kwam zelfs korte tijd terug op de troon, hoewel hij daar zelf weinig van merkte. Hij was inmiddels echt gek geworden. De hertog van Warwick speelde een grote rol in deze tijd, hij wordt wel de kingmaker genoemd omdat hij er niet voor terugdeinsde van partij te wisselen en weer een ander op de troon te zetten. Uiteindelijk werden echter Margaret en haar zoon gedood. Toen Edward ook stierf verhinderde zijn broer Richard III dat Edwards zoontje (Edward V) de troon over kon nemen. Zijn neefje verdween in de Tower. Hendrik VII Tudor, die in de verte verwant was aan de inmiddels grotendeels uitgemoorde Lancasters, versloeg in 1485 bij Market Bosworth ten slotte Richard III en trouwde met Edward IV's dochter Elizabeth. Hiermee kwam de burgeroorlog ten einde. Shakespeare De rozenoorlogen zijn vooral bekend geworden door de toneelstukken die William Shakespeare erover geschreven heeft. Hoewel hij daarin een goede afschildering van deze voor Engeland rampzalige tijd geeft, neemt hij het niet altijd even nauw met de historische werkelijkheid. Zo worden in zijn stukken de huizen Lancaster en York gesymboliseerd door respectievelijk een rode en een witte roos, maar dat is niet op de geschiedenis gebaseerd. Richard III wordt ook afgeschilderd als een vreselijke schurk die onder andere zijn neefjes vermoordde, maar het is heel goed mogelijk dat het Hendrik Tudor was die daar verantwoordelijk voor was. Linie Lancaster (hersteld) (1470-1471) 1470 – 1471: Hendrik VI (opnieuw) Linie York (hersteld) (1471-1485) 1471 – 1483: Edward IV (opnieuw) 1483: Edward V Edward V (3 november 1470 – 1483?) was koning van Engeland van 9 april tot 25 juni 1483. Hij was de zoon van Edward IV uit het Huis York en Elizabeth Woodville. Hij werd geboren op het moment dat Hendrik VI uit het Huis Lancaster voor korte tijd terug was op de troon. Zijn moeder hield zich in die periode schuil in Westminster Abbey. Toen zijn vader de macht weer in handen had, werd hij Prince of Wales (kroonprins). Na de plotselinge dood van zijn vader in 1483 erfde Edward op 12-jarige leeftijd de troon onder een regentschap. Zijn oom Richard, hertog van Gloucester (zijn vaders broer) nam de zorg voor de jonge koning en zijn jongere broer Richard, hertog van York, op zich. Op de terugreis uit Wales onderschepte oom Richard het gezelschap en escorteerde de prinsen naar Londen. Binnen drie maanden nam Richard het koningschap over. De prinsen werden opgesloten in de Tower of London. Hij liet het huwelijk van zijn voorganger ongeldig verklaren, met als gevolg dat zijn neefjes als bastaarden het recht op de troon verloren. Hij liet zich tot koning uitroepen als Richard III. De prinsen werden nooit meer teruggezien. Zij zijn dus waarschijnlijk in de Tower vermoord, er is veel gespeculeerd over de dader(s) en over de omstandigheden waaronder de moorden plaatsvonden. 1483 – 1485: Richard III Richard III (2 oktober 1452 – 22 augustus 1485) was koning van Engeland van 1483 tot 1485. Hij was de vierde en jongste zoon van Richard, hertog van York en Cecily Neville. Richard was betrokken bij de strijd tussen de huizen Lancaster en York (beide takken van de dynastie van de Plantagenets) die bekend staat als de Rozenoorlogen. Toen zijn vader stierf in de slag bij Wakefield, was Richard nog een jongen en kwam hij onder de hoede van Richard Neville, de graaf van Warwick, die door zijn rol in de strijd bekend werd als "The Kingmaker" (zie ook bij Edward IV). Onder zijn broer Edward IV, toonde hij zijn trouw en zijn militair inzicht. Edward benoemde hem tot hertog van Gloucester en schonk hem grote gebieden in het noorden. Tot de dood van Edward bleef hij daar heer en meester en bestreed de Schotten met succes. Hij stond bekend als rechtvaardig en een steunpilaar voor universiteiten en de kerk. Na de beslissende overwinning van de Lancasters tegen York in de slag bij Tewkesbury trouwde hij met de weduwe Anne Neville, de dochter van de overleden graaf van Warwick. Annes eerste man was Edward van Westminster, een zoon van Hendrik VI. Zij kregen een zoon, Edward Plantagenet (1473 - 1484), die kort na zijn benoeming tot Prince of Wales overleed. Met de dood van Edward IV in april 1483 waren diens zoons Edward V, die 12 jaar oud was, en de 9-jarige Richard, hertog van York, de verwachte troonopvolgers. Richard was door zijn broer Edward benoemd tot beschermheer (Protector) en vernam van Lord Hastings dat de familie van Elizabeth Woodville (Edwards vrouw) het plan had hun macht te vestigen en Richard uit te sluiten. Toen de jonge koning Edward V en zijn gevolg op de terugreis waren van Wales naar Londen greep Richard in. Hij reisde het gezelschap tegemoet, nam de voogd van de koning, Earl Rivers, en enkele andere vertrouwelingen gevangen op verdenking van verraad en nam Edward mee naar de Tower of London, die op dat moment als paleis dienst deed. Het volk vond dit een goede daad, omdat men de familie Woodville wantrouwde als een op macht beluste clan, die eigenlijk de tegenstanders van de Yorks steunden. Al spoedig volgde Edwards jongere broer hem naar de Tower. Lord Hastings, die de prinsen regelmatig bezocht en zich had aangesloten bij de Woodvilles, werd op 14 juni 1483 in de Tower gearresteerd wegens verraad en zou binnen enkele minuten zijn onthoofd. Ook drie andere leden van het veronderstelde complot werden veroordeeld en zouden ter dood gebracht worden. In werkelijkheid vond de onthoofding van Lord Hastings pas een week later plaats en werden de drie andere leden van het complot wel veroordeeld, maar niet ter dood gebracht. Lord Stanley kreeg gratie en mocht zijn plek aan het hof behouden. John Morton werd verbannen van het hof. Eerst vond hij een schuilplaats in de buurt van het klooster Croydon, daarna nam hij de wijk naar Frankrijk, naar Hendrik Tudor. Interessant is te vernemen dat iedere keer als hij opdook, het gerucht ontstond dat de prinsen dood waren. Als laatste werd de vroegere maitresse van Edward IV veroordeeld. Ook zij mocht niet meer aan het hof komen. Nadat ze maitresse was geweest van Edward, Hastings en Dorset (broer koningin Elisabeth Woodville) was haar rol uitgespeeld. Ze kreeg daarna toestemming te trouwen met een advocaat. Doordat Richard deze drie mensen liet leven, zou men kunnen zeggen dat hij zijn eigen doodvonnis schreef. Stanley verried hem namelijk bij de Slag bij Bosworth en Morton vermoordde de nagedachtenis van Richard. Hij schreef een manuscript dat na zijn dood door Thomas More is overgeschreven en bewerkt. Er wordt beweerd dat More een tijdgenoot van Richard was en alles uit de eerste hand had. Maar Thomas More was slechts 5 jaar toen Richard de troon overnam. Richards volgende stap was de aankondiging dat hij zelf het koningschap op zich zou nemen. Hij liet het huwelijk van zijn overleden broer ongeldig verklaren op grond van het feit dat deze bigamie zou hebben gepleegd. Hiermee waren de jonge prinsen dus bastaards geworden, en als zodanig niet beschikbaar voor opvolging, en werd de familie Woodville buitenspel gezet. Op 6 juli 1483 werd Richard gekroond in Westminster Abbey. De jonge prinsen werden in de Tower vermoord onder onbekende omstandigheden Richard was volgens de verhalen van zijn tegenstanders misvormd en gewetenloos, maar ook intelligent en moedig. Door de manier waarop hij de troon had veroverd, maakte hij zich zeer gehaat na zijn dood. Tijdens zijn leven was hij echter geliefd in grote delen van het land. Zijn bewind werd gekenmerkt door grote wreedheid tegenover de mensen die op zijn leven en troon uit waren, maar meestal liet hij niet daadwerkelijk de doodvonnissen uitvoeren. Meerdere samenzweerders hebben gratie gekregen. Hij was minder wreed dan zijn opvolgers, die soms maar weinig reden nodig hadden om iemand ter dood ter veroordelen (zoals bijvoorbeeld het geval was bij Hendrik VIII en Margaretha Pole, de laatste Plantagenet, nicht van Richard). De regering van Richard werd ook gekenmerkt door moderne opvattingen op het gebied van regering en bestuur. Hij nam beschermende maatregelen ten gunste van de Engelse handel, stelde een estafettepostdienst in tussen Londen en het noorden, begunstigde de boekdrukkunst en de verspreiding van boeken. Richards troon was voortdurend in gevaar. Hendrik Tudor, de graaf van Richmond, die al eerder geprobeerd had Richard ten val te brengen, landde in 1485 in Zuid-Wales aan het hoofd van een legermacht en verwierf snel aanhang. Richard trok tegen hem ten strijde, wat leidde tot de slag bij Bosworth. Richard sneuvelde tijdens het gevecht. De kroon van Engeland werd onder het struikgewas gevonden, waarna Hendrik Tudor ermee gekroond werd als Hendrik VII. Richard was er bijna in geslaagd Hendrik te bereiken en hem neer te slaan. Maar uiteindelijk werd het verraad van Lord Stanley, de man die een paar jaar daarvoor gratie had gekregen voor zijn complot met Lord Hasings, hem fataal. Op het kwetbaarste moment viel deze met zijn leger en dat van zijn broer de troepen van de koning in de flanken aan, waarop Richard snel de dood vond. Moderne historici menen dat de geschiedschrijving rond Richard geweld is aangedaan en dat de beeldvorming (o.a. door het stuk van William Shakespeare over Richard) eenzijdig en niet geheel juist is. Dit komt vooral omdat zijn opvolger een tegenstander van Richard was. Deze bezat nauwelijks rechten op de troon en was in feite alleen koning omdat hij Engeland veroverd had (Right of Conquest). Om zijn troonsbestijging beter te kunnen rechtvaardigen moest de dode koning zo zwart mogelijk worden afgebeeld. Hier hebben een aantal schrijvers zich behoorlijk voor ingezet. Allerlei misdaden, ook die waarbij aantoonbaar bewijs was dat hij er niets mee te maken had, werden Richard in de schoenen geschoven. Ondanks dat na het uitsterven van het huist Tudor weer mogelijk was de waarheid te onderzoeken, is Richard nooit meer uit het verdachtebankje gekomen en bleef zijn beeld beschadigd. Een graf van Richard is er niet meer. Na zijn dood op het slagveld werd hij naakt over een paard heen gegooid en teruggebracht naar Leicester. Daar werd hij tentoongesteld om te laten zien dat hij echt dood was. Pas na enkele dagen durfde de abt van het klooster even buiten de stad het lichaam op te eisen om te begraven. Aanvankelijk was het in een anoniem graf, maar na enkele jaren gaf Hendrik Tudor toestemming en geld om een grafmonument te bouwen. Tijdens de gewelddadige opheffing van de kloosters door Hendrik VIII werd het graf opengebroken en zijn resten in de rivier de Soar gegooid. Huis Tudor (1485-1553) 1485 – 1509: Hendrik VII Hendrik VII (28 januari 1457 – 21 april 1509) was koning van Engeland (22 augustus 1485 – 21 april 1509). Hij was de stichter van de Tudor-dynastie en wordt algemeen erkend als een succesvol vorst. Henry Tudor was een zoon van Edmund Tudor, halfbroer van koning Hendrik VI van Engeland. Zijn moeder was Margaret Beaufort, een afstammeling van koning Edward III. Van zijn vader erfde hij de titel Graaf van Richmond, van zijn moeder de twijfelachtige aanspraak op de troon. Hij werd geboren in Pembroke in Wales maar groeide op in ballingschap in Bretagne, waarheen hij gevlucht was voor de koningen uit het huis York. Na het mislukken van de opstand van zijn neef, de hertog van Buckingham, werd Hendrik VII de belangrijkste mededinger voor het huis Lancaster. Met steun van de schoonfamilie van de overleden koning Edward IV (York), landde hij met zijn strijdkrachten in Wales en trok Engeland binnen. Daar beslisten de strijdkrachten van Lancaster de slag tegen York onder Richard III in hun voordeel in de Slag bij Bosworth in 1485. Deze overwinning markeerde het eind van de al lang lopende Rozenoorlogen (Wars of the Roses) tussen de huizen Lancaster en York. Hendriks aanspraak op de troon was vaag en gebaseerd op een geschiedenis van onwettige opvolging. Dit vormde echter geen bezwaar: in de praktijk kon het parlement het koningschap verlenen aan wie het wilde. Na de lange burgeroorlog was Hendriks eerste zorg zijn macht definitief te vestigen en andere pretendenten te ontmoedigen. Hij wist dit te bereiken door o.a. een verdeel-en-heers-politiek waarmee hij de macht van de adel wist te ondermijnen. Ook trouwde hij met Elizabeth van York, dochter en erfgename van koning Edward VI. Hiermee verenigde hij de twee huizen en versterkte hij zijn aanspraken vanwege haar afstamming. Kinderen van Hendrik en Elizabeth: Arthur, Prins van Wales (20 september 1486 - 2 april 1502) Margaret Tudor (28 november 1489 - 18 oktober 1541) Hendrik VIII van Engeland (28 juni 1491 - 28 januari 1547) Elizabeth Tudor (2 juli 1492 - 14 september 1495) Maria Tudor (18 maart 1496 - 25 juni 1533) Edmund Tudor, hertog van Somerset (21 februari 1499 - 19 juni 1500) Katherine Tudor (2 februari 1503 - 2 februari 1503). Hendriks politiek was erop gericht om zowel de vrede te bewaren als economische voorspoed te bewerkstelligen. Tot op zekere hoogte slaagde hij hierin. Hij was niet oorlogszuchtig en probeerde dan ook niet de Franse gebiedsdelen te heroveren die onder zijn voorgangers verloren waren gegaan. Hij sloot zelfs een verdrag met Frankrijk dat financieel voordelig was voor Engeland. Om zijn positie te versterken subsidieerde hij de scheepsbouw, waardoor de zeemacht werd versterkt en de handelspositie verbeterd. Ook vergaarde hij een persoonlijk kapitaal, dat door zijn zoon en opvolger Hendrik VIII weer snel werd weggewerkt. Hendrik sloot ook een verbond met Spanje via het huwelijk van zijn zoon Arthur met Catharina van Aragón, met Schotland via het huwelijk van zijn dochter Margaret met koning Jacobus IV van Schotland en met het Duitsland van keizer Maximiliaan I. In 1502 werd Hendrik getroffen door een dubbele slag die hij nooit meer geheel te boven zou komen: zijn erfgenaam, de pasgetrouwde Arthur, stierf in een epidemie, enkele maanden later gevolgd door zijn vrouw, die stierf in het kraambed. Aangezien hij wilde voorkomen dat de onderhandelingen die hadden geleid tot het huwelijk van zijn zoon met Catharina van Aragón teniet zouden worden gedaan, wist hij dispensatie te verkrijgen voor een huwelijk tussen haar en zijn jongere zoon Hendrik. Hendrik VII is begraven in Westminster Abbey. 1509 – 1547: Hendrik VIII Hendrik VIII (Greenwich, 28 juni 1491 – Westminster, 28 januari 1547), was koning van Engeland en Ierland (1509–1547), stamde uit het Huis Tudor, en was een zoon van Hendrik VII. Hendrik wilde Engeland tot een sterke mogendheid maken, die een vooraanstaande rol zou spelen in de Europese politiek. Hij was intelligent en geïnteresseerd in kunst en wetenschap. Hij was echter ook liefdeloos, egoïstisch en wreed. Tegenstrevers, echtgenotes of (vaak getrouwe) dienaren die hem in de weg stonden ruimde hij meedogenloos uit de weg. Door zich in verschillende oorlogen te storten putte hij de schatkist geheel uit. Ook zijn grootse hofhouding en zijn prachtige toernooien hebben Engeland veel geld gekost. Hendriks buitenlandse beleid was niet succesvol, in de Europese strijd tussen Habsburg en Frankrijk of tussen reformatie en Rome speelde Engeland nauwelijks een rol van betekenis. In latere jaren ging hij behendiger te werk en zocht nieuwe wegen om zijn macht te versterken. Hij verhoogde de belastingen, zocht samenwerking met het Lagerhuis, en verwijderde zich van de rooms-Katholieke Kerk. De meerderheid van de bevolking steunde hem echter, omdat zij er niet slechter van werd. De belastingverhogingen werden gecompenseerd door een grotere economische activiteit en de enorme inflatie werd gecompenseerd door een grote toename van de buitenlandse vraag naar Engelse goederen. Een belangrijke gebeurtenis in zijn regeringsperiode was de Act of Supremacy, de afscheiding van de Kerk van Engeland (Church of England, Anglicaanse Kerk) van Rome in 1534, waarbij Thomas Cromwell en Thomas Cranmer (aartsbisschop van Canterbury) een voorname rol speelden. Ook hier waren persoonlijke motieven in het spel. Hendrik was oorspronkelijk tegen de Reformatie, waarvoor hij de van de Paus de titel 'Defensor fidei' (verdediger van het geloof) kreeg. Toen hij het huwelijk met zijn eerste vrouw, Catharina van Aragón, ongeldig wilde laten verklaren omdat zij hem geen zoon kon schenken (ze had zes dochters gebaard waarvan er slechts één, Mary, in leven bleef), ging paus Clemens VII niet akkoord. Daarop brak Hendrik definitief met Rome. Hij confisqueerde de goederen van de Katholieke kerk en die van de kloosters en congregaties. De opbrengsten waren voor de Engelse kroon en voor zijn naaste medewerkers. De afkeer die vele Engelsen hadden van Rome speelde hem daarbij in de kaart. Thomas More en John Fisher, bisschop van Rochester, waren de voornaamste slachtoffers van het verzet tegen de nieuwe kerkelijke politiek. Er was wel wat verspreid rooms-Katholiek verzet, maar de katholieken die zich erbij neerlegden werden ongemoeid gelaten. De protestanten werden wel hevig vervolgd. Later kwam er wat meer toenadering tot de protestanten.( citaat?) In 1542 werd Ierland onderworpen en begon Hendrik een oorlog met Schotland (overwinning bij Solway). Hendrik VIII leeft ook voort in de geschiedenis als de man met de vele vrouwen. Hij huwde zesmaal: Catharina van Aragón (1509, gescheiden 1533) Catharina van Aragón (Alcalá de Henares, 15 december 1485 – Kimbolton, 7 januari 1536) was koningin van Engeland van 1509 tot 1534. Zij was een dochter van de Reyes Católicos Ferdinand en Isabella, en een jongere zus van Johanna de Waanzinnige. Inhoud 1 Haar opvoeding o 1.1 Uitgehuwelijkt o 1.2 Catharina als regentes o 1.3 Catharina’s aftocht Haar opvoeding Catharina’s opvoeding stond in het teken van het katholieke geloof. Haar opvoeders onderwezen haar in de theologie, vrouwelijke bezigheden (breien, naaien enz.) en gehoorzaamheid aan de man. Zij ontwikkelde zich al als een geleerde vrouw. Catharina beheerste Latijn en was op de hoogte van de laatste theologische ontwikkelingen. Tijdgenoten beschreven haar als een uiterst vrome vrouw. Uitgehuwelijkt Zij huwde op 14 november 1501 met prins Arthur van Wales, de oudste zoon van Hendrik VII van Engeland, die echter reeds in 1502 stierf als gevolg van een ernstige infectieziekte die zij zelf ternauwernood overleefde. Om de aanzienlijke bruidsschat te kunnen behouden, verloofde de koning haar aanstonds met zijn tweede zoon, die op dat ogenblik slechts twaalf jaar oud was, de latere Hendrik VIII. Deze verzette zich aanvankelijk tegen deze mésalliance, maar op 11 juni 1509, na de dood van zijn vader, trouwde hij dan toch maar met Catharina. Catharina als regentes In 1513 verliet Hendrik Engeland om oorlog te voeren met Frankrijk. In dat jaar trad Catharina op als regentes. Zij had ongekende macht voor een vrouw. Zij zat een raad voor die Engeland moest regeren. Tevens regelde zij de bevoorrading voor het leger. Toen Hendrik Engeland verliet, verklaarde Hendriks Schotse neef Jacob IV de oorlog aan Engeland. Hij trok met zijn leger naar het zuiden. Catharina gaf orders aan generaals en marcheerde met een gedeelte van het Engelse leger naar het Noorden. Zij voerde het leger aan bij de slag van Flodden op 9 september 1513. Zij versloeg de Schotse legers en Jacob werd gedood in de strijd. Met deze triomf overklaste zij haar man die enkele overwinningen in Frankrijk had geboekt. Zij kregen slechts één kind, een dochter Maria, de latere Maria I, maar hadden wel vele miskramen gedurende hun huwelijk. Om dynastieke redenen droomde de koning echter van een mannelijke erfgenaam. Mede door het feit dat uit het huwelijk verder geen levensvatbare kinderen meer werden geboren, werd Hendrik VIII haar ontrouw en na zijn kennismaking met Anna Boleyn zocht hij naar een geldige reden om zich van haar te laten scheiden. Negen jaar lang bleef hij haar vervolgen met allerlei pogingen om het huwelijk te ontbinden, daarbij geholpen door de lord-kanselier, kardinaal Thomas Wolsey, die wist te verklaren dat een huwelijk met een schoonzuster volgens de Bijbelse overlevering onwettig en incestueus was, hoewel de bijbel eerder het tegendeel beweert - zie Leviraatshuwelijk. Ook al had de paus in dit geval de dispensatie verleend, toch beschouwde Wolsey ze, om de koning ter wille te zijn, voor ongeldig, wegens een kleine formele incorrectheid. In 1533 voerde Hendrik de Supremacy act in, waardoor hij het hoofd van de Anglicaanse kerk werd. Hij maakte zich hiermee los van de katholieke kerk. Niets stond hem toen meer in de weg om te trouwen met Anne. Op 23 mei 1533 was Catharina geen koningin meer. Catharina’s aftocht Catharina van Aragón Catharina weigerde om zich neer te leggen bij de scheiding. Zij bracht het voor het gerecht. Toen zij gesproken had verliet zij de zaal, de heren perplex achterlatend. Zij wist dat zij geen schijn van kans maakte, omdat Hendrik de rechters in zijn zak had. Het volk juichte haar toe, want iedereen zag haar als de enige koningin. Zij was uiterst geliefd onder het volk, omdat zij zo’n vrome en trotse vrouw was. Catharina werd verbannen van het hof (en Mary werd als illegitiem gezien). Zij moest haar laatste jaren in afgelegen kastelen doorbrengen. Hendrik probeerde haar hiermee te breken, maar tot op het einde bleef zij haar brieven ondertekenen met "Catherine the Queen". Op 7 januari 1536 stierf Catharina aan een vorm van kanker. Zij werd begraven als de prinses van Wales, niet als koningin. Hendrik noch zijn dochter Mary waren aanwezig bij de begrafenis in Peterborough Cathedral. Hendrik had Mary verboden naar de begrafenis te gaan. Catharina van Aragón werd geroemd om haar intelligentie, haar onverzettelijkheid en haar vroomheid. Haar enige dochter, Mary Tudor, werd door Hendrik aanvankelijk als bastaard beschouwd, maar na de dood van zijn tweede vrouw Anna Boleyn weer in genade aangenomen. Deze Maria, bijgenaamd de Katholieke of de Bloedige (Bloody Mary), was koningin van Engeland van 1553 tot 1558. Anna Boleyn (1533, onthoofd 1536) Anna Boleyn, (Blickling (Norfolk)?, 1507? - Londen, 19 mei 1536) was de tweede vrouw van Hendrik VIII en koningin van Engeland van 1533 tot 1536. Zij was de dochter van Thomas Boleyn, graaf van Wiltshire, en Elizabeth Howard, dochter van de tweede hertog van Norfolk. Haar geboortejaar is onzeker, en zou ook 1502 kunnen zijn. Haar vader bracht haar onder de hoede van Margaretha van Oostenrijk en dochter van Maximiliaan I, keizer van het Heilige Roomse Rijk. Van het voorjaar van 1513 tot de herfst van 1514 woonde zij in de Nederlanden, daarna enige jaren in Frankrijk. Na haar terugkeer naar Engeland werd zij, naar wordt aangenomen, hofdame van Mary Tudor, de zuster van Hendrik VIII en voormalig gemalin van de Franse koning. In het voorjaar van 1523 verloofde zij zich met Lord Henry Percy, de toekomstige 6e graaf van Northumberland. Toen diens vader ervan hoorde via kardinaal Thomas Wolsey, keurde hij een huwelijk af. Het volgende bericht over Anna stamt uit 1527, toen zij hofdame was van Hendriks eerste echtgenote Catharina van Aragón. Sinds 1525 schijnt Hendrik amoureuze betrekkingen met Anna te hebben onderhouden, die in 1527 algemeen bekend werden. Zij nam geen genoegen met alleen maar de positie van maitresse. Nadat de met paus Clemens VII gevoerde onderhandelingen over de scheiding van Hendrik VIII en Catharina waren mislukt (zij kon hem geen mannelijke nakomelingen schenken), verstootte Hendrik zijn eerste vrouw in 1531 en trouwde in het geheim met Anna Boleyn. Na de uiteindelijke nietigverklaring van het eerste huwelijk met Catharina van Aragon werd Anna Boleyn in juni 1533 gekroond. In september 1533 schonk zij het leven aan haar dochter Elizabeth, de latere koningin Elizabeth I, maar toen had Hendrik alweer genoeg van haar, mogelijk vanwege zijn nieuwe liefde voor Jane Seymour. In mei 1536 werd zij gearresteerd en overgebracht naar de Tower of London op beschuldiging van overspel en incest en werden haar vijf zogenaamde minnaars en (twee dagen later) zij zelf onthoofd. Volgens historici was zij niet geheel onschuldig en had zij geen hoogstaand karakter. De executie De ex-koningin Anna Boleyn werd uit haar kamer gehaald in de Tower, nadat ze was klaar gemaakt, door haar kamermeisje, voor de executie. Haar haren waren bijeengebonden met een haarband. Samen met haar ging ze nog bidden in de kapel van de Tower. Ondertussen was een paar dagen eerder de beste beul van Parijs en Frankrijk naar Engeland overgekomen. Het schavot op de binnenplaats van de Tower was al dagen eerder klaar gemaakt. Het grote zware slagzwaard lag op een zwart kleed uitgestald en was scherp geslepen door de meester-beul. Anna Boleyn zou het nooit te zien krijgen. Na het gebed werd ze begeleid naar de binnenplaats, waar de wachters van de Tower een haag vormden toen ze buiten kwam. Het dienstmeisje en een priester begeleidden haar op de trap. De meester-beul stond in de hoek van het schavot. Hij was geheel in het zwart gekleed met een zwarte hoofddoek, die alleen de mond en kin onbedekt liet. De eveneens zwartgekleedde beulsknecht stond aan de andere zijde van het schavot. Anna Boleyn keek naar haar beulen, maar zag geen bijl of zwaard. Wel zag ze haar doodskist staan met in het hout, haar ingegraveerde wapenschild. De Franse beul knielde voor haar en sloeg samen met haar een kruisteken en ontving een gouden dukaat, als betaling voor een pijnloze dood. De meesterbeul had het slagzwaard onder het stro, dat over het gehele schavot bedekt lag, gelegd. Waarschijnlijk deed hij dat om haar geen meer-angstgevoel te geven, dan dat ze nu al had. De laatste woorden van Anna Boleyn waren, vlak voor haar executie: Good Christian people, I am come hither to die, for according to the law, and by the law I am judged to die, and therefore I will speak nothing against it. I am come hither to accuse no man, nor to speak anything of that, whereof I am accused and condemned to die, but I pray God save the king and send him long to reign over you, for a gentler nor a more merciful prince was there never: and to me he was ever a good, a gentle and sovereign lord. And if any person will meddle of my cause, I require them to judge the best. And thus I take my leave of the world and of you all, and I heartily desire you all to pray for me. O Lord have mercy on me, to God I commend my soul. Na deze laatste bovenvermelde woorden, knielde ze voor het kapblok en prevelde ze gebeden samen met de priester. De beulsknecht wou haar blinddoeken, maar ze weigerde. Knielend voor het kapblok, herhaalde ze een aantal malen: To Jesus Christ I commend my soul; Lord Jesus receive my soul. Ze bleef geknield rechtop zitten toen ze geritsel hoorde aan haar linkerzijde. De beul trok snel het weggestoken slagzwaard van onder het stro, toen ze verschrikt omkeek. De beulsknecht knipte snel met zijn vingers om haar aandacht, wat ze ook deed. Toen sloeg de beste beul van Frankrijk, met zijn slagzwaard haar hoofd af. Toen haar hoofd viel, ging er een kanonschot vanop de Tower af. Dat was een teken voor koning Hendrik VIII dat zijn tweede echtgenote gestorven was. Hij stond met een klein gevolg te wachten buiten de muren van de Tower op het sein. Hij vertrok met zijn gevolg naar Jane Seymour. Zij zou zijn derde vrouw worden en niet de laatste. Jane Seymour (1536, gestorven in 1537) Jane Seymour (1509? - Hampton Court, 24 oktober 1537) was koningin van Engeland van 1536 tot haar dood in 1537, als derde echtgenote van Hendrik VIII. Inhoud 1 Opvoeding 2 Hofdame 3 Romance 4 Huwelijk Opvoeding Zij was de dochter van Sir John Seymour, die vanwege zijn krijgsverdiensten door Hendrik werd geridderd en de zuster van Edward Seymour, die later hertog van Somerset zou worden. Door de persoonlijke toegang die hij had tot de koning slaagde haar vader erin voor een aantal van zijn familieleden begerenswaardige posities te verwerven. Hofdame Jane was aan het hof als hofdame van Catharina van Aragón, Hendriks eerste vrouw. Daarna bekleedde zij deze positie bij Anna Boleyn, de tweede vrouw van de koning. Zij was zodoende getuige van de stormachtige relatie tussen Anna en Hendrik. Hendrik wist wel van Janes aanwezigheid aan het hof maar hij besteedde geen bijzondere aandacht aan haar. Hij merkte haar pas echt op toen hij een bezoek bracht aan haar vaders huis, Wolf Hall. Daar, weg van het drukke hof, viel de rustige Jane meer op. Historici nemen aan dat zijn verliefdheid daar begon. Anna was toen echter nog niet uit de gunst en weer zwanger, hoewel die zwangerschap zou uitlopen op een miskraam. In elk geval ondernam Hendrik de eerste maanden geen verdere stappen. Romance In februari 1536 staken geruchten de kop op dat de koning een romance had met Jane en werd er gespeculeerd over haar kansen om koningin te worden. En inderdaad sprak de koning zich uit, gaf haar dure geschenken en bevorderde haar broers tot een hogere positie aan het hof. In april 1536 verhuisden Edward Seymour en zijn vrouw naar kamers die via een geheime gang toegang gaven tot de vertrekken van de koning. Zo kon Hendrik Jane in relatieve rust het hof maken. Denkend aan de geruchten en openbare woede die zich voordeden toen hij tijdens zijn huwelijk met Catharina relaties aanknoopte met Anna Boleyn, deed hij nu voorzichtiger aan. Dat gold ook voor Jane, die niet al te gretig op zijn avances inging en hem erop wees dat hij getrouwd was. Het huwelijk met Anna was voor de koning al een teleurstelling, en Janes aanwezigheid was waarschijnlijk een extra impuls om zich van Anna te ontdoen. Dat deed hij na de geboorte van Anna's dochter Elizabeth (de latere koningin Elizabeth I). Huwelijk De koning trouwde Jane snel na Anna's onthoofding. Op 30 mei 1536 werd het huwelijk voltrokken door aartsbisschop Cranmer. In tegenstelling tot Anna was zij rustig en teruggetrokken. Uit dit huwelijk werd Edward (VI) geboren. Edward was de enige zoon die uit de zes huwelijken van Hendrik werd geboren. Jane Seymour stierf in het kraambed, 12 dagen na de geboorte. Anna van Kleef (1540, hetzelfde jaar gescheiden) Anna van Kleef (Düsseldorf, 22 september 1515 — Chelsea, 28 juli 1557) was koningin van Engeland in 1540. Zij was de vierde vrouw van Hendrik VIII. Hendrik huwde Anna, dochter van hertog Johan III van Kleef (de leider van de Duitse protestanten) uit politieke overwegingen op 6 januari 1540. Hij zocht een (vierde) vrouw en had voor dat doel zijn adviseur Thomas Cromwell langs de Europese hoven gestuurd. Hans Holbein maakte een fraai portret van Anna. Toen Hendrik haar in het echt zag voldeed ze niet aan zijn verwachtingen. Naar verluidt beet hij Cromwell toe dat die hem een 'Vlaamse knol' op zijn dak had gestuurd. Hendrik, die zijn laatste vrouw Jane Seymour kort na de bevalling van hun zoon Edward had moeten begraven, kon echter niet meer onder het huwelijk uit. Het betekende de politieke ondergang van Cromwell. Zo trouwde de Engelse koning met spijt in het hart. Het huwelijk hield niet lang stand. Hendrik liet zich al in juli van hetzelfde jaar van haar scheiden. Anna kreeg een riant jaargeld en beschikking over verschillende huizen; Hever Castle - de voormalige woning van Anna Boleyn - , Blenchingly Castle en Richmond Castle. Ook kreeg ze de titel 'zuster van de koning' en werd ze een graag geziene gast aan het hof. Haar opvolgster Catherine Howard met wie Hendrik spoedig daarna zou trouwen, stierf op het schavot, net als Anna Boleyn, zijn tweede echtgenote. Catharina Howard (1540, onthoofd in 1542) Catharina Howard (ca. 1520 - 13 februari 1542) was koningin van Engeland van 1540 tot 1542. Zij was de vijfde echtgenote van Hendrik VIII. Catharina was een dochter van Edmund Howard en een kleindochter van de graaf van Norfolk. Ook was zij een nicht van Anna Boleyn, de tweede echtgenote van Hendrik. Net als Anne zou zij aan haar eind komen op het schavot van Tower Green, bij de Tower of London. Hoewel zij persoonlijk verarmd was, bezat zij een machtige familienaam, en daarmee verkreeg zij een positie als hofdame bij Hendriks vierde vrouw Anna van Kleef. Eenmaal aan het hof boeide zij Hendrik zozeer dat hij met haar, eerst in het geheim en enkele maanden later (op 8 augustus 1540) officieel, zijn vijfde huwelijk sloot. Catherine was echter een enigszins dwaas, emotioneel en flirterig meisje, dat niet altijd besefte wat de gevolgen van haar daden zouden zijn. Hendrik was echter gek op haar, bedolf haar onder geschenken en noemde haar zijn 'roos zonder doorn'. Na haar huwelijk zette zij haar indiscrete levenswandel voort. Zij was jong en voelde zich meer aangetrokken tot mannen van haar eigen leeftijd. Tegenstanders beschuldigden haar van een vroegere ontuchtige levenswandel, wat zij zelf ook toegaf. Zij ontkende echter schuldig te zijn aan ontrouw na haar huwelijk met de koning. Na slechts 17 maanden huwelijk werd zij gearresteerd wegens overspel. De koning weigerde aanvankelijk geloof te hechten aan de beschuldigingen, maar die bleken niettemin overtuigend. Haar minnaars werden naar 16deeeuws gebruik onthoofd en zijzelf onderging op 13 februari 1542, nog maar 22 jaar oud, hetzelfde lot. Catharina Parr (1543, zij overleefde hem) Catharina Parr (1512 - Sudeley Castle, 7 september 1548) was koningin van Engeland van 1543 tot 1547 als zesde en laatste echtgenote van Hendrik VIII. Catharina was een dochter van Sir Thomas Parr uit Kendal in het Engelse Lake District en zijn vrouw Maud Green. Op 15-jarige leeftijd trouwde zij met Edward, Lord Borough, die stierf in 1529. Ergens tussen 1530 en 1533 trouwde zij met John Neville, Lord Latimer, die overleed in 1542. Na zijn dood begon zij als rijke weduwe een verhouding met Thomas Seymour, de schurkachtige broer van wijlen koningin Jane Seymour, maar de koning vatte sympathie voor haar op en zij voelde zich gedwongen op zijn aanzoek in te gaan. Zij huwde Hendrik op 12 juli 1543. Als koningin was Catharina verantwoordelijk voor de verzoening tussen Hendrik en zijn dochters uit zijn eerste twee huwelijken, de latere Maria I en Elizabeth I. Zij had extreme godsdienstige inzichten en maakte ruzie met Hendrik over wat hij beschouwde als extreem protestantisme. Zij verpleegde Hendrik tijdens zijn laatste ziekte. Men vermoedt dat haar sterke karakter, haar waardigheid en godsdienstige overtuigingen van grote invloed zijn geweest op haar stiefdochter Elizabeth I. Bijna onmiddellijk na de dood van Hendrik in 1547 trouwde zij met haar oude liefde (nu Baron Seymour van Sudeley en admiraal) Thomas Seymour. Het geluk was kortstondig, want hij zou zich vrijheden hebben veroorloofd met de jonge prinses Elizabeth en haar hebben willen trouwen. Uit haar eerste drie huwelijken had Catharina geen kinderen. Toen zij in de dertig was raakte zij zwanger van Seymour, maar overleed ten gevolge van complicaties bij de bevalling op 7 september 1548 op Sudeley Castle in Gloucestershire, waar zij ook werd begraven. Zij heeft een speciaal plaatsje in de geschiedenis van de Engelse vorstenhuizen als degene die als vrouw de meeste echtgenoten had: vier in totaal. Zij had een uitstekende opvoeding genoten. Ook wordt haar vroomheid geroemd. Zij was gematigd protestants en deed veel om de Engelsen tegen de geloofsijver van de koning te beschermen. Hij stond sterk onder haar invloed en liet bij zijn reis naar Frankrijk in 1544 enige maanden het bestuur aan haar over. Wat betreft Thomas Seymour: zijn intriges leidden tot niets. Vanwege zijn actie ten opzichte van prinses Elizabeth en zijn reputatie van onbetrouwbaarheid (hij deed een poging om zijn neef, de jonge Edward VI te kidnappen), werd hij geëxecuteerd in 1549. [Een hulpmiddeltje voor Engelse schoolkinderen om te onthouden: "divorced, beheaded, died, divorced, beheaded, survived."] Van deze 6 huwelijken kwamen uiteindelijk 3 kinderen: Met Catharina van Aragón kreeg hij een kind: Maria Met Anna Boleyn kreeg hij een kind: Elisabeth Met Jane Seymour kreeg hij een kind: Edward Bij een andere vrouw verwekte Hendrik een bastaardzoon die niet gerechtigd was om zijn vader op te volgen. Het was een grote wens van Hendrik om een zoon te hebben die de troon zou kunnen bestijgen. Alleen zo zou de Tudor-dynastie worden voortgezet en kon Engeland voor nieuwe burgeroorlogen (als in de "Oorlogen van de Rozen") bewaard blijven. Hendrik VIII was niet alleen koning van Engeland, maar ook een verdienstelijk componist: van zijn hand zijn 34 werken overgeleverd, hoofdzakelijk liederen (waarvan Pastyme with good companye wel het bekendste is), maar ook instrumentale werken en een driestemmig Jethro Tull een nummer gemaakt motet (Quam pulchra es). Later heeft de rockband getiteld King Henry's Madrigal wat gebaseerd is op zijn werk. Hendrik heeft zich sterk gemaakt voor het opbouwen van een sterke en professionele Engelse marine en bouwde forten om de kust te beschermen. 1547 – 1553: Edward VI Edward VI (Hampton Court, 12 oktober 1537 – Greenwich, 6 juli 1553) was koning van Engeland van 1547 tot 1553 en stamt uit het huis Tudor. Hij was de enige wettige zoon van Hendrik VIII. Zijn moeder was Hendriks derde vrouw Jane Seymour, die enkele dagen na de geboorte overleed. Edward was een ziekelijk kind. Hij leed aan een aangeboren syfilis, die hij waarschijnlijk van zijn vader had geërfd. Hendrik hertrouwde daarom spoedig, in de hoop meer mannelijk nageslacht te kunnen verwekken. Toen Edward op 9-jarige leeftijd de troon besteeg werd zijn oom Edward Seymour, de hertog van Somerset (1506 – 1552), zijn regent. Hij wist de rol van de jonge koning te beperken tot een zuiver ceremoniële. Somerset werd uit zijn ambt gezet door toedoen van John Dudley, de graaf van Warwick en later hertog van Northumberland. Deze nam de macht over en Seymour werd terechtgesteld wegens verraad. Een andere belangrijke figuur was Thomas Cranmer, de aartsbisschop van Canterbury. Mede door zijn toedoen werd Edward in feite de eerste protestantse koning van Engeland. Hoewel zijn vader al met Rome had gebroken, werd tijdens zijn regeringsperiode de beslissende overgang bereikt van het katholicisme naar het Anglicanisme. Het eerste gebedenboek in het Engels werd uitgegeven in 1548: The Book of Common Prayer. Tegen het eind van zijn korte leven maakte Edward zich al zorgen om zijn opvolging. Hij was protestants opgevoed en wilde niet dat het land na zijn dood zou terugkeren tot het katholicisme. Daarom steunde hij de aanspraken op de troon die Northumberland deed gelden ten gunste van zijn schoondochter Lady Jane Grey en ten nadele van zijn eigen halfzuster Mary. Edward VI werd begraven in Westminster Abbey. Huis Grey (1553) 1553: Jane Grey Jane Grey (Broadgate, oktober 1537 - Londen, 12 februari 1554) was koningin van Engeland van 10 tot 19 juli 1553. Zij was een dochter van Henry Grey, markies van Dorset en hertog van Suffolk, die in het laatste regeringsjaar van Edward VI veel invloed aan het hof had. Lady Jane wordt gewoonlijk niet opgenomen in de lijst van Britse vorsten, maar zij was voor korte tijd technisch gezien wel koningin van Engeland. Haar rechten op de troon berustten op het feit dat haar grootmoeder van moederszijde een zuster van Hendrik VIII was. Somerset had haar reeds met Edward VI willen laten huwen (zij waren vrijwel even oud). In 1553 bewerkte haar oom, de hertog van Northumberland, dat zij zijn zoon, Lord Guildford Dudley, huwde en dat Edward VI tegelijkertijd zijn eigen zusters ten gunste van Jane Grey van de opvolging uitsloot. Jane nam na de dood van Edward zeer tegen haar zin de kroon aan en deed onmiddellijk afstand toen de partij die haar als instrument gebruikte niemands sympathie bleek te bezitten. Maria Tudor bleek populairder, gedeeltelijk ook doordat men nog steeds meeleefde met het lot van haar moeder Catharina van Aragón, de eerste vrouw van Hendrik VIII. Nadat Jane was afgezet leek het erop dat haar leven zou worden gespaard door Maria, die nu de troon had bestegen als Maria I. Zij stuurde John de Feckenham naar Lady Jane in een poging om haar te bekeren tot het katholicisme. Inmiddels streefde Maria echter naar een huwelijk met de Spaanse koning Filips II, en de Spanjaarden stonden erop dat Jane ter dood moest worden gebracht. Maria liet Northumberland onthoofden en Jane in de Tower opsluiten. Janes vader verzoende zich eerst met Maria maar nam spoedig daarop weer deel aan een opstand. Daarop werden hijzelf, Jane en haar echtgenoot onthoofd. Jane werd overigens in de Tower onthoofd (met een slagzwaard, evenals Anna Boleyn) en haar echtgenoot Dudley een uur voor Jane in Tower Hill. Jane Grey wordt ook wel eens "The Nine Days' Queen" genoemd. Ze sprak veel talen, waaronder Hebreeuws en Arabisch. Wereldwijd hadden mensen sympathie en medelijden na de dood van Jane voor haar nare lot. Huis Tudor (hersteld) (1553-1603) 1553 – 1558: Maria I Maria (Mary) Tudor (Greenwich, 18 februari 1516 - Londen, 17 november 1558) was koningin van Engeland van 1553 tot 1558 en afkomstig uit het huis Tudor. Zij was een dochter van Hendrik VIII en zijn eerste echtgenote Catharina van Aragón. Zij verwierf de bijnamen 'de Katholieke' en 'de Bloedige' (Bloody Mary). Toen haar vader zich van Catharina liet scheiden (het huwelijk werd ongeldig verklaard), werd Maria door hem als bastaard bestempeld. Ook werd ze van haar moeder afgezonderd. Na de dood van Anna Boleyn, Hendriks tweede echtgenote, werd Maria weer in genade aangenomen. Later betreurde zij dat ze met Hendriks voorwaarden (erkenning van haar vader als hoofd van de Engelse Kerk en het accepteren van haar bastaardstatus) akkoord was gegaan. Maria bleef in het geheim haar geloof belijden. Ook tijdens de regering van haar halfbroer Edward VI (zoon van Hendrik en zijn derde vrouw Jane Seymour) werd haar het leven zeer moeilijk gemaakt. Ten tijde van het overlijden van Edward in 1553 had het protestantisme in Engeland zo veel aanhang gewonnen dat een rivale naar voren werd geschoven: Maria's nicht Lady Jane Grey. De sympathie van het volk lag echter aan de zijde van Maria en al snel overwon zij de tegenstand voor haar troonsbestijging. Na de negen dagen durende regering van Jane Grey werd Maria koningin. De eerste maanden was zij gematigd in haar optreden ten opzichte van haar vroegere vijanden en het protestantisme. Eind 1553 begon zij, na zich te hebben verzekerd van de steun van haar neef, keizer Karel V, maatregelen tot herstel van het roomskatholicisme te nemen, terwijl een huwelijk met Karels zoon Filips II werd voorbereid. De overeenkomst die naar aanleiding van dat huwelijk werd gesloten bepaalde dat Filips koning van Engeland zou heten, maar geen persoonlijke macht zou krijgen en ook van de opvolging uitgesloten zou blijven. Wel zouden de kinderen uit het huwelijk het recht van opvolging hebben. Bekend was dat Maria geen groot politica was en Filips vooral wilde huwen om steun te vinden bij haar streven het rooms-Katholieke geloof in Engeland weer de overhand te geven. Het huwelijk stuitte dan ook op verzet. Onder leiding van Thomas Wyatt en de vader van Jane Grey brak een opstand uit. Na de onderdrukking daarvan huwde Maria met Filips op 25 juli 1554. Filips bleef achttien maanden in Engeland. Daarna begon de hevige vervolging van de protestanten waaraan zij haar bijnaam te wijten heeft en waarvan de grondlegger van de Anglicaanse Kerk, Thomas Cranmer, het slachtoffer werd. Zij voelde weinig voor deelname aan de oorlog van Spanje tegen Frankrijk, die ook het parlement niet wenste. Filips had Maria echter uitsluitend gehuwd om Engeland tot bondgenoot te krijgen. Tijdens een kort verblijf in Engeland in het voorjaar van 1557 wist hij haar een oorlogsverklaring aan Frankrijk af te dwingen. Dit was de laatste keer dat zij haar echtgenoot zag. Het huwelijk bleef kinderloos. Zij werd opgevolgd door haar halfzuster Elizabeth I, de dochter van Anna Boleyn (de tweede vrouw van Hendrik VIII). 1558 – 1603: Elizabeth I Elizabeth I (7 september 1533 – 24 maart 1603) was koningin van Engeland vanaf 17 november 1558 tot haar dood. Elizabeths bijnaam was de maagdelijke koningin (Maiden Queen of Virgin Queen). Ze regeerde in een tijd dat Engeland verdeeld was tussen protestanten en katholieken. Ze wordt vaak beschouwd als een van de grootse staatshoofden aller tijden. Elizabeth werd geboren in het koninklijk paleis in Greenwich in Londen. Zij was de dochter van Hendrik VIII en zijn tweede vrouw Anna Boleyn. Door de Rooms-Katholieke Kerk, die Hendriks echtscheiding niet erkende, werd Elizabeth gezien als een onwettig kind, maar ondanks dat werd ze direct na haar geboorte benoemd tot troonopvolger. Ze passeerde daarmee haar oudere halfzuster Maria (dochter van Hendriks eerste vrouw Catharina van Aragón). Toen zij drie jaar was, werd haar moeder onthoofd op beschuldiging van verraad. Haar vader hertrouwde en kreeg al snel een zoon, Edward, die op zijn beurt Elizabeth weer passeerde als troonopvolger. Toen Hendrik VIII in 1547 overleed, werd Elizabeth verder opgevoed door haar stiefmoeder (Hendriks zesde echtgenote Catharina Parr) en haar nieuwe echtgenoot. Elizabeths broer Edward VI, de troonopvolger, overleed in 1553. Hierop werd eerst Jane Grey en daarna Hendriks oudste dochter Maria (Bloody Mary) koningin van Engeland. Maria, die een overtuigd katholiek was, probeerde haar protestante zus weer tot het katholicisme te bekeren. Toen dat mislukte werd Elizabeth gevangen gezet in de Tower van Londen. Hier ontmoette ze een man die een belangrijke rol in haar leven zou gaan spelen, Robert Dudley (de graaf van Leicester). Deze redde haar van de doodstraf. Mary I trouwde met de Spaanse koning Filips II. Toen ze in 1558 kinderloos overleed, was Elizabeth de enige troonopvolger. Elizabeth werd in januari 1559 gekroond tot koningin van Engeland. Haar 45-jarige regering zou in het teken staan van religieuze spanning. In 1570 werd ze door paus Pius V geëxcommuniceerd. Dit, en de ontdekking van een complot tegen haar bewind door katholieke tegenstanders, betekende het einde van de religieuze tolerantie. De koningin in 16de eeuwse kledij Elizabeth I bleef haar hele leven ongehuwd en droeg dus terecht de bijnaam Virgin Queen. Voor een koningin was het vanzelfsprekend dat ze zou trouwen en voor een opvolger zou zorgen. Er waren dan ook veel huwelijkskandidaten, die Elizabeth allemaal afwees. Filips II, weduwnaar van haar oudere zus, probeerde met haar te trouwen. Ook waren er geruchten dat ze een relatie had met de graaf van Leicester. Een serieuze kandidaat was de 23 jaar jongere Frans van Anjou, de jongere broer van de Franse koning. Frans, in de Nederlanden bekend als de Hertog van Anjou, overleed echter onverwachts, waarna Elizabeth de rest van haar leven ongehuwd zou blijven. Elizabeth steunde protestante opstandelingen in Frankrijk en de Nederlanden. Deze steun, en de vervolging van katholieken, maakte dat Spanje Engeland wilde bezetten. De Spaanse Armada, een enorme oorlogsvloot, werd echter in 1588 vernietigend verslagen. Tijdens de regeringsperiode van Elizabeth I kwam Engeland in een bloeiperiode terecht. Literatuur, en dan in het bijzonder poëzie, kwam tot grote ontwikkeling. Ook begon Engeland in Elizabeths jaren met het veroveren van koloniën overzee, waaronder Noord-Amerika. Elizabeth stierf op 24 maart 1603. Ze werd begraven in de Westminster Abbey. Haar dood betekende het einde van de Tudordynastie in Engeland. Ze werd opgevolgd door Jacobus I uit het huis Stuart, die op dat moment al koning van Schotland was onder de naam Jacobus VI. Huis Stuart (1603-1694) 1603 – 1625: Jacobus I Jacobus VI (Engels: James) (Edinburgh Castle, 19 juni 1566 – Theobalds Park (Hertfordshire), 5 maart 1625) was van 1567 tot 1625 koning van Schotland en van 1603 tot 1625 als Jacobus I koning van Engeland. Hij was in deze laatste hoedanigheid de eerste koning uit het Huis Stuart en de opvolger van Elizabeth I, de laatste vorst uit het Huis Tudor. Inhoud 1 Koning van Schotland 2 Koning van Engeland 3 Politiek 4 Intellectuele belangstelling 5 Homoseksualiteit 6 Overlijden Koning van Schotland Jacobus was een zoon van Maria Stuart en Henry Stuart, Lord Darnley, beide achterkleinkinderen van Hendrik VII. In 1567, nadat zijn moeder tot aftreden was gedwongen, werd hij, 13 maanden oud, als Jacobus VI tot koning van Schotland uitgeroepen. Zijn moeder vluchtte naar Engeland, waar zij 19 jaar in gevangenschap doorbracht. Zijn vader, Lord Darnley, werd kort na zijn geboorte onder mysterieuze omstandigheden gedood. Jacobus kreeg een streng protestantse opvoeding en een gedegen theologische en klassieke scholing. In 1583 onttrok hij zich aan de invloed van de protestantse partij in Schotland en versterkte de koninklijke macht. Op de terechtstelling van zijn moeder in 1587 reageerde hij in het geheel niet, omdat hem daardoor, als achterkleinzoon van een dochter van Hendrik VII, de opvolging op de troon in het vooruitzicht werd gesteld. Op 23 november 1589 trouwde hij in Oslo met Anna van Denemarken (1574 - 1619), dochter van koning Frederik II van Denemarken en Noorwegen. Zij kregen acht kinderen, waarvan er drie hun jeugd overleefden: Hendrik Frederik (Stirling Castle, 19 februari 1594 - St. James's Palace, 6 november 1612), prins van Wales Karel, die zijn vader opvolgt als koning van Engeland, Schotland en Ierland Elizabeth, die huwt met keurvorst Frederik V van de Palts en even koning van Bohemen is Koning van Engeland Jacobus streefde in Engeland van meet af aan naar vestiging van het absolutisme en versteviging van de positie van de staatskerk. Hij was zelf overtuigd protestant, maar op het gebied van de buitenlandse politiek voelde hij het meest voor aansluiting bij de machtige katholieke vorsten. Zie ook: Buskruitverraad. In 1604 sloot hij vrede met Spanje, waarna hij ook naar dynastieke verbinding met katholieke machten ging streven. Het kwam tot een breuk met en ontbinding van het parlement in 1622, toen hij voorstelde om zijn tweede zoon Charles, de latere koning Karel I, te laten trouwen met prinses Maria Anna van Spanje. (Karel huwde ten slotte Henriëtte Maria van Frankrijk). Politiek Hoewel Jacobus als koning vrij populair was (al werd hij niet zo sterk geacht als zijn voorganger Elizabeth I), viel zijn politiek niet steeds in goede aarde bij het parlement en het volk, maar daar wilde James geen rekening mee houden. Het parlement wenste zich niet neer te leggen bij Jacobus' pogingen om zelf allerlei politieke beslissingen te nemen en bepaalde belastinggelden in eigen zak te steken. Ook wilde hij complete controle op de uitvoerende en de rechterlijke macht. Hij raakte daardoor in conflict met het parlement. Driemaal regeerde hij zelfs zonder parlement (1611 - 1614, 1614 - 1621 en 1622 - 1624), maar als hij in geldnood raakte moest hij steeds weer tot een compromis komen. King James-bijbel Intellectuele belangstelling De koning wordt gezien als een van de meest intellectuele en geleerde vorsten die ooit op de Engelse troon hebben gezeten. Jacobus was een getalenteerd schrijver en publiceerde verscheidene boeken in het Latijn. Ook vertaalde hij werken, o.a. uit het Frans. Op zijn gezag ontstond ook de beroemde Bijbel van 1611, 'the Authorized (of: King James) version'. Homoseksualiteit Er zijn altijd speculaties geweest over de vermeende homoseksualiteit van de koning. Veel moderne historici twijfelen hier niet aan, en ook in Jacobus' tijd deden voortdurend geruchten de ronde. Hij gaf hier zelf ook aanleiding toe, gezien zijn keuze van mannelijke metgezellen. Zijn relatie als jongeman met zijn leeftijdgenoot Esmé Stuart, Seigneur d'Aubigny, graaf van Lennox, werd door de Schotse kerkelijke leiders gekritiseerd en Lennox werd gedwongen Schotland te verlaten. In de jaren '80 kuste James in het openbaar Francis Stewart Hepburn, graaf van Bothwell. Toen Jacobus de Engelse troon besteeg deed dan ook de volgende grap de ronde: Rex fuit Elizabeth: nunc est regina Jacobus (Elizabeth was koning: nu is Jacobus onze koningin). Hij was kennelijk niet altijd verstandig in zijn keuze van mannelijke partners en wist zijn favorieten behoorlijk te begunstigen, zoals Robert Carr, die het van page tot graaf van Somerset wist te brengen. Zo verging het ook de latere graaf van Buckingham, George Villiers. Jacobus noemde Villiers zijn 'vrouw' en zichzelf Villiers' 'man'. Vooral Buckingham kreeg veel invloed bij de koning. Overlijden Jacobus stierf in 1625 aan ouderdomsziekten en is begraven in Westminster Abbey. Nadat Buckingham op 23 augustus 1628 was vermoord, werd hij aan Jacobus' rechterhand begraven. Een andere van zijn favorieten werd aan de andere zijde begraven. Zijn zoon Karel I volgde hem op. 1625 – 1649: Karel I Karel I (Engels: Charles) (Dunfermline, 19 november 1600 – Londen, 30 januari 1649) was koning van Schotland, Engeland en Ierland (27 maart 1625 – 30 januari 1649). Hij was de enige Britse vorst die ooit werd afgezet en onthoofd. (Hendrik VI en Edward V kwamen op onduidelijke wijze aan hun eind en Jane Grey trad af voor ze op het schavot kwam.) Hij was een zoon van Jacobus I. Karel I werd geboren in het paleis in het Schotse Dunfermline (zijn vader was op dat moment koning van Schotland, maar nog niet van Engeland). De beoogde troonopvolger was zijn oudere broer Hendrik, prins van Wales. Deze stierf echter aan tyfus in 1612, en daarmee werd Karel de erfgenaam van twee tronen. In 1616 werd hij prins van Wales, troonopvolger. Hij stond sterk onder de invloed van zijn vaders favoriet George Villiers, de eerste hertog van Buckingham. Deze nam hem in 1623 mee naar Spanje, op zoek naar een geschikte bruid. Dit leverde niets op omdat de Spanjaarden eisten dat Karel zich zou bekeren tot het RoomsKatholicisme. In zijn tijd werd Europa voor een groot deel beheerst door vorsten die streefden naar absolute macht, zoals de Franse koning Lodewijk XIV. Karel kende dat gedrag ook van zijn vader, en streefde dan ook hetzelfde na. Hierin werd hij echter stevig gedwarsboomd door het parlement. Er was brede oppositie tegen veel van zijn plannen, zoals het gebruik van de zogeheten Sterrekamer (Star Chamber) om dissidenten de wind uit de zeilen te nemen. Ook nam hij impopulaire belastingmaatregelen zonder goedkeuring van het parlement en voerde hij een godsdienstpolitiek die erop gericht was de Anglicaanse Kerk weer dichterbij de Rooms-Katholieke Kerk te brengen. Op 13 juni 1625 trouwde Karel met Henriëtte Maria van Bourbon (1609 – 1669), een dochter van de Franse koning Hendrik IV. Zij kregen negen kinderen (vier zonen en vijf dochters): Karel Jacobus Stuart, hertog van Cornwall (13 maart 1629 - 13 maart 1629) Karel II, koning van Engeland, Schotland en Ierland (29 mei 1630 - 6 februari 1685) Maria Stuart, de latere echtgenote van Willem II, Prins van Oranje (4 november 1631 24 december 1660) Jacobus, als Jacobus II koning van Engeland en Ierland, als Jacobus VII koning van Schotland (14 oktober 1633 - 6 september 1701) Elizabeth Stuart (29 december 1635 - 8 september 1650) Anne Stuart (17 maart 1637 - 5 november 1640) Catharina Stuart (29 juni 1639 - 29 juni 1639) Hendrik, hertog van Gloucester (8 juli 1640 - 13 september 1660) Henriëtte Anne Stuart, door huwelijk hertogin van Orléans (16 juni 1644 - 30 juni 1670). Het huwelijk schijnt (blijkt) goed te zijn geweest, maar was onder de Britse bevolking niet bijster populair. De conflicten met het parlement over allerlei zaken namen toe. Dit betrof o.a. de kwestie van de Hugenoten, de willekeurig opgelegde belastingen en arrestaties. Toen het parlement meer onwelgevallige wetten wilde doorvoeren werd het door Karel ontbonden op 29 maart 1629. De daarop volgende jaren staan bekend als de 'Personal Rule' of de 'eleven years' tyranny'. Karel was hierdoor nauwelijks in staat het land te besturen zonder geregelde belastinginkomsten en moest andere middelen vinden om aan geld te komen. Een daarvan was het zogeheten 'ship money'. Dit scheepsgeld werd geheven aan inwoners van kustplaatsen, ter instandhouding van de vloot, maar werd door hem ingesteld als geldend voor het hele land. Na de dood van Buckingham groeide de invloed van twee anderen in de regering: Thomas Wentworth, graaf van Strafford, en William Laud. Laud, die aartsbisschop van Canterbury werd, droeg bij aan de overheersende rol van de staatskerk. Hij volgde hierbij de lijn van het arminianisme, wat leidde tot conflicten met de groeiende factie van de Puriteinen. Alles bleef echter rustig en het ging goed met Engeland tot Karel I in 1637 probeerde de Schotten tot hetzelfde conformisme te brengen. Het gevolg was de herleving van het 'National Covenant' en de eerst van de 'Bishops' Wars' (bisschopsoorlogen), die voor Karel I eindigde in een vernederende wapenstilstand op 18 juni 1639. Om gelden te kunnen verkrijgen voor zijn strijd tegen de Schotten riep hij weer een parlement bijeen in april 1640. Dit zogeheten 'korte parlement' wilde niet aan zijn wensen voldoen en werd ontbonden op 5 mei. Na een nieuwe nederlaag riep hij het parlement opnieuw bijeen. Dit 'lange parlement' nam al spoedig maatregelen die de positie van Karel in gevaar brachten. Wentworth werd in staat van beschuldiging gesteld, en toen dat niet bleek te werken beschuldigd van hoogverraad en ter dood gebracht. Laud werd gevangen gezet en later ook geëxecuteerd. Karel I moest de ene na de andere concessie doen, zoals het afschaffen van het ship money en de Sterrekamer. Maar hij kon niet instemmen met de wet die hem het gezag over het leger zou afnemen. Deze dreiging en de aanvallen op Henriëtte Maria brachten hem ertoe vijf parlementsleden te laten arresteren die hij beschouwde als leiders van het verzet. Door gewapenderhand in te grijpen in het parlement veroorzaakte hij een blijvende breuk en was hij in Londen niet langer veilig. Hij vertrok naar het noorden, terwijl de koningin naar het buitenland ging. Beide partijen begonnen zich te bewapenen en er dreigde een burgeroorlog. Na vruchteloze onderhandelingen hees Karel I op 22 augustus 1642 de koninklijke standaard. Hij vestigde zijn hof in Oxford, vanwaar uit hij het noorden en westen van het land bestuurde, terwijl het parlement de controle behield over het zuiden en oosten en over Londen. De oorlog woedde onbeslist voort in 1643 en 1644, totdat het parlement via de slag bij Naseby een overwinning wist te behalen. Daarop volgde het beleg van Oxford, waaruit Karel I in april 1646 wist te ontsnappen.. Hij gaf zich over aan het Schotse presbyteriaanse leger in Newark, dat hem in januari 1647 uitleverde aan het parlement. Hij werd gevangen gezet in Holdenby House in Northamptonshire, totdat de kornet George Joyce hem in naam van het leger naar Newmarket overbracht. Henriette Maria In deze periode had zich een sfeer van wederzijdse verdachtheid ontwikkeld tussen het parlement en het leger, waar Karel I gretig gebruik van maakte. Men begon elkaar via verschillende bijnamen uit te schelden. De parlementariers noemden de koningsgezinden ‘caveliers’, naar het Spaanse ‘cavelios’, daarmee suggererend dat zij vreemdelingen waren. De royalisten van hun kant noemden de tegenstanders ‘roundheads’, waarmee werd aangegeven dat zij tuig waren. Karel I werd vervolgens overgebracht naar Oatlands en van daar naar Hampton Court. Onderhandelingen liepen op niets uit. Men probeerde hem over te halen om naar het buitenland te vluchten of desnoods naar het eiland Wight. Hij besloot tot het laatste omdat Robert Hammond, de gouverneur van het eiland, hem goed gezind leek. Dit bleek echter niet zo te zijn en Hammond zette hem vast in Carisbrooke Castle. Van hier uit bleef hij onderhandelen met de partijen en uiteindelijk bereikte hij overeenstemming met de Schotse presbyterianen, wat inhield dat hij de vestiging van het presbyterianisme zowel in Schotland als in Engeland zou toestaan gedurende een proefperiode. De royalisten kwamen in opstand in juli 1648 en de Schotten vielen het land binnen. Toen de Schotse legers tenslotte waren verslagen in de slag bij Preston groeide de druk in het leger om Karel I te berechten. Dit was een nieuwigheid. Al eerder waren vorsten afgezet, maar nooit in die hoedanigheid berecht. De bedenkers van het plan meenden dat de koning moest sterven, maar zij wilden dat in alle openheid bereiken. Daarvoor moest een showproces dienen. Dit begon op 20 januari 1649. Velen uit de oppositie wilden hier niet aan meewerken, en Karel werd berecht door een illegaal parlement bestaande uit 135 leden. Het proces duurde tot 27 januari , waarna hij werd veroordeeld wegens verraad. De stemverhouding was 68 tegen 67. Sommige bronnen beweren dat de beslissende stem afkomstig was van Oliver Cromwell, die als laatste zijn stem uitbracht. Karel I werd onthoofd op 30 januari 1649. De executie werd niet toegejuicht, maar werd juist begeleid door bijna volledige stilte. Cromwell stond bij wijze van gebaar toe dat het hoofd werd teruggeplaatst op het lichaam, zodat de familie op gepaste wijze eer kon betuigen aan de koning. Karel I is begraven in Windsor Castle. Hierna volgde een periode waarin Engeland geen koninkrijk was, maar door Oliver Cromwell als Lord Protector werd bestuurd. Aan deze situatie kwam een einde in 1660, toen met de troonsbestijging van Karels zoon als koning Karel II het koningschap werd hersteld. Henriëtta Maria leefde tot 1669 en stierf in Parijs. Zij maakte nog mee dat haar dochter Henriëtte Anne trouwde met de hertog van Orléans in 1661 en dat haar zoon Karel koning werd. 1649 – 1659: Engelse Burgeroorlog Standbeeld van Cromwell in Londen Oliver Cromwell (Huntingdon, Cambridgeshire, 25 april 1599 – Londen, 3 september 1658) was Lord Protector van Engeland. Inhoud 1 Leider in de Burgeroorlog 2 Lord Protector 3 Monarchie terug 4 Trivia Leider in de Burgeroorlog Cromwell was een puriteins leider, die oorspronkelijk een boer was, afkomstig uit East Anglia. Hij leidde de republikeinse troepen in de Engelse Burgeroorlog tegen de katholieke koning Karel I. Dit leidde uiteindelijk tot de afschaffing van de monarchie in 1649. Cromwell werd het staatshoofd van het Engelse Gemenebest, van 1649 tot 1653, nadat hij Karel I had laten executeren. Veel van Cromwells maatregelen waren meedogenloos, hoewel misschien de omstandigheden hem daartoe dwongen. Hij moest tegen het einde van de burgeroorlog diverse malen opstanden van de parlementaire troepen neerslaan. Deze werden voor een deel veroorzaakt doordat de soldaten niet betaald werden. Cromwell had weinig sympathie voor de ideeën van de Levellers: verdeling van rijkdom en collectief eigendom. Zó ver wilde hij niet gaan in de opzet van een nieuwe staat. Maar zoals latere gebeurtenissen uitwezen was hij ook niet in staat een stabiele oligarchische parlementaire republiek op te zetten. De interne verdeeldheid groeide meer en meer. Ook een oorlog tegen Nederland bracht niet de gewenste saamhorigheid. Cromwell werd dictator van Engeland via een staatsgreep in 1653, nadat het parlement het vertrouwen in hem had opgezegd en had geweigerd zijn begroting te bekostigen (die buitensporig was geworden door de permanente soldijkosten van het grote beroepsleger zolang dat gemobiliseerd bleef). Cromwells verovering van Schotland liet daar geen blijvende schade of bitterheid na. Het Gemenebest oefende een vredelievend en fair beleid uit onder het commando van generaal George Monck. In Ierland daarentegen werden enorme hoeveelheden land afgepakt van de katholieke bevolking en gegeven aan schuldeisers van het parlement, aan protestantse immigranten en aan veteranen van het New Model Army. Dit zette daar veel kwaad bloed. Lord Protector In 1657 werd hem de kroon van Engeland aangeboden. Cromwell twijfelde, omdat hijzelf het koningschap had afgeschaft, en weigerde uiteindelijk, mede onder druk van de New Model Army. In plaats daarvan nam hij de titel Lord Protector aan. Monarchie terug Cromwell stierf op 3 september 1658 en werd opgevolgd door zijn zoon Richard Cromwell. Deze bleek niet in staat het land verenigd te houden en het parlement herstelde de monarchie met Karel II. In 1661 werd Oliver Cromwells lijk opgegraven en postuum geëxecuteerd op 30 januari, de datum waarop hij Karel I had laten executeren. 1649/1660 – 1685: Karel II Karel II (Engels: Charles) (29 mei 1630 – 6 februari 1685) was koning van Engeland, Schotland en Ierland van 1660 tot 1685. Hij was de tweede zoon van koning Karel I en Henriëtta Maria, een zuster van koning Lodewijk XIII van Frankrijk. de weg naar de troon Zijn vader werd onthoofd als gevolg van zijn machtsstrijd met het parlement en zijn streven naar de absolute macht. Karel II was in 1646, tijdens de burgeroorlog, naar Frankrijk gevlucht (hij woonde enige tijd met zijn gezin in Den Haag), maar werd wel officieel in 1649 uitgeroepen tot nieuwe koning van Engeland als Karel II. De macht lag echter bij de Lord Protector Oliver Cromwell en het parlement. In 1651, viel hij vanuit zijn Franse ballingsoord Engeland binnen, maar Cromwell was te sterk; nadat hij de slag bij Worcester verloren had, vluchtte hij naar Frankrijk terug. In 1660, dus na de dood van Cromwell, trok de militaire bevelhebber van Schotland, generaal Monck, op naar Londen, waar hij het "rompparlement' bijeenriep. In deze vergadering werd Karel teruggeroepen om de regering over te nemen, waarvoor hij ruime volmachten kreeg. Vanuit de Republiek keerde hij naar Engeland terug. Hem werd - vooral door Amsterdam een groot geschenk meegegeven, in de hoop op betere verhoudingen, mogelijk zelfs een afschaffing van de Acte van Navigatie. regeerstijl Karel trouwde op 21 mei 1662 met Portugese Catharina van Braganza, die hem wel trouw was, maar alleen miskramen had. Karel verwekte echter talloze onwettige kinderen van wie hij er veertien erkende, onder wie James,Hertog van Monmouth. Hij verwierf door zijn levensstijl dan ook de bijnaam "de Vrolijke Koning". Zijn favoriete minnaressen waren Barbara Palmer, de actrice Nell Gwynn en een hofdame van zijn jongste zuster, Louise de Kérouaille. Met het verdwijnen van vader en zoon Cromwell en de macht van de puriteinen ging er een andere wind waaien in Engeland, die wel wordt aangeduid als the Restoration(restauratie), die niet alleen slaat op het herstel van de monarchie, maar ook op een culturele opleving. De somberheid van de puriteinen maakte plaats voor meer vrolijkheid. De onder Cromwell gesloten theaters werden heropend, waarbij vrouwen zelfs het tot dan toe ongehoorde recht kregen op de planken te staan; satirici en andere scheppende kunstenaars kregen ongekende vrijheid van meningsuiting. Maar er was een keerzijde. Karels eerste minister Edward Hyde, graaf van Clarendon, oefende een ware terreur uit op oppositieleden. De ontelbare bepalingen van de regering staan bekend als de "Clarendon Code". Karel had de gewoonte ministers tegen elkaar uit te spelen. Tijdens zijn regeringsperiode ontstond het tweepartijen-systeem in Engeland. Karel gaf ook zeer veel geld uit, waaronder aan twee Engelse oorlogen tegen de Nederlandse Republiek, die niet veel goeds opleverden. Engeland had in zijn tijd met veel tegenslagen te kampen. In 1665 brak de pest uit, die veel slachtoffers eiste en in het jaar daarop werd Londen geteisterd door de Grote Brand. Deze episode (en andere) werden uitgebreid beschreven in het unieke dagboek van Samuel Pepys. In datzelfde jaar werd door de Nederlandse vloot, onder leiding van Michiel Adriaenszoon de Ruyter en Cornelis de Witt een belangrijk deel van de Britse vloot vernietigd, tijdens de Tocht naar Chatham, die een sinds 1066 ongekende invasie vanaf het continent op Engels grondgebied betekende. overlijden en opvolging Kort voor zijn dood ging hij over tot het katholieke geloof. Hij stierf op 6 februari 1685 aan een beroerte en werd begraven in de kapel van Hendrik VII in Westminster Abbey. Hij werd opgevolgd door zijn katholieke broer Jacobus II. 1685 – 1689: Jacobus II Jacobus II (Engels: James) (14 oktober 1633 – 16 september 1701) was koning van Engeland en (als Jacobus VII) van Schotland van 1685 tot 1688. Hij was de derde zoon van Karel I. In 1643 ontving hij de titel hertog van York. Tijdens de burgeroorlog tussen de republikeinen van Oliver Cromwell en de royalisten werd hij door het parlement gevangengenomen, maar hij ontsnapte in 1648 naar Den Haag. In 1649 ging hij naar Frankrijk. In 1652 diende hij onder Turenne en in het Spaanse leger. Bij het herstel van de Stuarts (de troonsbestijging van zijn broer Karel II) in 1660 werd hij 'Lord High Admiral' van Engeland. In die hoedanigheid was hij commandant van de marine en versloeg de Hollanders in de Slag bij Lowestoft (1665). De kolonie Nieuw Amsterdam, die bij de Vrede van Breda 1667 aan Engeland kwam, werd naar hem New York genoemd. Onder invloed van zijn vrouw, Anna Hyde (Cranbourne Lodge, Windsor 12/22 maart 1638 – St. James’s Palace, Londen 31 maart 1671), met wie hij in op 24 november 1659 te Breda was getrouwd, was hij overgegaan tot het katholicisme. Na de afkondiging van de Test Act (1673) moest hij daardoor al zijn ambten neerleggen. Op 21 november 1673 te Dover hertrouwde hij met de katholieke Maria d'Este (25 september 1658 – 7 mei 1718), prinses van Modena. Zijn populariteit onder de bevolking nam steeds meer af en in 1678 moest hij zelfs vluchten. Hij kon echter spoedig terugkeren en in 1680 werd hij koninklijk stadhouder in Schotland, waar hij hard optrad tegen de protestanten. Jacobus was de wettige troonopvolger, maar na 1680 brak een hevige strijd om zijn erkenning uit tussen koning en parlement en de politieke partijen van de Whigs (liberalen) en de Tories (conservatieven). Toen Karel stierf zonder erfgenaam, was Jacobus de wettige opvolger voor de troon van Engeland en Schotland. Hij werd gekroond op 23 april 1685 in Westminster Abbey. Van Jacobus' eerste huwelijk waren nog twee dochters in leven, beide protestant en ook uit zijn tweede huwelijk had hij geen mannelijke erfgenaam. Op 10 juni 1688 schonk echter zijn tweede vrouw het leven aan haar vijfde kind, ditmaal een zoon. De algemene ontevredenheid nam met de geboorte van deze katholieke erfgenaam nog meer toe. Het vooruitzicht van een katholieke dynastie was zeer bedreigend voor de protestanten, die niet gelukkig waren met een katholiek als hoofd van de Kerk van Engeland. Dit leidde tot een samenzwering met het doel James te vervangen door zijn dochter Maria, overtuigd protestante. Op 5 november 1688 landde Maria's echtgenoot Willem III van Oranje-Nassau in Engeland (bij Torquay) met een groot Nederlands leger. Willem gaf het bevel het Engelse leger te ontbinden en daar werd goeddeels gehoor aan gegeven. Jacobus had daardoor al snel in Engeland zelf niet veel steun meer. Op 11 december vluchtte hij om vanuit die delen van zijn rijk waar hij nog wel steun had -het katholieke Ierland- de strijd voort te zetten. Hiermee kwam zijn regering feitelijk ten einde omdat het parlement in Westminster zetelde. Op 28 januari 1689 besloot dit parlement dat Jacobus met zijn vlucht afstand had gedaan van de troon en dat Willem en Maria hem wettig konden opvolgen. Hiermee kwam ook het primaat van het parlement over het koningschap vast te staan. De Schotten volgden het besluit op 11 april 1689. Jacobus was in Ierland nog aan de macht tot aan de Slag bij de Boyne op 1 juli 1690. Na zijn nederlaag vluchtte Jacobus naar Frankrijk, waar Lodewijk XIV hem een jaargeld gaf. Officieel trad hij nooit af en bleef hij aanspraak maken op de troon van Engeland, Schotland en Ierland. Hieruit ontstond het Jacobitisme dat nog tot in het midden van de 18e eeuw een factor in de Engelse politiek zou blijven. Op 16 september 1701 stierf Jacobus in ballingschap in Saint-Germain-en-Laye bij Parijs. Hij is begraven in de kerk van Saint-Germain. Kinderen Jacobus had zeker 20 kinderen bij vier verschillende vrouwen: bij zijn eerste echtgenote Anne Hyde: o Karel (Worcester Park House, Surrey 22 oktober 1660 – Palace of Whitehall, Londen 5 mei 1661, hertog van Cambridge (niet officieel) o Maria (St. James’s Palace, Londen 30 april 1662 - Kensington Palace, Londen 28 december 1694), koningin van Engeland en Schotland 1689-1694 o Jacobus (St. James’s Palace 12 juli 1663 - Richmond Palace, Richmond upon Thames 20 juni 1667), 1e hertog van Cambridge o Anne (St. James’s Palace 6 februari 1665 - Kensington Palace 1 augustus 1714), koningin van Groot-Brittannië 1702-1714 o Karel ([[St. James’s Palace 4 juli 1666 – aldaar 22 mei 1667, 1e hertog van Kendal o o o Edgar (St. James’s Palace 14 september 1667 – Richmond Palace 8 juni 1671), 1e hertog van Cambridge Henriette (Palace of Whitehall 13 januari 1669 - St. James's Palace 15 november 1669) Catherina (Palace of Whitehall 9 februari 1671 - St. James's Palace 5 december 1671) bij zijn tweede echtgenote Maria d’Este: o Catherina Laura (St. James's Palace 10 januari 1675 – aldaar 3 oktober 1675) o Isabella (St. James's Palace 18 augustus 1676 – aldaar 2 maart 1681) o Karel (St. James's Palace 7 november 1677 – aldaar 12 december 1677) o Elizabeth (* en † 1678) o Charlotte Maria (St. James's Palace 16 augustus 1682 – aldaar 6 oktober 1682) o Jacobus Frans Edward (St. James's Palace 10 juni 1688 – Rome 1 januari 1766, jacobitisch troonpretendent o Louise Maria Theresia (Saint-Germain-en-Laye 28 juni 1692 – aldaar 8 april 1712 bij zijn maîtresse Arabella Churchill o Henriette FitzJames (1667 – 30 april 1730); ∞ I (29 november 1683) Hendrik Waldgrave (1661 – 24 januari 1690), 1e baron Waldegrave; ∞ II (1695) Piers Butler (1652 – 1697), 3e burggraaf Galmoyle o Jacobus FitzJames (1670 – 1734), 1e hertog van Berwick 1687 o Hendrik FitzJames (1673 – 1702), 1e hertog van Albemarle o Arabella FitzJames (1674 – 7 november 1704) bij zijn maîtresse Catherine Sedley: o Catherine Darnley (ca 1681 – 14 maart 1743); ∞ I (Westminster Abbey 28 oktober 1699) James Annesley († 1702), 3e graaf van Anglesey; ∞ II (16 maart 1706) John Sheffield (7 april 1648 – Londen 27 februari 1721), 1e hertog van Buckingham 1689 – 1694: Maria II, samen met haar man Willem III Maria II Stuart (Londen 30 april 1662 – Kensington 28 december 1694) was de dochter van Jacobus II van Engeland, die eveneens koning was van Schotland en Ierland. Ze trouwde met stadhouder Willem III van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Beiden waren protestant, en zodoende pleegden de parlementen van Groot-Brittannië een coup tegen de katholieke koning Jacobus II ten voordele van Maria en Willem, die samen zouden regeren tot haar dood in 1694. Na de dood van haar man Willem III, die als koning verder regeerde over Engeland, Schotland en Ierland, en als stadhouder over de Nederlanden, eindigde deze personele unie tussen de Nederlanden en en Engeland toen de troon naar Maria's zus Anne Stuart ging. Huis Oranje-Nassau (1689-1702) 1689 – 1702: Willem III, regeerde tot 1694 samen met zijn vrouw Maria II Willem III Hendrik (Den Haag, 14 november 1650 - Hampton Court, 8 maart 1702), Prins van Oranje was stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel (16721702) en koning van Engeland, Schotland en Ierland (1688-1702). Ook voerde hij de titel koning van Frankrijk, zoals alle koningen van Engeland van Edward III tot George III deden. Bekende bijnamen zijn koning-stadhouder, Dutch William en King Billy. Inhoud 1 Jeugd 2 Stadhouderschap 3 Glorieuze Revolutie 4 Negenjarige Oorlog 5 Strijd om de opvolging 6 Trivia 7 Bron(nen) Jeugd Willem III van Oranje werd in 1650 geboren, acht dagen na de plotselinge dood van zijn vader, stadhouder Willem II. De tegenpartij maakte van het overlijden van zijn vader gebruik om het Eerste Stadhouderloos Tijdperk in te luiden. Met alleen Leiden tegen, werd in Holland besloten geen stadhouder te benoemen en om een afvaardiging te sturen naar Zeeland om daar hetzelfde te bewerkstelligen. De Staten namen het recht om drosten en baljuws te benoemen nu zelf in handen. De astmatische en gebochelde Willem werd tot Kind van Staat verklaard. Bij het eind van de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog verbond de Republiek op aandringen van Johan de Witt zich in de geheime Akte van Seclusie aan Engeland om de prins nooit als stadhouder aan te stellen. Gedurende de Tweede Engelse Oorlog 1665-1667 begonnen er echter al stemmen op te gaan dat een sterkere leiding nodig was. Er werd nu echter een openlijk Eeuwig Edict uitgevaardigd om de prins, die nu zijn meerderjarigheid zou bereiken, uit te sluiten van de positie van zijn voorgangers. Stadhouderschap In het rampjaar 1672, veranderde alles. Het land werd van alle kanten aangevallen door Engelsen, Fransen en Duitsers. Er was een volksoproer, de oranjepartij greep de macht en vermoordde Johan en Cornelis de Witt: de Prins, wellicht bij het moordcomplot betrokken, werd erkend als stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Groningen en Westerwolde (pas in 1696 ook van Drenthe). Met uitzondering van Holland en Zeeland vielen al deze gebieden echter in handen van Lodewijk XIV en bisschop Bernhard von Galen. De Hollanders verschansten zich achter de waterlinie en de stad Groningen verdedigde zich op eigen kracht tegen Bernhard von Galen. In 1673 mengden zowel Spanje als de keizer zich in de oorlog aan de kant van de Republiek. Engeland werd door Michiel de Ruyter ter zee verslagen in de Derde Engels-Nederlandse Oorlog en sloot in 1674 vrede. In datzelfde jaar trok Willem III met een legertje van 12 000 man richting Bonn, de regeringsstad van de keurvorst van Keulen. Samen met een Brandenburgs leger sloot hij deze stad in en Bonn capituleerde. Dit had grote gevolgen: Frankrijk trok zich terug van de IJssellinie omdat de aanvoerlinies waren afgesneden, en Keulen en Münster werden tot vrede gedwongen. Zo herwon de Republiek alles behalve Grave en Maastricht dat nog door de Fransen bezet was gehouden. Het stadhouderschap werd in mannelijke lijn erfelijk verklaard. In Gelderland boden de Staten Willem zelfs de titel van hertog aan. Maar in 1678 was het enthousiasme alweer geluwd en lag Willem opnieuw overhoop met het Amsterdam van burgemeester Hooft. De laatste probeerde steun te krijgen voor het vredesvoorstel van Lodewijk XIV van Frankrijk. Maar juist toen het leek dat hij zijn zin zou krijgen, gooide de koning zelf roet in het eten. Deze weigerde het beleg van Bergen (Mons) op te heffen. Willem kreeg nu zelfs de steun van Hooft om met een leger van 35.000 man naar de belegerde stad op te rukken. Daarna sloot Lodewijk maar snel vrede (Vrede van Nijmegen, 1678). De Prins viel desondanks aan, vier dagen na de ondertekening. (Slag bij St. Denis). Dit resulteerde in een overwinning voor de prins, maar veel onaangename woorden en beschuldigingen. Willem en Lodewijk zouden hun hele leven vijanden blijven, maar ook Brandenburg was niet gelukkig omdat de Republiek een aparte vrede gesloten had, hetgeen betekende dat de keurvorst Pommeren niet van de Zweden terugkreeg. Nederland kreeg de naam een slechte en onbetrouwbare bondgenoot te zijn. In 1680 was Lodewijk alweer op het oorlogspad. Hij probeerde nog meer van de Zuidelijke Nederlanden in te palmen en bood de Republiek 'vriendschap' aan die echter binnen twee weken aanvaard moest worden. Spanje van zijn kant deed een beroep op de Republiek om troepen te sturen, toen in 1682 Luxemburg geblokkeerd werd. De Prins was voor. De regenten, en de stadhouder van Friesland (Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz) waren tegen. Terwijl er onderling gekrakeeld werd vielen Kortrijk en Diksmuide in Franse handen. In 1684 werd duidelijk dat Willem zijn zin niet zou krijgen. Uiteindelijk werd het vriendschapsverdrag met Frankrijk aanvaard, zij het dat de Prins schadeloos gesteld werd voor de schade aan zijn bezittingen in Orange en Luxemburg. De betrekkingen met de steden werd daarna wat beter voor de Prins. Glorieuze Revolutie Willems echtgenote was Maria Stuart, de oudste dochter van koning Jacobus II van Engeland. Tot de geboorte van Jacobus' zoon op 10 juni 1688 was zij de erfgename van de drie tronen van Engeland, Schotland en Ierland. Haar vader was katholiek en streefde een absolute monarchie na. Willem verdreef zijn schoonvader met zijn invasieleger. Vervolgens werden hij en Maria in 1689 tot koning en koningin van Engeland gekroond. Inmiddels had Lodewijk de Republiek weer economisch de oorlog verklaard. Leiden kon zijn laken niet meer in Frankrijk verkopen. Het gevaar was dat Engeland opnieuw de kant van Frankrijk zou kiezen en er opnieuw een rampjaar zou komen. Zo rijpte het plan om Engeland voorgoed tot bondgenoot te maken. Willem vertrok met een leger van 14000 Nederlanders en 7000 anderen (onder meer Hugenoten, Engelsen, en Schotten) van Hellevoetsluis naar Engeland in 1688. De armada van Willem was zo'n vier keer groter dan de Spaanse armada van 1588. De snelheid waarmee de hele operatie werd opgezet liet diepe indruk achter. Willem ging bij Torquay in Devon aan land. Het leger van Jacobus was in de eerste instantie sterker dan dat van Willem, maar al spoedig liepen met name protestantse officieren en soldaten uit Jacobus leger over. De bekendste onder hun was John Churchill, de latere hertog van Marlborough. Jacobus talmde en verloor daardoor. Willem vaardigde een bevel uit aan alle troepen in en rond Londen, om zich terug te trekken. Hier werd veelal gevolg aan gegeven. Op 18 december trokken de nieuwe koning en koningin van Engeland Londen binnen. De stad werd daarna maandenlang door Nederlandse troepen bezet gehouden. Tot de Slag aan de Boyne in Ierland 1690 bleef Willems positie echter wankel en kon hij zich alleen door zijn buitenlandse troepen handhaven. Er was nog sterke steun voor Jacobus, vooral in Ierland en Schotland, maar ook in Engeland zelf. In 1691 gaven de Ieren zich eindelijk over en in oktober werd het Verdrag van Limerick getekend. Willems bevelhebber, Ginkel, had de katholieken ruime voorwaarden toegestaan, maar later zouden deze niet nagekomen worden. Hiermee oefenden Ierse protestanten wraak voor de gebeurtenissen van 1641, toen zij door de katholieken belaagd waren. King Billy is tot vandaag de dag de held van de protestantse Unionisten gebleven. Negenjarige Oorlog In de Republiek begon men zich zorgen te maken voor de gegroeide macht van Oranje, maar de vrees voor Lodewijk was groter, zodat de stadhouder-koning in het algemeen op de samenwerking met de Staten kon rekenen, al lag Amsterdam soms weer flink dwars. Toch was de bewondering voor Willem groot. Er werd zelfs een epos aan hem gewijd (Willem III door Lucas Rotgans). Toch was de Glorious Revolution een keerpunt voor zowel Nederland als Engeland, ten gunste van het laatste land. Voor Engeland betekende dit het definitieve einde van de strijd tussen koning en parlement, en met de komst van Willems bankiers werd het financiële systeem herzien. Voortaan kon het land zich op de kolonisatie gaan richten. Nederland zou vanaf deze tijd steeds meer in de schaduw komen. Inmiddels was de handelsoorlog met Frankrijk de Negenjarige Oorlog geworden 1688-1697, die voor de Republiek, maar ook voor Frankrijk veel economische problemen veroorzaakte. De oorlog eindigde onbeslist, hoewel Frankrijk uiteindelijk Luxemburg, Aat, Charleroi, Kortrijk en Bergen aan Spanje teruggaf. Lodewijk deed het ook voorkomen dat de Nederlandse handel hervat kon worden, maar zodra de Vrede van Rijswijk getekend was, interpreteerde hij dat weer anders. In 1700 brak opnieuw oorlog uit, ditmaal omdat Karel II van Spanje stierf zonder een opvolger na te laten. Strijd om de opvolging In 1702 stierf Willem aan longontsteking, als complicatie bij een gebroken sleutelbeen, nadat zijn paard struikelde in een molshoop. Vanwege zijn kinderloosheid ontstond er een opvolgingsprobleem. Zelf had hij geprobeerd om Johan Willem Friso, de zoon van de Friese stadhouder Hendrik Casimir (en kleinzoon van Albertine Agnes, dochter van Frederik Hendrik), tot opvolger aan te wijzen. In Engeland werd Willem echter opgevolgd door Anne, de zuster van Mary. In Holland werd het Tweede Stadhouderloze Tijdperk uitgeroepen. Koning Frederik I van Pruisen riep zich tot Prins van Oranje uit, waarbij hij zich beriep op het testament van stadhouder Frederik Hendrik die bepaalde dat bij het uitsterven van de mannelijke lijn van Oranjes, al zijn bezittingen zouden vererven op de nakomelingen van zijn oudste dochter Louise Henriette die de moeder was van Frederik I van Pruisen. Het Prinsdom Orange ging echter over op het huis Bourbon-Conti en in hun naam verdrijft koning Lodewijk XIV in 1703 alle protestanten uit de stad. De strijd om de nalatenschap zou zich nog dertig jaar voortslepen. In 1732 werd tenslotte het Traktaat van Partage getekend. Pruisen kreeg Lingen, Moers en Opper-Gelre, behalve Roermond, en zowel Oranje-Nassau als Brandenburg mochten de titel Prins van Oranje voeren. Huis Stuart (1702-1707) 1702 – 1707: Anne Anna Stuart (6 februari 1665 – 1 augustus 1714), Queen Anne, was van 1702 tot 1707 koningin van Engeland en Schotland en daarna tot 1714 van Groot-Brittannië. Zij was de dochter van Jacobus II en zijn eerste vrouw, Anne Hyde. Anne was de eerste vorst van Groot-Brittannië en ook koningin van Ierland. Ten tijde van haar geboorte waren haar ouders hertog en hertogin van York, het koningschap was nog maar kort hersteld (1660) en de mogelijkheid bestond dat haar oom, koning Karel II nog een mannelijke erfgenaam zou produceren. Anne was anglicaans opgevoed en trouwde in 1683 met de protestantse Deense prins George. Zij kregen vijf kinderen, Die echter dood werden geboren of jong overleden, de laatste in 1700. In 1688 koos zij, onder invloed van haar vriendin Sarah Churchill, Hertogin van Marlborough en haar echtgenoot John Churchill, de zijde van haar zwager Willem III en haar zus Mary tegen haar vader. In 1702 volgde zij Willem III op. Onder haar regering voltrok zich de vereniging van Engeland en Schotland (GrootBrittannië). In de strijd tussen de politieke partijen de Whigs (liberalen) en de Tories (conservatieven) volgde zij aanvankelijk de Whig-politiek van haar vader, hoewel zij zelf sympathiseerde met de Tories. John en Sara Churchill, die aan de kant van de Whigs stonden, beheersten door haar gunst het politieke leven in hoge mate en kregen grote invloed op de koningin. In 1711 ontstond er echter onenigheid, enerzijds over de gevolgde politiek, anderzijds over het toenemend overheersende gedrag van de Churchills, en vielen zij in ongenade. Anna koos toen de kant van de Tories. Aangezien Anne voor een groot deel in beslag werd genomen door haar zwakke gezondheid viel de feitelijke regering steeds meer in handen van de ministers. Zij werden weliswaar door Anne benoemd, maar legden voortaan vooral verantwoording af aan het Lagerhuis. Hoewel de betiteling minister-president (Prime Minister) nog niet bestond, leidden ministers als Robert Harley (1660-1724) en Henry St. John in feite het bestuur. Anne was de laatste Britse vorst die weigerde een wet te ondertekenen. Dat gebeurde in 1708. In het ongeschreven Britse staatsrecht heet het koninklijk vetorecht sindsdien "zo dood als koningin Anne". Anne was de laatste vorst uit het huis Stuart. Zij stierf in 1714 en werd begraven in Westminster Abbey. Volgens een wet uit 1701 zou zij worden opgevolgd door Sophia van de Palts, dochter van Elizabeth Stuart en kleindochter van James I. Sofia overleed enkele weken voor Anne, waarop haar zoon George I de opvolger werd. Een stijl in de meubel- en bouwkunst, Queen Anne, werd naar haar genoemd. Door de Act of Union van 1707 werden de koninkrijken Engeland en Schotland met elkaar verenigd in het Koninkrijk van Groot-Brittannië Koningen van Groot-Brittannië Huis Stuart (1707-1714) 1707 – 1714: Anne Huis Hannover (1714-1801) 1714 – 1727: George I George I Lodewijk (Duits: Georg I. Ludwig; Engels: George I Louis) (Hannover, 28 maart 1660 – Osnabrück, 10 juni 1727) was van 1698 tot 1727 keurvorst van Hannover en van 1714 tot 1727 koning van Groot-Brittannië en Ierland, de eerste uit het huis Hannover. Hij was een zoon van Ernst August, hertog van Brunswijk-Lüneburg, later keurvorst van Hannover, en Sophia van de Palts, kleindochter van Jacobus I van Engeland. In 1682 trouwde George met zijn nicht Sophia, prinses van Celle, dochter van George Willem van Brunswijk-Lüneburg. Zij kregen twee kinderen: de latere koning George II en Sophia Dorothea, de latere gemalin van de Frederik Willem I van Pruisen en moeder van Frederik de Grote. George sprak Duits en had een aaneenschakeling van Duitse maîtresses. Bij een van hen, Melusine von der Schulenburg, die hij hertogin van Kendall maakte, had hij zeker drie onwettige kinderen. Toen zijn vrouw op haar beurt een verhouding aanging met graaf Königsmarck, verbande George haar voor de rest van haar leven naar Ahlden (1694–1726). Na de dood van zijn moeder, die bij wet (Act of Settlement) als troonopvolgster was aangewezen, gingen haar rechten over op George. Hij werd op 31 oktober 1714 gekroond tot koning van Groot-Brittannië en Ierland als opvolger van koningin Anne. De Hannovers waren de naaste protestantse familieleden. Zij kregen echter te maken met tegenstand van aanhangers van James Francis Edward Stuart, de zoon van koning Jacobus II. Hun opstand liep in 1715 op niets uit. George leerde nooit goed Engels spreken en verdeelde zijn tijd tussen Engeland en zijn gebied in Hannover, waardoor hij vaak buitenslands was. De verstandhouding met zijn zoon George II was slecht. Die werd zelfs enige tijd van het hof verbannen vanwege een ruzie. Zijn tijdgenoten vonden de koning bovendien niet bijster intelligent. Deze feiten droegen veel bij aan ontwikkeling van de moderne parlementaire staatsvorm. In 1721 werd Sir Robert Walpole eerste minister. Hij wordt beschouwd als de eerste echte minister-president (Prime Minister): een door de koning benoemde minister die functioneerde op basis van een parlementaire meerderheid in het Lagerhuis. George I stierf in 1727 in Osnabrück, waar hij ook werd begraven. Zijn zoon volgde hem op als George II. 1727 – 1760: George II George II August (Hannover, 10 november 1683 – Londen, 25 oktober 1760) was koning van Groot-Brittannië en Ierland en keurvorst van Hannover van 1727 tot 1760. Hij was de zoon van George I en Sophia Dorothea van Celle. Prins George August werd geboren in Schloss Herrenhausen in Hannover als zoon van George Lodewijk, erfprins van Hannover en hertog van Brunswijk-Lüneburg, en prinses Sophia Dorothea van Brunswijk-Celle. Zijn vader benoemde hem tot Prins van Wales en graaf van Chester op 27 september 1714, kort nadat beiden in Engeland waren aangekomen. De prins was toen 30 jaar oud en al enkele jaren getrouwd met prinses Caroline van Brandenburg-Ansbach, met wie hij drie zoons en vijf dochters had: Frederik, prins van Wales (1707-1751) Anna (1709-1759), gehuwd met prins Willem IV van Oranje-Nassau (1711-1751) Amelia (1711-1786) Carolina (1713-1757) George (1717-1718) Willem, hertog van Cumberland (1721-1765) Maria (1723-1772), gehuwd met landgraaf Frederik II van Hessen-Kassel (1720-1785) Louisa (1724-1751), gehuwd met koning Frederik V van Denemarken (1723-1766). George II had een slechte verstandhouding met zijn vader, maar ook met zijn eigen oudste zoon Frederik. Na de dood van George I bleek dat deze plannen had gekoesterd om zijn zoon naar de kolonieën te verbannen. George II volgde zijn vader op in 1727. Het geruzie met zijn zoon en erfgenaam Frederik, prins van Wales eindigde pas met de vroegtijdige dood van Frederik. Diens oudste zoon, de toekomstige George III, werd de nieuwe Prins van Wales (troonopvolger). George sprak slechts gebrekkig Engels. Hij was niet erg cultureel ingesteld en ook minder intelligent dan zijn begaafde echtgenote Caroline. Zij had dan ook de overhand via haar vriendschappelijke relatie met minister-president Robert Walpole, zelfs na een ruzie met de koning die ertoe leidde dat hij zijn zoon en diens vrouw het paleis uitgooide. Zij trad ook op als regent als George in Hannover verkeerde, wat vaak het geval was. Na de dood van Caroline in 1737 en het ontslag van Walpole in 1742 speelde George zelf een wat meer politieke rol. Het belang van Hannover stelde hij echter boven de Britse belangen. Vooral met het oog op de verdediging van zijn belangen tegen de groeiende macht van Pruisen sloot George zich in de Oostenrijkse Successieoorlog bij Oostenrijk aan. Onder zijn leiding werd een overwinning op de Fransen behaald bij Dettingen. Hij was hierbij de laatste Britse vorst die daadwerkelijk zijn eigen troepen aanvoerde. De kleine George en zijn zus In 1757 werd William Pitt (de Oudere) minister-president en deze zorgde ervoor dat Engeland niet opnieuw bondgenootschappen sloot die strijdig waren met de Britse belangen. George speelde daarna geen rol van betekenis meer. Net als zijn vader was George berucht om zijn losbandig leven. Hij stierf op 25 oktober 1760 op het toilet. Hij werd begraven in Westminster Abbey. Zijn kleinzoon volgde hem op als George III. Met Caroline had George II ook de dochters: Anna van Hannover. Zij trouwde met Willem IV van Oranje-Nassau, de grootvader van de eerste Nederlandse koning Willem I Maria, die huwde met Frederik II van Hessen-Kassel. 1760 – 1801: George III George III Willem Frederik (Londen, 4 juni 1738 – Windsor Castle, 29 januari 1820) was van 1760 tot 1801 koning van Groot-Brittannië en Ierland en daarna tot 1820 van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland. Voorts was hij van 1760 tot 1814 keurvorst en daarna tot 1820 koning van Hannover. Leven Hij was een zoon van Frederik, Prins van Wales (de oudste zoon van George II) en prinses Augusta van Saksen-Gotha. Hij was de eerste Hannover die in Engeland geboren en getogen was. Zijn 60-jarig koningschap behoort tot de langstdurigen uit de Britse geschiedenis. Zijn regeringsperiode wordt gekenmerkt door grote veranderingen, zowel in het Britse Rijk als in Europa. George had een moeilijke jeugd, waarin zijn geestelijke ontwikkeling geen gelijke tred hield met de emotionele. Zijn onzekerheid over zijn eigen bekwaamheden leidde tot neuroses die hem soms onvoorspelbaar en agressief maakten. Anderzijds werd de koning, zeker toen hij ouder werd, wel gewaardeerd. Hij was een aangenaam familieman, had grote interesse in cultuur en wetenschappen en ook de landbouw kon zich in zijn belangstelling verheugen. George had de ambitie de bestuursvorm te zuiveren en zijn taakopvatting werd door zijn tijdgenoten ook wel gewaardeerd, maar zijn karakter belette hem verbeteringen echt door te voeren. Omdat hij veel invloed uitoefende op ministers en parlementariërs steunde die van hem afhankelijk waren werd hij ervan beschuldigd terug te willen keren naar het absolutisme. In het parlement verzetten Edmund Burke en de Whig-partij zich tegen de King's men. Buiten het parlement was dat de beweging rond John Wilkes. De aanvankelijke instabiliteit van het bestuur was echter vooral een gevolg van de politieke en sociale veranderingen in Engeland en Amerika. Toen de oorlog tegen de Amerikaanse kolonisten een ongunstige wending begon te nemen en de koninklijke familie in diskrediet raakte door het gedrag van de latere George IV, werd de stroom van kritiek de koning spoedig te machtig. Onder het premierschap van William Pitt de Oudere werd de Zevenjarige Oorlog tegen de Fransen gewonnen, waarmee Groot-Brittannië alle Franse bezittingen in Noord-Amerika verwierf. De gevolgen van de oorlog waren echter desastreus op financieel gebied en de schulden liepen hoog op. Ook de kosten van het bestuur van het imperium waren enorm. Door extreme belastingheffingen droeg dit bij aan het ontstaan van de Amerikaanse revolutie en het verlies van de koloniën in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-83). Australië moest het verlies van de Amerikaanse staten compenseren als plek waar gevangenen naartoe werden getransporteerd. In 1770 was het oostelijk deel van het eiland door James Cook opgeëist als Brits bezit. De eerste nederzetting ontstond in 1788 in Sydney. Onder het premierschap van William Pitt de Jongere (1783-1801 en 1804-06) herstelde de financiële situatie zich en ontstond er ook weer oorlog met het revolutionaire Frankrijk (17931802) en later het Frankrijk van Napoleon (1803-1814). Door de snelle technologische vooruitgang kwam ook de industriële revolutie op gang, die grote veranderingen teweeg zou brengen in het Engelse landschap en de sociale structuur. Ook de handel kwam hierdoor tot grote bloei. Na aanneming van een tegen hem gerichte motie in het parlement verklaarde hij zich in 1782 bereid af te treden. Dit werd niet geaccepteerd, maar hij raakte wel op de achtergrond. Hij werd in feite steeds meer de gevangene van William Pitt de Jongere. In 1788 werd duidelijk dat de geestvermogens van de koning afnamen. Als gevolg hiervan werd hij uiteindelijk in 1811 van zijn taken ontheven. Zijn zoon trad op als regent, tot de koning in 1820 overleed. Hij was toen inmiddels doof en blind geworden en was zijn geestelijke vermogens volledig kwijt. Tegenwoordig nemen sommigen aan dat dit ziektebeeld veroorzaakt werd door porfyrie, een erfelijke ziekte waaraan George mogelijk leed . Over deze periode in zijn leven gaat ook de film The madness of King George, waarin gesuggereerd wordt dat hij vergiftigd is door zijn zoon. In de film wordt hij behandeld door een arts met voor die tijd een vreemde handelswijze, want hij behandelde de koning als een normale patiënt. In de film geneest de koning van zijn vergiftiging door deze behandeling, nog voordat zijn zoon het regentschap krijgt toegewezen. De premier komt in de film overigens juist over als beschermer van de koning en zijn zoon als een slecht persoon. Ook de tv-serie Blackadder (Blackadder III) gaat over deze periode. George III werd begraven in Windsor. Zijn oudste zoon volgde hem op als George IV. Huwelijk en kinderen In 1761 trouwde de koning met prinses Sophia Charlotte (1744-1818), de jongste dochter van Karel I, hertog van Mecklenburg-Strelitz. Zij kregen de volgende kinderen: George IV (1762-1830) Frederik August, hertog van York (1763-1825), gehuwd met prinses Frederika van Pruisen (1767-1820), dochter van koning Frederik Willem II van Pruisen Willem IV (1765-1837) Charlotte (1766-1828), gehuwd met Frederik I van Württemberg (1754-1816) Edward, hertog van Kent (1767-1820), gehuwd met Victoria van Saksen-CoburgSaalfeld (1786-1861), dochter van hertog Frans van Saksen-Coburg-Saalfeld Augusta (1768-1840) Elisabeth (1770-1840), gehuwd met landgraaf Frederik VI van Hessen-Homburg (1769-1829) Ernst August (1771-1851) August Frederik, hertog van Sussex (1773-1843), gehuwd met Augusta Murray (17681830) en met hertogin Cecilia Laetitia Underwood (1785-1873) Adolf, hertog van Cambridge (1774-1850) Maria (1776-1857), gehuwd met haar neef Willem van Gloucester (1776-1834), zoon van Willem van Gloucester en Maria Walpole Sophia (1777-1848), gehuwd met generaal Thomas Garth (-1829) Octavius (1779-1783) Alfred (1780-1782) Amalia (1783-1810) Door de Act of Union van 1801 werden de koninkrijken Groot-Brittannië en Ierland met elkaar verenigd in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland. Koningen van het Verenigd Koninkrijk van GrootBrittannië en (Noord-)Ierland (1801-heden) In 1922 scheidde de Ierse Vrijstaat zich af van het Verenigd Koninkrijk. Het protestante noordelijke deel bleef in bezit van de Britten. In 1927 werd de naam officieel veranderd in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland. Huis Hannover (1801-1901) 1801 – 1820: George III 1820 – 1830: George IV George IV August Frederik (St. James's Palace, 12 augustus 1762 – Windsor Castle, 26 juni 1830) was koning van het Verenigd Koninkrijk en koning van Hannover van 1820 tot 1830. Hij was regent voor zijn vader van 1811-1820. Hij was de oudste zoon van George III en Charlotte van Mecklenburg-Strelitz en staat in de geschiedenis door zijn regentschap vooral bekend als de "Prince Regent" en daarmee als naamgever van een stijlperiode (Regency). Zoals ook de vorige koningen uit het Huis Hannover had hij grote problemen met zijn vader. Zo sloot hij zich in 1783 aan bij de bestaande oppositie tegen de koning. Hij huwde in het geheim met de rooms-katholieke Maria Fitzherbert. Toen dit bekend werd, leidde het tot hevig verzet en zijn vader dwong hem in 1794 tot een scheiding. In 1795 trouwde hij met zijn nicht Caroline van Brunswijk, dochter van Karel Willem Ferdinand van Brunswijk, waarna het parlement zijn vele schulden (o.a. veroorzaakt door drank- en goklust) afloste. George en Caroline waren beiden kleinkinderen van Frederik, prins van Wales, George als zoon van Frederiks zoon George III, en Caroline van Brunswijk als dochter van Frederiks dochter Augusta (1737-1813). Het huwelijk was vanaf het begin geen succes en al na enkele dagen ging het echtpaar gescheiden leven. Wel kregen zij in 1796 een dochter, prinses Charlotte Augusta. De prins probeerde toen van Caroline te scheiden, maar zijn vader voorkwam dat. Prinses Charlotte overleed in 1817 in het kraambed, waardoor George geen erfgenaam had. Hij hertrouwde echter niet en nam na zijn troonsbestijging alsnog maatregelen tegen Caroline. Zo liet hij haar bij zijn kroning bij de deur wegsturen, wat een nationaal schandaal veroorzaakte. Hoewel zijn vader al langere tijd tekenen vertoonde van mentale achteruitgang, werd George steeds niet geschikt geacht als regent op te treden. Toen de koning echter in 1811 van zijn taken moest worden ontheven werd hij toch prinsregent. In deze periode werd een groot deel van Londen herbouwd en ontstonden onder andere Regent's Park and Regent Street. George IV had een ontwikkelde maar erg dure smaak. Toen hij regent werd had het koningshuis alleen de beschikking over het oude en kleine Sint James Paleis in Londen, het middeleeuwse Windsor kasteel en andere kleine of sterk verouderde residenties. Dat stak sterk af bij de paleizen van de "Tory Grandees" en de Britse hertogen. Kostbare bouwprojecten in Londen (Carlton House en Buckingham paleis), Brighton en Windsor moesten uitkomst bieden. Uiteindelijk betaalde de staat de voor de kroonprins onbetaalbaar geworden rekeningen. Bij de dood van de koning in 1820 volgde George zijn vader op. Toen al vertoonde hij door zijn levensstijl tekenen van verval. Hij was veel te zwaar en ook mentaal verzwakt. Hij vertoonde zich niet veel in het openbaar en leefde afgeschermd in Windsor Castle of in zijn sprookjesachtige Indische paviljoen in Brighton. Af en toe bemoeide hij zich op onverstandige wijze met de politiek door sociale hervormingen tegen te willen houden. Hij koos in alle gevallen voor een uiterst conservatieve koers. Met de dood van zijn dochter Charlotte werd zijn jongere broer Frederik August, hertog van York, troonopvolger. Deze stierf echter in 1827. George IV stierf op 26 juni 1830 en werd begraven in Windsor Castle. Zijn jongere broer volgde hem op als koning Willem IV. 1830 – 1837: Willem IV Willem IV Hendrik (Engels: William Henry) (21 augustus 1765 – 20 juni 1837) was koning van het Verenigd Koninkrijk en koning van Hannover van 1830 tot 1837. Hij was de derde zoon van George III en Charlotte van Mecklenburg-Strelitz en de opvolger van zijn broer George IV. Vanwege zijn intensieve betrokkenheid bij de marine werd hij ook wel de Zeekoning genoemd. Hij ging in 1779 bij de koninklijke marine en deed dienst in Amerika en West-Indië. In 1811 werd hij admiraal en in 1827 Lord High Admiral. Hij werd opgevoed in Hannover en hield van een vrij en vrolijk leven. Zo woonde hij 20 jaar samen met de Ierse actrice Dorothy Jordan, bij wie hij tien (onwettige) kinderen had. Na de dood van prinses Charlotte, de dochter en erfgename van George IV, moest de opvolging in Hannover door de andere kinderen veilig worden gesteld. Willem verliet Dorothy Jordan en trouwde met Adelheid van Saksen-Meiningen, dochter van hertog George I van Saksen-Meiningen. Zij kregen twee dochters, Charlotte Augusta (1819-1819) en Elisabeth (1820-1821), die beide jong overleden. Door de langdurige regering van George III en het feit dat zijn broer hem als George IV voorging, was Willem al 65 toen hij op de troon kwam. (Zijn oudere broer Frederik was drie jaar eerder overleden.) In tegenstelling tot zijn broer was Willem als koning onopvallend. Hij hield niet van pracht en praal. De monarchie had door de gedragingen van zijn voorganger(s) geen goede naam meer en hij probeerde het vertrouwen weer enigszins te herstellen. Dit deed hij onder meer door persoonlijk contact te zoeken met het volk. Hij was tamelijk liberaal ingesteld en droeg bij aan parlementaire en sociale hervormingen. Er ontstond een crisis rond de Reform Act van 1832, die uitbreiding van het kiesrecht beoogde. In het 19e-eeuwse Engeland vonden ingrijpende revoluties plaats in de landbouw en de industrie, de bevolking nam snel toe evenals de urbanisatie. Het oude kiesstelsel, waarin de aristocratie de dienst uitmaakte, voldeed hierdoor niet meer en was dringend aan vernieuwing toe. Wetsvoorstellen hiertoe werden tot tweemaal toe door het Hogerhuis afgewezen. Bij de derde versie van het wetsontwerp dreigde Willem de wet erdoor te drukken door voldoende nieuwe edelen te benoemen (die vanwege hun titel een zetel kregen in het Hogerhuis). Daarna werd de wet aangenomen. De eigenlijke constitutionele macht ging door de veranderingen over van de koning naar het parlement. Willem was ook de laatste vorst die een minister-president benoemde tegen de wensen van het parlement in. De liberale William Lamb moest het veld ruimen en de conservatieve Tories vormden een regering onder Robert Peel. Aangezien deze regering slechts door een minderheid werd gesteund was die een kort leven beschoren. Na korte tijd kwamen de liberalen (Whigs) weer aan de macht. Willem IV stierf op 20 juni 1837 aan een longontsteking en werd begraven in Windsor Castle. Hij had geen wettige kinderen en werd opgevolgd door zijn nicht Victoria. Als gevolg van de in Hannover geldende oude Salische wet, die inhield dat een vrouw geen rechten kon erven, kwam hiermee een eind aan het gecombineerde koningschap. Willems broer Ernst August, hertog van Cumberland, volgde hem op als koning van Hannover. 1837 – 1901: Victoria Alexandrina Victoria (Kensington Palace (Londen), 24 mei 1819 – Osborne House (Isle of Wight), 22 januari 1901) was koningin van het Verenigd Koninkrijk van 1837 tot 1901 en keizerin van India van 1877 tot 1901. Leven Victoria was de dochter van Edward, hertog van Kent (de vierde zoon van koning George III) en prinses Victoria van Saksen-Coburg-Saalfeld (een zuster van de Belgische koning Leopold I). Later staken geruchten de kop op dat zij zou zijn voortgekomen uit de relatie die haar moeder had met haar privé-secretaris, de Ierse Sir John Conroy, maar sluitende bewijzen hiervoor zijn er niet. Op 20 juni 1837 werd Victoria de opvolger van koning Willem IV. In 1840 trouwde zij met haar neef Albert, zoon van hertog Ernst I van Saksen-Coburg-Gotha. Beiden waren kleinkinderen van hertog Frans van Saksen-Coburg-Saalfeld. Het huwelijk werd gewenst door de wederzijdse ouders, maar ook door de beide partners zelf. In het begin van het huwelijk ontstond er niettemin enige wrijving tussen de twee, omdat Albert een actieve rol wilde spelen in het landsbestuur. Dit geschil werd spoedig bijgelegd en het huwelijk groeide uit tot een groot succes. Zij kregen negen kinderen en Victoria raakte via hun huwelijken later verwant aan vele Europese vorstenhuizen. Zij werd, met haar bijna 65-jarige regeringsperiode, de langstregerende vorst uit de geschiedenis van de Britse vorstenhuizen. De Britse monarchie was bij haar aantreden verre van populair. Met name de losbandige levensstijl van haar oom George IV had voor veel weerzin gezorgd. Die weerzin had - in politieke zin - onder meer geleid tot de vestiging van een constitutionele monarchie. Toen zij als achttien jarige prinses aantrad als koningin, was ze de eerste Britse vorst die geconfronteerd werd met het feit dat het parlement meer zeggenschap had dan de vorstin. Zij streefde naar een verbetering van de reputatie door een onkreukbaar leven te leiden. Haar strenge levenswijze diende als voorbeeld voor het volk, en de term ‘Victoriaans’ ging later een eigen leven leiden als betiteling voor een ingetogen levenshouding en uitermate preutse opvattingen. Het Victoriaanse tijdperk werd echter ook gekenmerkt door grote politieke ontwikkelingen, economische groei en uitbreiding van het imperium. Victoria was nog maar 18 jaar oud toen zij de troon besteeg. De onervaren koningin liet zich grotendeels leiden door minister-president Lord Melbourne, met wie zij een goede relatie opbouwde. Na haar huwelijk kreeg haar man meer invloed. Haar politieke voorkeur ging zeker in het begin -uit naar de Liberalen. In haar hofhouding nam ze aanvankelijk uitsluitend liberalen op. Er kwam pas verandering in toen Lord Melbourne de verkiezingen verloor en de regering moest overlaten aan de conservatieve sir Robert Peel. Aanvankelijk konden ze slecht met elkaar overweg - ook omdat Peel van vrij eenvoudige komaf was - maar later leerde Victoria hem - en zijn gedachtegoed - steeds meer waarderen. Zij streefde naar een belangrijke rol van het land op wereldschaal. De Anglicaanse Kerk was in haar ogen de onbetwiste staatskerk, waarmee zij de rooms-katholieke Ieren tegen de haren in streek. Door haar sterke wil en duidelijke opvattingen overschreed zij soms de grenzen van haar mogelijkheden. Zo liet zij soms al te duidelijk blijken naar welke minister-president haar voorkeur uitging (William Lamb, burggraaf van Melbourne en met name Benjamin Disraeli) en naar welke niet (de liberalen Palmerston en Gladstone). De dood van haar echtgenoot Albert in 1861 schokte haar dusdanig dat zij zich twintig jaar lang uit het openbare leven terugtrok. Uit deze periode stamt de betiteling ‘de weduwe van Windsor’. Benjamin Disraeli drong er bij haar op aan de titel keizerin van India aan te nemen. Zij aanvaardde dit eerbetoon dankbaar als beloning voor haar streven naar de enorme gebiedsuitbreiding en vergroting van de Britse macht in de wereld. Op 1 januari 1877 werd zij in Delhi tot keizerin uitgeroepen, hoewel zij zelf India nooit bezocht. In datzelfde jaar vierde de immens populaire koningin haar gouden jubileum. Victoria en haar gezin op bezoek bij de Franse koning Lodewijk Filips Victoria stierf in 1901 op het eiland Wight en werd begraven in Windsor Castle. Haar oudste zoon volgde haar op als Edward VII. Haar tweede zoon Alfred was sinds 1893 hertog van Saksen-Coburg-Gotha. Kinderen Koningin Victoria en Albert kregen negen kinderen: Victoria (1840-1901), getrouwd met keizer Frederik III van Duitsland Edward (1841-1910), volgde zijn moeder op als koning van het Verenigd Koninkrijk Alice (1843-1878), getrouwd met groothertog Lodewijk IV van Hessen-Darmstadt Alfred (1844-1900), volgde zijn oom Ernst II op als hertog van Saksen-Coburg en Gotha Helena (1846-1923), getrouwd met prins Christiaan van Sleeswijk-HolsteinSonderburg-Augustenburg Louise (1848-1939), getrouwd met de edelman John Douglas Sutherland Campbell, Hertog van Argyll Arthur (1850-1942), benoemd tot hertog van Connaught en Strathearn, en graaf van Sussex Leopold (1853-1884), benoemd tot hertog van Albany, graaf van Clarence en Baron van Arklow Beatrice (1857-1944), getrouwd met prins Hendrik Maurits van Battenberg Huis Saksen-Coburg-Gotha (1901-heden) Naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog werd de naam van het Britse koningshuis in 1917 veranderd van Saksen-Coburg-Gotha in Windsor. 1901 – 1910: Edward VII 1910 – 1936: George V 1936: Edward VIII 1936 – 1952: George VI 1952 – heden: Elizabeth II Canterbury Cathedral http://www.paradoxplace.com/Photo%20Pages/UK/Britain_South_and_West/Canterbury_Cat hedral/Canterbury.htm Winchester Cathedral http://www.paradoxplace.com/Perspectives/Chronologies/Genealogies/English_Monarchs/En glish_monarchs.htm