Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking Hoofdstuk 3: Marktwerking Concept: Markt Introductie 1 Met ‘een markt’ bedoelt Jorts moeder de afzetmogelijkheden: kan Jort zijn ijsjes wel verkopen. 2 Nee, je rekent de stad op 30 kilometer afstand niet tot Jorts markt, omdat de afstand te groot is om deze met een ijscokar te overbruggen. 3 Hoorntje = € 5 : 100 = Twee bolletjes = (€ 2,90 : 12) × 2 = Totale kosten 4 € 0,05 € 0,48 ------- + € 0,53 Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Houd er rekening mee dat Jort zijn vader en zijn oom moet terugbetalen. Daarnaast moet hij ook zijn uurloon meerekenen. Voorbeeldantwoord: Jort heeft in totaal € 750 (van zijn vader) + € 500 (spaargeld) + € 500 (van zijn oom) geïnvesteerd. Dat is € 1.750 in totaal. Neem aan dat hij dit bedrag helemaal heeft gebruikt voor de aanschaf van de ijscokar. Die ijscokar heeft geen oneindige levensduur, dus Jort houdt er rekening mee dat hij de ijscokar maar een paar jaar kan gebruiken. Stel dat Jort de ijsverkoop maar een paar jaar, bijvoorbeeld 2 jaar wil doen en daarna de ijscokar wil doorverkopen. Hij schat in dat hij dan nog € 1.000 voor de kar kan krijgen. Hij moet dus in twee jaar tijd € 750 terugverdienen. Dat is € 375 per jaar. Daarnaast moet Jort schatten hoeveel ijsjes hij denkt te verkopen. Stel dat hij bij een aantal evenementen ijsjes kan verkopen en tijdens de zomer in de buurt van het zwembad. Hij denkt in totaal 400 tot 500 uur met ijsverkoop bezig zal zijn. Met een ander baantje kan hij € 4,50 per uur verdienen en omdat hij vindt dat hij als ondernemer meer moet verdienen, rekent hij € 5 per uur als arbeidsloon. Hij schat het op 450 x 5 = € 2.250 aan arbeidsloon per jaar. Gemiddeld denkt Jort 10 ijsjes per uur te verkopen. Dat is in totaal 450 x 10 = 4 500 ijsjes per jaar. Voor zijn kostprijsberekening per ijsjes gaat Jort uit van de kostprijs van twee bolletjes in een hoorntje: € 0,53 per ijsje. Hij besluit om geen bakjes aan te bieden. Als de ijscokar een brommer heeft, moet je met benzinekosten en onderhoud en dergelijke rekening houden, maar in deze uitwerking nemen we aan dat het een fietskar is. Jort verzekert de kar niet, omdat hij er tijdens werkuren de hele tijd bij is, en de kar buiten werktijden in de garage van zijn ouders mag staan. Het plaatje ziet er dan als volgt uit: Omzet 4 500 ijsjes x verkoopprijs Kostprijs 4 500 x 0,53 = Brutowinst Bedrijfskosten: Waardedaling ijscokar Arbeidsloon Nettowinst € 2.385 € 375 € 2 250 Jort heeft geen nettowinst bij een verkoopprijs van (€ 2.385 + € 375 + € 2.250) : 4 500 = € 1,11 (afgerond) per ijsje. Dit bedrag is naar beneden afgerond, dus hij moet ten minste € 1,12 per ijsje (bakje met twee bolletjes) vragen om 'quite' te spelen. Hij heeft dan een arbeidsloon van € 5 per uur. Jort moet ook zijn vader en zijn oom aflossen, dus een hogere prijs is beter. De nettowinst gebruikt hij dan om de investering met geleend geld om te zetten naar een investering met eigen geld. Zo wordt de ijscokar helemaal zijn eigendom en is de opbrengst bij verkoop ook voor hem. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking Jort denkt dat hij meer omzet als hij een lagere prijs vraagt dan de ijssalon en vraagt daarom € 1,40 per ijsje. Het plaatje komt er dan als volgt uit te zien: Het plaatje ziet er dan als volgt uit: Omzet 4 500 ijsjes x € 1,40 Kostprijs 4 500 x 0,53 = Brutowinst Bedrijfskosten: Waardedaling ijscokar Arbeidsloon Nettowinst € 6.300 € 2.385 € 3.915 € 375 € 2 250 € 1.290 Jort kan dan na één jaar zijn oom én zijn vader terugbetalen. Let op: In deze uitwerking zijn niet alle bedrijfskosten meegenomen. Zo is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de energiekosten van de accu waarmee het ijs gekoeld wordt. 5 Gezien de prijs zal de vraag naar Jorts ijsjes kleiner zijn dan de vraag naar jouw ijsjes. Je gaat er dan vanuit dat ijsjes een 'normaal' goed zijn en dat dus de vraag hoger is, naarmate de prijs lager is. Toch zal in de praktijk een prijsverschil van € 0,10 per ijsje geen grote rol spelen. Het weer speelt een grote rol bij de verkoop van ijsjes, en zolang de prijs redelijk is, zal een ijscokar bij warm weer ijsjes verkopen. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking 3.1 De vraag 6 Stappenplan tekenen vraagcurve: 1 Teken een assenstelsel. Zet op de y-as de prijs en op de x-as de gevraagde hoeveelheid. 2 Bereken de snijpunten met de assen door qv te berekenen voor p=0 en door p te berekenen voor qv=0. 3 Teken deze punten in de grafiek. 4 Trek een rechte lijn tussen deze punten. 7 De betalingsbereidheid van Hans is ten minste € 45. Misschien was de bereidheid wel hoger, maar bij deze veiling hoefde hij niet hoger in te zetten. 8a b Naarmate de prijs stijgt, daalt de vraag. Bij een prijs van € 20 is de vraag 0. 9 qv = -0,5p + 1 000 indien qv = 0, dan is 0,5p = 1 000, dus p = 2 000 indien p = 0 dan qv = 1 000 De maximale waarde van qv op de x-as is 1 000, je kunt hiervoor de schaal 1 cm = 100 treinabonnementen gebruiken. De maximale waarde van p op de y-as is 2 000, je kunt hiervoor de schaal 1 cm is 200 gebruiken. Opmerking: In de opgave staat niet of de gevraagde hoeveelheid in aantal treinabonnementen is of in bijvoorbeeld 1 000 treinabonnementen. In het laatste geval is de maximale gevraagde hoeveelheid 1 miljoen treinabonnementen. In de opgave staat ook niet of de prijs in euro's of in eenheden van bijvoorbeeld 10 eurocent is. In het laatste geval is de maximale prijs voor een treinabonnement € 200. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking 10 Uitwerking voor de andere vraagfactoren: De prijs van cd's stijgt. Dit is een verschuiving langs de vraagcurve. De prijs van substitutie goederen, bijvoorbeeld mp3 downloads daalt, hierdoor neemt de vraag naar cd's bij iedere prijs af. De vraagcurve verschuift naar links (zie grafiek hierboven). Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking De prijs van complementaire goederen, zoals een cd-speler, daalt, hierdoor neemt de vraag naar cd's bij iedere prijs toe. De vraagcurve verschuift naar rechts. De vragers zijn overgestapt op mp3 en mp4 downloads. De vraag naar cd's neemt bij iedere prijs af. De vraagcurve verschuift naar links (zie grafiek). Het aantal vragers neemt af. De vraagcurve verschuift naar links (zie grafiek). Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek 11 Hoofdstuk 3 Marktwerking Bijvoorbeeld thee en suiker of contactlenzen en bijbehorende vloeistoffen. 12a Door het gevoel dat illegaal downloaden van muziek legaal is, worden er minder muziek-cd’s verkocht. b De vraag naar cd's neemt bij iedere prijs af: 13 Verandering in de vraag = 10 : 44 × 100% = 22,7%. Sefanja geeft € 54 aan kleding uit, € 10 meer dan het afgelopen jaar. Verandering in inkomen = (223 – 178) : 178 × 100% = 25,3% Inkomenselasticiteit van de vraag = 22,7% : 25,3% = 0,9 14 Daalt met 11%. Alleen in dit geval is de prijselasticiteit kleiner dan nul: -11 : 17 = -0,6 14 : 17 = 0,8 (= normaal goed) 19 : 17 = 1,1 (= luxe goed) 15a 15 : – 20 = – 0,75; De prijselasticiteit is tussen de – 1 en 0: de vraag naar Lego is prijsinelastisch. Je kon dat ook zien aan het feit dat de afzet in procenten minder steeg, dan de prijs in procenten daalde. b De omzet van de winkelier is gedaald, aangezien de korting in procenten groter is dan de stijging van de afzet in procenten. 16 stijgt Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek 17a b Hoofdstuk 3 Marktwerking daalt daalt stijgt Verandering in de vraag = (232 − 71) : 71 × 100 = –226,8% Verandering in de prijs = (10 – 12,50) : 12,50× 100 = 20% Prijselasticiteit van de vraag = – 226,8 : – 20 = – 11,3 (prijselastisch) c Bij een dalende prijs en een prijselastische vraag stijgt de omzet. Je kunt dit zien aan de percentages hierboven: de prijs daalt in procenten minder dan de afzet in procenten stijgt. De omzet moet dus wel stijgen. Berekening: in de oude situatie was de omzet 71 × € 12,50 = € 887,50. in de nieuwe situatie is de omzet 232 × € 10 = € 2.320. d In de tekst staat dat over het algemeen de vraag naar normale goederen inelastischer is dan de vraag naar luxe goederen. De vraag naar cd's in dit voorbeeld zijn erg elastisch. Dat wijst er op dat bespeelde cd’s luxe goederen zijn. e (b)Verandering in de vraag = (321 − 232) : 232 × 100 = 38,4% Verandering in de prijs = (7,5 – 10) : 10 × 100 = – 25% Prijselasticiteit van de vraag = 38,4 : – 25 = – 1,5 f (c) De prijs daalt in procenten minder dan dat de afzet stijgt. De omzet stijgt dus. Berekening: in de oude situatie is de omzet 232 × € 10 = € 2.320. in de nieuwe situatie wordt de omzet 321 × € 7,50 = € 2.407,50. (d) Het betreft hier luxe goederen, aangezien de vraag prijselastisch is: de afzet stijgt meer dan de prijs daalt. Met segmentelasticiteit wordt bedoeld dat de prijselasticiteit bij iedere prijsverandering een andere waarde heeft. 18a Om de inkomenselasticiteit te berekenen heb je de percentuele verandering van het inkomen en de vraag nodig. De percentuele verandering van het inkomen is gegeven (+ 20%). Voor de percentuele verandering van de vraag, moet je eerst de vraag bij een prijs van € 12,50 berekenen aan de hand van de vraagfuncties voor en na de inkomensverandering: Voor: qv = -28p + 480 = -28 × 12,50 + 480 = 130 Na: qv = -22p + 500 = -22 × 12,50 + 500 = 225 De percentuele verandering van de vraag is: (225 – 130) : 130 x 100% = 73,1% De inkomenselasticiteit is 73,1% : 20% = 3,7 b Bespeelde cd’s zijn luxe goederen, aangezien ze meer gekocht worden naarmate het inkomen stijgt. c De vraagcurve verschuift dan naar rechts. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek 3.2 Hoofdstuk 3 Marktwerking Het aanbod 19a De totale kosten zijn opgebouwd uit een variabel deel, € 164q (miljoen) en uit een vast deel, € 500 (miljoen). De variabele kosten per smartphone bedragen € 164. b Variabele kosten, aangezien de totale variabele kosten van geheugenkaarten en touchscreens afhankelijk zijn van de omvang van de productie, iedere smartphone heeft immers een geheugenkaart en een touchscreen 20a b De TO-functie luidt TO = p x q, oftwel: TO = 300q 21 q TVK 0 25 50 100 0 11,25 22,50 45 TCK × 1 000 50 50 50 50 TK TO GVK 50 61,25 72,50 95 --50 100 200 --0,45 0,45 0,45 GCK --2 1 0,50 GTK GO --2,45 1,45 0,95 --2 2 2 22 De totale constante (of vaste) kosten zijn niet afhankelijk van de productieomvang. Als de productieomvang stijgt, dalen de constante kosten per product, de gemiddelde constante kosten (GCK). De totale variabele kosten zijn afhankelijk van de productieomvang, als de productieomvang stijgt, nemen de totale variabele kosten toe, maar de variabele kosten per product, de gemiddelde variabele kosten (GVK) blijven gelijk. 23 GVK = TVK : q = $ 117.000.000 : 5.200.000 = € 22,50 Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking 24 q 0 2 4 6 TVK TCK TK × 1 000 000 0 420 50 328 420 748 656 420 1076 984 420 1404 TO GVK GCK GTK GO --600 1200 1800 --164 164 164 --210 105 52,5 --374 269 216,5 --300 300 300 Je vult in de tabel eerst de bekende gegevens in: TCK is 420 miljoen, dit lees je af uit de TK-functie en dit geldt bij iedere productieomvang. Nu kun je de GCK uitrekenen met TCK : q. GVK is 164, dit lees je af uit de TK-functie en dit geldt bij iedere productie omvang. Nu kun je de TVK uitrekenen met GVK x q. De GO is 300, dit lees je af uit de TO-functie, dit geldt bij iedere afzet. De TO reken je uit met GO x q. De TK zijn gelijk aan TVK + TCK. De GTK zijn gelijk aan GVK + GCK of aan TK :q. 25 In de grafiek zie je dat Pear bij een productieomvang van 5,2 miljoen smartphones winst maakt. Immers, de GO-lijn ligt boven de GTK-curve. Het verschil is de gemiddelde winst per product bij deze productieomvang. 26 het het De winst maakt deel uit van het inkomen van de ondernemer Door een deel van de winst te reserveren en in het bedrijf te investeren, blijft bedrijf voortbestaan. Door een deel van de winst in het bedrijf te investeren, stijgt de waarde van bedrijf. 27 Het break-evenpoint is het punt waarin de ondernemer winst noch verlies maakt. In de grafiek kun je aflezen dat dit is bij een productieomvang van 4 000 t-shirts: Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking TO en TK-functies van t-shirts 70000 opbrengst en kosten 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 productie TK=9q + 12.000 TO=12q 28a p x 4.000 = 42 x 4.000 + 84.000 => p x 4.000 = 252.000 => p = 63 De break even prijs is € 63. b 70 x q = 42 x q + 84.000 ==> 28 x q = 84.000 ==> q = 3.000 De break even afzet is 3.000 stuks. 29 Gemiddelde variabele kosten = marginale kosten. Marginale kosten SW= 2,80 NE = 2,40 EW = 3,20 30a $ 16 SW NE EW Bezette zitplaatsen 0,5 x 110 = 55 0,5 x 120 = 60 0,5 x 100 = 50 Omzet 55 × $ 16 = $ 880 60 × $ 16 = $ 960 50 × $ 16 = $ 800 Totale kosten $ 2,80 × 55 + $ 668 = $ 822 $ 2,40 × 60 + $ 704 = $ 848 $ 3,20 × 50 + $ 672 = $ 832 Resultaat $ 880 – $ 822 = $ 58 $ 960 – $ 848 = $ 112 $ 800 – $ 832 = – $ 32 $ 20 SW NE EW Bezette zitplaatsen 0,5 x 110 = 55 0,5 x 120 = 60 0,5 x 100 = 50 Omzet 55 × $ 20 = $ 1.100 60 × $ 20 = $ 1.200 50 × $ 20 = $ 1.000 Totale kosten $ 2,80 × 55 + $ 668 = $ 822 $ 2,40 × 60 + $ 704 = $ 848 $ 3,20 × 50 + $ 672 = $ 832 Resultaat $ 1.100 – $ 822 = $ 278 $ 1.200 – $ 848 = $ 352 $ 1.000 – $ 832 = $ 168 $ 22 SW NE EW Bezette zitplaatsen 0,5 x 110 = 55 0,5 x 120 = 60 0,5 x 100 = 50 Omzet 55 × $ 22 = $ 1.210 60 × $ 22 = $ 1.320 50 × $ 22 = $ 1.100 Totale kosten $ 2,80 × 55 + $ 668 = $ 822 $ 2,40 × 60 + $ 704 = $ 848 $ 3,20 × 50 + $ 672 = $ 832 Resultaat $ 1.210 – $ 822 = $ 388 $ 1.320 – $ 848 = $ 472 $ 1.100 – $ 832 = $ 268 Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek b c d 31a b c Hoofdstuk 3 Marktwerking Eastwest maakt bij een prijs van $ 16 een verlies van $ 32. Als deze maatschappij geen tickets zou verkopen zou het verlies (0 × 16) – (3,20 × 0 + 672) = − $ 672 zijn. De dekkingsbijdrage is $ 16 − $ 3,20 = $ 12,80 per zitplaats. Met een bezetting van 50% dekt Eastwest hiermee $ 12,80 × 50 = $ 640 van de vaste kosten. Daarom blijft het verlies beperkt tot $ 672 − $ 640 = $ 32. Het risico op lange termijn voor deze luchtvaartmaatschappij is dat zij failliet gaat, omdat hij de vaste kosten niet helemaal kan betalen. De variabele kosten bedragen voor Northeast zijn $ 2,40 per zitplaats. Wanneer het op het aanbod van de examenklas ingaat, levert iedere leerling een dekkingsbijdrage van $ 7,60 op. Bij een bezetting van 50% is dit interessant voor Northeast. TO = 2,30q, TK = 2q + 1.500 Vanaf een productieomvang van 5 000 maakt de producent winst, als de prijs € 2,30 is. p × 3 000 = € 2 × 3 000 + € 1.500 => p x 3 000 = € 7.500 => p = € 2,50. De break-even prijs is € 2,50. De verkoopprijs ligt boven de variabele kosten, hierdoor kan de producent nog een gedeelte van zijn vaste kosten dekken. 32 a/b/c GTK = TK/q = 2 + € 3.200.000/q, GO = TO/q = p = € 10. De productieomvang van 475 000 scharen wordt in onderstaande grafiek weergeven met de verticale Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking lijn. Je ziet dat bij deze productieomvang de GO hoger is dan de GTK, de scharenproducent maakt winst: d In de grafiek kun je aflezen dat bij een productieomvang van 400 000 scharen GO en GTK gelijk zijn. Controle: 10q = 2q + 3.200.000 => 8q = 3.200.000 => q = 400 000 scharen. e De marginale kosten zijn gelijk aan de variabele kosten: € 2 f Economische gezien niet doen: de marginale opbrengst is lager dan de marginale kosten. Economisch gezien wel doen: Het verschil tussen marginale kosten (€ 2 x 2 000) en marginale opbrengst (€ 1 x 2 000) is € 2.000. Wanneer de naam van de producent opgenomen kan worden in de campagne als sponsor, is dit een goedkope vorm van reclame. Niet-economische reden om de scharen wel voor € 1 te leveren is het helpen van mensen in nood zonder hiervoor iets te vragen. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek 3.3 Hoofdstuk 3 Marktwerking Vraag en aanbod op de markt 33 qa = 137,5p – 270 Bepaal het snijpunt met de y-as: qa = 0 => 137,5 p = 270 => p = 1,96. Bepaal nog een punt, bijvoorbeeld als p = 4: qa = 137,5 x 4 – 270 = 280. Teken door deze twee punten een rechte lijn. aanbodcurve Prijs (in euro's) 10 8 6 4 2 0 0 200 400 600 800 1000 1200 aangeboden hoeveelheid 34 De lonen stijgen. Hierdoor stijgen de kosten, waardoor de producenten minder winst maken. Bij iedere prijs neemt het aanbod af, de aanbodcurve schuift naar links. De energiekosten stijgen. Hierdoor stijgen de kosten, waardoor de producenten minder winst maken. Bij iedere prijs neemt het aanbod af, de aanbodcurve schuift naar links. De arbeidsproductiviteit neemt toe. Daardoor dalen de kosten per product, waardoor de producenten meer winst maken. Bij iedere prijs neemt het aanbod toe, de aanbodcurve schuift naar rechts. 35a/b Om de vraagcurve te tekenen bepaal je eerst de snijpunten met de assen: qv = – 0,05p + 15 Snijpunt x-as, p = 0 => qv = 15 miljard kubieke meter gas. Snijpunt y-as, qv = 0 => 0,05 p = 15 => p = 300 eurocent per kubieke meter gas. Om de aanbodcurve qa = 0,08p + 6,5q te tekenen, bepaal je eerst het snijpunt met de y-as: qa = 0 => – 0,08p = 6,5. Je ziet dat dit een negatieve uitkomst geeft. Deze aanbodcurve snijdt de x-as en niet de y-as in het eerste kwadrant. Daarom bepaald je het snijpunt met de x-as: p = 0 => qa = 6,5 miljard kubieke meter. Tot slot bepaal je het evenwichtspunt: qa = qv => 0,08p + 6,5 = – 0,05p + 15 => 0,13p = 8,5 => p = 65,4 eurocent per kubieke meter gas. Controle: qa = 0,08 x 65,4 + 6,5 = 11,73 miljard kubieke meter gas qv = – 0,05 x 65,4 + 15 = 11,73 miljard kubieke meter gas. Teken all punten in een assenstelsel, schaal x-as 1 cm = 1 miljard kubieke meter gas (lengte 15 cm) en schaal y-as 1 cm = 20 eurocent (lengte 15 cm). Teken de vraag- en aanbodcurve. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking Je krijgt dan de volgende grafiek: c Evenwichtsprijs bepalen: 0,08p + 6,5 miljard = -0,05p + 15 miljard => 0,13p = 8,5 miljard => p = 65,4 eurocent Evenwichtshoeveelheid bepalen: -0,05 × 65 + 15 = 11,73 miljard m3. 0,08 × 65 + 6,5 = 11,73 miljard m3. 36a Er is sprake van een aanbodoverschot: qv = −0,05 × 100 + 15 = 10 miljard kubieke meter. qa = 0,08 × 100 + 6,5 = 14,5 miljard kubieke meter. Het overschot is 4,5 miljard kubieke meter. b Bij een prijs van 100 eurocent is er een aanbodoverschot. Dat betekent dat producenten met voorraden blijven zitten of overcapaciteit hebben. Daarom verlagen ze hun prijzen. Dit proces gaat net zo lang door tot de markt een evenwicht bereikt. c Bij een prijs van 40 eurocent is de vraag hoger dan het aanbod. Producenten moeten ‘nee’ verkopen en zien hierin hun kans: ze verhogen de prijs. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking 37a b Er is sprake van een vraagoverschot, omdat de prijs onder de evenwichtsprijs ligt. Hierdoor is de vraag groter dan het aanbod. 38 Om deze vraag te beantwoorden moet je de eigenschappen van een markt van volkomen concurrentie afgaan: De aanbieders verkopen allemaal hetzelfde product: Ja, er is geen verschil tussen aardgas van de ene of de andere aanbieder. Er zijn veel vragers en aanbieders: Nee, er zijn wel veel vragers, maar er zijn maar een beperkt aantal aanbieders van gas. Iedereen kan toetreden tot de markt als hij dat wil en uittreden uit de markt als hij dat wil: Het antwoord op dit onderdeel hangt af van jouw definitie van een aanbieder: o Is dit degene die het gas uit de grond haalt? Deze aanbieders zijn afhankelijk van natuurlijke hulpbronnen. Je kunt niet toetreden als je niet over gasbellen beschikt. o Is dit degene die het gas naar huishoudens transporteert? Deze aanbieders moeten grote investeringen doen in de aanleg van een gasleidingennetwerk. Daarom kun je niet makkelijk toe- of uittreden. o Is dit degene die het gas aan jou verkoopt? Deze aanbieders handelen in gas, maar halen het niet zelf uit de grond en transporteren het ook niet. Iedereen die in staat is om aardgasbellen, transport en afnemers bij elkaar te brengen, kan tot deze markt toetreden. Alle marktdeelnemers hebben dezelfde informatie over de betalingsbereidheid en de aangeboden en gevraagde hoeveelheden bij verschillende prijzen: Ja, de aardgasmarkt is één van de wereldgrondstoffenmarkten waarvoor dagelijks prijzen worden vastgesteld. Bovendien hebben aanbieders inzicht in het (geschat) gebruik van afnemers van aardgas. Voor jou als vrager is het lastiger, omdat de prijs die jij betaalt is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals een milieubelasting. Maar er zijn internetsites die jou helpen om de aanbieder met de laagste aardgasprijs te vinden. De aardgasmarkt heeft een aantal kenmerken van een markt van volkomen concurrentie. 39a qa = qv =>120p – 120 = -30p +1530 => 150p = 1650 => p = € 11. Evenwichtshoeveelheid: qa = 120p – 120, p=11 => 120 × 11 − 120 = 1 200 (1 200 000 agenda’s) Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking qv = -30p +1 530, p=11 => -30 × 11 + 1530 => -330 + 1530 = 1 200 (1 200 000 agenda’s) b Nee, de verschillende aanbieders richten zich op verschillende doelgroepen. 40a Om de vraagcurve te tekenen bepaal je de snijpunten met beide assen: Snijpunt x-as, p = 0, qv = 36 miljoen bioscoopkaartjes. Snijpunt y-as, qv = 0, 30p = 1 530 => p = 51 euro. Om de aanbodcurve te tekenen bepaal je het snijpunt met de y-as: Snijpunt y-as, qa = 0, – 120 p = 120 => p = 1 euro. En het evenwichtspunt: qa = qv => 0,9p + 18 = – 1,8p + 36 => 2,7p = 18 => p = 6,67 euro qa = 0,9 x 6,67 + 18 = 24 miljoen bioscoopkaartjes qv = – 1,8 x 6,67 + 36 = 24 miljoen bioscoopkaartjes (afgerond) b De marktomzet is 24 miljoen bioscoopkaartjes x € 6,67 = € 160.080.000. c Om deze vraag te beantwoorden moet je de eigenschappen van een markt van volkomen concurrentie afgaan: De aanbieders verkopen allemaal hetzelfde product: Nee, bioscopen hebben niet precies hetzelfde filmaanbod en er zijn verschillen in bioscopen ten aanzien van de Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking inrichting, de omvang van de zalen, de horecavoorzieningen, de kwaliteit van de bioscoopstoelen en dergelijke. Er zijn veel vragers en aanbieders: Nee, er zijn wel veel vragers, maar er zijn maar een beperkt aantal aanbieders van bioscoopfilms. In grote steden heb je vaak meerdere aanbieders, maar in kleinere steden blijft het vaak beperkt tot één of geen aanbieder. Iedereen kan toetreden tot de markt als hij dat wil en uittreden uit de markt als hij dat wil: Nee, het is niet mogelijk om een bioscoop te beginnen. De films worden aangeboden aan groepen bioscopen. Bovendien vraag een bioscoop investeringen in een gebouw en apparatuur om films te vertonen. Alle marktdeelnemers hebben dezelfde informatie over de betalingsbereidheid en de aangeboden en gevraagde hoeveelheden bij verschillende prijzen: Ja, je kunt als consument de prijzen van een bioscoopkaartje via het internet vergelijken. Als je voor een andere bioscoop naar een (andere) stad moet, zul je ook rekening houden met de reiskosten die je moet maken om de prijzen goed te kunnen vergelijken. In hoeverre aanbieders inzicht hebben in de betalingsbereidheid is hier niet te zeggen. Het is mogelijk dat ze hier marktonderzoek naar gedaan hebben of doen. Alles bij elkaar genomen is de conclusie dat de bioscoopmarkt in een woonplaats niet voldoet aan de kenmerken van een markt met volkomen concurrentie. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking 3.4 Als de markt perfect werkt 41a/b In de rechtergrafiek is het consumentensurplus oranje weergegeven. Bij een prijs van € 125 per ticket nemen de gele en de rode groep geen tickets af. De groene en de blauwe groep nemen tickets af. De groene groep is bereidt € 150 per ticket te betalen en heeft een surplus van € 25 per ticket. De blauwe groep is bereidt € 200 per ticket te betalen en heeft een surplus van € 75 per ticket. Het totale surplus is 40 scholieren x € 25 + 20 scholieren x € 75 = € 2.500. 42a/b Bij een prijs van € 425 bieden Evert, Koen en Maartje niet aan. Ewout heeft € 400 aan kosten en dus een surplus van € 25. 43a Bereken eerst de snijpunten met de assen en het evenwichtspunt om de grafiek te tekenen. Teken vervolgens door deze punten de vraag- en aanbodlijn. Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking b c Met consumentensurplus bedoel je het verschil tussen de betalingsbereidheid van de vragers die een betalingsbereidheid hebben die groter is dan de evenwichtsprijs, en de evenwichtsprijs. 44 45 € 406 miljoen --------------- × 100% = 14,5% € 2,8 miljard 14,0% = 763 000 kijkers => 100% = 763 000/14,0 × 100 = 5 450 000 kijkers Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking 46a qa = qv => 17,4p – 4 000 = -15,2p + 33 500 => 32,6p = 37.500 p = € 1.150,31 => € 1.150 Controle: qa = 17,4 x 1.150,31 – 4 000 = 16 015 (afgerond) qv = - 15,2 x 1.150,31 + 33 500 = 16 015 (afgerond) b c Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking d e De evenwichtshoeveelheid: -15,2 ×1 150,31 + 33 500 = 16 015 flatscreens of 17,4 ×1 150,31 4 000 = 16 015 flatscreens Het marktaandeel van Sony is 16 015 × 0,19 = 3 043 flatscreens f Nee. Het producentensurplus geeft aan hoeveel de evenwichtsprijs boven de GTK ligt van de producenten die bij de evenwichtsprijs aanbieden. Het is de totale winst voor alle producenten die bij de evenwichtsprijs aanbieden. Hoe deze winst verdeeld wordt is niet afhankelijk van het aandeel in de afzet van een aanbieder. Het is afhankelijk van de kostenstructuur van de aanbieders. Als het aandeel van Philips in de kosten van alle aanbieders samen, hoger is dan 14,6%, is zijn aandeel in het producentensurplus lager dan 14,6%. Om deze vraag te beantwoorden moet je de eigenschappen van een markt van volkomen concurrentie afgaan: De aanbieders verkopen allemaal hetzelfde product: Nee, er zijn verschillende flatscreens op de markt met verschillen in het uiterlijk, de afmetingen en de technische specificaties. Er zijn veel vragers en aanbieders: Nee, er zijn wel veel vragers, maar er zijn vier grote aanbieders die samen ruim 50% van de markt in handen hebben. Iedereen kan toetreden tot de markt als hij dat wil en uittreden uit de markt als hij dat wil: Nee, om flatscreens te produceren heb je technische know how nodig en moet je grote investeringen doen in kapitaalgoederen. Dat bemoeilijkt het toeen uittreden. Alle marktdeelnemers hebben dezelfde informatie over de betalingsbereidheid en de aangeboden en gevraagde hoeveelheden bij verschillende prijzen: Nee, je hebt als vrager wel informatie over het aanbod bij verschillende prijzen, maar het is moeilijk om de flatscreens te vergelijken met elkaar, omdat de prestaties van de flatscreens niet hetzelfde zijn. Aanbieders kunnen marktonderzoek doen naar de betalingsbereidheid, maar daarover beschikt alleen de aanbieder die het onderzoek heeft gedaan. De andere aanbieders beschikken niet over deze informatie. Daarom beschikken aanbieders niet over dezelfde informatie over aangeboden en gevraagde hoeveelheden bij verschillende prijzen. Het model dat je in de opgave hebt gebruikt is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Je ziet dat in werkelijkheid de markt voor flatscreens geen markt van volkomen concurrentie is. g Pincode Tweede Fase havo Antwoorden theorieboek Hoofdstuk 3 Marktwerking