Beschrijving huidige situatie - Sociaal

advertisement
3. Beschrijving huidige situatie
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige verantwoordelijkheidsverdeling op het
punt van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s. De nadruk ligt op de verantwoordelijkheidsverdeling binnen arbeidsorganisaties en in het bijzonder
op de zorgplichten die rusten op werkgevers en werknemers om bij het (laten) verrichten van arbeid zoveel als mogelijk gevaren voor de gezondheid te
voorkomen (3.1).
Daarna volgt een korte schets van verantwoordelijkheden van de overheid in
het kader van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s (3.2).
De daarop volgende paragraaf geeft een korte uiteenzetting van de aanpak
van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s (3.3). Deze uiteenzetting concentreert zich op een aantal relevante elementen van de huidige aanpak van
arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s. Tevens wordt een aantal relevante
(beleids)ontwikkelingen geschetst.
Dit hoofdstuk sluit af met enkele opmerkingen over de huidige praktijk van
verzekering van aansprakelijkheid voor arbeidsgerelateerde gezondheidsschade die werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden lijden
(3.4).
3.1
Verantwoordelijkheidsverdeling binnen arbeidsorganisaties
Inleiding
Centraal in deze paragraaf staan de zorgplichten van werkgevers en van
werknemers, in combinatie met elkaar. Hierdoor komt tot uitdrukking dat
werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor
een veilige en gezonde werkomgeving.
De beschrijving richt zich op de zorgverplichtingen zoals die in de wet- en
regelgeving zijn neergelegd en in de jurisprudentie zijn ontwikkeld en uitgekristalliseerd.
De zorgplicht van werkgevers en van werknemers is in hoofdzaak neergelegd
in regelingen in of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, in de
Arbeidstijdenwet 1995, in het Burgerlijk Wetboek en – in mindere mate – in
de Wet op de ondernemingsraden.
19
Van de hiervoor genoemde wetgeving zijn (alleen) de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek over de arbeidsovereenkomst (Boek 7, titel 10) niet van toepassing zijn voor – kort gezegd – de overheid. Aangenomen wordt dat op het
punt van de zorgplicht in beginsel van de overheid hetzelfde mag worden
gevraagd als van het bedrijfsleven1. Deze beschrijving van zorgplichten van
werkgevers en werknemers besteedt daarom niet afzonderlijk aandacht aan
de verplichtingen van de overheid als werkgever.
3.1.1
Arbeidsomstandighedenwet
De Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet)2 beoogt in arbeidsorganisaties zo
goed mogelijke arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. De arbeidsomstandigheden zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de werkgever
en de werknemers3.
Verplichtingen voor de werkgever
In het kader van de zorg voor een zo groot mogelijke veiligheid, een zo goed
mogelijke bescherming van de gezondheid en het bevorderen van het welzijn bij de arbeid, legt de Arbowet op de werkgever een aantal verplichtingen.
Hier wordt volstaan met het noemen van enkele aspecten, die in het kader
van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s een bijzondere rol spelen en die
in het vervolg van dit advies nadere aandacht krijgen4.
De werkgever dient een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren (artikel 3), dat
mede gericht is op het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ziekte en
het begeleiden van zieke werknemers (artikel 4). Tevens moet de werkgever
maatregelen nemen ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn (artikel 6).
Materieel is de werkgever verplicht een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid te voeren.
De werkgever dient de arbeid zodanig te organiseren dat daarvan geen nadelige
invloed uitgaat op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Deze clausule heeft tot doel om afwegingen van arbeidsomstandighedenbelangen te-
1
2
3
4
20
CRvB 22 juni 2000, JB 2000, 232. Zie over deze uitspraak, die betrekking heeft op artikel
7: 658 BW en de zorgplicht van de overheid als werkgever ook: C.J.M. Klaassen, Schadeveroorzakend
handelen in functie, Serie Onderneming en Recht, deel 20, pp. 41 en 42.
De verplichtingen uit deze wet zijn verder ingevuld in het Arbeidsomstandighedenbesluit, de
Arbeidsomstandighedenregeling en de Arbeidsomstandighedenbeleidsregels.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 879, nr. 3, p. 18.
Complementair aan de Arbowet is de in de Wet op de gevaarlijke werktuigen neergelegde verplichting voor de werkgever er zorg voor te dragen dat werknemers zich houden aan de in die wet
opgenomen bepalingen omtrent het werken met gevaarlijke werktuigen.
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
gen andere belangen, waaronder economische, voor de werkgever mogelijk
te maken.
De werkgever is, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevraagd,
verplicht de gevaren en risico’s voor de veiligheid, de gezondheid of het welzijn van de
werknemer in eerste aanleg bij de bron te voorkomen of te beperken. Wanneer deze
gevaren en risico’s niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt,
moeten andere maatregelen worden getroffen. Daarbij hebben maatregelen
gericht op collectieve bescherming voorrang boven maatregelen gericht op
individuele bescherming.
De werkgever dient de inrichting van arbeidsplaatsen, de werkmethoden, de te gebruiken arbeidsmiddelen en de arbeidsinhoud zoveel als redelijkerwijs kan worden verwacht aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers aan te
passen. Ongevarieerde en zich in kort tijdsbestek herhalende arbeid moet zoveel als
redelijkerwijs van hem kan worden gevergd worden vermeden. Als dit niet
kan, dient de werkgever de arbeid door andersoortige arbeid of pauzes regelmatig af te wisselen. Daarnaast is de werkgever verplicht om maatregelen te
treffen die een werknemer in de gelegenheid stellen zich in een gevaarlijke
situatie in veiligheid te stellen, dan wel andere passende maatregelen te nemen ter voorkoming of beperking van gezondheidsschade.
De werkgever moet bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid
verder zorgen voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen werknemers en daarbij rekening houden met hun bekwaamheden.
Verder dient hij er voor te zorgen dat zijn arbeidsomstandighedenbeleid en de
daarmee verband houdende maatregelen nog actueel en juist zijn of worden aangepast. Hierbij toetst hij zijn beleid ook aan de stand van de wetenschap en de
professionele dienstverlening.
Een andere verplichting voor de werkgever is dat het arbeidsomstandighedenbeleid gebaseerd moet zijn op een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)5.
Daarin legt hij schriftelijk vast welke risico’s aan de arbeid van werknemers
verbonden zijn en welke beschermende maatregelen zijn getroffen. Hij is
verplicht een registratie bij te houden van arbeidsongevallen die hebben geleid tot ziekteverzuim. Een plan van aanpak ter beperking of bestrijding van
geïnventariseerde risico’s maakt onderdeel uit van de risico-inventarisatie
en -evaluatie. Daarbij moet de werkgever aangeven wanneer hij maatregelen
zal treffen, en jaarlijks rapporteren over de uitvoering van de maatregelen.
Over deze rapportage voert de werkgever vooraf overleg met de ondernemingsraad (of personeelsvertegenwoordiging6 of belanghebbende werknemers),
5
6
Werkgevers die uitsluitend met vrijwilligers werken en werkgevers die niet meer dan veertig uur
arbeid doen verrichten zijn vrijgesteld van de verplichte inschakeling van de arbodienst bij de
RI&E.
Zie ook hierna de passage over de Wet op de ondernemingsraden (par. 3.1.3).
21
waarbij in ieder geval de actualiteit van de risico-inventarisatie en -evaluatie
aan de orde komt. Deze moet worden aangepast als de opgedane ervaringen,
gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. Iedere werknemer moet kennis kunnen nemen van de risico-inventarisatie en
-evaluatie. De werkgever dient een afschrift ervan te sturen aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging (artikel 12).
De werkgever moet er verder voor zorgen dat werknemers doeltreffend worden
ingelicht over hun werk, de daaraan verbonden risico’s, en de maatregelen die
worden genomen om het intreden van deze risico’s te voorkomen en te beperken. Ook moet hij er zorg voor dragen dat aan werknemers onderricht
wordt verstrekt over de arbeidsomstandigheden. Hij is verplicht toe te zien op
de naleving van de door hem gestelde voorschriften (artikel 8).
De werkgever moet ongevallen melden aan de Arbeidsinspectie. Indien is aangetoond dat een werknemer aan een beroepsziekte lijdt, moet de Arbodienst
dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (artikel 9).
Ook dient de werkgever de werknemer in de gelegenheid te stellen een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (Pago) te ondergaan. Het Pago is erop
gericht de risico’s die de arbeid meebrengt voor de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (artikel 18).
Verplichtingen voor de werknemer
De Arbowet bevat voor de werknemer een aantal voorschriften die mede gericht zijn op preventie. Artikel 11 verplicht de werknemer in verband met de
arbeid de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen en
naar vermogen zorg te dragen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die
van andere personen. Met name is hij verplicht om:
– arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken;
– persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken;
– arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en op de juiste wijze te gebruiken;
– mee te werken aan het door de werkgever voor hem georganiseerde onderricht;
– de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid
direct ter kennis te brengen van de werkgever of leidinggevende;
– de werkgever en de werknemers en andere personen of diensten bij te
staan in de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van de
Arbowet.
Verder zijn werknemers op grond van de Arbowet verplicht om bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid samen te werken met de werkgever (artikel 12).
22
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
3.1.2
Arbeidstijdenwet
Ook de Arbeidstijdenwet 1995 (ATW)7 bevat verplichtingen die gericht zijn op de
bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemer.
De ATW stelt, met het oog op de bescherming van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers – in hoofdzaak – wettelijke regels
met betrekking tot de arbeids- en rusttijden per dag en per week. Daarnaast
bevat de wet specifieke voorschriften met betrekking tot kinderen, jeugdigen en vrouwelijke werknemers8.
De werkingssfeer van de ATW sluit aan bij die van de Arbowet en strekt zich
uit over arbeid verricht krachtens arbeidsovereenkomst, krachtens publiekrechtelijke aanstelling en over andere arbeid verricht ‘onder gezag’, bijvoorbeeld bij tewerkstelling van uitzendkrachten of stagiaires.
De werkgever dient, in samenhang met het door de Arbowet voorgeschreven
arbeidsomstandighedenbeleid, op grond van de ATW een ‘zo goed mogelijk’
arbeidstijden- en rusttijdenbeleid te voeren waarbij hij, voorzover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, rekening houdt met de persoonlijke
omstandigheden van de werknemers. De werkgever legt de uit dit beleid
voortvloeiende arbeidstijdpatronen schriftelijk vast en doet daarvan (alsmede van wijzigingen in eerder vastgestelde patronen) tijdig mededeling aan de
werknemers. Hij toetst de arbeidstijdpatronen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en gaat na hoe deze ervaringen zich verhouden tot nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de organisatie van arbeids- en rusttijden. Indien daar aanleiding voor is, past hij het arbeids- en rusttijdenbeleid
en de daarop gebaseerde arbeidstijdpatronen aan. De arbeids- en rusttijden
maken onderdeel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) die de
werkgever in het kader van de Arbowet dient uit te voeren. In het plan van
aanpak dat deel uitmaakt van de RI&E moet vervolgens worden aangegeven
hoe en op welke termijn de risico’s worden aangepakt.
De ATW bevat een wettelijke standaardregeling met normen voor arbeids- en
rusttijden zoals het aantal uren dat per dag maximaal mag worden gewerkt,
minimumvoorschriften met betrekking tot rusttijden en grenzen aan nacht-
7
8
Ter uitwerking van de ATW geeft het Arbeidstijdenbesluit nadere regels. Een deel van deze regels
bevat een afwijking van en aanvulling op de ATW voor sectoren waar de aard van de arbeid of de
omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, dit rechtvaardigen.
Hierbij valt te denken aan het verbod op kinderarbeid, de combineerbaarheid voor jeugdigen van
arbeid en leerplicht en voor vrouwen van arbeid en zorgtaken, alsmede specifieke voorschriften
voor arbeid tijdens zwangerschap. Deze regels blijven buiten beschouwing. Zie hiervoor: H.L.
Bakels, I.P. Asscher-Vonk en W.J.P.M. Fase, Schets van het Nederlands Arbeidsrecht, Deventer 2000,
par. 2.2, pp. 32-39.
23
en oproepdiensten en aan overwerk. Daarnaast kent de wet een normencomplex dat aangeeft tot welke grenzen bij collectieve regeling kan worden afgeweken van de standaardnormen. Onder een ‘collectieve regeling’ verstaat de
ATW een CAO of een regeling die in overleg met de OR dan wel de personeelsvertegenwoordiging is overeengekomen9.
De werkgever dient een deugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden bij
te houden, die toezicht op de naleving van de ATW en de daarop berustende
bepalingen mogelijk maakt. Het toezicht op de naleving berust (voornamelijk) bij de Arbeidsinspectie, die aan de werkgever onder meer een ‘eis tot naleving’ kan stellen.
Ingeval van ‘ernstige’ overtreding van bij of krachtens de ATW gegeven voorschriften, kan de Arbeidsinspectie een of meer personen bevelen het werk te
staken en daarbij zonodig zelf maatregelen treffen en aanwijzingen geven.
Het negeren daarvan is een misdrijf.
De ATW richt zich vooral tot de werkgever. Voor de werknemer bevat de wet
slechts op enkele punten een specifieke ‘zorgverplichting’. Zo dient de werknemer die bij meer dan één werkgever arbeid verricht, aan ieder van die
werkgevers uit eigen beweging tijdig over zijn nevenarbeid inlichtingen te
verstrekken, opdat de werkgever op de hoogte is van feiten die voor de naleving van de ATW-voorschriften van belang zijn.
Overtreding van bepaalde (in de Wet op de economische delicten opgesomde) voorschriften uit de wet- en regelgeving op het gebied van de arbeidstijden is een economisch delict.
3.1.3
Wet op de ondernemingsraden
De Wet op de ondernemingsraden (WOR) richt zich zowel tot de werkgever
als tot de werknemers(vertegenwoordiging, te weten de ondernemingsraad,
de personeelsvertegenwoordiging en de personeelsvergadering10).
In relatie tot de zorgplicht van de werkgever in het kader van arbeidsgerelateerde risico’s, springen de verplichtingen van de werkgever op het punt van
‘de arbeidstijden’ en ‘de veiligheid, de gezondheid en het welzijn’ van de
werknemers het meest in het oog. Zo dient de werkgever (ondernemer) de
OR om advies te vragen (artikel 25) bij voorgenomen besluiten over:
Dit is zéér kort samengevat. Een uitvoeriger beschrijving is te vinden in het SER-advies Herziening
Rijtijdenbesluit 1977, publicatienr. 95/10, Den Haag 1995, pp. 11 en 12.
10 Zie over de verplichting tot instelling van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en het houden van een personeelsvergadering: Voorbeeldreglement ondernemingsraden, SER,
Den Haag 1998, p. 13 e.v. Bij het Voorbeeldreglement is tevens de tekst van de WOR opgenomen.
9
24
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
– een belangrijke wijziging van de werkzaamheden van de onderneming
(bijvoorbeeld automatisering en het gebruik van andere productiemethoden);
– de invoering of wijziging van een belangrijke technologische voorziening;
– het treffen of wijzigen van beleidsmatige en organisatorische voorzieningen in verband met het milieu (onder meer milieuzorgsystemen).
Voorts behoeft de ondernemer de instemming van de OR (artikel 27) bij voorgenomen besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
– een werktijdregeling;
– een regeling op het gebied van de veiligheid, de gezondheid of het welzijn
in verband met de arbeid;
– een regeling op het gebied van het ziekteverzuim11.
De OR heeft de taak, zoveel als in zijn vermogen ligt, de naleving te bevorderen van de voorschriften op het gebied van de arbeidsvoorwaarden en van de
veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid van de in
de onderneming werkzame personen (artikel 28). Daarnaast bevordert de OR
naar vermogen de zorg van de onderneming voor het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van beleidsmatige en organisatorische voorzieningen in verband met het milieu.
Bij bespreking van de zorgplichten op grond van de Arbowet hierboven is erop gewezen dat de wetgever het arbeidsomstandighedenbeleid in ondernemingen ziet als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en
werknemers. De gezamenlijkheid van de verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden komt mede tot uitdrukking in de in de WOR voorziene medezeggenschap van werknemers omtrent het arbeidsomstandighedenbeleid van de werkgever12.
Zowel bij het adviesrecht als bij het instemmingsrecht van de OR is voorzien
in de mogelijkheid van een ‘bijzondere’ procedure bij de rechter in respectievelijk artikel 26 en artikel 27 WOR.
Daarnaast bevat artikel 36 een ‘algemene’ geschillenregeling, die onder
meer bepaalt dat de ondernemer en de OR de kantonrechter kunnen vragen
te bepalen dat de andere partij gevolg dient te geven aan hetgeen bij of
krachtens de WOR is bepaald. De kantonrechter kan de ondernemer (of de
OR) verplichten bepaalde handelingen te verrichten of juist na te laten.
11 Hetzelfde geldt voor de pvt die krachtens wettelijke verplichting is ingesteld (onderneming vanaf
10 werknemers). Een door de ondernemer vrijwillig ingestelde pvt (onderneming met minder
dan 10 werknemers) heeft alleen instemmingsrecht ten aanzien van een werktijdregeling. Zie
hierover en over het adviesrecht van de pvt: Leidraad personeelsvertegenwoordiging, SER, Den Haag
1998, p. 15. De personeelsvergadering blijft hier verder buiten beschouwing.
12 Zie de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 879, nr. 3, p. 18).
25
Indien de ondernemer zich daar niet aan houdt, levert dat volgens de Wet op
de economische delicten een overtreding op.
3.1.4
Burgerlijk Wetboek
Naast de genoemde wet- en regelgeving bevat ook het Burgerlijk Wetboek (BW)
bepalingen voor werkgevers en werknemers terzake van zorgplichten bij het
laten verrichten, respectievelijk het verrichten van arbeid. Daarvan heeft de
bepaling omtrent het goed werkgever- en goed werknemerschap (artikel
7: 611) een meer algemene inhoud. Artikel 7: 661 regelt de aansprakelijkheid
van de werknemer voor schade die hij toebrengt bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Artikel 7: 658 ten slotte is specifiek toegesneden op de
verplichting van de werkgever te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De genoemde bepalingen zullen
hierna worden besproken, waarbij het zwaartepunt ligt bij artikel 7: 658.
3.1.4.1
Goed werkgever- en goed werknemerschap ex artikel 7: 611 BW
Artikel 7: 611 BW verplicht werkgever en werknemer zich als een goed werkgever en als een goed werknemer te gedragen. Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat (ook) de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer
wordt beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid13. Een precieze
grens tussen het bereik van het goed werkgeverschap en de hierna te bespreken specifieke zorgplicht van de werkgever ex artikel 7: 658 BW is niet te
trekken. In procedures rond arbeidsongevallen doen werknemers bovendien
regelmatig een beroep op artikel 7: 61114. De norm van goed werkgeverschap
– en meer in het algemeen de vraag wat naar redelijkheid en billijkheid van
de werkgever kan worden verlangd – heeft in de rechtspraak meer invulling
gekregen dan de norm van goed werknemerschap15. Voorzover relevant in
het kader van dit advies besteedt deze paragraaf daaraan aandacht. In recente rechtspraak heeft ook de norm van goed werknemerschap meer invulling
gekregen16.
13 Wat de redelijkheid en de billijkheid van werkgever en werknemer vragen volgt uit artikel 3:12
BW: “Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen
en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.”
14 G.J.J. Heerma van Voss, Goed werkgeverschap als bron van vernieuwing van het arbeidsrecht, Reeks Vereniging voor Arbeidsrecht nr. 29, Deventer 1999, p. 96.
15 Daarbij gaat het veelal over veiligheidsnormen. Zie bijvoorbeeld: een arrest over een ongeval dat
een reclasseringsmedewerker thuis is overkomen (HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534) en een arrest
over een verkeersongeval waarbij werknemers betrokken raken (HR 12 januari 2001, NJ 2001,
253). Zie echter ook: een arrest over aansprakelijkheid voor psychisch letsel, bijvoorbeeld als
gevolg van onheuse bejegening (HR 30 januari 1998, NJ 1998, 476).
16 Zie: HR 26 juni 1998, NJ 1998, 744. In dit arrest heeft de Hoge Raad zich wel uitgesproken over de
betekenis van artikel 7: 611 voor het goed werknemerschap. Ook in lagere rechtspraak is de norm
van goed werknemerschap thans ingevuld.
26
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
3.1.4.2
Zorgplicht en aansprakelijkheid werkgever ex artikel 7: 658 BW 17
Onder de wettelijke bepalingen inzake de zorgplicht van de werkgever neemt
artikel 7: 658 BW een geprononceerde plaats in. Kort gezegd regelt het artikel de verplichtingen van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer en stelt het de werkgever die deze verplichtingen
niet is nagekomen aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
Artikel 7: 658 maakt deel uit van de bepalingen omtrent de arbeidsovereenkomst (Boek 7, titel 10 BW). Dezelfde verplichtingen rusten echter op degene
die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door iemand met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft (bijvoorbeeld de inlener
van een arbeidskracht).
Artikel 7: 658 bevat dwingend recht: er kan niet ten nadele van de werknemer van worden afgeweken.
Voorafgaand aan een weergave van enkele hoofdlijnen van artikel 7: 658, mede
op basis van jurisprudentie18, volgt hierna de letterlijke tekst van dit artikel.
Artikel 7: 658 BW
– De werkgever is verplicht de lokalen,
werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede voor
het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de
werknemer in de uitoefening van
zijn werkzaamheden schade lijdt.
– De werkgever is jegens de werknemer
aansprakelijk voor de schade die de
werknemer in de uitoefening van
zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij
aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of
dat de schade in belangrijke mate het
gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
– Van de leden 1 en 2 en van hetgeen titel 3 van Boek 6 bepaalt over de aansprakelijkheid van de werkgever kan
niet ten nadele van de werknemer
worden afgeweken.
– Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten
door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze
persoon in de uitoefening van zijn
werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen
van vorderingen op grond van de eerste zin van dit lid.
17 Artikel 7: 658 is in 1997 in de plaats getreden van artikel 1638x (oud) BW. De jurisprudentie inzake artikel 1638x is in artikel 7: 658 gecodificeerd.
18 Zie ook: S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer 2000.
27
Karakter aansprakelijkheid werkgever
Artikel 7: 658 lid 1 vestigt schuldaansprakelijkheid: de werkgever is aansprakelijk indien hij toerekenbaar tekortschiet in zijn zorgverplichting.
Basis zorgplicht en aansprakelijkheid werkgever
De verplichting van de werkgever de werkzaamheden zodanig te organiseren
dat de werknemer is beschermd tegen aan zijn arbeid verbonden veiligheidsen gezondheidsrisico’s vloeit voort uit de sociaal-economische positie van de
werkgever ten opzichte van zijn werknemer (de afhankelijkheid van de werknemer in arbeid en diens afhankelijkheid van de arbeid). Voorts houdt de
zorgplicht nauw verband met de zeggenschap van de werkgever over de
werkplek en zijn bevoegdheid de werknemer aanwijzingen te geven terzake
van de (wijze van) uitoefening van diens werkzaamheden19 (artikel 7: 660
BW).
Reikwijdte zorgplicht en aansprakelijkheid werkgever
Op grond van artikel 7: 658 is de werkgever verplicht de nodige maatregelen
te nemen ter voorkoming van schade aan de persoon of goederen van de
werknemer door onveilige lokalen, werktuigen en gereedschappen of door
een ondeugdelijke organisatie van de werkzaamheden20. De reikwijdte van
de zorgplicht van de werkgever wordt onder meer bepaald door regels op het
terrein van de arbeidsomstandigheden en door de wijze waarop de zorgplicht in de jurisprudentie nader is ingevuld. In dit kader zijn onder meer
van belang de zogenoemde ‘Kelderluikfactoren’, dat wil zeggen de regels die
de Hoge Raad in het ‘Kelderluikarrest’ heeft gesteld21. In dat arrest heeft de
Hoge Raad aangegeven op welke vier punten moet worden gelet bij de vraag
in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
gevaarlijk is. De eis kan worden gesteld dat hij a) rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en b) met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Volgens de Hoge Raad moet daarbij worden gelet op:
– de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de
vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht;
– de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan;
– de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben;
– de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen.
Ook in andere arresten heeft de Hoge Raad de reikwijdte van de zorgplicht
verder ingevuld.
19 HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534.
20 Ook immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6: 106 BW.
21 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136.
28
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
In een arrest over asbestose besliste de Hoge Raad dat niet alleen, maar vooral wanneer wettelijke regels met betrekking tot de gevaren van door de werkgever te produceren of te verwerken stoffen ontbreken of onvoldoende zijn
uitgewerkt, op de werkgever de verplichting rust te onderzoeken welke gevaren die stoffen kunnen opleveren voor de werknemers22. De werkgever zal
zich tijdig op de hoogte moeten stellen van eventuele gegevens die in het
licht van zijn zorgverplichtingen van belang kunnen zijn. Dit brengt mee dat
de werkgever bij door dergelijke gevaren toegebrachte schade dient aan te geven of hij zich, bijvoorbeeld door deskundigen, tijdig heeft laten voorlichten
over gevaren van de stof en de te treffen voorzieningen, dan wel waarom dat
onderzoek of die voorzieningen redelijkerwijs niet van hem konden worden
gevergd. Naar gelang van de omstandigheden kan relevant zijn of over het
desbetreffende gevaar informatie buiten Nederland al eerder bekend was.
Over de vraag vanaf welk moment van de werkgever mag worden gevergd
dat hij maatregelen treft, gericht op het voorkomen van de ziekte door blootstelling aan schadelijke stoffen (i.c. asbest) heeft de Hoge Raad uitgesproken dat
dit van de omstandigheden afhangt. Daarbij zijn onder meer van belang welke mate van zekerheid in de medische wetenschap bestaat omtrent risico’s
van de blootstelling aan een stof en het gevaar voor het ontstaan van een bepaalde ziekte, de omstandigheid of het gaat om een stof waarvan al andere
schadelijke werkingen bekend zijn, alsmede de ernst van het gevaar. Voorts
moet rekening worden gehouden met enig tijdsverloop dat gemoeid kan zijn
met het door de werkgever te verrichten onderzoek23.
Reikwijdte zorgplicht werkgever te beoordelen naar de toentertijd geldende normen
In recente asbestzaken heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de vraag of de
werkgever heeft gehandeld in strijd met zijn zorgverplichtingen moet worden beoordeeld naar de in de betrokken periode geldende normen, die wanneer
wettelijke normen ontbreken of onvoldoende zijn uitgewerkt, mede worden
bepaald door de toentertijd geldende maatschappelijke opvattingen24. Dit echter
met dien verstande dat de werkgever die tekort is geschoten in zijn zorgverplichtingen zich er niet op kan beroepen dat destijds:
– een bepaalde handelwijze of het werken met bepaalde materialen gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard was;
– in andere vergelijkbare bedrijven de desbetreffende veiligheidsmaatregelen ook niet zijn getroffen;
22 HR 6 april 1990, NJ 1990, 573.
23 HR 25 juni 1993, NJ 1993, 686.
24 In het METRO-rapport (pp. 31 en 32) en de daar aangehaalde literatuur wordt erop gewezen dat
het hier niet gaat om aansprakelijkheid met terugwerkende kracht: het toepassen van hedendaagse normen op situaties uit het verleden. Het gaat om een beoordeling op basis van destijds
geldende normen en inzichten, zij het dat deze wel eens strenger kunnen zijn dan werd gedacht.
29
– een bepaalde handelwijze of het gebruik van een bepaald materiaal van
overheidswege was voorgeschreven;
– de Arbeidsinspectie geen verdergaande maatregelen heeft voorgeschreven
of aanbevolen.
Al deze omstandigheden doen niet af aan het feit dat de werkgever, die wist
of moest weten van de gevaren van het volgen van een bepaalde handelwijze
of het werken met bepaalde materialen, verplicht was veiligheidsmaatregelen te nemen ter voorkoming van die gevaren25.
Gevaren die bekend zijn of behoren te zijn
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de werkgever verplicht tot
het nemen van veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van gevaren die hem
bekend zijn of hem bekend behoren te zijn. Hij is in beginsel niet aansprakelijk
voor niet kenbare gevaren.
Door tekortschieten in zijn verplichtingen maatregelen te treffen voor bekende gevaren, loopt de werkgever echter het risico dat hij ook aansprakelijk
wordt geacht voor een hem tezelfdertijd onbekend (niet kenbaar) gevaar. Indien de werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die vereist zijn met het oog op de bekende gevaren, is hij aansprakelijk voor de gezondheidsschade van de werknemer, ook al heeft die nalatigheid geleid tot
de verwezenlijking van een hem toen niet bekend gevaar. Dit is alleen anders,
indien de werkgever aannemelijk maakt dat het nemen van de destijds vereiste veiligheidsmaatregelen de verwezenlijking van het toentertijd onbekende gevaar dat zich vervolgens heeft voorgedaan, niet had kunnen voorkomen. In een arrest van 199326 overwoog de Hoge Raad hierover: “Indien de
werkgever tekort is geschoten in zijn verplichting om al die veiligheidsmaatregelen te
nemen welke waren vereist met het oog op de hem bekende gevaren van het werken met
asbest en dit verzuim de kans dat de werknemer een tot een mesothelioom leidend asbestkristal zou binnenkrijgen, in aanmerkelijke mate heeft verhoogd, is de werkgever
[…] voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk, ook al heeft die nalatigheid
geleid tot de verwezenlijking van een hem toen niet bekend gevaar (mesothelioom).
Zulks is slechts anders, indien de werkgever aannemelijk maakt dat het nemen van de
destijds vereiste veiligheidsmaatregelen de verwezenlijking van het gevaar van mesothelioom niet had kunnen voorkomen.”
Het redelijkerwijs-criterium
Artikel 7: 658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen het in dit artikel bedoelde gevaar. Het artikel heeft slechts
de strekking de werknemer in zoverre tegen dit gevaar te beschermen als re-
25 HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 683.
26 HR 25 juni 1993, NJ 1993, 686.
30
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
delijkerwijze in verband met de arbeid gevergd kan worden27. Niet elke schade
die had kunnen worden voorkomen, kan ten laste van de werkgever worden
gebracht. De zorgplicht is begrensd en een van de factoren die daarbij een
rol spelen zijn de kosten van voorzorgsmaatregelen28. Indien die prohibitief
hoog zijn, behoeven de maatregelen niet te worden getroffen.
Schade, geleden in de uitoefening van de werkzaamheden
De werkgever is aansprakelijk voor de schade die de werknemer overkomt in
de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever. Het vereiste dat
de schade de werknemer ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ is overkomen, moet ruim worden uitgelegd29. Ook indien de werknemer krachtens
zijn arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht bij een derde is daarvan
sprake. Daaraan kan niet afdoen dat de werknemer bij het verrichten van die
werkzaamheden mogelijkerwijs is afgeweken van de hem gegeven opdracht30.
Artikel 7: 658 betreft de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn
werkzaamheden lijdt, niet de schade die de werknemer heeft geleden maar
waarvan niet vaststaat dat de werknemer haar, in de zin van het tweede en
het vierde lid van die bepaling, in de uitoefening van zijn werkzaamheden
heeft geleden31.
Verval aansprakelijkheid werkgever
Volgens lid 2 van artikel 7: 658 kan de werkgever zich (uitsluitend) van vermeende tekortkomingen in de zorgplicht bevrijden indien hij aantoont dat
hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen. In een arrest van 1999
heeft de Hoge Raad gewezen op de mogelijkheid dat de werkgever (die niet
aan die verplichtingen heeft voldaan of althans niet kan aantonen dat hij
daaraan heeft voldaan) zich ook kan bevrijden indien hij kan aantonen dat
nakoming van de in lid 1 genoemde verplichtingen de schade – i.c. een ongeval – niet zou hebben voorkomen (ontbreken oorzakelijk verband ongeval en
niet-nakoming zorgplicht)32.
Eigen schuld werknemer
Indien de werkgever er niet in slaagt zich te bevrijden, is hij aansprakelijk
tenzij hij bewijst dat de schade (i.c. een ongeval) in belangrijke mate het gevolg
is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Het gaat hier om een
27 HR 19 oktober 2001, NJ 2001, 663.
28 S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Deventer 2000, p. 38.
29 Echter niet zo ruim dat woon-werkverkeer ook daaronder zou vallen; HR 16 november 2001,
NJ 2002, 71.
30 HR 15 december 2000, NJ 2001, 198.
31 HR 26 januari 2001, NJ 2001, 597.
32 HR 10 december 1999, NJ 2000, 211.
31
bijzondere vorm van ‘eigen schuld-verweer’, die afwijkt van de ‘eigen schuldbepaling’ van artikel 6: 101 BW33.
De aansprakelijkheid van de werkgever – en daarmee zijn vergoedingsplicht –
vervalt slechts indien de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of
bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van ‘in belangrijke mate’ is pas
sprake als de gedragingen van de werknemer […] in zodanige mate tot het ongeval hebben bijgedragen dat het tekortschieten van de werkgever in diens
verplichtingen (zorgplicht) daarbij als oorzaak in het niet valt34. Voorts
wordt ‘bewuste roekeloosheid’ slechts aangenomen indien de werknemer
zich onmiddellijk voorafgaande aan het ongeval ook daadwerkelijk bewust
was van het roekeloze van zijn gedrag35.
In de rechtspraak wordt op ‘eigen schuld’ van de werknemer, niet zijnde opzet
of bewuste roekeloosheid als boven bedoeld, geen acht geslagen. Mede gezien de
strekking van artikel 7: 658 werknemers te beschermen tegen de neiging in
de dagelijkse routine niet steeds de vereiste voorzichtigheid in acht te nemen, is dat niet anders indien de werknemer een onnodig en verwijtbaar
risico heeft genomen36.
De Hoge Raad heeft zijn vaste jurisprudentie op dit punt nog eens bevestigd
in een recent arrest van 9 november 200137. In deze casus ging het om ‘eigen
schuld’ van de werknemer en ‘mede-schuld’ van een andere werknemer. De
Hoge Raad overwoog dat in een geval als het onderhavige, waarin een werknemer in het kader van de uitvoering van de hem opgedragen werkzaamheden letsel oploopt als gevolg van zowel een gevaarscheppende handeling van
een andere werknemer waarvoor de werkgever (…) aansprakelijk is, als van eigen schuld van de werknemer, de schade geheel voor rekening van de werkgever komt, tenzij de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of
bewuste roekeloosheid van de werknemer. De Hoge Raad voegde hier aan
toe: “Immers, nu de schade binnen een dienstverband wordt geleden en het
de werkgever is die in eerste instantie de arbeidsomstandigheden bepaalt,
eist de (…) billijkheid om de schuld van de werknemer die niet bestaat in
opzet of bewuste roekeloosheid voor rekening van de werkgever te laten komen.”
33 Volgens deze bepaling wordt bij schade die mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de
benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht in beginsel verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen, in evenredigheid met de mate
waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
34 HR 20 september 1996, NJ 1997, 198.
35 HR 11 september 1998, NJ 1998, 870.
36 HR 18 september 1998, NJ 1999, 45.
37 NJ 2002, 79. Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat in dit geval de werknemer de eis tot schadevergoeding tegen de werkgever niet baseerde op artikel 7: 658, maar ervoor koos zich te baseren op artikel 6: 170 BW (onrechtmatige daad). Zeer recent (4 maart 2002; nog niet gepubliceerd)
besliste de kantonrechter te Middelburg dat geconstateerd onvoorzichtig gedrag van de werknemer nog niet betekent dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7: 658 BW.
32
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
Voor vermindering van de aansprakelijkheid en daarmee van de vergoedingsplicht van de werkgever bij eigen schuld van de werknemer is geen ruimte. Is
er geen tekortkoming van de werkgever dan impliceert dit dat de werknemer geen recht heeft op schadevergoeding. Kan de werkgever daarentegen
niet aantonen dat hij de in lid 1 van artikel 7: 658 genoemde verplichtingen
is nagekomen en is geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid van de
werknemer, dan is de werkgever in beginsel volledig aansprakelijk38.
Stelplicht en bewijslast / causaal verband
Onder het oude recht (zie de aanhef van deze paragraaf) heeft de Hoge Raad
zich begin jaren negentig39 op het standpunt gesteld dat de werknemer die
stelt schade te hebben geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden,
dient te stellen en te bewijzen dat de werkgever onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen.
De zware bewijslast die dit uitgangspunt in beginsel op de werknemer legt,
werd echter in die zin gemitigeerd dat de werkgever die de stellingen van de
werknemer (die zich noodgedwongen tot hoofdlijnen zal moeten beperken)
betwist, de omstandigheden moet aangeven die meer in zijn sfeer liggen dan
in die van de werknemer.
In een arrest van eind 2000, waarin het ging om blootstelling aan schadelijke
stoffen concretiseerde de Hoge Raad deze regel aldus dat het niet aan de
werknemer, maar aan de werkgever is nadere gegevens omtrent de stoffen
en de blootstelling daaraan te verschaffen nu deze ‘in de sfeer van de werkgever’ liggen40. Indien een werknemer bij zijn werkgever is blootgesteld aan
voor de gezondheid schadelijke stoffen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade
lijdt.
In een asbestzaak waarin de Hoge Raad in 1993 uitspraak deed, besliste hij
dat het niet strookt met de strekking van de regeling omtrent zorgplicht en
aansprakelijkheid van de werkgever, het bewijsrisico dat de werknemer het
fatale asbestkristal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
heeft binnen gekregen gedurende de periode dat de werkgever onvoldoende
veiligheidsmaatregelen heeft genomen terwijl dit wel van de werkgever kon
worden verlangd, ten laste van de werknemer te brengen. De strekking van
die regeling brengt volgens de Hoge Raad ook mee dat de werkgever zich er
niet op kan beroepen dat de werknemer, die gedurende de gehele duur van
38 Zie echter de bovengenoemde mogelijkheid dat tussen het ongeval en de niet-nakoming van de
zorgplicht door de werkgever elk oorzakelijk verband ontbreekt.
39 HR 6 april 1990, NJ 1990, 573.
40 HR 17 november 2000, JAR 2000, 261.
33
zijn dienstverband is blootgesteld aan asbeststof, het fatale asbestkristal mogelijk heeft binnengekregen in een eerdere periode van zijn dienstverband,
toen de werkgever van het ontbreken van dergelijke maatregelen geen verwijt viel te maken41.
In een asbestzaak waarin de Hoge Raad begin 2001 uitspraak deed42, werd
namens de werknemer gesteld dat voor het bewijs dat de schade door de
werknemer is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voldoende
is dat komt vast te staan dat de werknemer aan asbest kan zijn blootgesteld.
Niet vereist is dat, naast het bewijs van het voorkomen van asbest binnen het
bedrijf in het algemeen, tevens komt vast te staan dat de werknemer daadwerkelijk is blootgesteld aan asbest.
De Hoge Raad oordeelde daar anders over: “Artikel 7: 658 betreft de schade die de
werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, niet de schade die de werknemer heeft geleden maar waarvan niet vaststaat dat de werknemer haar (…) in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden. Er bestaat geen goede grond om de
aansprakelijkheid van de werkgever uit te breiden in deze zin dat de werkgever ook
aansprakelijk is voor schade die de werknemer heeft geleden en ten aanzien waarvan
de mogelijkheid bestaat dat zij is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.”
De Hoge Raad voegt daaraan toe dat de strekking van artikel 7: 658 niet meebrengt dat in zaken waarin blootstelling aan asbest speelt, wordt afgeweken
van de ‘normale regels’ inzake de stelplicht en bewijslast.
In een arrest van december 200043 heeft de Hoge Raad de aan de stelplicht en
bewijslast van de werknemer te stellen eisen als volgt geformuleerd: “De werknemer die op grond van artikel 7: 658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal
dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever.”44
In een arrest van mei 2001 herhaalt de Hoge Raad – met verwijzing naar het
hierboven genoemde arrest van december 2000 – de regel dat de werknemer
die op grond van artikel 7: 658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever. De Hoge Raad voegt daar
in dit arrest echter aan toe dat “niet van de werknemer kan worden verlangd
dat hij ook aantoont hoe het ongeval zich heeft toegedragen of wat de oorzaak ervan is” 45.
HR 25 juni 1993, NJ 1993, 686.
HR 26 januari 2001, NJ 2001, 597.
HR 15 december 2000, NJ 2001, 198.
Ook de werknemer die zich niet (strikt) houdt aan de hem gegeven opdracht handelt “in de uitoefening van zijn werkzaamheden”.
45 HR 4 mei 2001, NJ 2001, 377. In een arrest van 29 juni 2001, NJ 2001, 476, overwoog de Hoge Raad
dat er onder bijzondere omstandigheden aanleiding kan zijn voor een andere bewijslastverdeling.
41
42
43
44
34
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast van de werkgever bepaalde de Hoge
Raad in het eerder genoemde arrest van december 199946 dat de werkgever
aansprakelijk is, tenzij hij aantoont:
– hetzij dat hij zijn zorgverplichting is nagekomen;
– hetzij dat nakoming van zijn zorgverplichting het ongeval niet zou hebben voorkomen.
3.1.4.3
Goed werkgeverschap en artikel 7: 658
In procedures rond arbeidsongevallen doen werknemers naast het beroep op
artikel 7: 658 regelmatig een bijkomend beroep op artikel 7: 611. De Hoge
Raad heeft in een arrest van 1989 beslist dat wanneer de werkgever niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn hier besproken specifieke zorgplicht,
er geen plaats is voor een op ‘gebruik en billijkheid’ dan wel op goed werkgeverschap in het algemeen rustende verplichting om aan een werknemer die
als gevolg van een hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen ongeval schade lijdt, een schadevergoeding of tegemoetkoming te betalen. De Hoge Raad acht een dergelijke verplichting met name onaanvaardbaar omdat daardoor, in strijd met de strekking van artikel 7: 658, op de
werkgever een aansprakelijkheid zou worden gelegd zonder dat sprake is van
een tekortkoming van zijn kant47.
In een recent arrest is gebleken dat de Hoge Raad artikel 7: 658 niet als exclusief beschouwt. In een geval waarin de werknemer de werkgever primair op
grond van de zorgplicht ex 7: 658 aansprakelijk stelde voor restschade besliste de Hoge Raad dat een werkgever onder omstandigheden jegens zijn werknemer aansprakelijk kan zijn voor diens schade, ook al is niet voldaan aan de
vereisten van artikel 7: 658 (op grond van ‘het stelsel van arbeidsrecht en hetgeen in verband daarmee naar de aard van de arbeidsovereenkomst voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid’) 48.
De zelfstandige betekenis van artikel 7: 611 is dus in het bijzonder gelegen in
gevallen die buiten het toepassingsbereik van artikel 7: 658 liggen, zoals (de
meeste) verkeersongevallen en ongevallen in de privé-situatie.
3.1.4.4
Aansprakelijkheid werknemer voor schade
Voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden
toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, bepaalt artikel 7: 661 het volgende. De
46 HR 10 december 1999, NJ 2000, 211.
47 HR 17 november 1989, NJ 1990, 572. Op het goed werkgeverschap kan wel de nakoming van andere – buiten het bereik van artikel 7: 658 BW vallende – verplichtingen worden gebaseerd zoals die
met betrekking tot psychische beschadiging van de werknemer (HR 1 juli 1993, NJ 1993, 667).
48 HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253.
35
werknemer is jegens de werkgever niet aansprakelijk, tenzij de schade een
gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer of wanneer
uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van de arbeidsovereenkomst, een andere verantwoordelijkheidsverdeling voortvloeit. Deze
bepaling is in hoge mate dwingend recht. Afwijking ten nadele van de werknemer is alleen mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en alleen voorzover
de werknemer verzekerd is.
3.1.4.5
Verjaring personenschade
Tot slot van dit overzicht van relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie op het gebied van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s een enkele algemene opmerking over de verjaring van rechtsvorderingen tot schadevergoeding.
Volgens artikel 3: 310 BW verjaart de vordering tot schadevergoeding vijf jaar
nadat de benadeelde bekend is geworden met de schade en met de aansprakelijke persoon en in elk geval na verloop van twintig jaar na de gebeurtenis
waardoor de schade is ontstaan (lid 1)49.
Is de schade het gevolg van blootstelling aan een gevaarlijke stof, dan verjaart de vordering tot schadevergoeding in elk geval na verloop van dertig
jaar na de veroorzakende gebeurtenis (lid 2).
Bij de Eerste Kamer is een wetsvoorstel aanhangig tot aanvulling van artikel 3: 310 BW, dat beoogt te voorkomen dat een vordering terzake van letsel
of overlijden verjaart voordat de gerechtigde de vordering geldend heeft
kunnen maken50. De achtergrond van dit wetsvoorstel is dat voorkomen
moet worden dat de vordering van gedupeerden al is verjaard voordat zij deze ooit hebben kunnen instellen vanwege de lange incubatietijd van de ziekte. In afwijking van de leden 1 en 2 van artikel 3: 310 verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door letsel of overlijden volgens dit wetsvoorstel slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor
aansprakelijke persoon bekend is geworden.
In een recente asbestzaak heeft de Hoge Raad over de nu nog bij schade als
gevolg van blootstelling aan een gevaarlijke stof geldende verjaringstermijn
van 30 jaar beslist dat deze termijn een objectief en absoluut karakter
draagt, maar dat dit niet wil zeggen dat deze termijn nooit op grond van
artikel 6: 2 lid 2 BW (onaanvaardbaarheid van een wettelijke regel op grond
49 Het criterium ‘bekend is geworden’ moet subjectief worden opgevat: degene die zich op de verjaring(stermijn) beroept zal moeten stellen en zonodig bewijzen dat de benadeelde daadwerkelijk
bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon; rechtbank Zutphen, 13 september 2001, JAR 2002, 13.
50 Eerste Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 26 824, nr. 162 (Wijziging regeling van bevrijdende verjaring in het BW voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden).
36
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
van redelijkheid en billijkheid) buiten toepassing zou kunnen blijven. “Gelet
op de belangen die deze regel beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang
van de rechtszekerheid, zal echter van onaanvaardbaarheid als in die bepaling bedoeld
slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn. Een zodanig uitzonderlijk geval
kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken
(hier: blootstelling aan asbest) inderdaad tot schade (hier: mesothelioom) zal leiden,
die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar
aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden
geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken.”
Volgens de Hoge Raad kunnen voor het al dan niet aannemen van een uitzonderlijk geval tal van omstandigheden een rol spelen, waaronder die of de
aansprakelijkheid (nog) door de verzekering is gedekt51.
3.2
Verantwoordelijkheid van de overheid
De verantwoordelijkheid van de overheid voor arbeidsrisico’s is mede gebaseerd op artikel 22 lid 1 van de Grondwet. Dit artikel stelt dat de overheid
maatregelen treft ter bevordering van de volksgezondheid. Dit betreft ook de
bescherming ervan.
De overheid heeft haar hoofdtaken op het terrein van arbeidsomstandigheden, volksgezondheid en gezondheidszorg, aan de uitvoering waarvan tal
van andere activiteiten verbonden zijn, als volgt verwoord52:
– het bevorderen van gezond gedrag van burgers, waaronder preventieve
activiteiten, onderzoek en voorlichting;
– het bieden van een basisniveau aan bescherming van de veiligheid, de
gezondheid en het welzijn van werknemers, te weten via regelgeving,
normering en handhaving;
– het oppakken van signalen uit de wetenschap en uit de praktijk over mogelijke schadelijke effecten en het omzetten ervan in effectief preventiebeleid53;
– het faciliëren en activeren van sectoren en bedrijven, zoals bij arboconvenanten;
– het snel en doortastend reageren op ingetreden gezondheidsrisico’s;
– het zorgen voor een adequate ordening van het zorg- en arbeidsomstandighedenstelsel, waarbinnen verschillende actoren aanspreekbaar zijn op
hun taken.
51 HR 28 april 2000, NJ 2000, 430.
52 Op basis van: Ministerie van VWS, TK, vergaderjaar 1999-2000, 26 800 XVI, nr. 9, pp. 5, 9, 13 en 14.
En: Ministerie van SZW, Sociale Nota 2001, september 2000, p. 61 en TK, vergaderjaar 1993-1994, 23 646,
nr. 3, p. 37.
53 Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 323, nr. 12, p. 7 (zie ook de nrs. 13 en 14).
37
Uit de voorgaande taken blijkt dat de overheid in verschillende rollen bij arbeidsgerelateerde gezondheidrisico’s betrokken is: als wetgever, als handhaver van regelgeving en als stimulator en facilitator van arbeidsomstandigheden en gezondheidsbevordering door werkgevers en werknemers.
3.3
Aanpak van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s
Deze paragraaf bevat de beschrijving van de, voor de aanpak van zogeheten
nieuwe arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s, meest belangrijke en relevante elementen van de huidige arbo-infrastructuur. Eerst wordt aangegeven
wat met arbo-infrastructuur wordt bedoeld (3.3.1). Vervolgens komt een aantal elementen aan de orde van de aanpak door arbeidsorganisaties zelf
(3.3.2). Daarna volgt een beschrijving van een aantal elementen van de eerstelijns- (3.3.3), tweedelijns- (3.3.4) en derdelijnsdienstverlening (3.3.5).
3.3.1
Arbo-infrastructuur
Onder arbo-infrastructuur verstaat de raad het gehele stelsel van instrumenten, organisaties en hun activiteiten, gericht op het signaleren, voorkomen
en behandelen van arbeidsgerelateerde gezondheidsschade. Daarin neemt
de arbeidsorganisaties een centrale plaats in. Deze wordt ondersteund door
diverse andere organisaties, die samen de eerstelijns-, tweedelijns- en derdelijnsinfrastructuur rond deze arbeidsorganisaties vormen (zie kader).
Onder arbokennisinfrastructuur54 wordt verstaan de verzameling van organisaties in Nederland en hun onderlinge werkrelaties, die er gezamenlijk toe
bijdragen dat kennisproductie, -transfer, -implementatie en -evaluatie op het
terrein van arbeidsomstandigheden plaatsvinden. Arbo-infrastructuur gaat
uitsluitend over de netwerkstructuur van organisaties en hun relaties; arbokennisinfrastructuur omvat het kennismanagement binnen die infrastructuur
en de kennisoutput55.
Arbo-infrastructuur
Binnen de arbo-infrastructuur wordt
onderscheid gemaakt tussen de eerste-,
tweede- en derdelijnsdienstverlening.
De eerstelijnsdienstverlening bestaat uit
organisaties die individuele bedrijven
rechtstreeks ondersteunen. Deze dienstverlening wordt in de praktijk voornamelijk verzorgd door arbodiensten en is
in het algemeen geheel gericht op de
concrete ondersteuning van de zorg
54 Definitie opgenomen in het Instellingsbesluit Arbo Platform, Staatscourant, 30 augustus 2000,
nr. 176.
55 Beschrijving en analyse van de Arbeidsomstandighedenkennisinfrastructuur in Nederland, onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Arbeid,
oktober 2000.
38
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
voor arbeidsomstandigheden. De tweedelijnsdienstverlening wordt geleverd door
een waaier van dienstverleners, zoals
onderzoeksinstellingen, brancheorganisaties, beroepsverenigingen, normalisatie- en certificerende instellingen en
overige kennisinstellingen. De dienstverlening uit de tweede lijn is in het algemeen gericht op individuele arbeidsorganisaties en arbodiensten (eerste
lijn), maar daarnaast ook op de over-
3.3.2
heid en op werkgevers- en werknemersorganisaties. Deze laatste categorie
vormt samen met instellingen als de Gezondheidsraad, de Stichting van de Arbeid en de SER de derdelijnsdienstverlening. Zij richten hun dienstverlening
primair op alle betrokken organisaties.
Bron: Arbo Platform, SER-advies Tweedelijnsinfrastructuur arbeidsomstandigheden (97/35), SZW-rapport Beschrijving en analyse van de arbeidsomstandighedenkennisinfrastructuur in NL (okt. 2000).
Aanpak door arbeidsorganisaties
In de beschrijving van de verantwoordelijkheidsverdeling binnen arbeidsorganisaties is reeds aangegeven dat arbeidsorganisaties zelf verantwoordelijk
zijn voor een veilige werkomgeving binnen hun organisatie. Vanuit die verantwoordelijkheid is het vooral de werkgever die preventieve maatregelen
neemt. Deze paragraaf over de aanpak van nieuwe arbeidsgerelateerde gevaren voor de gezondheid beoogt niet al deze maatregelen te beschrijven. De
paragraaf volstaat met een schets van drie wettelijk voorgeschreven generieke instrumenten, te weten de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), het
periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (Pago) en het arbeidsomstandighedenspreekuur.
Risico-inventarisatie en -evaluatie
In paragraaf 3.1 is aangegeven dat de werkgever verplicht is op grond van de
Arbowet een arbobeleid te voeren dat gebaseerd is op een inventarisatie en
evaluatie van gevaren (RI&E), waarvan een plan van aanpak met maatregelen
ter voorkoming en beperking van deze gevaren onderdeel uitmaakt (artikel 4
lid 1 Arbowet). Van belang voor de aanpak van nieuwe arbeidsgerelateerde
gevaren is dat hij hiertoe ook verplicht is als de opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of -omstandigheden of de stand van de wetenschap daartoe aanleiding geven (artikel 4 lid 2). Daar waar nieuwe gevaren ontstaan
zouden ze via de RI&E gesignaleerd, voorkomen of beperkt moeten worden.
De RI&E is daarmee een cruciaal onderdeel van de huidige aanpak van arbeidsgerelateerde risico’s.
Periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Een andere verplichting van de werkgever is het houden van een periodiek
arbeidsgezondheidskundig onderzoek (Pago; artikel 18 Arbowet). Dit onderzoek is erop gericht de risico’s die de arbeid met zich meebrengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Een Pago is erop gericht een beoordeling
te geven van de relatie tussen enerzijds gezondheidsaspecten en -klachten en
39
anderzijds de arbeid en de arbeidsrisico’s. De Arbowet schrijft niet voor welke aspecten en klachten in het onderzoek bekeken moeten worden, noch hoe
vaak een werkgever de werknemer in de gelegenheid moet stellen een Pago
te ondergaan. Tot slot zij opgemerkt dat werknemers niet verplicht zijn aan
het onderzoek deel te nemen.
Arbeidsomstandighedenspreekuur
De werkgever is op grond van de Arbowet verplicht een arbeidsomstandighedenspreekuur (artikel 14 Arbowet) in te stellen. Dit spreekuur is bedoeld om
werknemers in de gelegenheid te stellen in een vroegtijdig stadium beginnende gezondheidsklachten aan de orde te stellen. Ook dit instrument
maakt een belangrijk onderdeel uit van de aanpak van nieuwe arbeidsgerelateerde gevaren, omdat ook het spreekuur aanleiding kan geven tot het signaleren van deze gevaren.
3.3.3
Elementen uit eerstelijnsdienstverlening
De werkgever is op grond van de Arbowet sinds 1998 verplicht voor een aantal wettelijke kerntaken gebruik te maken van een gecertificeerde arbodienst, namelijk bij:
– de risico-inventarisatie en -evaluatie;
– de ziekteverzuimbegeleiding;
– het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (Pago);
– het arbeidsomstandighedenspreekuur;
– de aanstellingskeuring.
De dienstverlening van arbodiensten hoeft niet beperkt te blijven tot ondersteuning bij de wettelijk verplichte taken. Ook werken arbodiensten niet uitsluitend voor individuele arbeidsorganisaties. Zij verrichten ook opdrachten
voor bijvoorbeeld brancheorganisaties en sectoren.
3.3.4
Elementen uit tweedelijnsdienstverlening
Ondersteuning branche- en sectororganisaties
Een aantal branche- en sectororganisaties ondersteunt zijn leden met gerichte praktijkadviezen op diverse terreinen van arbeidsomstandigheden56. Het
kan gaan om advisering over de stand van de techniek, over arbeidsgerelateerde gevaren voor de gezondheid of over het voorkomen van gezondheidsklachten. Een aantal branches of sectoren ontwikkelt daarnaast instrumenten voor preventie. Ook vervullen zij een rol op het terrein van voorlichting
en informatie-uitwisseling.
56 Bekende voorbeelden zijn de werkzaamheden van de Stichting Arbouw en de Stichting Bgz Wegvervoer.
40
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
Kennisinstellingen arbeidsomstandigheden
In zijn advies over de tweedelijnsinfrastructuur arbeidsomstandigheden
heeft de raad een (niet uitputtend) overzicht opgenomen van kennisinstellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden57. Het betreft instellingen op
het terrein van wetenschappelijk en toegepast onderzoek, waaronder epidemiologisch onderzoek. Andere diensten en producten die deze instellingen
leveren zijn ontwikkeling, opleiding, kennisoverdracht, voorlichting, informatie en monitoring.
Registratie en signalering door Nederlands Centrum voor Beroepsziekten
Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) verricht verschillende
activiteiten. Op het terrein van de nieuwe arbeidsrelevante beroepsziekten
zijn vooral het centrale meldpunt voor beroepsziekten en het jaarlijks te verschijnen Signaleringsrapport Beroepsziekten van belang. Arbodiensten zijn
verplicht beroepsziekten te melden bij het NCvB, dat deze beroepsziekten registreert (artikel 9 Arbowet). Deze gegevens vormen samen met buitenlandse
gegevens over beroepsziekten, wetenschappelijke literatuur, internetinformatie en casuïstiek de basis voor het signaleringsrapport. Dit rapport bevat
beleidsrelevante informatie over voorkoming, verspreiding en trends van beroepsziekten, waaronder ‘nieuwe risico’s voor de gezondheid’58, in diverse
Nederlandse beroepsgroepen en bedrijfstakken. Tevens geeft het rapport een
overzicht van nieuwe wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in preventie, vroegdiagnostiek, behandeling en reïntegratie.
Naast de registratie van beroepsziekten en het signaleringsrapport houdt het
NCvB zich nog bezig met onderzoek en ontwikkeling op het terrein van diagnostiek en behandeling, het verstrekken van informatie, ondersteuning
aan artsen en het verzorgen van trainingen en opleidingen59.
Kenniscirculatie arbeidsomstandigheden door Arbo Platform
Het Arbo Platform, dat op 1 september 2000 is ingesteld, heeft de taak de
kennisuitwisseling op het gebied van arbeidsomstandigheden te bevorderen,
te coördineren en af te stemmen. Het platform streeft naar het optimaliseren van de informatievoorziening binnen de arbo-infrastructuur, zowel waar
het gaat om wetenschappelijke kennis als om praktijkkennis. Het doel daarvan is dat bestaande kennis breed toegankelijk wordt en wordt toegepast in
de praktijk.
57 SER-advies, Tweedelijnsinfrastructuur arbeidsomstandigheden, publicatienr. 97/35, Den Haag 1997,
bijlage 4.
58 Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Signaleringsrapport Beroepsziekten 2000, Amsterdam,
november 2000, p. 89.
59 Dit betreft activiteiten van een van de twee zogeheten Solvent Teams, dat (ex-)werknemers met
een vermoeden op chronisch toxische encephalopathie onderzoekt en begeleidt.
41
Kenniscirculatie door kenniscentra voor arbeidsrelevante aandoeningen
In Nederland zijn sinds 1 januari 2000 vier Kenniscentra voor arbeidsrelevante aandoeningen operationeel. De kenniscentra richten zich op longaandoeningen, psychische aandoeningen, huidaandoeningen en klachten aan het
bewegingsapparaat. De taak van deze kenniscentra is de brug te slaan tussen
kennisontwikkeling en kennistoepassing. Het doel hiervan is de kennis en
deskundigheid over de relatie tussen arbeid en gezondheid te vergroten. De
kenniscentra verzamelen relevante kennis, maken deze toegankelijk en verspreiden de kennis vervolgens onder bijvoorbeeld huisartsen, medisch specialisten, psychologen, bedrijfs- en verzekeringsartsen, bedrijfsverpleegkundigen en arbodiensten, opleidingsinstituten en werkgevers- en werknemersorganisaties.
De infrastructuur die de vier kenniscentra bieden wordt op korte termijn
versterkt met de in voorbereiding zijnde oprichting van 16 regionale samenwerkingsverbanden met daaraan gekoppeld Regionale Expertise Centra. Deze
centra moeten zorg gaan dragen voor de regionale afstemming en samenwerking bij arbeidsrelevante aandoeningen.
De kenniscentra en de regionale samenwerkingsverbanden werken in samenwerking met het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten en de Stichting Expertisecentrum voor Reïntegratie (STECR) samen onder de naam Medwerk aan kennisuitwisseling.
3.3.5
Elementen uit derdelijnsdienstverlening
De derdelijnsdienstverlening op het terrein van de arbeidsomstandigheden
omvat een palet van diverse generieke activiteiten gericht op het voorkomen
en behandelen van arbeidsgerelateerde gezondheidsschade. Deze activiteiten worden geïnitieerd door organisaties die op landelijk niveau werkzaam
zijn, zoals de rijksoverheid, centrale werkgevers- en werknemersorganisaties,
maar ook adviesorganen als de Gezondheidsraad.
Drie elementen, die een belangrijk onderdeel uitmaken van de aanpak ter
voorkoming en behandeling van arbeidsgerelateerde gezondheidsschade,
worden hier kort belicht: de arboconvenanten, de monitoring van arbeidsomstandigheden, de relevante onderzoeksprogramma’s, en de normering en
de handhaving door de overheid.
Arboconvenanten
De overheid voert sinds 1998 beleid dat gericht is op het sluiten van zogeheten arboconvenanten. Daarin sluit de rijksoverheid een overeenkomst met
sociale partners in een bedrijfstak over de aanpak van bepaalde arbeidsrisico’s. Deze afspraken hebben meestal betrekking op doelstellingen, taakstellingen en termijnstelling. Activiteiten die in dat kader verricht moeten worden, kunnen neerkomen op het doen van onderzoek, het ontwikkelen van
branche-specifieke instrumenten, het toepassen van nieuwe arbeidsmidde-
42
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
len, het nemen van maatregelen ten aanzien van verzuimbegeleiding en vervroegde reïntegratie.
Op dit moment richt de convenantaanpak zich op de zeven grote arbeidsrisico’s: tillen, RSI, OPS, kwartsstof, allergene en carcinogene stoffen, geluid en
werkdruk. De overheid heeft per 15 oktober 2001 18 arboconvenanten gesloten. Het aantal intentieverklaringen om te komen tot een convenant is 2860.
Monitoring arbeidsomstandigheden
Informatie over arbeidsomstandigheden wordt op vele niveaus door verschillende organisaties gevolgd (zie kader). Het ministerie van SZW brengt deze
informatie samen en rapporteert hierover jaarlijks aan de Tweede Kamer.
Bronnen Arbomonitor
De monitoring van arbeidsrisico’s vindt
plaats op basis van:
– de arbomonitor van het CBS, bestaande uit de enquête beroepsbevolking
(EBB) en het periodiek onderzoek
leefsituatie (Pols), met informatie
over de arbeidsomstandigheden van
werknemers ten aanzien van de risico’s van geluid, tillen, werkdruk en
trillingen;
– de arbomonitor van de Arbeidsinspectie (AI), over arbobeleid in bedrijven voor fysieke belasting, psychische
belasting, schadelijk geluid en bepaalde gevaarlijke stoffen;
– het nationaal dosis registratie- en informatiesysteem (NRG), dat informatie bevat over de blootstelling van
werknemers aan ioniserende straling.
De monitoring van gezondheidseffecten
vindt plaats op basis van:
– het Pols van het CBS, met informatie
over gezondheidsklachten, ziekte en
artsenbezoek;
– het signaleringsrapport van het
NCvB, dat informatie bevat over beroepsziekten;
– de ongevallenregistratie (diverse uitvoerders), over ongevallen en letsel
door het werk;
– de ziekteverzuimstatistiek van het
CBS, die informatie bevat over het
ziekteverzuim;
– de statistiek arbeidsongeschiktheidsverzekering van het Lisv (huidige
UWV), die informatie bevat over arbeidsongeschiktheid, waaronder
naar sector en diagnose.
De monitoring van maatregelen vindt
plaats op basis van:
– de arbomonitor van de AI, met informatie over de naleving van bepalingen uit de arbowet;
– de convenantenmonitor van de AI,
die informatie bevat over de stand
van zaken in bedrijfstakken die een
convenant met de overheid hebben
gesloten;
– het arbodienstenpanel (TNO), met informatie over de praktijk van arbodienstverlening;
– de arbodienstenstatistiek van het
CBS, die informatie bevat over de personele bezetting, de omzet en de productie van arbodiensten;
– de monitor ‘certificatie’, die informatie bevat over de afgegeven certifica-
60 Ministerie van SZW, Arbobalans 2001, p. 21.
43
ten aan bedrijven of personen die
met de bescherming van werknemers te maken hebben;
– de Farbomonitor, die informatie bevat over het beroep en het beslag op
de Farboregeling;
– de monitor van CAO-afspraken van
de Arbeidsinspectie, die informatie
bevat over de inhoud van CAO’s,
waaronder afspraken over arbeidsomstandigheden;
– overig convenantsonderzoek, met informatie over diverse aspecten van
arboconvenanten.
Bron: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Onderzoeksprogramma’s
Een ander relevant onderdeel van de aanpak van arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico’s zijn de aan de overheid gerelateerde onderzoeken dan wel
onderzoeksprogramma’s. Dit betreft bijvoorbeeld:
– onderzoek in het kader van TNO-doelfinanciering van SZW, zoals naar gezondheidseffecten van gevaarlijke stoffen. Ook VWS heeft een TNO-doelfinanciering op het thema arbeid en gezondheid;
– onderzoek in het kader van het door VWS en (gedeeltelijk door) SZW gestimuleerde ZONMW-onderzoeksprogramma, waaronder de programma’s
Preventie, Gezond Leven, Sociaal Medische Begeleiding en Betere Zorg,
Tevreden Patiënt;
– onderzoek bij de NWO, zoals het deelprogramma Arbeidsgebonden problematiek (binnen het programma Chronisch Zieken) en het programma
Psychische vermoeidheid in de arbeidssituatie.
Normering en handhaving
De laatste elementen in de aanpak van arbeidsgerelateerde risico’s zijn de
normering, de handhaving en eventuele sanctionering door de overheid.
Normering heeft als doel een minimumbeschermingsniveau te kunnen garanderen. Normen komen dikwijls op basis van advisering door het bedrijfsleven tot stand. Handhaving van de regelgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden vindt plaats door de Arbeidsinspectie. Instrumenten
die deze daarbij kan inzetten zijn de eis tot naleving, de bestuurlijke boete,
het proces verbaal of de stillegging van het werk.
3.4
Verzekering
Dit advies concentreert zich wat het onderwerp ‘verzekering’ betreft op het
systeem van aansprakelijkheidsrecht en aansprakelijkheidsverzekering en
beschrijft dit kort. Hoewel dit advies geen aandacht besteedt aan andere relevante regelingen, komen deze regelingen hier omwille van het overzicht
toch kort aan de orde. Daarbij gaat het om socialezekerheidsregelingen, aan-
44
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
vullende arbeidsvoorwaardelijke regelingen en individuele particuliere verzekeringen.
Aansprakelijkheidsrecht en aansprakelijkheidsverzekering
Gelaedeerden kunnen financiële schade als gevolg van arbeidsgerelateerde
gezondheidsschade gecompenseerd krijgen via het aansprakelijkheidsrecht
(zie paragraaf 3.1.4.2). In het kader van dit advies is van belang dat de werknemer schade kan verhalen op de werkgever en deze schade ook vergoed
krijgt als de werkgever hiervoor aansprakelijk is. In tegenstelling tot de relevante socialezekerheidsregelingen, de aanvullende arbeidsvoorwaardelijke
regelingen en de individuele particuliere verzekeringen, kan de werknemer
via het aansprakelijkheidrecht ook immateriële schade vergoed krijgen.
In het aansprakelijkheidsrecht komt alleen die schade voor vergoeding in
aanmerking die een gelaedeerde niet elders vergoed heeft gekregen (denk
aan particuliere schadeverzekeringen) of kan krijgen (denk aan sociale zekerheid en andere uitkeringswetten). Feitelijk is het belang van het aansprakelijkheidsrecht voor gelaedeerden dus gelegen in de vergoeding van wat wel
wordt genoemd ‘de top van het inkomen’ en de immateriële schade.
De aansprakelijkheid voor financiële schade (i.c. het aansprakelijkheidsrisico) is door de meeste werkgevers afgedekt via de aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB)61. De AVB is een vrijwillige verzekering. Onder de
dekking van deze verzekering valt onder meer de aansprakelijkheid van de
werkgever voor financiële schade die de werknemer lijdt als gevolg van arbeidsgerelateerde ziekten of ongevallen en die niet of niet volledig al door
het stelsel van sociale zekerheid wordt vergoed. De specifieke polisvoorwaarden bepalen de materiële dekkingssfeer van de AVB.
Sociale zekerheid
De financiële schade die mensen lijden als zij arbeidsgerelateerde gezondheidsschade oplopen wordt in Nederland voor een belangrijk deel gedekt
door socialezekerheidsregelingen. De in omvang belangrijkste regelingen
zijn de Wulbz, de WAO, de AWBZ en de ZFW62:
– Op grond van artikel 7: 629 BW (Wulbz) dient de werkgever de inkomensschade bij ziekte te vergoeden tot 70 procent van het dagloon. Voor onder
meer flexwerkers geldt een vangnet-Ziektewet.
– Op grond van de WAO (werknemersverzekering) wordt de inkomensschade
bij arbeidsongeschiktheid vergoed van 14 tot 70 procent van het dagloon,
afhankelijk van het ao-percentage of -klasse en de leeftijd bij het intreden
van de arbeidsongeschiktheid.
61 Uit onderzoek blijkt dat 70 tot 90 procent van de werkgevers een AVB heeft afgesloten. Research
voor Beleid, in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Werkgeversaansprakelijkheid bij beroepsziekten, Leiden, maart 2001.
62 Tevens kunnen worden genoemd de ZW, de WAZ, de Wajong en de WTZ.
45
– Op grond van de AWBZ (volksverzekering) vergoedt de verzekeraar bijzondere ziektekosten (zoals gehandicaptenzorg).
– Op grond van de ZFW (gemengde verzekering) worden kosten van curatieve
zorg (zoals ziekenhuiszorg) vergoed aan bepaalde categorieën mensen met
een inkomen beneden de loon- en inkomensgrens.
De personele werkingssfeer van de verschillende regelingen verschilt. Grosso
modo geldt dat de verzekerde beroepsbevolking ingevolge deze regelingen
gedekt is tegen inkomensschade en ziektekosten.
Aanvulling sociale zekerheid via arbeidsvoorwaarden
Als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden kunnen werkgevers en werknemers aanvullingen op de wettelijke sociale zekerheid overeenkomen. Dit
geldt overigens niet voor een groep van circa 20% van de werknemers – in
hoofdzaak degenen die niet onder een CAO vallen, respectievelijk wier CAO
niet een dergelijke regeling bevat – en evenmin voor onder meer zelfstandigen en uitkeringsgerechtigden.
Een voorbeeld van een arbeidsvoorwaardelijke aanvulling is de WAO-hiaatverzekering die werknemers veelal via hun werkgever kunnen afsluiten. Een
ander voorbeeld is de huidige arbeidsvoorwaardelijke regeling met betrekking tot de aanvullingen op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting bij
ziekte in het eerste ziektejaar63. Een derde voorbeeld is de vrijwillige werkgeversbijdrage aan de ziektekostenpremie voor de polis van werknemers.
Aanvullende individuele verzekeringen
Een andere manier waarop niet door socialezekerheidsregelingen gedekte
schade wordt (bij)verzekerd is via (aanvullende) individuele particuliere inkomensdervings- en ziektekostenverzekeringen. Voorbeelden hiervan zijn de
particuliere ziektekosten- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ook deze verzekeringen dekken inkomensschade en ziektekosten.
63 Zie ook: Verklaring van de Stichting van de Arbeid inzake de bovenwettelijke aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting e.a., 22 maart 2002.
46
Download