Het Landschap Zoals overal ter wereld zijn er ook in Nederland allerlei verschillende landschappen. Vaak worden ze door de natuur gevormd. Denk maar aan het heuvellandschap in Limburg, het duinlandschap langs de Noordzeekust en het landschap langs de grote rivieren. Door natuurkrachten kan een landschap ook totaal veranderen. In het Zuiderzeegebied is dat vooral gebeurd door het poolijs, tijdens de één-na-laatste ijstijd en door stijging en daling van de zeespiegel. In de ijstijden was een groot deel van het water op aarde bevroren. Het peil van het zeewater was daarom erg laag. In warmere periodes smolten de ijskappen en steeg het zeewaterpeil. Ook mensen hebben door ingrepen in de natuur landschappen gevormd en veranderd. Door het bouwen van dijken, het verleggen van de loop van de rivier, het opwerpen van woonheuvels (terpen), het bedrijven van landbouw en nog veel meer menselijke activiteiten kan een landschap er in de loop der tijd heel anders uit gaan zien. Met de hand gemaakt Bijna de hele provincie Flevoland is "nieuw land", land door mensen gemaakt. Het "oude land" is land dat grensde aan de Zuiderzee. Je vindt er vissersplaatsen met havens en pakhuizen. Denk dan aan Harderwijk, Elburg, Enkhuizen en Kampen. In het nieuwe land liggen nog kleine stukjes "oud land": Wieringen, Urk en Schokland. Vroeger waren dat eilanden in de Zuiderzee. Het aardige van nieuw land is dat je het bijna helemaal kunt inrichten zoals je zelf wilt. Je hoeft in elk geval geen rekening te houden met dorpen die er al zijn, met rivieren, bossen of meren. Een polder kan dus eigenlijk op de tekentafel worden ontworpen en ingericht. De polders in het IJsselmeergebied zijn op die manier ontstaan, al is er natuurlijk ook heel veel vergaderd en gepraat met mensen die deskundig waren op een bepaald terrein. Vier IJsselmeerpolders De landschappen van de IJsselmeerpolders zijn eigenlijk helemaal door mensen, dus niet door de natuur, gevormd. Maar dat betekent niet dat al die polders er hetzelfde uitzien. Men had, bij de drooglegging van elke polder, telkens andere plannen met de grond. De Wieringermeer en de Noordoostpolder waren vooral bedoeld voor landbouw. Het verbouwen van gewassen voor de voedselvoorziening was erg belangrijk. Alleen op onvruchtbare grond en langs de wegen werden bomen geplant. De dorpen lagen verspreid over de polder op niet te grote afstand van elkaar. Op een landkaart van Nederland kun je zien dat de Noordoostpolder zonder randmeren tegen het vasteland aanligt. De Noordoostpolder ligt op een halve meter beneden "Normaal Amsterdams Peil" (NAP) in het oosten tot vierenhalve meter beneden NAP bij Urk. Na de drooglegging merkte men dat het grondwaterpeil in het noorden van Overijssel daalde. Het water stroomde ondergronds weg naar de polder en het aangrenzende land verdroogde. Dat is zelfs nu nog steeds een probleem. We weten nu dat het beter is om er een randmeer tussen te laten. Bij de nieuwste polders heeft men dat ook gedaan. Na de drooglegging van Oostelijk Flevoland werd nog driekwart en bij Zuidelijk Flevoland nog maar de helft van de grond bestemd voor landbouw. Woningbouw, industrie en aanleg van natuur- en recreatiegebieden werden steeds belangrijker. Dat had gevolgen die nu nog duidelijk te zien zijn in het landschap. In de nieuwste polders zijn veel bossen en natuurgebieden. Voorbeelden zijn het Larserbos op de plaats waar eerst het dorp Larsen zou komen en het natuurgebied de Oostvaardersplassen, dat eerst bestemd was voor zware industrie. Wieringermeer De Wieringermeer is de kleinste van de vier IJsselmeerpolders. Midden in de polder liggen drie dorpen: Wieringerwerf, Slootdorp en Middenmeer. Na de oorlog kwam Kreileroord er nog bij. De Wieringermeer viel droog in 1930. In die tijd had nog niet iedereen een fiets en auto's waren er nog bijna niet. Men vond het belangrijk dat de dorpen op loopafstand van elkaar zouden liggen. Dat is ook gebeurd. De Wieringermeer wordt drooggehouden door twee gemalen: "Lely" bij Medemblik en "Leemans" bij Den Oever. De Wieringermeer is een echte landbouwpolder. Het is een uitgestrekt gebied met akkers, doorsneden door kanalen en er is weinig bos ingeplant. Voor de inrichting had men niet veel geld en alles werd zo eenvoudig mogelijk gehouden. De winning van de nieuwe landbouwgrond was het belangrijkste. Noordoostpolder De Noordoostpolder viel droog in 1942. Het belangrijkste vervoermiddel was toen de fiets. Daarom was het in deze polder belangrijk dat de dorpen op fietsafstand van elkaar kwamen te liggen. In het centrum van deze tweede IJsselmeerpolder ligt Emmeloord. Er omheen liggen in een kring tien dorpen. De Noordoostpolder wordt drooggehouden door de gemalen "Buma" bij Lemmer, "Vissering" bij Urk en "Smeenge" bij Vollenhove. Ook de Noordoostpolder is een echte landbouwpolder. Men had in die tijd bepaalde ideeën over hoe een dorp eruit zou moeten zien. Stedenbouwkundigen en architecten werden erbij gehaald om dorpen, straten en huizen te ontwerpen. Vooral in Nagele kun je hiervan voorbeelden zien. Bij de boerderijen werden landarbeiderswoningen gebouwd. Totdat men merkte dat de landarbeiders liever in de dorpen, dichter bij elkaar en bij scholen en winkels wilden wonen. Daarom zijn er later geen landarbeiderswoningen meer bij de boerderijen gebouwd. Oostelijk en Zuidelijk Flevoland Na de tweede Wereldoorlog stond de inpoldering van het gebied ten zuiden van de Noordoostpolder op het programma. Het winnen van landbouwgronden was niet meer de enige reden hiervoor. Men zocht ook naar ruimte voor vestiging en uitbreiding van industrie, het bouwen van woningen voor mensen uit de grote steden en voor recreatie. Lelystad en vooral Almere waren vooral bedoeld als woonplaats voor mensen uit Amsterdam en omstreken. Lelystad moest het centrum worden van de polders Oostelijk en Zuidelijk Flevoland en de later in te polderen Markerwaard. Voor de inrichting van de polders zijn veel verschillende plannen gemaakt. In Oostelijk Flevoland waren, net als in de Noordoostpolder, tien dorpen gepland. Omdat veel mensen inmiddels een auto hadden, konden er minder maar wel grotere dorpen worden gebouwd op grotere afstand van elkaar. In Zuidelijk Flevoland liggen zelfs maar 2 plaatsen: Almere en Zeewolde. Markerwaard De inpoldering van de Markerwaard is voorlopig uitgesteld. Het eiland Marken werd in 1956 door een dijk met het vasteland van Noord-Holland verbonden. Daarna is alleen tussen Enkhuizen en Lelystad een dijk aangelegd, die voor de droog te leggen Markerwaard was bedoeld; er ligt nu een weg op. Het landschap van de Markerwaard bestaat dus vooral uit water. Alleen langs de randen, bij de dijk tussen Lelystad en Enkhuizen, is er een klein beetje land gemaakt: kleine eilandjes van zand tegen een dam van basaltkeien. Ze dienen als bescherming van de dijk maar ze zijn ook een mooi stukje "nieuwe natuur" waar allerlei moerasvogels zich thuis voelen. Van modder tot vruchtbaar land Voordat nieuwe poldergrond geschikt is voor gebruik moet er eerst van alles gebeuren. De nieuwe polder moet worden ontgonnen zodat de grond gebruikt kan worden voor landbouw, bouw van steden en dorpen, aanleg van wegen en recreatiegebieden enz.. Dat werk werd voorbereid en uitgevoerd door de Dienst der Zuiderzeewerken en Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. De eerste dienst bouwde de dijken en legde de wegen aan, de Rijksdienst was er vooral om de grond te ontginnen, de steden te bouwen en het land uit te geven aan boeren. In het begin is de grond nog erg nat. Het overtollige water moet uit de bodem. Dit gebeurt op twee manieren. In de eerste plaats door verdamping van het water via de lucht en riet en andere planten. In de tweede plaats door greppels en drainage. Doordat het water afgevoerd wordt of verdampt, daalt de bodem. We noemen dit inklinking. De bodem van de IJsselmeerpolders daalt op sommige plaatsen wel bijna anderhalve meter! Niet overal in de polder is de grond geschikt voor landbouw. Wel kan op sommige plaatsen door diepploegen (tot soms wel twee meter diep!) vruchtbare grond naar boven gehaald worden of vermengd met minder vruchtbare grond. Nieuwe poldergrond is de eerste jaren niet geschikt voor de verbouw van aardappelen en bieten. De machines die men erbij nodig heeft zijn te zwaar voor de drassige grond. De eerste jaren werden er daarom op de boerderijen van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders allerlei gewassen verbouwd om de grond geschikt te maken voor landbouw. Dit duurde minimaal vijf jaar, maar meestal een aantal jaren langer. 1e stap: Het land wordt ingezaaid met riet vanuit helikopters of vliegtuigjes. Riet verdampt veel water en de rietwortels maken de grond steviger en zorgt voor lucht in de grond. Er kunnen lichte machines over rijden. Riet houdt ook de groei van onkruid tegen. In het rietgewas worden greppels gegraven. 2e stap: Na (meestal) een paar jaar wordt het riet verbrand en wordt koolzaad ingezaaid. In de begintijd was de polder in april één grote zee van felgeel bloeiende koolzaad. Door de verbouw van koolzaad verdampt er weer veel water en het onkruid wordt onderdrukt omdat koolzaad zo dicht op elkaar groeit. 3e stap: Verbouw van tarwe. 4e stap: Verbouw van gerst. 5e stap: Verbouw van haver. Na ongeveer drie jaar worden de greppels vervangen door drainagebuizen. In totaal duurt het wel 20 jaar voordat een hele polder klaar is voor normaal gebruik. In die periode verandert het landschap van de polder dus helemaal. Van een kale, natte, modderige vlakte ontstaat een ingericht land met bomenrijen, hoogspanningslijnen, een boerderij in de verte, een dorpje met een kerktoren. Grondgebruik Afhankelijk van de grondsoort wordt besloten welke gewassen erop verbouwd worden. Op de zwaarste kleigronden vind je grote akkerbouwbedrijven. Daar worden vooral suikerbieten, granen, aardappelen en uien verbouwd. Op de lichtere gronden, met meer zanddeeltjes tussen de klei, is verbouw van meer verschillende gewassen mogelijk. Je vindt er ook veeteeltbedrijven. Behalve de genoemde gewassen is deze grond ook geschikt voor tuinbouw en bloembollenteelt. In het oostelijk deel van de Noordoostpolder en rond Dronten zijn bovendien fruitteelt- en groente-bedrijven op de "volle grond" (d.w.z. niet in kassen). In alle polders is ook veel tuinbouw in kassen. Rondom Lelystad liggen veel "biologische landbouwbedrijven". Hier worden groenten geteeld zonder gebruik van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Natuur en recreatie In de drooggevallen polders heeft de natuur in het begin vrij spel. In moerassige gebied groeien al snel allerlei planten en er komen vogels en later ook andere dieren. Na de ontginning verandert dit. Het land wordt dan geschikt gemaakt voor gebruik, bijvoorbeeld landbouw. Er worden sloten en greppels gegraven, er wordt geploegd, er worden wegen aangelegd en nog veel meer. Plantengroei en dieren die er in het begin leven, verdwijnen grotendeels weer al komen er weer andere dieren voor in de plaats. In Flevoland heeft men op sommige plaatsen de moerasgebieden gewoon laten liggen. Men vindt het tegenwoordig heel belangrijk zulke natuurgebieden te hebben en ze te beschermen. Toch laat men de natuur niet overal ongestoord haar gang gaan. Door het regelen van het waterpeil in een gebied kun je er aan mee helpen dat er bepaalde planten kunnen gaan groeien. Men probeert een gebied zo te maken dat het aantrekkelijk is voor verschillende planten en dieren. De natuur wordt zo een handje geholpen. We noemen dit natuurbouw. Voorbeelden van natuurbouw in Flevoland zijn de vogelpleisterplaats "Kamperhoek", het weidevogelreservaat "de Kievitslanden" en het moerasvogelreservaat "Harderbroek". Verder zijn ook sommige landbouwgronden als natuurgebied belangrijk. Een heel belangrijk voorbeeld van natuurbouw is te zien in het gebied tussen Lelystad en Almere, langs de Oostvaardersdijk. Hier is na inpoldering een moerasgebied met plassen ontstaan. Het gebied tussen Lelystad en Almere werd niet helemaal drooggemalen omdat het wat dieper lag en zo kon het zich als natuurgebied ontwikkelen: de Oostvaardersplassen. Nu is het een moeras met een nat gedeelte van ongeveer 3600 ha, waar vooral moerasandijvie, lisdodde en riet groeien en een droger gedeelte van ongeveer 1900 ha met afwisselend weide en beboste gebieden. De Oostvaardersplassen zijn broedgebied geworden voor veel vogels. Er komen meer dan 200 soorten voor! We kunnen een hele opsomming geven: grauwe gans, lepelaar, blauwborst, baardmannetje, roerdomp, blauwe reiger, purperreiger en zilverreiger. Er is een grote aalscholverkolonie en het is hét gebied van de bruine en blauwe kiekendief, het symbool van Flevoland. ‘s Winters zijn er visarenden en zelfs zeearenden. Stickers van de kiekendief zie je op veel auto's in Flevoland. Om te voorkomen dat het droge deel van de Oostvaardersplassen te veel dichtgroeit met struiken en bos laat men er Heckrunderen en Konikpaarden grazen. Ook loopt er een grote kudde edelherten. Zij zorgen er voor dat vooral het struikgewas regelmatig wordt "gesnoeid". Het gebied groeit dan niet helemaal dicht en blijft daarmee aantrekkelijk voor veel verschillende soorten dieren. Verder wordt de natuur er helemaal met rust gelaten. Het kan dus gebeuren dat -als het een tijd bijna niet regent- de plassen zomaar droog komen te staan. De natuur moet het zoveel mogelijk zelf oplossen! Het landschap van de Oostvaardersplassen lijkt erg op het landschap van duizenden jaren geleden, toen hier nog bijna geen mensen woonden. Bouwstenen We zetten alle negen bouwstenen voor een polderlandschap nog eens op een rij. De dijk: dit zijn de muren van de polder, ze houden het water buiten. Bovenop de dijk staat altijd een gemaal waarmee overtollig water uit de polder wordt weg gepompt. De afwateringskanalen: dat zijn de sloten en vaarten waardoor het regenwater uit de polder wordt afgevoerd. De wegen, spoorwegen, elektriciteitskabels, vliegvelden enz. Dat noemen we de "infrastructuur". Al die dingen hebben iets met vervoer te maken: mensen (in auto´s, bussen of treinen), water (in waterleidingen), elektriciteit, rioolwater, telefoonverkeer, noem maar op. Hier horen dus ook weer kanalen bij, als ze bedoeld zijn voor scheepvaart. De steden en dorpen: de plaatsen waar veel mensen bij elkaar wonen met alles wat daarbij hoort aan winkels, fabrieken, enzovoort. De bossen, plantsoenen, al het groen: al de bomen en struiken die zijn aangeplant en die eigenlijk zorgen dat het landschap ook een echt landschap wordt. Door bomen langs een weg, een bos in de verte, de boomsingels rond boerderijen, krijgt het landschap diepte en kleur. Het landbouwgebied: dat spreekt voor zichzelf, de weiden en akkers, de boerderijen, de grazende koeien. Allemaal dingen die het karakter van een landschap kunnen bepalen. Recreatiegebied: een "bouwsteen" waar je misschien niet onmiddellijk aan zou denken maar toch één die wel belangrijk is en die in het landschap een eigen plek inneemt. De "poorten": typisch voor een polder, om er in te komen, moet je vaak over een brug of door een sluis. Die toegangspoorten kun je beschouwen als een aparte bouwsteen voor het landschap. De ruige gebieden: altijd blijven er wel brokjes water en land over waar niets mee gebeurt; vergeten stukjes waar niemand iets mee doet. In elke polder zul je deze negen bouwstenen tegenkomen. Ze zijn als de ingrediënten om een taart te bakken. Als je een snuifje meer van dit en een mespuntje minder van dat neemt, wordt het opeens een heel ander recept. Zo is het ook met het landschap: een beetje meer steden en dorpen, een vleugje meer bomen, een hapje minder landbouwgrond en het landschap krijgt een ander karakter. En daarom zijn ook de vier polders in de vroegere Zuiderzee heel verschillend van elkaar geworden.