Aandachtsgebied 80: Voorne-Putten - Rijksdienst voor het Cultureel

advertisement
Aandachtsgebied 80: Voorne-Putten
*Afgrenzing*
Het gehele gebied Voorne-Putten, met uitzondering van het moderne havengebied van Rotterdam
aan de zuidoever van de Nieuwe Waterweg en omstreken.
*Ontginnings- en bewoningsgeschiedenis*
**Voorne-Putten, met uitzondering van het duinengebied van Voorne **
Het gebied dat nu Voorne-Putten genoemd wordt, was aan het begin van onze jaartelling een
uitgestrekt veengebied dat werd doorsneden door vele kreken. Een aantal veenkernen zijn in de loop
der tijd aan elkaar gedijkt.
Het veengebied lag achter de strandwallen bij de toenmalige kust. De strandwallen vormden geen
gesloten gordel, maar werden onderbroken door diverse gaten, via welke het zeewater in tijden van
extreem hoge waterstanden het gebied kon binnendringen. Ook via de oude monding van de Maas,
die tot in de middeleeuwen nabij Brielle lag, kon het zeewater het gebied dat later Voorne-Putten werd
genoemd, bedreigen. Tijdens een periode van zeeinbraken en overstromingen werden delen van het
veen weggeslagen en werd een laagje klei afgezet op het resterende veen. Zo ontstond geleidelijk
een gebied dat bestond uit een vele kleine en grote (klei-op-)veeneilanden, die gescheiden werden
door tal van diepe en ondiepe kreken en geulen. De Bernisse was de diepste en één van de oudere
geulen.
Vermoedelijk waren de strandwallen van dit gebied vanaf de Romeinse tijd vrij intensief bewoond. Niet
alleen de strandwallen, maar ook het veen werd tussen de Romeinse tijd en de 5e eeuw, vermoedelijk
spaarzaam, bewoond.
Mogelijk vond er na de Romeinse tijd een teruggang in de bevolkingsdichtheid plaats, maar niet voor
lang. De hogere veeneilanden vormden een aantrekkelijk woongebied, blijkens het feit dat dit gebied
al sinds de 7e eeuw vrijwel continue bewoond is. In de schriftelijke bronnen is er dan sprake van de
handelsnederzetting Witla, die vermoedelijk ergens aan de zuidelijke oever van de Maasmond moet
hebben gelegen. Maar ook van deze nederzetting, die mogelijk tot in de 13e eeuw is blijven bestaan,
zijn vooralsnog geen resten teruggevonden.
*Woonfunctie*
De oudste, nog bestaande nederzettingen van Voorne-Putten vinden we langs de Bernisse. De
Bernisse vormde in de middeleeuwen namelijk de belangrijkste vaarroute tussen Holland en
Vlaanderen. In de loop van de middeleeuwen werden deze nederzettingen steeds welvarender en
groeiden uit tot kleine maar belangrijke havenstadjes, zoals Heenvliet, Simonshaven en Geervliet. Ook
het dorp Abbenbroek had een eigen haven. De nederzettingen Rockanje, Spijkenisse, Brielle en OostVoorne zijn eveneens in de middeleeuwen ontstaan: ze worden in de 13e eeuw al genoemd, maar zijn
vermoedelijk ouder.
In Oost-Voorne is in de middeleeuwen een vliedberg (kasteelberg) opgeworpen, waarop een vierkante
donjon of woontoren gestaan heeft. Deze zogenaamde Burcht van Oost-Voorne zal tegen het einde
van de 12e eeuw zijn gebouwd. De verhoging waar deze toren op stond is nog steeds zichtbaar,
evenals de gracht die om de verhoging heen was gebouwd. Ook het havenstadje Heenvliet heeft een
vliedberg, waarvan de gracht en het eilandje waarop de toren gestaan heeft, nog zichtbaar zijn.
Brielle werd vermoedelijk in de 13e eeuw gesticht langs de oude Maasstroom, bij de monding van de
geul de Goote. Het stadje groeide uit tot één van de belangrijkste havenstadjes van Holland. Brielle
had in de 14e eeuw al een gracht en stadspoorten en later werden brede wallen om de stad
aangelegd. Toen in de 16e eeuw de welvaart snel achteruit ging, verminderde het belang van Brielle.
Net als Brielle kreeg ook de middeleeuwse nederzetting Hellevoetsluis een militaire functie
toebedeeld: in de 16e eeuw werd er een versterkte marinehaven aangelegd. De stadjes hebben nog
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
lange tijd een belangrijke rol gespeeld bij de verdediging van respectievelijk de Maasmond en het
Haringvliet.
In de jongere middeleeuwse en nieuwtijdse polders zijn in de loop der tijd eveneens nederzettingen
ontstaan. De dorpen Oudenhoorn, Nieuwenhoorn, Zuidland en Hekelingen worden in de 14e eeuw al
genoemd. Vierpolders is een van de jongere dorpen op Voorne-Putten.
Al de genoemde nederzettingen zijn tot op de dag van vandaag blijven bestaan. Alleen het uiterlijk van
met name de havenstadjes is sinds de 16e eeuw sterk gewijzigd. Omdat de kreken, waaraan de
havenstadjes lagen, en ook de haven zelf geleidelijk aan verlandden, werden de havens vaak
omgevormd tot marktplein. Alleen Brielle en Hellevoetsluis bleven door de voortzetting van hun
militaire functie nog lang van bovenregionaal belang.
De druk op het landelijk gebied is hier groot, zoals blijkt uit de nieuwbouwwijken die bij vrijwel elke
nederzetting zijn aangelegd. Hierdoor is niet alleen de omvang van de oorspronkelijk middeleeuwse
nederzettingen sterk veranderd, maar ook het aanzien. Het contrast tussen het open landelijk gebied
en de beslotenheid van de oude nederzettingen is aan het vervagen. Deze ontwikkelingen zien we in
extreme mate bij Spijkenisse, waar de 20e-eeuwse stadsuitbreidingen van Spijkenisse hebben, net als
de opkomst van de haven van Rotterdam en de bijbehorende industriegebieden (Europoort, Botlek),
een aanzienlijk deel van het oude cultuurland hebben aangetast. Daar is weinig meer te zien van de
polders, waaruit Putten ooit is ontstaan. Ook bij Hellevoetsluis, Oost-Voorne en in mindere mate ook
bij Brielle hebben recente stadsuitbreidingen het uiterlijk van het oude landschap sterk veranderd.
*Agrarische functie *
In de meeste gevallen zijn de oudste nederzettingen ontstaan op de hogere delen van enkele
veeneilanden, de zogenaamde veenkernen. Voorbeelden hiervan zijn de polders Zwartewaal,
Veckhoek, Heenvliet, Geervliet en Biert. Om de dorpen en de agrarische gronden te beschermen
tegen de zee, die via de geulen het veengebied aantastte, wierp men vanaf ongeveer de 12e eeuw
ringdijken op. Aan de dijken waste nieuw land aan, dat na verloop van tijd ook bedijkt en later ook
ontgonnen werd. Zo werd het agrarische oppervlak steeds groter.
De oudste (ring-)polders kenden een kleinschalige en onregelmatige verkaveling, zoals nog steeds
enigszins te zien is in de ringpolders Biert, Heenvliet, Abbenbroek, Geervliet, Zwartewaal, Rugge en
Rockanje. De jongere polders werden ingericht naar nieuwere landbouwkundige en technische
inzichten. Dat had in de meeste gevallen een regelmatiger en grootschaliger inrichting tot gevolg, wat
in de polders Zuidland, Polder het Oude en Nieuweland, Middelland, Oude Gotepolder, Polder Oud
Helvoet en de aanwassen van Heenvliet en Abbenbroek nog duidelijk te zien is. In deze eeuw is de
verkaveling in de meeste polders sterk gewijzigd door herinrichtingen, maar het verschil tussen het
kleinschaliger en grilliger karakter van de oude veenkernen en de grootschaliger en regelmatiger
ingerichte jongere (maar toch vaak nog middeleeuwse) aanwassen is vaak nog duidelijk herkenbaar.
*Waterstaatsfunctie*
Vanaf ongeveer de 12e eeuw wierp men ringdijken op om de bewoonde en reeds ontgonnen
veenkernen. De eerste ringpolders, zoals Zwartewaal, Veckhoek, Rockanje, Abbenbroek op Voorne
en de polders Biert, Geervliet, Spijkenisse, Brabant en Vriesland op Putten hadden een kenmerkende,
want overwegend ronde vorm. De vijf laatst genoemde polders vormden samen de Ring van Putten,
omdat ze in een kring rond een tot ongeveer 1300 onbedijkt gebied lagen, de latere polder
Simonshaven. Grote delen van de ringdijken van de oudste polders van Voorne, en in mindere mate
van Putten, zijn na al die eeuwen nog duidelijk zichtbaar in het landschap.
Tussen en rondom de ringpolders waste nieuw land aan en deze zogenaamde aanwassen werden na
verloop van tijd ook bedijkt. Net als de ringdijken van de eerste opwassen, zijn ook de dijken van de
aanwassen in dit gebied over het algemeen nog goed te herkennen. De oude ringpolderdijk werd
soms afgegraven, maar vaker nog gebruikt als nieuwe bewoningsas. Door de voortgaande
bedijkingen ontstonden al snel de eilanden Voorne en Putten, gescheiden door de diepe geul
Bernisse.
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
De middeleeuwse bedijkingen werden gedragen door de boeren en de landheren. In die tijd berustte
het gezag van dit gebied bij een aantal landheren, zoals verschillende Heren en Vrouwen van Voorne
en van Putten. Ook een Vlaamse kloosterorde had bezittingen en rechten in dit gebied. De Heren en
Vrouwen van Voorne en van Putten gaven de aanwassen ter bedijking uit aan edelen, burgers en
abdijen. Het was aantrekkelijk om een aanwas te bedijken, want de bedijker werd de ambachtsheer
van het bedijkte gebied.
De dijken konden het zeewater niet altijd keren. De vele kronkelige oude dijken met al dan niet
drooggemaakte wielen getuigen van vroegere dijkdoorbraken. Goede voorbeelden daarvan zijn de
kronkelige Konijnendijk van Polder Geervliet en de Konijnendijk bij Polder Heenvliet.
Zoals gezegd was de stormvloedfrequentie tussen de 12e en 14e eeuw verhoogd. Een stormvloed
aan het begin van de 14e eeuw richtte grote schade aan: de meest oostelijke polder aan de zuidzijde
van de Maas, het bedijkte ambacht (Ring van) Putten met het kasteel Puttenstein van de heren van
Putten, ging ten onder, maar werd enige tijd later weer geleidelijk bedijkt.
Ongeveer een eeuw later voltrok zich een nog grotere ramp. De Sint Elisabethsvloed van november
1421 richtte enorme schade aan in het Zuid-Hollandse en Zeeuwse gebied. Zo ontstond de grote
doorgaande zeearm: het Haringvliet-Hollandsdiep. Deze zeearm stond in directe verbinding met de
Maas en vormde dan ook al snel de nieuwe Maasmond. Na de stormvloed was de Maasmond dus in
zuidelijke richting verschoven. Voor Voorne-Putten betekende dat een grote verandering, want de
Maas stroomde nu ten zuiden van het gebied in plaats van ten noorden. Dat hield in dat de zee nu
voornamelijk vanuit het zuiden het gebied binnendrong. De afwateringsrichting van dit gebied keerde
om die reden ook om naar de zuidelijke richting.
Al snel slibden de noordelijke gedeelten van de oorspronkelijk diepe geulen vrijwel geheel dicht. Van
deze geulen is vrijwel niets meer in het landschap zichtbaar, alleen de nog kleine resten, zoals
bijvoorbeeld de Holle Mare. Het dichtslibben van de kreken had tot gevolg dat de havens van de
welvarende stadjes langs de Bernisse en de oude Maasmond voor de scheepvaart steeds slechter
bereikbaar werden. Daarnaast verzandden de havens zelf ook geleidelijk. Ook de afwatering van het
gebied, die grotendeels via de kreken verliep, verslechterde snel. De invoering van de windmolen in
de 15e eeuw bleek een goede oplossing om het overtollige water af te voeren. Op plaatsen die
moeilijk droog te krijgen waren, zoals voormalige stroomgebieden van kreken werden boezems
aangelegd om het water bij hoge waterstanden tijdelijk op te slaan. Voorbeelden daarvan zijn de
Vierambachtenboezem, Brielse Gracht en de Spuiboezem, die nog steeds goed herkenbaar zijn.
Overigens werd de vrijwel dichtgeslibde Bernisse in de jaren '70 van deze eeuw verbreed, omdat het
een nieuwe rol had gekregen in de waterhuishouding. Ook is er een recreatie- en natuurgebied langs
de oevers van deze voormalige geul aangelegd.
De verlanding van de kreken en de havens betekende echter niet alleen rampspoed. Men maakte van
de nood een deugd door het nieuw aangewassen land langs de kreken in te polderen. Zo ontstonden
langs de voormalige lopen van de Goote, Bernisse en Strijpe nieuwe polders zoals Polder Strijpe,
Polder Lodderland, Polder Oude Gote, Polder Nieuwe Gote, Polder Nieuwland, Sint Annapolder,
Polder Oud-Helvoet, Polder Oude Kade, Polder Nieuwe Kade en Polder Oud-Hoenderhoek.
Soms hielp de mens het verlandingsproces een handje door het aanleggen van een leidam in de
nabijheid van een geul. Dit gebeurde onder meer bij de Goote; de leidam daar is nog te zien als de
huidige Moerzaatsendijk. Bij de kreken Holle Mare en Derryvliet werd de verlanding eveneens door
een leidijk (de huidige Mosterddijk) bespoedigd. En de nederzetting Simonshaven is ontstaan bij de
plaats waar ooit een leidam in de Welvliet heeft gelegen.
Voorne speelde lange tijd een belangrijke rol voor de navigatie van de scheepvaart. De oude monding
van de Maas (de huidige Maasmond) bleef een belangrijke scheepvaartroute. Zo staat er op de kop
van de Heindijk, die eeuwenlang een zeedijk is geweest, een goed bewaard gebleven restant van een
stenen vuurbaak, verrezen in 1631. Nabij deze vuurbaak zou eertijds nog een versterkt bouwwerk
hebben gestaan. Iets ten westen van de ruïne van Oost-Voorne treffen we archeologische resten aan
van een vuurbaak (aan de Zwartelaan in de tuin van de villa 'Het Reigersnest').
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
*Delfstoffenwinning*
In de middeleeuwen vond op kleine schaal moernering plaats. Dat gebeurde met name in gebieden
die nog niet definitief bedijkt waren en waar zich onder de kleilaag een veenlaag bevond. Deze vorm
van delfstofwinning noemt men moernering. Men legde dan een kade, een moerdijk, aan, om er
binnendijks de moerneren. Nadat het gebied uitgeveend was, gaf men het gebied tijdelijk terug aan de
zee. Na enige jaren was het gebied opgeslibd, en was de aanwas geschikt om het definitief te
bedijken tot akkerland. Soms vond moernering ook binnen de definitieve dijken plaats. Sporen
daarvan zijn vaak nauwelijks meer terug te vinden. Soms duidt de aanwezigheid van grasland met een
microreliëf op vroegere moerneringsactiviteiten. In de polder ten westen van het dorpje Abbenbroek is
dat nog enigszins zichtbaar. Het toponiem 'Moerse weg' in diezelfde polder geeft ook al aan, dat daar
ooit moernering heeft plaatsgevonden.
*Verkeersfunctie*
Het huidige wegenpatroon van Voorne-Putten vertoont nog steeds een redelijke gelijkenis met de
vroegere wegenstructuur. Het oorspronkelijke patroon is vrij onregelmatig, met name in de oudste
polders. Veel wegen volgen de oude dijken. Binnen de jongere en grotere polders is het
wegenpatroon regelmatiger (Polder Oudenhoorn, Polder Zuidland). Opvallend is de polder Biert,
waarbinnen vrijwel geen (doorgaande) wegen te vinden zijn.
In de 19e eeuw vonden enkele ingrijpende infrastructurele werken plaats. Zo werd in 1831 het Kanaal
door Voorne gegraven. Dit kanaal vormde een verbinding tussen Rotterdam en de Noordzee.
Daarnaast moest het zorgen voor een betere ontsluiting van Voorne. Al snel bleek het kanaal te smal
en werd het voornamelijk gebruikt als trekvaart. Na de opening van de Nieuwe Waterweg in 1872
verloor het kanaal zijn functie als aanvoerroute voor Rotterdam. Nu is het nog steeds een smal kanaal.
Aan het einde van de 19e eeuw bereikte de Rotterdamse tram het eiland Voorne. De tram reed over
een spoordijkje via Spijkenisse naar Hellevoetsluis en Oost-Voorne. Het spoordijkje tussen
Hellevoetsluis en polder Biert is voor het grootste deel nog duidelijk in het landschap aanwezig. Het is
nu voornamelijk een fietspad.
Parallel aan het tramtracé werd later de Groene Kruisweg aangelegd, de N218. Hierdoor werden de
verbindingen met het vaste land sterk verbeterd. Nog steeds is deze weg, samen met de meer recente
N57 één van de belangrijkste autowegen op Voorne-Putten.
*Defensiefunctie*
Ondanks dat de grote bloeiperiode van dit gebied vooral in de late middeleeuwen lag, hebben zich
hier ook in de 18e en 19e eeuw belangrijke landschappelijke ontwikkelingen voorgedaan. Zo kreeg de
militaire functie, die Brielle en Hellevoetsluis al sinds respectievelijk de middeleeuwen en de 16e eeuw
vervullen, een 18e-eeuws vervolg met de vorming van een militaire linie tussen Brielle en
Hellevoetsluis. Rond 1780 werden om beide stadjes heen een versterking aangelegd, bestaande uit
brede, hoge wallen. Het laaggelegen poldergebied tussen beide vestingstadjes vormde een
inundatiegebied en op de accessen verschenen in totaal zeven batterijen. Deze zeven werden
overigens rond 1874 vervangen door twee forten: één ten zuiden van Brielle en één ten noorden van
Hellevoetsluis, ter hoogte van Nieuwenhoorn. De locaties van de 18e-eeuwse batterijen zijn soms nog
terug te vinden in het landschap. Zo kan uit het toponiem 'De Batterij' ten zuidoosten van Oost-Voorne
afgeleid worden dat daar één van de zeven batterijen lag. De twee 19e-eeuwse forten zijn nog
duidelijk zichtbaar in het landschap. Het geheel van de twee vestingstadjes en de twee kleine forten
werd de Stelling van de Monden der Maas en het Haringvliet genoemd.
**Duinengebied van Voorne-Putten**
Het meest westelijke deel van Voorne-Putten kent een heel andere landschappelijke genese. Dit
gebied bestond uit strandwallen, die vanaf de 12e en 13e eeuw sterk beïnvloed werden door de
vorming van de Jonge Duinen. De oudste Jonge Duinen liggen in het gebied de Heveringen, tussen
het Brede Water en Oost-Voorne. Rond 1600 was de duinenrij vrijwel gesloten. Alleen bij het Windgat
was nog tot in de 19e eeuw een open verbinding met de zee.
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
De Voornse kust bleef door de eeuwen heen aan veranderingen onderhevig. Na de opening van de
Nieuwe Waterweg veranderde de zeestroming, zodat er nieuwe zandplaten en duinen ontstonden.
Nog recenter is het Groene Strand. Dat gebied is ontstaan na de aanleg van de dam in de Brielse
Maas (1951) en de Brielsegatdam (1966).
*Woonfunctie*
De duinen werden niet grootschalig bewoond.
*Agrarische functie*
De duinen werden voornamelijk gebruikt om het vee te weiden en voor kleinschalige akkerbouw. Een
aantal van deze kleine duinakkertjes zijn nog steeds duidelijk herkenbaar, zoals het westen van
Heveringen. Daar zijn de duinen door de boeren deels geëgaliseerd. Met het afgegraven zand werden
walletjes opgeworpen, die beplant werden met elzen en dienden als kavelscheiding en veekering.
Dergelijke walletjes worden schelveringen genoemd en zijn op sommige plaatsen nog zichtbaar.
In het gebied net achter de duinen ontstond een afwisselend, kleinschalig gebied met akkers,
weilanden en parkachtige bossen, zoals bijvoorbeeld bij Stuifakker, Helhoek en Schapengors. Maar
dit gebied werd regelmatig door duinzand en zand van het strand overstoven, zoals uit het toponiem
Stuifakker al blijkt. De zandverstuivingen vormden een gevaar voor de akkerbouw, maar om te
voorkomen dat het zand grote schade aanrichtte aan de gewassen legde men zogenaamde
winddijken aan. Dat waren beplante dijken om de akkers, die het stuivende zand vasthielden. Een
voorbeeld van een winddijk is de Pietersdijk bij het Windgat. Na enige tijd ontstonden nieuwe duinen
tegen de meest westelijk gelegen winddijken. De meeste winddijken zijn dan ook niet meer als
zodanig te herkennen.
Het zandige gebied achter de duinen was zeer geschikt voor de tuinbouw. Al eeuwenlang worden hier
groenten geteeld, in vroeger tijden in de openlucht en sinds het begin van deze eeuw komt hier ook
glastuinbouw voor. Ook vond er achter de duinen op kleine schaal zandwinning plaats. De resten
daarvan zijn nauwelijks terug te vinden. Kenmerkend voor het gebied rond Helhoek zijn de houtwallen.
Deze zijn echter na een herinrichting van het gebied grotendeels verdwenen.
*Landgoederen en buitenplaatsen*
Het gebied net achter de duinen vervult sinds de 19e eeuw eveneens een recreatieve functie. In de
19e en 20e eeuw zijn er enkele buitenplaatsen aangelegd. Het gebied leende zich uitstekend voor het
aanleggen van parkachtige bossen. Enkele buitenplaatsen zijn Mildenburg, Kooysight, Kranenhout,
Overbosch, Olaertduyn, Strypemonde en 't Reigersnest. De meeste buitenplaatsen zijn echter
verdwenen, net als hun parkaanleg.
CultGIS: beschrijvingen Aandachtsgebieden
Download