0.1 Vraagstukken 2 2.1 De Cobb-Douglas functies hebben een aantal eigenschappen die ze zeer geschikt maken voor het beschrijven van veel produktieprocessen. Ze worden gedefinieerd door f (x, y) = γxα y 1−α x > 0, y > 0, waarin de constanten α en γ voldoen aan 0 < α < 1 en γ > 0. a) Toon aan dat een verdubbeling van de inputs x en y leidt tot een verdubbeling van de output f (x, y). b) Bereken de partiële afgeleiden van de eerste orde van f (x, y). c) Bij functies f van R2 naar R kan men een zogenaamde elasticiteitsfunctie Ef definiëren als ∂f x ∂f ∂x + y ∂y Ef (x, y) = . f (x, y) Deze functie zegt iets over de relatieve verandering van f bij relatieve verandering in de x en y. Toon aan dat de Cobb-Douglas functie een constante elasticiteit hebben. 2.2 Een ruimere klasse van produktiefuncties dan de in Vraagstuk 2.2 ingevoerde klasse van Cobb-Douglas functies, is de klasse van C.E.S.-functies. Hierbij staat C.E.S. voor Constant Elasticity of Substitution, een eigenschap die de functies uit deze klasse van andere onderscheidt. Ze worden gedefinieerd door 1 f (x, y) = (αxρ + (1 − α)y ρ ) ρ x > 0, y > 0, waarin de constanten α en ρ voldoen aan 0 < α < 1 en ρ < 1(ρ 6= 0). a) Toon aan dat een verdubbeling van de inputs x en y leidt tot een verdubbeling van de output f (x, y). b) Bereken de partiële afgeleiden van de eerste orde van f (x, y). c) Toon aan dat de C.E.S.-functies een constante elasticiteit hebben (zoals de naam al aangeeft). 2.3 De functie f : R2 → R wordt gegeven door f (x, y) = xy 2 als (x, y) 6= (0, 0) x2 + y 4 en f (0, 0) = 0. Bepaal alle partiële afgeleiden van de eerste en tweede orde van f in (0, 0) en (1, 1). Is f continu in (0, 0)? 2.4 De functie f : R3 → R wordt gegeven door f (x, y, z) = xy − z. Bepaal de richtingsafgeleide van f in het punt (1, −2, −1) in de richting van de vector (2, −1, −2). i 2.5 Beschouw de Cobb-Douglas functie uit Vraagstuk 2.1 met γ = 1 en α = 14 : 1 3 f (x, y) = x 4 y 4 , x > 0, y > 0. a) Bepaal de lineaire benadering van f in de buurt van het punt (1, 1). b) Toon aan dat f differentieerbaar is op (0, ∞) × (0, ∞) en bepaal f 0 (x, y). 2.6 Laat f : R2 → R gegeven zijn door f (x, y) = xy x2 − y 2 als (x, y) 6= (0, 0) en f (0, 0) = 0. x2 + y 2 a) Bereken fx (0, 0) en fy (0, 0), b) Bereken fx (x, y) en fy (x, y) met (x, y) 6= (0, 0), c) Onderzoek of f differentieerbaar is op R2 , d) Bereken fxy (0, 0) en fyx (0, 0). e) Bereken de richtingsafgeleide van f (x, y) in (0, 0) in de richting van de vector √ (1, 2). 2.7 Laat f : R2 → R gegeven zijn door 3 x + y4 f (x, y) = x2 + y 2 0 als (x, y) 6= (0, 0) als (x, y) = (0, 0). a) Bewijs dat f continu is op R2 . b) Bereken fx (0, 0) en fy (0, 0). c) Onderzoek of f differentieerbaar is in het punt (0, 0). 2.8 De functie f : R2 → R is gegeven door f (x, y) = |xy|. Toon aan dat f differentieerbaar is in (0, 0) met afgeleide f 0 (0, 0) = (0, 0). 2.9 Laat f : R2 → R2 gedefinieerd zijn door f (x, y) = ex cos(y) ex sin(y) Bereken de Jacobimatrix en de Jacobiaan in een willekeurig punt (x, y) ∈ R2 . ii 2.10 Gegeven zijn α ∈ R, de vector x0 ∈ Rn en de lineaire transformatie A : Rn → Rn , met standaardmatrix A. Bewijs dat de volgende functies differentieerbaar zijn en bereken hun afgeleiden: a) f1 : Rn → Rn gegeven door f1 (x) = αx + x0 . b) f2 : Rn → Rn gegeven door f2 (x) = A(x) + x0 . c) f3 : Rn → R gegeven door f3 (x) = A(x) • x0 , d) f4 : Rn → R gegeven door f4 (x) = A(x) • x. 2.11 De functies f : R2 → R2 en g : R2 → R2 zijn gegeven door |xy| ey f (x, y) = en g(x, y) = x+y+1 y + cos x a) Toon aan dat de functie g ◦ f differentieerbaar is in (0, 0) en bepaal (g ◦ f )0 (0, 0). b) Toon aan dat de functie f ◦ g differentieerbaar is in (0, 0) en bepaal (f ◦ g)0 (0, 0). [Hint: Je kunt gebruik maken van Vraagstuk 2.8.] 2.12 De functies f : R3 → R3 en g : R3 → R2 worden gegeven door xy |x| + |y| + |z| . f (x, y, z) = yz en g(x, y, z) = x+y+z xz a) Toon aan dat f differentieerbaar is op R3 en bereken f 0 (x, y, z) voor iedere (x, y, z) ∈ R3 . b) Toon aan dat g differentieerbaar is in (1, −1, −1) en bereken g 0 (1, −1, −1). c) Toon aan dat g ◦ f differentieerbaar is in (1, 1, −1) en bereken (g ◦ f )0 (1, 1, −1). 2.13 Zij f : Rn → R gedefinieerd door f (x) = kxk, en zij V = Rn \ {0}. a) Bewijs dat f differentieerbaar is op V en bereken f 0 (x) voor x 6= 0. b) Onderzoek of f differentieerbaar is in het punt 0. 2.14 Geef van de volgende functies het Taylorpolynoom van de tweede orde in het punt a: a) f (x, y) = ey (x2 + y) − y met a = (0, 0), b) f (x, y) = sin (xey ) met a = (0, 0), 2 c) f (x, y) = e(x+y) met a = (0, 0), d) f (x, y) = ln (y + sin x) met a = ( π2 , 0), e) f (x, y) = x sin y met a = (1, π2 ). iii 2.15 Zij f : R2 → R gegeven door f (x, y) = 1 . 1+x−y Bepaal het Taylorpolynoom van f van de tweede orde bij het punt (1, 1) op twee manieren, zoals gedemonstreerd in Voorbeeld 6 van paragraaf 2.4. 2.16 a) Gegeven is de functie f : R3 → R door f (x, y, z) = x4 + xy 3 + z 3 + xz 2 + xy + z + 1. Bepaal de tweede-orde benadering van f bij 0, zonder rekenwerk, door gebruik te maken van de volgende Stelling die de uniciteit van de tweede orde Taylor benadering laat zien. Stelling 0.1 Laat f : Df → R met Df ⊂ Rn een C 2 -functie zijn op Bε (a) ⊂ Df met ε > 0. Als voor iedere h met khk < ε geldt f (a + h) = p + vh + 21 hT M h + o(khk2 ) voor zekere reële constante p, rijvector v, en symmetrische matrix M , dan is p = f (a), v = f 0 (a) en M = Hf (a). Wat is Hf (0, 0, 0)? b) Van een C 2 -functie g, gedefinieerd op een omgeving van (0, 0, 0) is bekend dat g(x, y, z) = x + 2z + 2y 2 + yz + x2 + o(x2 + y 2 + z 2 ). Leid daaruit af, zonder berekening, dat ∂2g (0, 0, 0) = 0. ∂x∂z Wat is 2.17 ∂2g (0, 0, 0)? ∂y∂z a) Gegeven is de functie f : R2 → R door f (x, y) = x2 + 2y 2 + xy sin(x). Laat zien dat f (x, y) = x2 + 2y 2 + o(x2 + y 2 ) en leid hieruit af dat f een lokaal minimum heeft in (0, 0). b) Beredeneer m.b.v. de Taylorontwikkeling dat de functie f (x, y, z) = 2x2 − 2xy + 2y 2 + 4z sin(z) + exyz een lokaal minimum heeft in (0, 0, 0). iv