2 0 0 1 I. Gegeven de lijnen l b : x 1 2 , m : x 1 1 en 0 1 2 b het vlak V: 2y + z = 1, waarbij b R [ 3] a. Toon aan dat l b en m voor elke b 1 kruisen. [ 6] b. Bepaal b als d( l b , m) = 2. [ 7] c. Neem b = 0. Bepaal het vlak W dat l0 bevat en een hoek maakt met V zodat 1 cos = . 5 4 0 II. Gegeven is de lijn l : x 1 1 , het vlak V : x – y = – 2 en de bol 0 0 B1 : ( x – 2)2 + ( y + 1)2 + z2 = 4. [ 2] a. Bepaal de onderlinge ligging van B1 en l. [ 2] b. Bepaal het raakvlak aan B1 dat l bevat. [12] c. Bol B2 gaat door het punt A(1, 2, 0), raakt l in het punt B(4, – 1 , 0) en snijdt V volgens een cirkel met straal 1. Bepaal een vergelijking van bol B2. III. [ 4] x 2 ( y 1) 2 1. + 3 p2 p a. Voor welke waarde(n) van p is Kp een hyperbool. Gegeven de kromme Kp : Neem bij de volgende onderdelen steeds p = 2. [ 6] [ 8] b. Bepaal de toppen, de brandpunten en de asymptoten van Kp. c. Bepaal de punten van de kromme Kp waar de raaklijn een r.c. = 1 heeft Pagina 1 IV. [ 6] 0 De lineaire afbeelding A : R3 R3 is gegeven door de matrix p 6 1 1 De vectoren a 1 en b 2 zijn eigenvectoren van A. 1 4 q 0 5 a. Bereken p, q en r. Neem bij de volgende onderdelen steeds p = 0, q = 1 en r = 2. [ 5] [ 5] b. Bepaal de matrix van Ainv. c. Bepaal een vectorvoorstelling van het volledig A – origineel van de lijn : 1 1 x 1 3 1 9 [ 4] d. Bepaal het volledig A – origineel van vlak V : x + 2y + z = 5 V. [ 6] Voor elke p R en elke q R is de lineaire afbeelding Ap,q gedefiniëerd q p p 1 door de matrix : q p p . Verder zijn gegeven de vlakken 3 p q p 1 b Va,b : x + ay + 2z = b en de lijnen la,b : x 2 a . 1 1 is orthogonaal. a. Bereken p en q. Neem bij de volgende onderdelen steeds p = 2 en q = 1. [ 2] [10] [ 2] inv b. Bepaal A 2,1 c. Het A – beeld van vlak Va,b bevat la,b. Bereken a en b. d. Neem a = 1 en b = 2 en bepaal sin AV1,2 , Al1, 2 . Cijfer = score 10 10 Succes Pagina 2 0 1 r