Uitspraak RECHTBANK Assen Sector kanton Locatie Assen zaak-/rolnummer: 330237 \ VV EXPL 11-98 Vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv van 21 december 2011 in de zaak van [Werknemer], hierna te noemen: [werknemer], wonende te [woonplaats], eisende partij, gemachtigde: mr. L.A.A. Ongenae, tegen de stichting Stichting GGZ Drenthe, hierna te noemen: GGZ Drenthe, statutair gevestigd te Utrecht, gedaagde partij, gemachtigde: mr. J.M. Frons. 1. De procedure Bij dagvaarding van 15 november 2011 met producties heeft [werknemer] -kort en zakelijk weergegeven- gevorderd GGZ Drenthe te veroordelen tot het weder tewerkstellen van [werknemer] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat GGZ Drenthe in gebreke blijft hieraan te voldoen, betaling van achterstallig loon ad € 17.200,00 bruto over de periode 1 juni 2011 tot en met 31 oktober 2011, het loon ad € 3.340 vanaf 1 november 2011, de wettelijke verhogingen daarover en de wettelijke rente, kosten rechtens. De zaak is op 7 december 2011 gelijktijdig behandeld met het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dat door GGZ Drenthe is ingediend (zaaknummer: 332294\EJ VERZ 11-5221). Nadat de zaak ter terechtzitting werd behandeld, van welke behandeling aantekeningen werden gemaakt, werd vonnis op heden bepaald. De inhoud van alle stukken geldt als hier herhaald. 2. De vaststaande feiten De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties. 2.1. [werknemer], geboren op 31 augustus 1966, is sedert 31 augustus 1987 in dienst bij GGZ Drenthe, laatstelijk in de functie van ambulant (Psychiatrische Thuis Zorg-) verpleegkundige, tegen een bruto salaris van € 3.340,00 exclusief 8% vakantietoeslag per maand. 2.2. [werknemer] was in samenspraak met de cliënt en de psychiater verantwoordelijk voor de psychiatrische thuiszorg van cliënten in de omgeving Hoogeveen. [werknemer] diende daarbij de dagelijkse zorg te coördineren, contacten met cliënten te onderhouden, overzicht te houden in het medicatiegebruik, zorg te dragen voor een adequate dagbesteding etc. [werknemer] begeleidde zijn cliënten daarbij meestal thuis. Een vertrouwensrelatie met de veelal psychisch afhankelijke en beïnvloedbare cliënten was daarbij essentieel. [werknemer] diende verantwoording af te leggen aan zijn direct leidinggevende, de heer [X], circuitmanager bedrijfsvoering Langdurige Zorg Ambulant, (hierna: [X]). 2.3. Binnen GGZ Drenthe geldt de "Richtlijn ontoelaatbaar gedrag in relatie medewerker-cliënt" (hierna: de Richtlijn). De richtlijn stelt in de eerste alinea van hoofdstuk 1: "Ontoelaatbaar gedrag van een hulpverlener jegens een cliënt, dat wil zeggen al het gedrag dat de professionele grenzen overschrijdt waardoor het vertrouwen dat de cliënt in de hulpverlener stelt wordt geschonden, in het bijzonder het aangaan van een liefdesrelatie en alle vormen van seksuele intimidatie en seksueel contact van een medewerker met een cliënt is verboden. Medewerkers zijn gehouden om bij te dragen aan voorkoming van ontoelaatbaar gedrag." 2.4. De Beroepscode voor verpleegkundigen en verzorgenden, waaronder [werknemer] valt, bepaalt in artikel 2.12: "Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgvrager professionele grenzen in acht. Dat betekent met name • dat ik geen misbruik maak van een afhankelijke positie van de zorgvrager • dat ik geen seksuele relatie aanga met de zorgvrager • dat ik aan de zorgvrager mijn eigen grenzen duidelijk maak • dat ik hulp vraag bij collega's of leidinggevenden indien de professionele grenzen dreigen te vervagen." 2.5. [werknemer] is casemanager geweest van mevrouw [patiente] ( hierna: [patiente]) gedurende de periode van 1996 tot 2008. Sedert 11 mei 2011 is [patiente] weer in zorg bij GGZ Drenthe. 2.6. [patiente] heeft op 30 mei 2011 psychiater mevrouw [Y] ( hierna: [Y]) er van in kennis gesteld dat zij gedurende een periode van negen jaar een affectieve en seksuele relatie met [werknemer] onderhield. [Y] heeft [X] hiervan in kennis gesteld en [X] is een onderzoek begonnen. 2.7. [X] is op 30 mei 2011 samen met onder andere psychiater de [Z] ( hierna: [Z]) en haar LZA casemanager, mev[A] (hierna: [A]), in gesprek gegaan met [patiente] Uit het gesprekverslag, door [A] opgesteld en door [X] ondertekend, blijkt onder andere het volgende. [patiente] liet weten dat [werknemer] "sinds negen jaar met haar naar bed gaat". Sinds de laatste twee jaar heeft ze hiermee geworsteld en heeft moeite met het "stiekeme gedoe" waarbij zij zich "als een hoer gebruikt voelt". Volgens [patiënte] heeft zij meerdere keren aangegeven dat ze [werknemer] niet meer wilde zien, waarbij [werknemer] een en ander zo wist te brengen dat het contact bleef bestaan. In de beknopte weergave van hetzelfde gesprek opgesteld door [X] staat onder andere het volgende: " -de heer [werknemer] had een tijd geleden voor 3 dagen een huisje gehuurd in Borger en heeft cliënte daar even naar toe gehaald voor een wip. - cliënte voelt zich schuldig, is slechtere mannen gewend, er was ook nog wel eea prettig aan betrokkene -cliënte neemt hem kwalijk geen rekening te hebben gehouden met haar kwetsbaarheid moeite te hebben grenzen te stellen, zij had graag gezien dat hij eea al direct in het begin naar buiten had gebracht, dan was dit niet nodig geweest voor haar en voor hem (…)". 2.8. Op 31 mei 2011 heeft [X] een gesprek gevoerd met [werknemer] waarbij ook [Z] aanwezig was. [werknemer] is in dit gesprek geconfronteerd met de melding van [patiente] [werknemer] heeft erkend dat hij [patiente] regelmatig thuis bezocht, dat hij regelmatig telefonisch contact met haar had alsmede dat er sms-berichten over en weer werden verzonden. Hij erkende dat de contacten de professionele grenzen hadden overschreden. [werknemer] ontkende dat er sprake was van een seksuele relatie. 2.9. [werknemer] werd dezelfde dag per direct geschorst in verband met verder onderzoek. Dit is bij brief van 1 juni 2011 aan hem bevestigd. 2.10. Op 1 juni 2011 vond er een vervolggesprek plaats met [werknemer]. [werknemer] werd bijgestaan door zijn broer de heer [B]. [X] heeft [werknemer] geconfronteerd met diverse (seksueel) getinte sms-berichten van hem aan [patiente] [werknemer] erkende dat sprake was van een seksuele relatie. Hij heeft daar op dat moment geen verklaring voor gegeven. 2.11. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten op dat moment en de erkenning van [werknemer] werd [werknemer] op 1 juni 2011 op staande voet ontslagen. Dit werd bij brief van 1 juni 2011 aan [werknemer] bevestigd. 2.12. Bij brief van 6 juni 2011 heeft [werknemer] de verslaglegging van het onderzoek en de conclusie van GGZ Drenthe ontvangen. 2.13. [werknemer] heeft bij brief van 7 juni 2011 de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen. 2.14. [werknemer] is op 19 september 2011 op het kantoor van GGZ Drenthe in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt te verduidelijken. Hij heeft onder andere het volgende verklaard: " Toen ik wilde vertrekken klemde mw. zich plotseling aan mij vast en zei: 'ik wil met je naar bed.' Ik schrok daar zo van dat ik eerst verstijfde en 'nee,nee, nee' zei. Ondertussen legde mw. haar hand op mijn geslachtsdeel en dreigde: Als je niet doet wat ik zeg meld ik dat jij mij verkracht hebt. En dan maak ik er een eind aan samen met (…). Ik was zo verlamd van schrik en angst dat ik geen weerstand kon bieden toen ze mij naar boven meetrok naar haar slaapkamer. (…) Met dezelfde dreigementen eiste ze mijn privé telefoonnummer. Tijdens een huisbezoek eiste ze dan dat ik op een bepaalde dag moest bellen of sms'en. Daarin werd ze steeds veeleisender. Ze zei dat ik moest beginnen met 'Lieve' en moest eindigen met 'kus'. " 2.15. [werknemer] is thans in behandeling bij een psychotherapeut om zicht te krijgen op zijn handelen in een situatie die hij als bedreigend heeft ervaren. 3. De vordering en het verweer 3.1. [werknemer] stelt dat er geen sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt, nu er een rechtvaardigingsgrond bestaat voor het grensoverschrijdende contact met [patiente] Volgens [werknemer] kan [patiente] uiterst manipulatief zijn. [werknemer] is door [patiente] gechanteerd en gedwongen tot seksuele handelingen en het verzenden van onderdanige sms-berichten. [patiente] heeft door de dreiging dat zij zichzelf en haar dochter zou ombrengen [werknemer] zoveel angst ingeboezemd, dat hij ter bescherming van [patiente] en haar dochter zich gedwongen voelde op de eisen van [patiente] in te gaan. Zijn angst was reëel, dit blijkt bijvoorbeeld uit de omstandigheid dat bij een huisbezoek [werknemer] had geconstateerd dat [patiente] haar borsten had bekrast en er bebloede handdoeken in de gang lagen. Duidelijk blijkt uit de bewoordingen van de smsberichten dat deze niet ongedwongen of uit de losse pols zijn verzonden maar altijd volgens een vast voorgeschreven stramien. Tevens heeft [werknemer] aangevoerd dat GGZ Drenthe zich niet heeft gehouden aan artikel 7 van de Richtlijn dat ziet op het onderzoek na melding. Zo heeft GGZ Drenthe het beginsel van hoor en wederhoor niet toegepast. [werknemer] is niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de melding zoals gedaan door [patiente] Ook is [werknemer] er niet op gewezen dat hij een vertrouwenspersoon naast zich kon krijgen. Er had een breder en diepgaander onderzoek gedaan moeten worden. Vanwege deze vormgebreken ontbreekt de dringende reden. Ter zitting heeft [werknemer] zijn vordering tot wedertewerkstelling ingetrokken. 3.2. GGZ Drenthe heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij gerechtvaardigde redenen had voor het verlenen van ontslag op staande voet. De dringende reden is gelegen in het feit dat [werknemer] grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond door negen jaar lang een relatie te onderhouden met cliënte mevrouw [patiente], die hij jarenlang heeft begeleid, waarbij er ook sprake is geweest van seksuele contacten. Daarmee heeft [werknemer] in strijd gehandeld met de zorg die van hem als een goed verpleegkundige/goed werknemer kon worden verwacht. 4. De beoordeling 4.1. [werknemer] heeft ter zitting zijn eis in die zin gewijzigd dat hij de vordering tot wedertewerkstelling heeft ingetrokken en de eindejaarsuitkering van 5,75 % heeft gevorderd. GGZ Drenthe heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. De kantonrechter zal op de gewijzigde eis recht doen. 4.2. Nu [werknemer] doorbetaling van loon vordert, wordt het spoedeisend belang gelet op de aard van deze vordering voldoende aanwezig geacht. 4.3. De kantonrechter overweegt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [werknemer] wordt gevorderd, het in hoge mate aannemelijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Er dient derhalve beoordeeld te worden of al dan niet aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat door [werknemer] terecht een beroep op de nietigheid van het verleende ontslag op staande voet is gedaan. 4.4. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet aannemelijk is. Naar GGZ Drenthe heeft aangevoerd en door [werknemer] niet voldoende gemotiveerd is weersproken en bovendien van algemene bekendheid is, verkeren cliënten die tot het aandachtsveld van instellingen als GGZ Drenthe behoren, veelal in een kwetsbare situatie en zijn zij niet onverkort in staat tot het nemen van objectieve beslissingen en tot de uitvoering daarvan, om welke reden zij nu juist hulpverlening krijgen. Daarbij is veelal sprake van afhankelijkheid jegens de hulpverlener. Het gebrek aan gelijkwaardigheid in dat opzicht rechtvaardigt ten volle dat een werkgever als GGZ Drenthe aan haar werknemers-hulpverleners verbiedt om met hun cliënten een seksuele relatie aan te gaan: niet alleen omdat een dergelijke relatie de hulpverleningssituatie kan doorkruisen, maar bovenal om uit te sluiten dat een dergelijke relatie tot stand komt op basis van of onder invloed van de genoemde onderlinge ongelijkwaardigheid. Het naleven van dat verbod dient het belang van de cliënt (onder meer: diens vertrouwen in de hulpverlener en in hulpverlening in het algemeen), alsmede de integriteit van de hulpverlener en de goede naam van de werkgever. 4.5. [werknemer] heeft dat verbod overtreden nu hij heeft erkend gedurende een lange periode van negen jaar een seksuele relatie te hebben gehad met [patiente], die aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. Daarbij heeft hij niet alleen in het algemeen in strijd gehandeld met het belang dat door het verbod op een seksuele relatie met een cliënt gediend wordt, maar hij heeft dat belang ook in concreto ten aanzien van [patiente] in ernstige mate geschonden. Vast staat immers dat [patiente] een kwetsbaar verleden met mannen heeft en psychische problemen heeft waarvoor zij begeleiding ontving. [werknemer] heeft op het moment waarop hij merkte dat de omgang met [patiente] de professionele grenzen overschreed niet voorkomen dat een seksuele relatie ontstond (bijvoorbeeld door zijn situatie met [X] of een andere leidinggevende binnen GGZ Drenthe te bespreken), maar heeft de ontstane seksuele relatie naast de voortdurende hulpverleningsrelatie met [patiente] jarenlang buiten medeweten van GGZ Drenthe laten voortbestaan. De stelling van [werknemer] dat collega's die in het verleden door patiënten beschuldigd waren, door GGZ Drenthe al bij voorbaat veroordeeld waren en hij daarom niets heeft durven zeggen, heeft hij niet onderbouwd en is door GGZ Drenthe ontkend. Ook bevrijdt een eventuele dergelijke situatie [werknemer] niet van zijn eigen verantwoordelijkheid grensoverschrijdend gedrag te voorkomen danwel te bespreken. Bovenstaande leidt tot het voorlopig oordeel dat [werknemer] op grovelijke wijze de plichten heeft veronachtzaamd welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. De kantonrechter concludeert dat in beginsel op grond van het bovenstaande sprake is van een dringende reden. 4.6. [werknemer] heeft als rechtvaardigingsgrond voor zijn gedragingen gesteld dat hij door [patiente] gechanteerd en gedwongen is tot seksuele handelingen en het verzenden van onderdanige sms-berichten. Zijn verhaal is een ander verhaal dan het verhaal van [patiente] zoals deels is opgenomen onder 2.7. Volgens [patiente] was [werknemer] degene die het contact bleef zoeken en heeft hij haar een tijd geleden nog " opgehaald voor een wip". Het had op de weg van [werknemer] gelegen om de door hem gestelde dwang door [patiente] nader te onderbouwen. [werknemer] heeft zijn verklaring voor zijn gedragingen echter niet onderbouwd. Dit terwijl [X] ter zitting heeft verklaard dat hij [patiente] er niet toe in staat acht zichzelf of haar dochter van het leven te beroven. Wanneer er al sprake zou zijn van suïcidale neigingen van [patiente] dan had van [werknemer] als professional mogen worden verwacht dat hij het risico goed zou inschatten en een psychiater zou inschakelen. Uit de onderdanige teksten in de sms-berichten aan [patiente] kan niet worden afgeleid dat deze onder druk, dwang dan wel door angst ingeboezemd aan [patiente] door [werknemer] zijn verzonden. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] zijn verklaring voor zijn gedragingen voorshands niet aannemelijk heeft gemaakt, daargelaten de vraag of dit een rechtvaardigingsgrond zou opleveren. 4.7. Gelet op het bovenstaande komt de kantonrechter tot het voorlopige oordeel dat het door GGZ Drenthe gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. Anders dan [werknemer] (veronder)stelt, is daartoe niet echt van belang of GGZ Drenthe hoofdstuk 7 van de Richtlijn niet in acht zou hebben genomen. In de Richtlijn staat de volgende gang van zaken na melding van grensoverschrijdend gedrag: 1. De leidinggevende laat zich informeren door de melder. Dit is gebeurd op 30 mei 2011. 2. De medewerker op wie de melding betrekking heeft wordt op de hoogte gesteld van de melding en wordt in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Dit is op 31 mei 2011 gebeurd. Vervolgens heeft op 1 juni 2011 een vervolggesprek plaatsgevonden waar [werknemer] wederom de gelegenheid is geboden zijn verhaal te doen. Met zijn verklaringen zoals opgenomen onder 2.14. was GGZ Drenthe niet eerder dan op 20 juli 2011 bekend, zodat zij daar gedurende haar onderzoek geen rekening mee heeft kunnen houden. 3. Al naar gelang de uitkomst van het horen van de medewerker wordt besloten of nader onderzoek noodzakelijk is. (…) Zo ja, dan worden de volgende stappen gezet: 4. De leidinggevende verricht nader onderzoek. (…). GGZ Drenthe heeft door [werknemer] verzonden sms-berichten ontvangen van [patiente] Tevens heeft GGZ Drenthe van twee collega's gehoord dat zij [werknemer] in het verleden op zijn gedrag ten aanzien van [patiente] hebben aangesproken. 5. Tijdens het onderzoek worden eventuele getuigen gehoord. (…) De getuigenverklaringen zijn geheim. GGZ Drenthe heeft op 31 mei 2011 met [patiente] gesproken. 6. De melder en de medewerker op wie de melding betrekking heeft mogen zich in het kader van het onderzoek laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. De broer van [werknemer], die mediator is, was aanwezig bij het vervolggesprek met [werknemer] op 1 juni 2011. Het was voor de GGZ geen verplichting om ervoor te zorgen dat [werknemer] zich zou laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de stappen genoemd in de Richtlijn door GGZ Drenthe wel degelijk gevolgd. Wanneer dit niet het geval zou zijn dan is de consequentie daarvan niet, zoals [werknemer] (veronder)stelt, dat het ontslag op staande voet nietig is. De stappen in de Richtlijn zijn geen vormvereisten voor ontslag op staande voet zoals in de wet genoemd. 4.8. [werknemer] heeft tevens gesteld dat er feiten in de gespreksverslagen zijn verdraaid. [werknemer] gaf ter zitting enkel het voorbeeld dat hij wel degelijk in het eerste gesprek zou hebben gezegd opgelucht te zijn dat het contact gestopt is. Door [X] is betwist dat [werknemer] dit tijdens het eerste gesprek zou hebben gezegd. Volgens [X] was dit gedurende het tweede gesprek. De kantonrechter is van oordeel dat het er voor de beoordeling of er sprake is van een dringende reden niet toe doet of [werknemer] direct heeft gezegd opgelucht te zijn. Het feit blijft dat hij in het eerste gesprek heeft ontkend een seksuele relatie te hebben gehad maar dit vervolgens in het tweede gesprek heeft erkend. Zoals al onder 4.5 voorlopig is geoordeeld, heeft [werknemer] door deze seksuele relatie te hebben gehad op grovelijke wijze de plichten veronachtzaamd welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. 4.9. De kantonrechter dient bij de beoordeling of er sprake is van een dringende reden alle omstandigheden van het geval mee te wegen. Enerzijds wordt in aanmerking genomen dat het gaat om een zeer kwetsbare patiënte met psychische problemen. Ook heeft [werknemer] de intieme relatie lange tijd voortgezet, wetende dat hij in strijd handelde met de Beroepscode en de Richtlijn. Verder weegt mee dat [werknemer] de mogelijkheid had om collega’s en/of leidinggevende te raadplegen over de vraag hoe om te gaan met de situatie waarin hij zich bevond. Toen hij met de seksuele relatie door GGZ Drenthe werd geconfronteerd, heeft hij dit niet direct erkend. Anderzijds neemt de kantonrechter in aanmerking dat [werknemer] meer dan twintig jaar in de gezondheidszorg werkzaam is en GGZ Drenthe altijd tevreden was met zijn functioneren. [werknemer] heeft bovendien zijn baan verloren. Voor zijn handelen heeft hij echter geen aannemelijke verklaring kunnen geven. 4.10. Gelet op vorenstaande komt de kantonrechter tot het voorlopige oordeel dat niet in hoge mate aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat door [werknemer] terecht een beroep op de nietigheid van het verleende ontslag op staande voet is gedaan. De vordering van [werknemer] zal derhalve worden afgewezen. 4.11. De kantonrechter merkt tenslotte op dat de arbeidsovereenkomst van [werknemer] bij beschikking van heden voorwaardelijk is ontbonden per heden. 4.12. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor de zitting zal geen punt worden toegekend, nu deze zitting gecombineerd was met de behandeling van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van GGZ Drenthe. Voor de conclusie van antwoord zal één punt worden toegekend. 5. De beslissing De kantonrechter recht doende als voorzieningenrechter: wijst de vorderingen af; veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten tot deze uitspraak aan de zijde van GGZ Drenthe begroot € 200,00 aan salaris gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011. typ/conc: 224/dm coll: