Die deutsche Satzbau Welche Reihenfolge, in Beziehung auf die Verben, muss man beachten, wenn man einen deutschen Satz schreibt? Enkelvoudig werkwoord Zinnen met een enkelvoudig werkwoord verschillen niet van de Nederlandse opbouw: Ik ken hem niet → Ich kenne ihn nicht Ook als je de zin vragend maakt, blijft de woordvolgorde hetzelfde: Ken ik hem niet? → Kenne ich ihn nicht? Samengesteld werkwoord Ook zinnen met een samengesteld werkwoord kennen dezelfde opbouw als een Nederlandse zin: Ik ga graag uit → Ich gehe gern aus. Maar ook: Ik heb hem vanmorgen nog gezien → Ich habe ihn heute morgen noch gesehen Het eerste deel van het werkwoord is dus de persoonsvorm en staat vooraan. Het tweede gedeelte komt dus helemaal achteraan te staan! Werkwoordgroep (1) Deze zinsvorm verschilt wel van het Nederlands. Je gebruikt deze opbouw als er in éen zin sprake is van meerdere infinitieven (= hele werkwoord) Bijvoorbeeld: Ik heb hem niet kunnen helpen. Wij hebben jullie mogen zien. Let op: als de persoonsvorm hetzelfde is als de infinitief-vorm, telt deze niet mee als ‘infintief’ maar als ‘persoonsvorm’! Werkwoordgroep (2) De regel voor deze werkwoordgroep is het volgende: ‘Alle Modalverben en de werkwoorden sehen, hören, lassen en helfen komen bij zo’n groep helemaal achteraan te staan! Dit is bij het Nederlands precies omgekeerd: Ik heb hem niet kunnen helpen → Ich habe ihm nicht helfen können (modaal werkwoord dus altijd acheraan!) Ik heb je niet zien komen → Ich habe dich nicht kommen sehen. Bijzinnen Voor bijzinnen gelden twee regels: 1) De persoonsvorm komt zover mogelijk achteraan te staan: Ik weet, dat ze niet kan komen → Ich weiß, dass sie nicht kommen kann. 2) Bij twee infinitieven achter elkaar, komt het hulpwerkwoord (Modalverb) achter de andere infinitief: Ik hoorde, dat hij niet kan komen → Ich höre, dass er nicht kommen kann Nog wat weetjes 1) Op de uitzondering met een werkwoordgroep na, is de zinsopbouw in het Duits exact hetzelfde als in het Nederlands! Dus: OW – PV – MV – LV (Meine Mutter gibt mir das Buch) 2) Net als in het Nederlands gaat tijd voor plaats: Ik loop al uren in de stad (Ich laufe schon Stunde in der Stadt) Houdt bij twijfel dus altijd de Nederlandse zinsopbouw aan, maar denk wel aan de uitzondering met een werkwoordgroep!