ontslaguitkering en de fiscus

advertisement
fiscaal
Door Willem van Kasteren, WVK Belastingadvies, interim-management en consultancy
ontslaguitkering
en de fiscus
Door de afschaffing van de stamrechtvrijstelling hoeven werkgevers zich niet langer druk te maken over aan wie zij de
ontslagvergoeding moeten uitkeren en of hierbij aan alle fiscale eisen is voldaan. Opnemen in de loonadministratie en
verlonen is vanaf 2014 het devies. Dit betekent echter niet dat iedere ontslaguitkering zomaar kan plaatsvinden. De strafheffingen voor excessieve vertrekvergoedingen en vervroegde uittreding blijven van toepassing. Met name de rvu is een
punt van aandacht. Op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve toets kan strafheffing echter wel worden voorkomen.
strafheffing niet verhalen op de werknemer
M
et ingang van dit jaar is - zoals bekend - de stamrechtvrijstelling afgeschaft. Zodoende is het voor
werknemers niet meer mogelijk om een uitkering
die zij krijgen als gevolg van een ontslag, fiscaal
vriendelijk te ‘parkeren’ bij een bank of een verzekeraar. Ook een
eigen stamrecht-bv wordt niet langer fiscaal gefaciliteerd. Dit betekent dat iedere ontslaguitkering direct en volledig moet worden
opgenomen in de salarisadministratie. De werknemer moet hierover dus tegen het progressieve tarief belasting betalen.
Enig voorbehoud kan nog worden gemaakt voor ontslaguitkeringen die zijn toegezegd in 2013 en nu worden geëffectueerd. De
afschaffing van de stamrechtvrijstelling maakt de fiscale verwerking van een ontslaguitkering voor werkgevers eenvoudiger. Men
hoeft immers niet langer rekening te houden met het storten van
het bedrag bij een bank of verzekeraar, met alle fiscale voorwaarden die daaraan zijn verbonden. Dit betekent echter niet dat de
werkgever zonder nadenken een ontslaguitkering kan verwerken.
Er bestaan nog steeds enkele fiscale aandachtspunten, meer in
het bijzonder twee strafheffingen, waarmee men rekening moet
houden.
Bovenmatige vergoedingen
Allereerst bestaat er een strafheffing voor excessieve ontslagvergoedingen. Deze strafheffing bedraagt inmiddels 75 procent en
W W W. t i j d s c h r i f t a d m i n i s t r a t i e . N L
029-031_TA03_VRIJ-02.indd 29
komt voor rekening van de werkgever. Hiermee moet worden
voorkomen dat goedbetaalde werknemers met zeer hoge vertrekvergoedingen afscheid nemen van hun werkgever. De strafheffing
van 75 procent op excessieve vertrekvergoedingen is niet alleen
verschuldigd bij gedwongen ontslag met toekenning van een gouden handdruk, maar bij elke beëindiging van de dienstbetrekking,
ongeacht de oorzaak. Denk aan vrijwillige uitdiensttreding, afloop
van een contract voor bepaalde tijd, pensionering en overlijden.
De strafheffing is alleen verschuldigd indien en voor zover het
toetsloon van de werknemer hoger is dan 531.000 euro. Daarom
zal deze strafheffing slechts op een zeer klein deel van de werknemers en hun werkgevers van toepassing zijn.
Regeling voor Vervroegde Uittreding
De tweede strafheffing - die van 52 procent voor ontslaguitkeringen die eigenlijk bedoeld zijn om de periode tot pensionering te
overbruggen - kan voor een veel grotere groep werkgevers een rol
spelen. Met deze strafheffing wil de wetgever voorkomen dat
werkgevers door middel van een ontslaguitkering hun werknemers in staat stellen toch vervroegd met pensioen te gaan. Nadat
enkele jaren geleden het vroegpensioen fiscaal werd afgeschaft
- dat wil zeggen dat het sparen hiervoor fiscaal niet meer werd gefaciliteerd - was de wetgever bang dat werkgevers de route van de
ontslaguitkering zouden kiezen om werknemers toch eerder af te
29
tijdschrift administratie – nummer 3 – maart 2014
21-02-14 11:23
Illustratie: Florian la Poutré.
laten vloeien. Dergelijke ontslaguitkeringen worden regelingen
voor vervroegde uittreding (rvu) genoemd. Hierover dient de
werkgever een strafheffing van 52 procent te betalen - dit was in
het verleden 26 procent. Deze strafheffing is niet te verhalen op de
werknemer.
Toetsen ontslaguitkering
Een belangrijke vraag die zich hierbij voordoet, is natuurlijk de
vraag wanneer er precies sprake is van een rvu. Twee aspecten
spelen hierbij een rol. Het moet allereerst de bedoeling van de
werkgever zijn om de werknemer via de ontslaguitkering vervroegd met pensioen te laten gaan. Daarnaast moet de hoogte van
het verstrekte bedrag ook voldoende zijn om als overbrugging tot
aan het pensioen te dienen. Om te beoordelen of een uitkering
belast moet worden met deze strafheffing, zijn in twee beleidsbesluiten zowel een kwalitatieve (reden ontslag/doel uitkering) als
een kwantitatieve toets (is overbrugging tot pensioen überhaupt
mogelijk) vastgelegd. De kwalitatieve toets is vastgelegd in een
Besluit van 8 december 2005 en geeft aan wanneer er - gelet op de
reden van toekenning - in ieder geval géén sprake is van een rvu.
In dat geval is een kwantitatieve toets niet meer vereist en kan de
ontslaguitkering zonder strafheffing worden uitgekeerd.
Er is geen sprake van een rvu als het ontslag plaatsvindt op grond
van:
-- een reorganisatie - afslankingsoperatie of sluiting afdeling waarbij op basis van objectieve criteria, zoals het lifo-systeem of
het afspiegelingsbeginsel, het personeelsbestand wordt verminderd, waarbij niet de intentie bestaat ouderen met het oog op
vervroegd uittreden te ontslaan;
-- disfunctioneren, onenigheid over het te voeren beleid of onverenigbare karakters.
tijdschrift administratie – nummer 3 – maart 2014
029-031_TA03_VRIJ-02.indd 30
Voorbeeld
Stel dat een onderneming niet goed rendeert. De eigenaar besluit dat het tijd is om in te grijpen en eist dat op korte termijn
een deel van het personeelsbestand afvloeit. De administrateur
wordt gevraagd na te gaan welke werknemers hiervoor in aanmerking komen. Uiteraard kijkt hij eerst naar de werknemers
die met een tijdelijke arbeidsovereenkomst werkzaam zijn voor
de onderneming. Door deze tijdelijke overeenkomsten niet te
verlengen, kan het personeelsbestand eenvoudig en zonder
hoge kosten worden afgebouwd. Maar dit blijkt niet voldoende.
Wat nu? Men besluit om vijf oudere werknemers te ontslaan.
Het is toch aan de jongeren om het bedrijf weer een nieuwe
impuls te geven. Na wat gesprekken wordt met hen een ontslaguitkering overeengekomen en vloeien zij af.
er was weliswaar sprake van een
reorganisatie, maar ontslag gebeurde
niet op basis van objectieve criteria
Alhoewel het voor de onderneming wellicht de beste optie is om
deze werknemers te laten afvloeien, is het maar de vraag of dit fiscaal ook goed gaat. Uit het voorgaande is op te maken dat dit ontslag gebaseerd is op leeftijd. Hierdoor zal de fiscus zich op het
standpunt stellen dat er weliswaar sprake is van een reorganisatie,
maar dat hierbij niet op basis van objectieve criteria, zoals het afspiegelingsbeginsel of het lifo-systeem, keuzes zijn gemaakt over
30
W W W. t i j d s c h r i f t a d m i n i s t r a t i e . N L
21-02-14 11:23
welke werknemers moeten worden ontslagen. Zodoende wordt
niet voldaan aan de kwalitatieve toets. Mogelijk kan de werkgever
nog wel aantonen dat de uitkering onvoldoende is om de periode
tot pensionering te overbruggen, maar wanneer hij te maken
heeft met oudere werknemers met lange dienstverbanden, is dit
maar de vraag.
Tweede toets biedt mogelijke oplossing
Als de kwalitatieve toets geen soelaas biedt, kan de strafheffing
mogelijk nog worden voorkomen via de kwantitatieve toets, opgenomen in een Besluit van 26 mei 2005. Hieruit zijn de volgende
richtlijnen te herleiden:
-- als de ingangsdatum van de uitkeringen al vaststaat en de uitkeringen eindigen voordat de werknemer de leeftijd van 55 jaar
heeft bereikt en bovendien geen enkele uitkering op jaarbasis
hoger is dan 100 procent van het laatstgenoten reguliere loon,
dan is er geen sprake van een rvu;
-- als de ingangsdatum van de uitkeringen reeds vaststaat, maar
niet wordt voldaan aan de onder punt 1 gestelde eisen, dan kan
de strafheffing nog worden voorkomen. Dit kan door na te
gaan of deze uitkeringen, tezamen met eerder opgebouwde
vut-/prepensioenrechten, wel een overbrugging tot de pensioendatum bieden ter hoogte van 70 procent van het laatstgenoten reguliere loon. Is dit niet het geval, dan is er geen sprake
van een rvu;
-- als de ingangsdatum van de uitkering nog niet vaststaat, dient de
ontslaguitkering getoetst te worden aan de eerder genoemde criteria als zou deze direct ingaan. Bovendien dient deze toets opnieuw plaats te vinden op het moment van ingaan van de uitkeringen;
-- als met de ontslaguitkering geen stamrecht wordt aangekocht,
gelden in beginsel toch de hiervoor weergegeven criteria.
Daarbij wordt de fictie gehanteerd dat de eenmalige uitkering
op de uitkeringsdatum wordt aangewend voor een direct ingaand stamrecht. Als de eenmalige uitkering later plaatsvindt
dan op de dag die 24 maanden voorafgaat aan de aow-datum
dan wel de eerdere pensioendatum, dan zal de Belastingdienst
in beginsel het standpunt innemen dat er sprake is van een
rvu.
Dit besluit is nog gebaseerd op de situatie van vóór 2014, dus toen
het afstorten van een ontslaguitkering via de stamrechtvrijstelling
nog mogelijk was. Aangezien deze optie inmiddels is komen te
vervallen, zal er vanaf deze datum altijd sprake zijn van een eenmalige uitkering. Een kwantitatieve toets hiervan vindt dan plaats
door middel van de fictie van aankoop van een direct ingaand
stamrecht. Waarschijnlijk zal de fiscus op termijn haar Besluit
hierop aanpassen, maar dit heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden.
Vervolg voorbeeld
Eerder is geconcludeerd dat de kwalitatieve toets de toepassing
van de strafheffing waarschijnlijk niet kan voorkomen. In het
voorbeeld lijkt er immers sprake te zijn van leeftijdsgebonden
ontslag. De strafheffing kan mogelijk alsnog worden ontlopen,
doordat er op basis van de kwantitatieve criteria geconcludeerd
wordt dat de ontvangen ontslaguitkering onvoldoende is om de
periode tot pensionering te overbruggen. Hiervoor dient de financiële situatie van iedere ontslagen werknemer afzonderlijk te worden beoordeeld. Stel dat voor een van hen - op het moment van
de ontslaguitkering - het volgende geldt:
W W W. t i j d s c h r i f t a d m i n i s t r a t i e . N L
029-031_TA03_VRIJ-02.indd 31
-- de werknemer ontvangt een ontslaguitkering van 120.000 euro;
-- de werknemer is exact 52 jaar oud;
-- zijn jaarsalaris bedraagt 39.000 euro;
-- doordat de ontslaguitkering niet meer kan worden afgestort,
wordt door middel van fictie ervan uitgegaan dat hiermee een
direct ingaand stamrecht wordt aangekocht;
-- een direct ingaand stamrecht tot zijn 55ste verjaardag levert de
werknemer jaarlijks een uitkering op van 43.000 euro;
-- een direct ingaand stamrecht tot pensionering levert de werknemers jaarlijks een uitkering op van 13.000 euro;
-- de werknemer heeft geen rechten op vroegpensioen opgebouwd;
-- de werknemer kan nog wel twee jaar aanspraak maken op ww,
te weten 70 procent van zijn jaarsalaris.
Twee delen
De kwantitatieve toets valt vervolgens uiteen in twee toetsen:
de 55-jaar toets en de 70%-toets. Ten eerste de 55-jaar toets. Op
basis hiervan wordt een ontslaguitkering niet als rvu aangemerkt als de periodieke uitkeringen uit het direct ingaande
stamrecht eindigen op de dag voordat de werknemer 55 jaar
wordt en tevens geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan
100 procent van het (laatstgenoten) reguliere jaarloon uit de
dienstbetrekking waaruit de werknemer is ontslagen. Bij een
direct ingaande uitkering zou dit de werknemer jaarlijks een
bedrag van 43.000 euro opleveren. Aangezien dit meer is dan
zijn jaarsalaris bij zijn ex-werkgever, wordt niet voldaan aan de
55-jaar toets.
biedt de kwalitatieve toets geen soelaas?
dan kan de strafheffing
mogelijk nog worden voorkomen
via de kwantitatieve toets
Dit betekent dat we moeten kijken naar de 70%-toets. Op basis
hiervan wordt nagegaan of de werknemer met een direct ingaand
stamrecht en zijn andere opgebouwde rechten (vroegpensioen,
ww-uitkering) de periode tot pensionering kan overbruggen.
Aangenomen wordt dat dit mogelijk is wanneer hij gedurende
deze periode minimaal 70 procent van het laatstgenoten salaris
uit zijn oude dienstbetrekking ontvangt. Voor deze werknemer zal
een dergelijke overbrugging echter niet mogelijk zijn. Weliswaar
heeft hij in de eerste twee jaren aanspraak op een ww-uitkering,
daarna resteren alleen de uitkeringen uit de ontslaguitkering, fictief vastgesteld op 13.000 euro per jaar. Aangezien dit minder bedraagt dan 70 procent van zijn voormalige jaarsalaris, is overbrugging niet mogelijk.
Zodoende kan op basis van deze kwantitatieve toets de rvu-strafheffing worden voorkomen.
Kortom
Vooral de rvu is voor iedere werkgever een punt van aandacht. Bij
twijfel over de toepasbaarheid hiervan is vooroverleg met de fiscus aan te raden. Door de hoogte van de strafheffing en het feit
dat deze niet kan worden verhaald op de werknemer, is zekerheid
hieromtrent wenselijk.
31
tijdschrift administratie – nummer 3 – maart 2014
21-02-14 11:23
Download