Non-activiteitsregeling leidt tot strafheffing Sinds 2005 geldt dat een ontslaguitkering die enkel ten doel heeft oudere werknemers eerder te laten stoppen met werken, wordt aangemerkt als een Regeling Vervroegde Uittreding (RVU), waarvoor de werkgever een (straf)heffing van 52% krijgt. De Hoge Raad heeft op 13 mei 2016 geoordeeld dat de non-activiteitsregeling van de provincie Zeeland aangemerkt dient te worden als zo’n RVU. Bij de provincie Zeeland is in 2013 een non-activiteitsregeling ingevoerd op basis waarvan werknemers vrijwillig kunnen vertrekken. Kort samengevat komt de regeling erop neer dat een werknemer met behoud van zijn dienstverband non-activiteitsverlof krijgt tot het moment waarop hij de AOW-leeftijd bereikt. In de regeling is opgenomen dat deze van toepassing is op werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst zijn en 57 jaar of ouder zijn. Naar aanleiding van de aangifte loonbelasting heeft de belastingdienst de regeling aangemerkt als een RVU, hetgeen betekent dat de provincie over het aan de vertrekkende werknemers betaalde loon een heffing van 52% moet betalen. De provincie is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. In deze procedure voert de provincie aan dat zij drastisch moet bezuinigen. Op grond van een eerder gesloten sociaal statuut is het volgens de provincie niet mogelijk om daarbij het afspiegelingsbeginsel te hanteren. De rechtbank oordeelt dat de provincie naar haar oordeel genoodzaakt was om een dergelijke regeling in te voeren, waardoor – naar het oordeel van de rechtbank – voor de provincie sprake was van een buitengewoon zware heffing door de belastingdienst. Desondanks oordeelt de rechtbank dat, gelet op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad uit 2012, toch sprake is van een RVU. Het gaat immers om een regeling die voorziet in uitkeringen tot het moment van het bereiken van de AOW-leeftijd waarvan alleen werknemers van 57 jaar of ouder gebruik kunnen maken. Het doel en de intentie van de provincie bij invoering van de regeling doen daar niet aan af, aldus de rechtbank. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de provincie dat (1) het voor haar noodzakelijk is drastische bezuinigingen door te voeren en (2) de provincie slechts door middel van het creëren van een vrijwillige uitstroom de noodzakelijke formatiereductie kan bewerkstelligen, leidt voor de Hoge Raad niet tot een ander oordeel. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een RVU gaat het er, aldus de Hoge Raad, om of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. Bij de non-activiteitsregeling van de provincie is daar sprake van. De Hoge Raad oordeelt daarbij nog expliciet dat van een RVU geen sprake is bij een regeling die wordt getroffen ter zake van een reorganisatie die plaatsvindt met het oog op de vermindering van het personeelsbestand op basis van objectieve criteria (zoals het lifo systeem of het afspiegelingsbeginsel) en waarbij niet de intentie bestaat ouderen met het oog op vervroeg uittreden te ontslaan. Dit laatste is aan de orde in een eerdere uitspraak bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (van 19 februari 2015). In die kwestie is sprake van een reorganisatie en is er een Sociaal Plan overeengekomen waarin boventallige werknemers zijn aangewezen volgens het afspiegelingsbeginsel. De belastingdienst oordeelde dat, aangezien het Sociaal Plan tevens een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling bevat, sprake is van een RVU. De rechtbank volgt dit oordeel niet nu, kort gezegd, de belastingdienst niet aannemelijk gemaakt heeft dat de werkgever enkel de intentie heeft om nagenoeg alleen oudere werknemers te laten vertrekken Uit de hierboven genoemde uitspraken blijkt eens te meer dat het niet zozeer relevant is waarom een regeling (Sociaal Plan of non-activiteitsregeling) wordt ingevoerd, ook al is sprake van een nijpende (financiële) situatie. Het gaat er om of de regeling op zichzelf ingevoerd is met het oog op de mogelijkheid om eerder te stoppen met werken. Als de regeling niet gericht is op het ontslaan van oudere werknemers kan geen sprake zijn van een RVU.