DNA in de databank? Niet vanzelfsprekend! De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden heeft als uitgangspunt dat bij een ieder die veroordeeld is voor een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, celmateriaal wordt afgenomen. Het DNA-profiel wordt vervolgens opgenomen in de DNA-databank. Het doel van het bewaren van dit DNA-profiel is het voorkomen, opsporen, vervolgen dan wel berechten van strafbare feiten. Bij de behandeling van het wetsvoorstel ten behoeve van deze wet zijn uitzonderingen genoemd, waarbij het belang van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet aanwezig is. Hierbij zijn misdrijven genoemd waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten, zoals valsheid in geschrift, meineed, schuldheling, verduistering etc. Op deze misdrijven is wel de vereiste gevangenisstraf van vier jaren (of meer) gesteld, maar DNA speelt nagenoeg nooit een rol. De reden dat deze misdrijven echter niet als uitzondering in de wet zijn opgenomen, is dat er toch gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. Het openbaar ministerie geeft opdracht tot het afnemen van DNA-materiaal wanneer iemand voor een in aanmerking komend misdrijf is veroordeeld. Mijn ervaring is, dat het openbaar ministerie daarbij niet kijkt naar de aard en/of het karakter van het gepleegde misdrijf, maar (in mijn ogen) klakkeloos opdracht geeft tot DNA afname. De rechtbank Amsterdam heeft op 6 juni een door een advocaat ingediend bezwaarschrift tegen DNA-afname gegrond verklaard.¹ De persoon in kwestie is kort gezegd veroordeeld ter zake hypotheekfraude tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het misdrijf valt onder de bepaling van de Wet DNA-onderzoek en de officier van justitie heeft opdracht gegeven tot het afnemen van DNA-materiaal ten behoeve van de databank. De rechtbank heeft in deze zaak niet slechts gekeken naar de mogelijke straf die opgelegd kan worden voor een fraude als de onderhavige, maar heeft naar de bedoeling van de wetgever gekeken. De overweging van de rechtbank was dat de vraag die beantwoord diende te worden in dit geval (en daaruit leid ik af: dus bij iedere casus!) is of het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van de gepleegde delicten, redelijkerwijs van belang kan zijn voor het voorkomen, opsporen, vervolgen dan wel berechten van strafbare feiten. Daarbij is onder andere van belang of in het voorbereidend onderzoek celmateriaal voor DNAonderzoek is afgenomen, maar ook of veroordeelde eerder in aanraking is gekomen met justitie en veroordeeld is voor feiten waar DNA-materiaal wel een rol kan spelen. In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat DNA materiaal geen enkele rol van betekenis heeft gehad in het voorbereidend onderzoek en de veroordeelde bovendien een first offender betrof. Het DNA-profiel mag dan ook niet worden opgenomen in de DNA-databank. Deze beslissing klinkt mij als muziek in de oren en maakt dat het voeren van een procedure tegen de opname van DNA-profiel in de databank kansrijker is geworden dan voorheen. ¹ Rb Amsterdam, 6 juni 2014, parketnr. 13.520086.09, nr.6886.13 RK mw mr W. Oosterbaan - van Veen Van Veen Advocaten E [email protected] T +31 318 - 68 78 06 W www.vanveen.com @mrwoosterbaan | Willemijn van Veen