Privaatrecht Actueel Het begrip ‘consument’ in het Europese en Nederlandse privaatrecht Prof. mr. M.B.M. Loos* Het begrip ‘consument’ is een van de centrale begrippen in het Europese en Nederlandse contractenrecht. De nagenoeg eenduidige omschrijving die de Europese en nationale wetgever aan het begrip hebben gegeven, maken een duidelijke omlijning van het begrip in het consumenten- en contractenrecht mogelijk. Het recente Gruber-arrest van het Hof van Justitie1 dwingt echter tot het overdenken van het begrip. Het begrip ‘consument’ in het Europees contractenrecht Het Europees contractenrecht bestaat, voor zover het gaat om van de Europese Unie afkomstige regels, voor een zeer belangrijk deel uit richtlijnen op het gebied van het consumentenrecht. In vrijwel al deze regelingen,2 alsmede in de EEX-verordening (Brussel I) en het EVO3 wordt van een eenduidig begrip ‘consument’ uitgegaan: de consument is een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die niet gelegen zijn in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat de term restrictief wordt uitgelegd: alleen natuurlijke personen kunnen aanspraak maken op de in een richtlijn toegekende bescherming,4 en alleen dan indien zij bij het sluiten van de overeenkomst buiten het kader van hun beroepsactiviteiten handelen. In het Di Pinto-arrest oordeelde het Hof dat het daarbij niet relevant is of de overeenkomst gesloten is in het kader van de dagelijkse praktijk van de natuurlijke persoon (en ten aanzien waarvan een zekere deskundigheid mag worden verwacht), dan wel of het gaat om een overeenkomst die buiten de normale beroepsactiviteiten valt en ten aanzien waarvan de natuurlijk persoon niet deskundiger is dan * Verbonden aan het Amsterdams Instituut voor Privaatrecht van de Universiteit van Amsterdam. Hof van Justitie 20 januari 2005, zaak C-464/01, n.n.g., NJB 2005, p. 377 (Gruber/Bay Wa AG). 2 Zie bijv. art. 2 onder b richtlijn oneerlijke contractsbedingen (richtlijn 93/13/EEG, Pb EG 1993, L 095/29); art. 2 richtlijn koop op afstand (richtlijn 97/7/EG, Pb. EG 1997 L 144/19) en art. 1 lid 2 onder a van de richtlijn consumentenkoop (richtlijn 1999/44/EG, Pb EG 1999, L 171/12). 3 Art. 15 lid 1 Verordening (EG) 44/2001, Pb EG 2001, L 12/1 resp. art. 5 lid 1 van het Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Pb EG 1980, L 266/1. Afwijkend is slechts art. 2 lid 4 richtlijn pakketreizen (richtlijn 90/314/EEG, Pb EG 1990, L 158/59). 4 Hof van Justitie 22 november 2001, gevoegde zaken C-541/99 en C-542/99, Jur.2001, p. I-9049 (Cape/Idealservice). 1 1 een consument.5 In veel gevallen dient de gesloten overeenkomst zowel privé- als zakelijke doeleinden. De vraag rijst of in een dergelijk geval de consumentenbescherming wel moet worden toegepast, dan wel of het enkele feit dat met de sluiting van de overeenkomst tevens beroepsmatige doeleinden worden gediend, meebrengt dat de natuurlijke persoon geen consument is en dus niet wordt beschermd. Deze vraag is nadrukkelijk aan de orde gekomen in het recente Gruber-arrest.6 Het begrip ‘consument’ bij overeenkomsten met een gemengd zakelijk en particulier karakter In deze zaak had de Oostenrijker Gruber bij een Duits bedrijf dakpannen gekocht ten behoeve van zijn boerderij, welke voor 60 % als woonruimte en voor 40 % als bedrijfsruimte werd gebruikt. Gruber ontbond de overeenkomst wegens wanprestatie en vorderde bij de Oostenrijkse rechter terugbetaling van de koopprijs en aanvullende schadevergoeding, stellende dat de Oostenrijkse rechter bevoegd was om kennis te nemen van de vordering omdat hij een consument in de zin van art. 13 EEX is. Het Hof van Justitie stelde voorop dat wanneer een persoon contracteert in verband met zijn beroepsactiviteit, hij wordt geacht in een gelijkwaardige onderhandelingspositie te verkeren als zijn wederpartij, zodat toepassing van de consumentenbeschermende bepalingen van (in dit geval nog de oude) artikelen 13-15 EEX niet gerechtvaardigd is. Dat is niet anders indien de overeenkomst mede voor privé-doeleinden is gesloten.7 Dat brengt mee dat indien een persoon bij de sluiting van een overeenkomst zowel voor privé- als voor beroepsmatige doeleinden contracteert, hij zich in beginsel niet op deze bepalingen kan beroepen, tenzij de partij die zich op de consumentenbescherming beroept, bewijst dat de beroepsmatige activiteit bij de overeenkomst in kwestie slechts een onbetekenende rol speelt.8 Slechts in dat geval is art. 13 EEX wel van toepassing (indien aan de andere voorwaarden voor toepassing is voldaan) en kan de consument in eigen land procederen, in dit geval wegens wanprestatie van de verkoper. De consument heeft echter afstand van de bescherming van art. 13 EEX gedaan indien de wederpartij te goeder trouw ervan uit heeft mogen gaan dat de consument voor zakelijke doeleinden contracteerde. Daarvan is, aldus het Hof, sprake indien de particulier 5 Hof van Justitie 14 maart 1991, zaak 361/89, Jur. 1991, p. I-1189 (strafzaak tegen Di Pinto), punt 15. Hof van Justitie 20 januari 2005, zaak C-464/01, n.n.g. (Gruber/Bay Wa AG). 7 Hof van Justitie 20 januari 2005, zaak C-464/01, n.n.g. (Gruber/Bay Wa AG), punten 39-41. 8 Hof van Justitie 20 januari 2005, zaak C-464/01, n.n.g. (Gruber/Bay Wa AG), punten 46-47. 6 2 zonder verdere precisering zaken bestelt die daadwerkelijk voor de uitoefening van zijn beroep kunnen dienen, goederen op het adres van zijn onderneming laat leveren of de mogelijkheid tot teruggaaf van BTW vermeldt.9 Gevolgen van het Gruber-arrest op nationaal niveau Met het Gruber-arrest maakt het Hof van Justitie duidelijk dat overeenkomsten met een gemengd zakelijk en particulier karakter in beginsel niet onder het toepassingsgebied van (thans) art. 15 EEX-verordening vallen, tenzij het zakelijke karakter, op het geheel van de overeenkomst bezien, van onbetekenende aard is. In een verhouding van 60-40 %, zoals in het Gruber-arrest het geval is, is het zakelijke karakter wel ondergeschikt aan het privé-karakter, maar het zakelijk belang is hier zeker niet ‘onbetekenend’ van aard: daarvoor moet worden gedacht aan (wellicht aanmerkelijk) minder dan 25 % van de transactie. De vraag is of dit oordeel beperkt is tot de EEX (-verordening) en eventueel het EVO, of dat het ook geldt voor het materiële, in richtlijnen neergelegde Europees privaatrecht. Voor een beperkte opvatting zou pleiten dat het Hof veelvuldig specifiek ingaat op het feit dat de consumentenbepalingen in het EEX een afwijking vormen van de normale bevoegdheidsverdeling in art. 2 en 5 EEX en dat het gewenst wordt geacht te voorkomen dat een groot aantal rechters in dezelfde zaak bevoegd zou zijn. Bovendien zou een restrictieve uitleg van het begrip ‘consument’ aansluiten bij het aan het EEX ten grondslag liggende belang van de rechtszekerheid en de mogelijkheid van de wederpartij om te weten welke rechter bevoegd is.10 Het Hof begint zijn uiteenzetting echter met de opmerking dat een restrictieve uitleg steun vindt in de definitie van het begrip ‘consument’, dat uitdrukkelijk in restrictieve bewoordingen en negatief is geformuleerd: overeenkomsten die gesloten zijn voor een gebruik dat niet-beroepsmatig is. Die negatieve formulering treffen we ook in nagenoeg alle Europese richtlijnen aan. Dat doet vermoeden dat de betekenis van het arrest verder reikt dan alleen het toepassingsgebied van het EEX en het EVO. 9 Hof van Justitie 20 januari 2005, zaak C-464/01, n.n.g. (Gruber/Bay Wa AG), punten 49-53. Hof van Justitie 20 januari 2005, zaak C-464/01, n.n.g. (Gruber/Bay Wa AG), punten 43-45. 10 3 Nu lijkt de betekenis van deze constatering beperkt te zijn, aangezien de meeste richtlijnen op het gebied van het consumentenrecht uitgaan van minimumharmonisatie,11 zodat het aan de lidstaten is toegestaan meer bescherming te bieden dan op grond van het Europese recht verplicht is. Daarvan is sprake indien aan de beschermde partij, bijv. de consument, meer rechten worden toegekend dan het Europese recht aan die partij toekent, dan wel krachtens het nationale recht al bestaande rechten worden gehandhaafd naast de nieuwe regelgeving van Europese origine. Meer bescherming wordt ook geboden indien het toepassingsgebied van de richtlijn in het nationale recht wordt uitgebreid tot partijen die niet onder de Europese definities vallen, bijvoorbeeld door het begrip ‘consument’ op te rekken. Dat oprekken kan geschieden door de consumentenbescherming ook van toepassing te verklaren op sommige door stichtingen en verenigingen, of eenmanszaken en firma’s gesloten overeenkomsten, met name indien deze overeenkomsten niet de normale bedrijfsuitoefening betreffen, en de desbetreffende stichting of eenmanszaak dus niet over meer deskundigheid beschikt dan de gemiddelde consument. Onduidelijk is welke gevolgen een restrictieve interpretatie van het begrip ‘consument’ in dit verband zal hebben. Overeenkomstige toepassing van het Gruber-arrest zou meebrengen dat indien een consument een zaak (bijv. een computer) voor beroepsmatige en privé-doeleinden heeft gekocht, hij geen consument in de zin van het Europese recht is, zodat de consumentenbeschermende bepalingen van bijvoorbeeld de richtlijn consumentenkoop niet van toepassing is. Verdedigbaar is dat de positie van deze ‘niet-consument’ daarmee niet geraakt wordt door de richtlijn. Zo heeft het Hof van Justitie in een zaak betreffende de handel in en het gebruik van bestrijdingsmiddelen al eens met zoveel woorden duidelijk gemaakt dat de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie alleen geldt voor zover het door een rechter te beslissen geval onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt.12 Voor het niet door een richtlijn bestreken deel van het recht is de bevoegdheid van een lidstaat om een aangelegenheid te regelen zoals het hem goeddunkt, daarmee niet ingeperkt. In deze optiek zou het een lidstaat vrijstaan om de consumentenbeschermende bepalingen zelf van overeenkomstige toepassing te verklaren (dan wel het begrip consument ruimer te definiëren dan op grond van de richtlijn verplicht is). 11 Een uitzondering geldt voor de richtlijn financiële diensten op afstand (richtlijn 2002/65/EG, Pb EG 2002, L 271/16), zie M.B.M. Loos, ‘Financiële diensten op afstand’, Nederlands tijdschrift voor Europees recht 2004/10, p. 10-11, tevens gepubliceerd in Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2005, p. 86. 12 Zie Hof van Justitie 7 november 1989, zaak 125/88, Jur 1989, p. 3533 (Nijman). 4 Zo bezien behoeft de restrictieve uitleg van het begrip ‘consument’ geen gevolgen te hebben voor de reikwijdte van de consumentenbescherming op nationaal niveau. Het lijkt echter waarschijnlijk dat ook op nationaal niveau de neiging zal bestaan het begrip enger te interpreteren en bij overeenkomsten met een gemengd privé en beroeps- of bedrijfsmatig karakter in beginsel aan te nemen dat de consumentenbeschermende bepalingen niet van toepassing zijn. Als die verwachting werkelijkheid blijkt te worden, is het Gruber-arrest een duidelijke stap terug ten opzichte van het streven naar een socialer Europa. 5