Zo maak ik een werkstuk Een werkstuk maak je aan de hand van een aantal stappen. Volg de stappen en je werkstuk komt er vast erg goed uit te zien stap 1: bedenk een onderwerp Verzin een onderwerp waar veel informatie over is te vinden. Informatie kun je vinden in de bibliotheek of op internet. Soms zijn er ook instanties die informatie voor kinderen hebben. Bijvoorbeeld het Anne Frankhuis, het Wereld Natuur Fonds, Unicef enz. stap 2: maak een woordveld Maak een woordveld bij je onderwerp. Bedenk allerlei woorden die bij jouw onderwerp horen en schrijf die erbij. Voorbeeld stap 2: het woordveld (1) strepen jagen opvoeden jong TIJGERS grote tanden welpen Azië scherpe ogen oerwoud india stap 3: schrijf woorden die bij klauwen elkaar horen ondergrote elkaar. kat Neem het tweede werkblad en schrijf woorden die bij elkaar horen onder elkaar op. Woorden die je overhoudt, schrijf je onder aan de rij. Soms bedenk je dan zelfs nog nieuwe woorden. De groepjes woorden worden straks de hoofdstukken van je werkstuk. Voorbeeld stap 3: het woordveld (2) grote kat katachtigen siberische tijger strepen grote tanden klauwen scherpe ogen Azië TIJGERS oerwoud India opvoeden jong welpen jagen klauwen scherpe ogen stap 4: bedenk vragen bij de woorden Bij elk groepje woorden van je woordveld ga je nu vragen bedenken. Daarvoor gelden de volgende spelregels: - Probeer bij elk woord een vraag te bedenken. - Begin je vraag met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, welke, waarom, hoe). Voorbeeld stap 4: vragen maken Tijgers en andere katachtigen Welke katachtigen bestaan er? Welke soorten tijgers zijn er. Hoe ziet een tijger eruit? Waarom heeft een tijger een gestreepte vacht? Hoe ziet het gebit van een tijger eruit? Hoe gebruiken tijgers hun klauwen? Waarom hebben tijgers hele goede ogen? Waar leven tijgers Waar komen tijgers voor op de wereld? In wat voor omgeving leven tijgers? Voedsel Wat eten tijgers? Hoe jagen tijgers? De voortplanting van tijgers Hoeveel jongen krijgt een tijger? Hoe voedt een tijger zijn welpjes op? Als je al deze vragen bedacht hebt, dan ben je al een heel eind op weg. Eigenlijk heb je nu al een hoofdstukindeling. De titels van de groepjes vragen kan je gebruiken als titels voor je hoofdstukken. stap 5: Het echte zoek- en schrijfwerk Nu kun je op zoek gaan naar informatie. Probeer een boek te vinden, waarin je de antwoorden op je vragen kunt vinden. Schrijf de antwoorden op, maar natuurlijk wel in je eigen woorden. stap 6: schrijf een voorwoord/inleiding In het voorwoord/inleidng vertel je welk onderwerp je gekozen hebt en waarom je dat hebt gekozen. Schrijf ook kort in je voorwoord wat je allemaal gaat vertellen. stap 7: schrijf een nawoord In je nawoord beschrijf je wat je allemaal gedaan hebt om het werkstuk te maken. Of het makkelijk of moeilijk was, of je het leuk vond om te doen en natuurlijk vertel je erbij waarom dat zo is. stap 8: De bronvermelding Nu maak je de bronvermelding. Hierin vertel je welke boeken je hebt gebruikt. Schrijf op wat de schrijver, titel, jaar van uitgave, plaats van uitgave en uitgever is. Noem ook de internetsites waar je je informatie vandaan hebt gehaald. Let op: Google.com is niet de site waar je het vandaan haalt, maar een zoekmachine. Een goede site is bijvoorbeeld: wnf.nl. stap 9: De laatste loodjes Nu je werkstuk klaar is leg je alle bladzijden in de goede volgorde. Zorg dat je plaatjes goed bij de tekst passen. Probeer ervoor te zorgen dat je bij elk hoofdstuk minimaal één plaatje plakt. Tenslotte maak je een mooie voorkant voor je werkstuk. Zet daarop met grote letters hoe je werkstuk heet, je naam en groep. Nog even in het kort: Hoe maak ik een werkstuk? In je werkstuk komen de volgende onderdelen: Voorkant: Hierop moet het onderwerp, je naam, de groep en eventueel een plaatje staan. Inhoudsopgave: Op deze bladzijde schrijf je de verschillende onderdelen en hoofdstukken van je werkstuk met de paginanummers (bijv: Hoofdstuk 1: Waar leeft de tijger?) Voorwoord/inleiding:In het voorwoord vertel je welk onderwerp je gekozen hebt,waarom je dat hebt gekozen en wat je er allemaal over gaat vertellen. Informatie: Dit is het grootste deel van het werkstuk. In dit onderdeel staan alle hoofdstukken met informatie over het onderwerp. Minimaal 5 hoofdstukken. Ieder hoofdstuk bestaat uit minimaal 20 en maximaal 50 zinnen Nawoord: Hierin schrijf je wat je van het werkstuk vindt. Wat heb je geleerd? Wat vond je moeilijk? Wat vond je leuk om te doen? Wat vind je erg goed gelukt, wat kan er beter. Bronvermelding: Hierin schrijf je welke boeken je gebruikt hebt (schrijf de titel van het boek op en de naam van de schrijver). Je kunt ook de namen van de internetsites opschrijven en andere informatie die je gebruikt hebt. Let op!!!!! Gebruik minimaal 2 informatieve boeken. Internet is een fantastisch medium en mag je ook zeker gebruiken, maar er mag niets letterlijk geknipt en geplakt worden! Dit wordt uiteraard gecontroleerd. Succes ermee! Waar moet ik op letten tijdens het schrijven van mijn werkstuk? - Elk hoofdstuk begint op een nieuwe pagina/bladzijde. - Er zitten geen spelfouten in het werkstuk. - Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt/vraagteken/uitroepteken. - Er staan geen woorden in die ik zelf niet begrijp. - Het werkstuk is in mijn eigen woorden geschreven - Moeilijke woorden zijn uitgelegd - Er worden plaatjes gebruikt die de tekst verduidelijken. - De zinnen beginnen niet steeds met het zelfde woord, zoals Én’, Ook of bijvoorbeeld ‘De tijger……..’ Zo moet het niet: De tijger is oranje met zwart. De tijger heeft ook kleine ogen. Ook heeft de tijger een bek. De tijger heeft scherpe tanden in die bek. Dit is beter: De tijger is een dier met een oranjeachtige vacht met zwarte strepen. De sluwe ogen gebruikt de tijger om goed te kunnen zien. Zijn ogen zijn klein maar kunnen heel scherp zien. Ze kunnen beter zien dan mensen. De ogen zijn nodig bij het jagen. Met zijn grote bek met scherpe tanden kan een tijger zijn prooi (eten) goed verslinden.