Het onderscheid tussen overeenkomsten voor onbepaalde en

advertisement
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2008-2009
Het onderscheid tussen overeenkomsten voor
onbepaalde en bepaalde duur
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Anne-Aymone Minet
studentennummer: 20030104
major: burgerlijk en strafrecht
Promotor: Prof. Dr. Ignace Claeys
Commissaris: Lisbet Phang
VOORWOORD
Op het einde van zijn studies dient de rechtenstudent een masterproef in te dienen, als bekrooning van
zijn studies. Ik heb mogen ondervinden dat het schrijven van een masterproef heel veel inzet en
motivatie vergt! Vele uren opzoekingswerk in de facultaire bibliotheek Rechtsgeleerdheid waren nodig
om de relevante bronnen in rechtspraak en rechtsleer te vinden, gevolgd door de nodige tijd om die
bronnen te bestuderen en kritisch te analyseren, om vervolgens de computer bij de hand te nemen en
alles uit te schrijven. Juist door die vele inspanning kan ik nu, op het einde van de rit, met veel
voldoening dit schrijven voorstellen.
Graag wil ik mijn promotor Prof. Dr. Ignace Claeys bedanken. Vooreerst om bereid te zijn mij te
begeleiden gedurende mijn masterproef, maar vooral voor de waardevolle hulp en opmerkingen die
deze masterproef gemaakt hebben tot wat hij is geworden.
Tevens wens ik mijn oprechte dank uit te drukken aan Gregory Uyttenhove die de (ondankbare) taak
op zich nam dit volledige werk na te lezen.
Uiteindelijk maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn naaste familie en vrienden te bedanken voor
hun aanwezigheid, steun en luisterend oor, vooral tijdens de moeilijkere momenten.
Anne-Aymone Minet
Every step may be fruitful. Yet there will stretch out before you an ever-lengthening, ever-ascending,
ever-improving path. You know you will never get to the end of the journey. But this, so far from
discouraging, only adds to the joy and glory of the climb.
Sir Winston Churchill (1874 - 1965)
2
INHOUD
INLEIDING ................................................................................................................................... 9
HOOFDSTUK I
HET ONDERSCHEID TUSSEN OVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE EN
BEPAALDE DUUR IN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ......................................................... 10
AFDELING I
VAN BEPAALDE OF VAN ONBEPAALDE DUUR? ............................................................. 11
A. De tijdsbepaling en de voorwaarde .............................................................................................. 11
a) De tijdsbepaling......................................................................................................................... 11
b) De voorwaarde .......................................................................................................................... 12
Verschil met het ontbindend beding.......................................................................................... 12
c) impact op de overeenkomst ....................................................................................................... 13
1. Modaliteiten van de verbintenis ............................................................................................ 13
2. Onderscheid tussen beide ...................................................................................................... 13
B. Overeenkomst van bepaalde duur................................................................................................. 14
Overeenkomsten van zeer lange duur............................................................................................ 15
C. Overeenkomst van onbepaalde duur............................................................................................. 15
Maximumtermijn bij overeenkomst van onbepaalde duur ............................................................ 16
AFDELING II
BELANG VAN HET ONDERSCHEID: EINDE VAN DE OVEREENKOMST ......................... 17
A. Automatische uitdoving bij overeenkomst van bepaalde duur..................................................... 17
B. Eenzijdige opzegging bij overeenkomst van onbepaalde duur..................................................... 17
a) Grondslagen van het eenzijdig opzeggingsrecht ....................................................................... 17
b) Rechtsgevolgen van de opzegging ............................................................................................ 18
AFDELING III
DE EENZIJDIGE OPZEGGING....................................................................................... 20
A. Opzeggingsvoorwaarden .............................................................................................................. 20
B. Opzegbedingen ............................................................................................................................. 21
a) Principiële geldigheid................................................................................................................ 21
3
b) Bij overeenkomsten van bepaalde duur .................................................................................... 22
C. Rechterlijke controle..................................................................................................................... 23
a) Rechtsmisbruik.......................................................................................................................... 24
b) Sanctiemogelijkheden ............................................................................................................... 26
D. Opzegtermijn bij overeenkomsten van onbepaalde duur.............................................................. 27
a) Discussie in de rechtsleer en rechtspraak .................................................................................. 28
b) Duur van de opzegtermijn......................................................................................................... 29
E. Opzegvergoeding .......................................................................................................................... 29
AFDELING IV
VOORTZETTING VAN DE OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR ............................ 31
A. Stilzwijgende vernieuwing ........................................................................................................... 32
B. Beding van stilzwijgende voortzetting ......................................................................................... 33
C. Opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur................................................................ 34
D. Verzet tegen de voortzetting van een overeenkomst .................................................................... 35
HOOFDSTUK II ARBEIDSOVEREENKOMSTEN............................................................................ 36
AFDELING I
ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN ONBEPAALDE TIJD ................................................... 37
A. Beëindiging door eenzijdige opzegging ....................................................................................... 37
Opzegtermijn ................................................................................................................................. 38
B. Maximumtermijn .......................................................................................................................... 39
AFDELING II
ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN BEPAALDE TIJD ................................................... 40
A. Beëindiging................................................................................................................................... 41
Opzeggingsbedingen ..................................................................................................................... 41
B. Arbeidsovereenkomst voor de duur van het leven........................................................................ 41
C. Arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd met een proefbeding ............................................. 43
AFDELING III
VOORTZETTING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST .................................................. 44
A. Stilzwijgende voortzetting............................................................................................................ 44
B. Beding van stilzwijgende voortzetting ......................................................................................... 44
4
AFDELING IV
OPEENVOLGING VAN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN................................................... 47
A. Opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd...................................................... 47
B. Arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd volgend op arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd . 49
AFDELING V
ONTBINDENDE VOORWAARDE .................................................................................. 51
A. Principiële geldigheid................................................................................................................... 51
B. Artikel 36 WAO: bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd .................................................. 52
AFDELING VI
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ............................................. 53
HOOFDSTUK III
CONCESSIEOVEREENKOMSTEN .................................................................... 54
INLEIDING .............................................................................................................................................. 55
A. Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd
verleende concessies van alleenverkoop. .......................................................................................... 55
a) Doel van de wet......................................................................................................................... 55
b) Toepassingsgebied .................................................................................................................... 56
c) Dwingende aard......................................................................................................................... 56
AFDELING I
CONCESSIEOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR ................................................. 57
A. Eenzijdige opzegging ................................................................................................................... 57
Keuzemogelijkheid?...................................................................................................................... 58
B. De redelijke opzegtermijn............................................................................................................. 58
a) Duur van de redelijke opzegtermijn .......................................................................................... 59
1. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiegever opzegt........................................ 59
2. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiehouder opzegt...................................... 59
3. Jurisprudentiële criteria ......................................................................................................... 60
b) Beding betreffende de minimumduur van de opzegtermijn...................................................... 61
c) Verplichtingen tijdens opzegtermijn ......................................................................................... 62
C. De billijke opzegvergoeding......................................................................................................... 63
Criteria aan de hand waarvan de opzegvergoeding wordt bepaald ............................................... 63
5
a) de duur van de redelijke opzeggingstermijn.......................................................................... 63
b) criteria eigen aan de concessiegever ..................................................................................... 63
c) criteria eigen aan de concessiehouder ................................................................................... 64
D. De bijkomende vergoeding........................................................................................................... 64
AFDELING II
CONCESSIEOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR ................................................. 65
A. Eerste gedragsregel van artikel 3bis: wettelijk voorziene vernieuwing ....................................... 65
B. Tweede gedragsregel: beperkt aantal vernieuwingen mogelijk.................................................... 66
Proefbeding ................................................................................................................................... 67
C. Beding van stilzwijgende vernieuwing......................................................................................... 67
D. Niet vernieuwing van de concessieovereenkomst ........................................................................ 68
E. Nieuwe concessieovereenkomst van bepaalde duur ..................................................................... 68
AFDELING III
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ............................................. 70
HOOFDSTUK IV
AANNEMINGSOVEREENKOMSTEN ................................................................ 72
INLEIDING .............................................................................................................................................. 73
AFDELING I
AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR ................................................. 74
A. Beëindiging op grond van artikel 1794 BW................................................................................. 74
a) verschillen tussen de artikels 1794 en 1184 BW....................................................................... 75
Zijn de artikels 1184 en 1794 BW cumulatief toepasbaar?....................................................... 75
b) toepassingsgebeid van artikel 1794 BW ................................................................................... 76
Onderaanneming ....................................................................................................................... 77
B. Eenzijdig verbrekingsrecht van de opdrachtgever........................................................................ 77
a) inhoud........................................................................................................................................ 78
b) gerechtigden .............................................................................................................................. 78
c) tijdstip........................................................................................................................................ 78
d) rechtsgevolgen .......................................................................................................................... 79
Concreet ten aanzien van de partijen......................................................................................... 79
6
C. Opzegvergoeding.......................................................................................................................... 80
a) Omschrijving............................................................................................................................. 80
b) Berekening ................................................................................................................................ 80
1. Schadeloosstelling voor “al zijn uitgaven en al zijn arbeid” (damnum emergens) ............... 81
2. Schadeloosstelling voor “alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen” (lucrum
cessans) ..................................................................................................................................... 81
D. Opzeggingsbeding ........................................................................................................................ 82
a) opzegvergoeding ....................................................................................................................... 82
b) opzegbaarheid ........................................................................................................................... 83
E. Voortzetting van de overeenkomst ............................................................................................... 83
AFDELING II
AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR......................................... 84
A. Eenzijdig opzeggingsrecht............................................................................................................ 84
Verschillen met artikel 1794 BW .................................................................................................. 85
AFDELING III
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ............................................. 86
HOOFDSTUK V
WONINGHUUROVEREENKOMSTEN ............................................................... 87
INLEIDING .............................................................................................................................................. 88
A. De Woninghuurwet ...................................................................................................................... 88
a) Toepassingsgebied .................................................................................................................... 88
b) Dwingende aard ........................................................................................................................ 89
c) Duur van de woninghuurovereenkomst..................................................................................... 89
AFDELING I
WONINGHUUROVEREENKOMST VAN NEGEN JAAR ....................................................... 90
A. Principe......................................................................................................................................... 90
B. Beëindiging van de woninghuurovereenkomst............................................................................. 91
a) Opzegging door de verhuurder.................................................................................................. 91
1. Opzegging voor eigen gebruik of gebruik door familieleden................................................ 91
2. Opzegging voor het uitvoeren van werken............................................................................ 92
7
3. Opzegging zonder motivatie.................................................................................................. 93
4. Opmerking: onmogelijkheid tot substitutie van het opzeggingsmotief................................. 94
b) Opzegging door de huurder....................................................................................................... 94
c) Tegenopzegging door de huurder.............................................................................................. 95
AFDELING II
WONINGHUUROVEREENKOMST VAN KORTE DUUR .................................................. 97
A. Opzegging..................................................................................................................................... 97
Geldigheid van conventioneel bedongen opzeggingsmogelijkheid?............................................. 98
B. Opeenvolgende woninghuurovereenkomsten............................................................................... 99
a) Huurovereenkomst van korte duur volgend op een huurovereenkomst voor de duur van negen
jaar ................................................................................................................................................. 99
b) Huurovereenkomst van negen jaar volgend op een huurovereenkomst van korte duur............ 99
AFDELING III
WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR MEER DAN NEGEN JAAR ............................. 100
AFDELING IV
WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR DE DUUR VAN HET LEVEN .......................... 101
Van bepaalde of van onbepaalde duur?........................................................................................... 102
AFDELING V
VOORTZETTING VAN DE WONINGHUUROVEREENKOMST ....................................... 103
A. Wettelijke verlenging ................................................................................................................. 103
a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar........................................... 103
b) Huurovereenkomst van korte duur.......................................................................................... 104
B. Conventionele verlenging of vernieuwing.................................................................................. 105
a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar........................................... 105
b) Huurovereenkomst van korte duur.......................................................................................... 105
C. Verlenging wegens buitengewone omstandigheden................................................................... 106
AFDELING VI
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ........................................... 108
BESLUIT ...................................................................................................................................109
BIBLIOGRAFIE ..........................................................................................................................112
8
INLEIDING
In deze bijdrage wordt het onderscheid tussen overeenkomsten voor onbepaalde en bepaalde duur
bestudeerd. Deze analyse wordt gemaakt aan de hand van vijf hoofdstukken: het onderscheid tussen
overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur in het gemeen verbintenissenrecht (Hoofdstuk I), in
het arbeidsrecht (Hoofdstuk II), toegepast op concessieovereenkomsten (Hoofdstuk III), op
aannemingsovereenkomsten (Hoofdstuk IV) en ten slotte worden de woninghuurovereenkomsten
onder de loep genomen (Hoofdstuk V).
In het eerste hoofdstuk aangaande het gemeen verbintenissenrecht worden vooreerst de principes
uitgelegd aan de hand waarvan een overeenkomst gekwalificeerd wordt als zijnde een overeenkomst
van bepaalde duur of onbepaalde duur. Daarna zullen we merken dat het onderscheid tussen
overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur zich vooral afspeelt op het vlak van de
mogelijkheid de overeenkomst al dan niet eenzijdig op te zeggen. Twee clausules komen vaak voor:
de eenzijdige opzeggingsbedingen en de bedingen van stilzwijgende voortzetting. Kritisch zal
bestudeerd worden wat de impact is van zulke bedingen op de kwalificatie van een overeenkomst als
zijnde van bepaalde, dan wel van onbepaalde duur.
Daarna volgt een uiteenzetting betreffende het onderscheid tussen arbeidsovereenkomsten van
bepaalde en onbepaalde tijd. De wetgever heeft een duidelijke voorkeur voor arbeidsovereenkomsten
van onbepaalde tijd, wat duidelijk blijkt uit de specifieke wettelijke regels die opgelegd worden in
geval van voortzetting van de arbeidsovereenkomsten de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten.
Met deze wetsbepalingen in het achterhoofd zal onderzocht worden of opzeggingsbedingen en
bedingen van stilzwijgende voortzetting geldig tussen partijen kunnen gesloten worden.
Vervolgens wordt een hoofdstuk toegewijd aan de concessieovereenkomsten. De regels van het
gemeen verbintenissenrecht vinden doorgaans toepassing, maar met betrekking tot de eenzijdige
beëindiging van voor onbepaalde tijd gesloten concessieovereenkomsten van alleenverkoop is de
wetgever regulerend tussengekomen in 1961. Met de wet van 27 juli 1961 heeft de wetgever
dwingende regels opgelegd voor de opzegging van concessieovereenkomsten van onbepaalde tijd. In
1971 heeft de wetgever bepalingen toegevoegd die betrekking hebben op voor een bepaalde tijd
gesloten concessieovereenkomsten: voor deze overeenkomsten heeft de wetgever een wettelijke
vernieuwing toegevoegd en het aantal mogelijke vernieuwingen beperkt. We zullen onderzoeken wat
de gevolgen daarvan zijn op de bedingen van stilzwijgende voortzetting.
Het volgende hoofdstuk bestrijkt de aannemingsovereenkomsten, waar onze aandacht vooral gaat naar
artikel 1794 BW, dat aan de opdrachtgever van een aannemingsovereenkomst van bepaalde duur een
eenzijdig opzeggingsrecht verleent. We zullen onder andere onderzoeken wat de verschillen zijn
tussen het eenzijdig opzeggingsrecht van de opdrachtgever op grond van 1794 BW en het eenzijdig
opzeggingsrecht voorvloeiend uit het gemeen verbintenissenrecht, voor beide partijen van een
aannemingsovereenkomst van onbepaalde duur.
Ten slotte zullen de woninghuurovereenkomsten geanalyseerd worden. We zullen opmerken dat het
onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur, niet echt van belang is. Het nut
van dit hoofdstuk situeert zich op het vlak van de opzeggingsmogelijkheden voor beide partijen en de
wettelijke (of conventionele) verlenging en vernieuwing van de woninghuurovereenkomst.
9
HOOFDSTUK I
HET ONDERSCHEID TUSSEN OVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE
EN BEPAALDE DUUR IN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT
10
AFDELING I
VAN BEPAALDE OF VAN ONBEPAALDE DUUR?
A. De tijdsbepaling en de voorwaarde
a) De tijdsbepaling
1. Alvorens dieper in te gaan in de duur van de overeenkomst, is het uiteraard noodzakelijk de notie
van “tijd” juridisch te kwalificeren. Een eerst definitie van de begrippen “termijn” of “tijdsbepaling” is
terug te vinden in de artikelen 1185-1188 van het Burgerlijk Wetboek.
Hierop aansluitend omschrijft de rechtsleer de tijdsbepaling gedefinieerd als een toekomstige en
zekere gebeurtenis, en wordt tegenover de voorwaarde gezet die een toekomstige doch onzekere
gebeurtenis is.1 Deze omschrijving werd bevestigd door het Hof van Cassatie: “…dat een schuld met
tijdsbepaling en niet voorwaardelijk is, zodra over de toekomstige gebeurtenis zekerheid bestaat, zelfs
indien het tijdstip van de verwezenlijking niet gekend is”.2
Een gebeurtenis is toekomstig wanneer zij zich nog niet heeft voorgedaan ten tijde van het sluiten van
de overeenkomst. Een gebeurtenis is bovendien zeker, indien de verwezenlijking van die gebeurtenis
al vanaf de aanvang van de overeenkomst vaststaand was, zonder dat daarvoor het tijdstip van de
verwezenlijking moet gekend zijn.3 Het is inderdaad van geen belang dat de contracterende partijen
reeds bij het sluiten van de overeenkomst precies weten wanneer de gebeurtenis zal plaatsvinden. 4 Het
is daarentegen wel van belang dat beide partijen vanaf de contractsluiting weten dat de rechten en
plichten die het voorwerp uitmaken van een verbintenis onder tijdsbepaling, in ieder geval uitwerking
zullen hebben of zullen uitdoven.5 De beoordeling van die toekomstige en zekere gebeurtenis is een
feitenkwestie en wordt beoordeeld op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst.6 Deze
feitelijke omstandigheden zijn doorslaggevend, maar de feitenrechter behoudt hierbij een zekere
appreciatiebevoegdheid.7
2. De toekomstige gebeurtenis, en dus de tijdsbepaling kan ofwel schorsend, ofwel uitdovend zijn. Een
schorsende tijdsbepaling zorgt ervoor dat een verbintenis vóór de verwezenlijking van de gebeurtenis
niet afdwingbaar is. De verbintenis onder uitdovende tijdsbepaling daarentegen is vanaf haar ontstaan
afdwingbaar, maar verdwijnt van rechtswege wanneer de gebeurtenis zich verwezenlijkt. In het tweede
geval gaat het dan over een verbintenis die voor een bepaalde duur is aangegaan.8 Deze uiteenzetting
1
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 427; L. CORNELIS,
“De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS, F. GLANSDORFF, J. HERBOTS, P.
MARCHANDISE, D. PHILIPPE, F. WALSCHOT, Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Vlaamse
Pleitgenootschap bij de balie te Brussel, 1991, 45 (hierna verkort: L. CORNELIS, “ De duur van het contract met
opeenvolgende prestaties”).
2
Cass. 17 april 1975, Pas. 1975, I, 914.
3
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 47.
4
W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst” (noot onder
Cass. 18 januari 1993), Rec. Cass. 1993, 72 (hierna verkort: W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de
ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”).
5
W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 536.
6
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 188.
7
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 47.
8
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 189-190.
11
zal zich enkel ontfermen over deze laatste categorie, met name de uitdovende (ontbindende)
tijdsbepaling.
b) De voorwaarde
3. Een omschrijving van wat de wetgever verstaat onder het begrip “voorwaarde” is terug te vinden in
de artikelen 1168 tot 1184 BW, waarbij de voorwaarde zowal schorsend als ontbindend zijn. Het
essentiële kenmerk van een voorwaarde is namelijk, in tegenstelling tot de tijdsbepaling, de
onzekerheid van de gebeurtenis. Deze onzekerheid mag hierbij niet enkel van de wil van de partijen
afhangen, maar moet ook naar meer algemene beoordeling vaststaat.9 Een verbintenis aangegaan
onder opschortende voorwaarde, wordt afdwingbaar vanaf de verwezenlijking van de toekomstige en
onzekere gebeurtenis. Een voorwaarde zal uitdovend of ontbindend zijn wanneer de verbintenis vanaf
haar ontstaan afdwingbaar is en bij de verwezenlijking van de gebeurtenis tenietgaat. 10 Zoals voor de
tijdsbepaling zal ook hier enkel de ontbindende of uitdovende voorwaarde van belang zijn.
Het Burgerlijk Wetboek definieert een ontbindende voorwaarde als volgt: “Een ontbindende
voorwaarde is die welke, bij haar vervulling, de verbintenis tenietdoet, en de zaken herstelt in dezelfde
toestand alsof er geen verbintenis had bestaan.”11 Door de vervulling van de voorwaarde worden alle
handelingen die tot dan verricht werden ongedaan gemaakt.12 De klassieke rechtsleer verduidelijkt de
ontbindende voorwaarde als een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de partijen het
tenietgaan van een verbintenis doen afhangen.13
Verschil met het ontbindend beding
4. De ontbindende voorwaarde (artikel 1183 BW) mag niet verward worden met het ontbindend
beding (artikel 1184 BW). Volgens artikel 1184 BW bevatten wederkerige overeenkomsten steeds
impliciet een stilzwijgend ontbindend beding, dat uitvoering zal krijgen wanneer een van de partijen
haar verbintenis niet nakomt.14 Dit beding zal uitwerking hebben wanneer de partijen hebben
nagelaten een uitdrukkelijk ontbindend beding te voorzien voor elkaars gebeurlijke wanprestatie.15
Artikel 1184 BW is echter niet van openbare orde, zodat partijen vrij zijn in hun overeenkomst een
uitdrukkelijk ontbindend beding in te lassen.16 De vraag rijst hierbij of een uitdrukkelijk ontbindend
beding een toepassing is van artikel 1183 BW of niet? De rechtsleer is over deze kwestie verdeeld.
Een deel van de rechtsleer beweert dat een uitdrukkelijk ontbindend beding niet gekwalificeerd kan
worden als een ontbindende voorwaarde, vermits een wanprestatie geen toekomstige en onzekere
gebeurtenis kan zijn. Een andere strekking is daarentegen de mening toegedaan dat een wanprestatie
juist wel een voorwaarde kan uitmaken en dat een uitdrukkelijk ontbindend beding wel degelijk een
specifieke toepassing is van de ontbindende voorwaarde.17
9
W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 71.
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 193; W., VAN GERVEN en S.
COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 527.
11
Art. 1183, eerste lid BW.
12
W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 535.
13
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 427; L. CORNELIS,
“De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 45.
14
W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 197.
15
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 761.
16
W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 202.
17
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 763.
10
12
5. Als de ontbindende voorwaarde zich voordoet vervalt de verbintenis met terugwerkende kracht tot
op het ogenblik dat de overeenkomst werd gesloten.18 Dus zolang de ontbindende voorwaarde zich
niet heeft voorgedaan worden de contractuele verbintenissen als zuiver en bestaand beschouwd.19
Opgelet, enkel de verbintenissen die voortvloeien uit het contract zijn, voor hun ontstaan of hun
uitdoving, afhankelijk van de voorwaarde. Het is niet omdat in de regel sprake is van voorwaardelijke
overeenkomsten, dat het contract zelf is onderworpen aan de voorwaarde. Daarom is het beter de
term ‘voorwaardelijke verbintenis’ te gebruiken.20
c) impact op de overeenkomst
1. Modaliteiten van de verbintenis
6. De termijn en de voorwaarde zijn beiden modaliteiten van de verbintenis, maar hebben geen
betrekking op de totstandkoming van de verbintenissen.21 Zij hebben wel een invloed op de
opeisbaarheid van de verbintenis: de verbintenis is slechts afdwingbaar als de gebeurtenis zich
effectief voordoet. Evenzeer kunnen zij een impact hebben op het einde van de verbintenis, en meer
bepaald wanneer de verbintenis wordt ontbonden of uitgedoofd vanaf de verwezenlijking van de
gebeurtenis. Respectievelijk is dan sprake van een ontbindende voorwaarde en een uitdovende
termijn.22 De ontbindende voorwaarde en de ontbindende tijdsbepaling doen de overeenkomst bestaan
vanaf haar ontstaan. Maar de ontbindende voorwaarde maakt, door haar terugwerkende kracht, de
verbintenissen van de overeenkomst onzeker; in tegenstelling tot de ontbindende tijdsbepaling die niet
retroactief is en enkel betrekking heeft tot de duurtijd van de verbintenissen. 23
2. Onderscheid tussen beide
7. Het onderscheid tussen een ontbindende voorwaarde en een ontbindende tijdsbepaling is soms
uiterst miniem. Het kan soms inderdaad soms moeilijk zijn een verschil in te zien tussen het beding dat
kan gekwalificeerd worden als een potestatieve voorwaarde enerzijds en het beding dat kan doorgaan
als een onzekere tijdsbepaling anderzijds. Er zal moeten nagegaan worden wat de werkelijke
bedoeling van de partijen was. Willen zij dat hetgeen waarop de toekomstige gebeurtenis betrekking
heeft in elk geval plaatsgrijpt of wensen zij dat dit afhangt van het al dan niet plaatsvinden van die
welbepaalde gebeurtenis? 24
8. Ter illustratie van de zeer dunne lijn tussen de ontbindende voorwaarde en tijdsbepaling:
Een beding dat stelt dat een bepaalde som zal betaald worden als X zijn pensioenleeftijd bereikt heeft.
18
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 197.
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur” (noot onder Gent 9 juni 2000), TBBR 2002, 155 (hierna verkort: E. VAN HOECKE,
“Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”).
20
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 156.
21
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 188.
22
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 426; RAUWS, W.,
“Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 71; E. VAN HOECKE,
“Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”,
155-156.
23
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 45-46; E. VAN HOECKE,
“Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”,
155-156.
24
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 156.
19
13
Het is niet zeker dat die X ooit de pensioenleeftijd zal bereiken, vanuit dit standpunt kan het beding
beschouwd worden als een ontbindende voorwaarde. Als de partijen daarentegen duidelijk te kennen
geven dat de leeftijdsaanduiding enkel dient om een exacte datum aan te duiden, kan het beding als
een ontbindende tijdsbepaling aanzien worden.
9. Artikel 1175 BW bevestigt het grote belang van de bedoeling van de partijen: “ iedere voorwaarde
moet worden vervuld op zodanige wijze als partijen het waarschijnlijk gewild en verstaan hebben”.
Maar enkel de wil van de partijen is niet doorslaggevend: de onzekerheid van de toekomstige
gebeurtenis moet ook overeenstemmen met de werkelijkheid. De gebeurtenis moet een objectief
gegeven zijn. Als de contracterende partijen een ontbindende voorwaarde hebben willen bedingen,
maar er in de realiteit blijkt dat er geen sprake is van een objectieve onzekerheid, dan kan het beding
niet beschouwd worden als een ontbindende voorwaarde, en hebben zij bijgevolg geen
voorwaardelijke verbintenis. Evenwel, wanneer een objectief onzekere gebeurtenis door de partijen als
zeker en dus als tijdsbepaling gekwalificeerd wordt, kan de verbintenis niet als voorwaardelijk
beschouwd worden. Indien de partijen reeds bij het sluiten van hun overeenkomst wisten dat hun
verbintenis sowieso uitgevoerd zou worden, kan er geen sprake zijn van een voorwaardelijke
verbintenis.25
10. Samengevat is het grote verschil tussen de ontbindende voorwaarde en de ontbindende
tijdsbepaling het al dan niet aleatoir karakter van de gebeurtenis en de retroactiviteit. De
verwezenlijking van de gebeurtenis in een overeenkomst met tijdsbepaling is zeker maar heeft geen
terugwerkende kracht. Dit in tegenstelling tot de voorwaarde, waar het onzeker blijft of de gebeurtenis
ooit zal gebeuren, maar waar de verwezenlijking retroactief terugwerkt tot op de dag van de
contractsluiting. Kortom, bij een tijdsbepaling is de verwezenlijking van de gebeurtenis zeker, maar
het kan zowel zeker als onzeker zijn wanneer die verwezenlijking zal plaatsvinden. Bij de voorwaarde
daarentegen is de verwezenlijking van de gebeurtenis onzeker, maar het kan zowel zeker als onzeker
zijn wanneer die verwezenlijking zal gebeuren.26
B. Overeenkomst van bepaalde duur
11. Een overeenkomst van bepaalde duur wordt gekenmerkt door een tijdsbepaling of uitdovende
termijn. De definitie waarnaar vaak teruggegrepen wordt is die van Taquet: “le contrat à durée
déterminée est celui qui est affecté d’un terme constitué par en événement futur et certain, dont
l’échéance, indépendante de la volonté des parties, leur est connue ou peut être appréciée par elles au
moment de la conclusion du contrat.”.27 De meeste auteurs achten de invoeging van een uitdovende
termijn voldoende opdat een overeenkomst van bepaalde duur zou zijn.28
12. Aangezien de duur van een overeenkomst slechts bepaald is indien deze een uitdovende termijn
bevat, kan een overeenkomst die geen tijdsbepaling bevat, doch enkel een ontbindende voorwaarde,
niet als een overeenkomst van bepaalde duur bestempeld worden. A contrario zal een overeenkomst
25
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 157.
26
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 160.
27
M. TAQUET, “Observations” (noot onder Cass. 22 november 1957), JT 1960, 191.
28
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 43; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van
bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 432; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution
unilatérales en droit commercial belge: éléments d’appréciation, Brussel, Bruylant, 1984, 22 (hierna verkort : .
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge).
14
met ontbindende tijdsbepaling nooit van onbepaalde duur worden, door het louter toevoegen van een
ontbindende voorwaarde.29
Het exacte tijdstip van de verwezenlijking van de gebeurtenis dient niet noodzakelijk reeds op het
tijdstip van de contractsluiting gekend te zijn. Vereist is wel dat de termijn op het ogenblik van de
contractsluiting bepaalbaar is. Een stilzwijgende termijn wordt geacht voldoende te zijn, maar
bewijsproblemen kunnen rijzen. 30
Van zodra twijfel bestaat over het feit of de gebeurtenis al dan niet zal plaatsvinden, is niet aan de
vereiste zekerheid van een tijdsbepaling voldaan en dient de overeenkomst gekwalificeerd te worden
als zijnde van onbepaalde duur.31
13. Soms wordt beweerd dat een overeenkomst enkel van bepaalde duur is als ze alleen bij afloop van
de termijn uitdooft. Dit is echter een beperkende definitie die het gebruik van sommige clausules
nutteloos verhindert, met name de clausules die in overeenkomsten van bepaalde duur toch nog een
zekere flexibiliteit invoeren, in die zin dat zij het mogelijk maken dat de overeenkomst eerder of later
dan de bedongen termijn uitdooft.32 We verwijzen hier in het bijzonder naar de eenzijdige
opzegbedingen.33
Overeenkomsten van zeer lange duur
14. Hoewel de tijdsbepaling van bij het ontstaan van de overeenkomst bepaald of bepaalbaar moet
zijn, verbiedt niets overeenkomsten voor een zeer lange duur te sluiten. Soms wordt evenwel
aangevoerd dat overeenkomsten maximaal voor 99 jaar kunnen worden gesloten, maar hoewel
specifieke wetsbepalingen met betrekking tot huurovereenkomsten en erfpacht inderdaad de
maximumduur begrenzen tot 99 jaar, is er in ons recht geen enkel algemeen geldend verbod terug te
vinden dat die maximumtermijn bestendigd.34
Het is vanzelfsprekend dat een overeenkomst van zeer lange duur de individuele vrijheid beperkt,
vooral in België waar de bindende kracht van overeenkomsten niet wijkt voor gewijzigde
omstandigheden. Dit is des te meer het geval nu we weten dat overeenkomsten van bepaalde duur in
principe niet eenzijdig opgezegd kunnen worden. Er rijzen dan ook stemmen op om die
opzeggingsmogelijkheid in sommige gevallen wel toe te laten voor deze – langdurige overeenkomsten, ook al is dit niet voorzien door de wet of de overeenkomst zelf.35
C. Overeenkomst van onbepaalde duur
15. Hierboven werd vermeld dat overeenkomsten van bepaalde duur worden gekenmerkt door een
tijdsbepaling. A contrario kan gesteld worden dat wanneer de uitvoering van de overeenkomst niet
vanaf het sluiten van de overeenkomst beperkt is door een toekomstige en zekere gebeurtenis, er
sprake is van een overeenkomst van onbepaalde duur.36
29
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 430.
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 430-431.
31
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 51.
32
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 435.
33
zie infra 19 nr. 28-34.
34
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 394.
35
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 394.
36
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 53.
30
15
Bijgevolg kan een overeenkomst van onbepaalde duur als volgt omschreven worden: een
overeenkomst die, uit zichzelf, oneindig verder loopt et die slechts beëindigd wordt wanneer ten
minste één van beide partijen daartoe zijn wil te kennen geeft.37
16. Bij een overeenkomst van onbepaalde duur wordt de toepassingsduur door de partijen niet bij
voorbaat bepaald.38 Wanneer het aan de hand van de overeenkomst niet mogelijk is te bepalen
wanneer de overeenkomst een einde zal nemen, wordt de overeenkomst als een overeenkomst van
onbepaalde duur beschouwd.39
Maximumtermijn bij overeenkomst van onbepaalde duur
17. Het feit dat een overeenkomst voor onbepaalde duur een ontbindende voorwaarde bevat, ontneemt
haar niet het karakter van onbepaalde duur.40 Het Hof van Cassatie heeft dit in 1969 reeds bevestigd.
Het Hof poneert inderdaad dat de opname in een overeenkomst van een ontbindende voorwaarde
zonder terugwerkende kracht haar niet het karakter ontneemt van een overeenkomst van onbepaalde
duur:.41 Deze kwestie komt vooral aan bod in het kader van arbeidsovereenkomsten, dit wordt verder
in deze uiteenzetting wordt behandeld.42 Dus zelfs wanneer de partijen tijdens een overeenkomst van
onbepaalde duur beslissen een ultieme datum vast te leggen op dewelke de overeenkomst een einde zal
nemen, blijft de overeenkomst van onbepaalde duur. Contracterende partijen zijn vrij een maximale
duur te bedingen waarop de overeenkomst een einde neemt, zonder dat hun overeenkomst het karakter
van onbepaalde duur verliest, want in voorkomend geval kunnen zij nog steeds op elk ogenblik een
einde stellen aan de overeenkomst. 43
37
G. BRICMONT, “Observation” (noot onder Brussel 11 december 1964), JT 1965, 283.
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 43.
39
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 156.
40
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 159.
41
Cass. 16 september 1969, Arr. Cass. 1970, I, 58; E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende
voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 154.
42
zie infra 49 nr. 113.
43
G. BRICMONT, « Observations » (noot onder Brussel 11 december 1964), JT 1965, 282 ; T. DELAHAYE,
Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 24.
38
16
AFDELING II
BELANG VAN HET ONDERSCHEID: EINDE VAN DE OVEREENKOMST
A. Automatische uitdoving bij overeenkomst van bepaalde duur
18. Met betrekking tot de beëindiging van overeenkomsten van bepaalde duur, dient verwezen te
worden naar artikel 1134 BW, namelijk het principe van de bindende kracht van overeenkomsten.
Volgens het tweede lid van deze bepaling zijn de partijen van de overeenkomst erdoor gebonden tot
het verstrijken van de termijn, behalve indien de contracterende partijen met wederzijds akkoord
vroegtijdig een einde stellen aan de overeenkomst.44
19. Een overeenkomst van bepaalde duur wordt automatisch of van rechtswege beëindigd bij het
verstrijken van de door de contracterende partijen vastgestelde duur.45 Dit wil zeggen dat wanneer de
toekomstige en zekere gebeurtenis zich voordoet, de overeenkomst en de verbintenissen die erop
stoelen automatisch tenietgaan. In principe herwinnen de partijen hun contractuele vrijheid zonder
verplichting de wederpartij te verwittigen, in gebreke te stellen, op te zeggen,…46
20. Er is vast te stellen dat de partijen dikwijls contractuele voorwaarden opnemen in hun
overeenkomst met betrekking tot het tenietgaan van hun overeenkomst: de zogenaamde
opzegbedingen. Deze kunnen eruit bestaan de andere partij te herinneren aan de nakende tijdsbepaling,
met of zonder bepaalde vormvoorwaarden. Ook al lijkt dit op een opzegging met opzeggingstermijn,
dit betekent het allerminst dat de overeenkomst voor onbepaalde duur is gesloten. Indien de partij de
clausule niet eerbiedigt, zal de overeenkomst toch tenietgaan wanneer de tijdsbepaling intreedt. Enig
middel van sanctionering is in dit geval beroep doen op de contractuele aansprakelijkheid.47
B. Eenzijdige opzegging bij overeenkomst van onbepaalde duur
21. Een overeenkomst van onbepaald duur geeft aan elke partij de mogelijkheid om de overeenkomst
eenzijdig te verbreken. Elke partij kan te allen tijde of op elk ogenblik een einde stellen aan de
overeenkomst.48 Het Hof van Cassatie oordeelde in 1969 dat het eenzijdig opzeggingsrecht een
wezenlijk kenmerk is van overeenkomsten van onbepaalde duur.49
De eenzijdige opzegging is de rechtshandeling door eenzijdige wilsverklaring van een partij waarmee
voor de toekomst een einde wordt gemaakt aan een overeenkomst.50
a) Grondslagen van het eenzijdig opzeggingsrecht
22. Meestal wordt het verbod van eeuwigdurende verbintenissen als grondslag van de eenzijdige
opzegging beschouwd. Dit verbod kan aan de hand van volgende bepalingen worden afgeleid: artikel
44
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 396.
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399.
46
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 65.
47
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 65.
48
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 396 ; L. CORNELIS,
Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”,
RW 1995-1996, 352.
49
Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 529-530, noot M. PAPIER-JAMOULLE.
50
F. VERMANDER, “Hoofdstuk 7: bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in
S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van
contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 246 (hierna verkort: F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het
contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”).
45
17
1709 BW “Huur van goederen… gedurende een zekere tijd,…” en artikel 1780 BW dat stelt dat een
rechtssubject “zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming kan verbinden”.
Het is een toepassing van het ruimere beginsel van de individuele vrijheid, dat stelt dat niemand
onbeperkt gebonden mag zijn aan een overeenkomst. 51 Immers, een partij die een overeenkomst van
onbepaalde duur heeft gesloten, zou zonder eenzijdig opzeggingsrecht voor de rest van zijn leven
verbonden zijn, wat in de rechtsleer als een vorm van slavernij wordt aanzien.52
Volgens anderen vindt het eenzijdig opzeggingsrecht zijn grondslag in de contractvrijheid, de vrijheid
van handel, vrijheid van mededinging53 of gewoon in de fragiele aard van de overeenkomst van
onbepaalde duur, aangezien ze enkel blijft voortduren door de wil van de partijen.54
b) Rechtsgevolgen van de opzegging
23. De eenzijdige opzegging doet de verbintenissen vervallen, maar die uitdoving van de rechten en de
plichten die uit de overeenkomst voortvloeien, geldt in principe enkel voor de toekomst. De eenzijdige
opzegging is definitief en onherroepelijk, de opzeggende partij kan er niet meer op terugkomen door
zijn beslissing in te trekken55, tenzij hij kan bewijzen dat zijn rechtshandeling voor vernietiging
vatbaar is.56 Een partij kan door een eenzijdige wilsuiting een einde stellen aan een overeenkomst,
maar kan niet door een nieuwe eenzijdige wilsuiting contractuele rechten doen ontstaan of doen
herleven.57
24. Door de opzegging houdt de overeenkomst op te bestaan vanaf het ogenblik van de opzegging, of
desgevallend na afloop van de opzegtermijn. Uit de overeenkomst vloeien geen rechtsgevolgen meer
voort, maar alle rechtsgevolgen die ten tijde van het bestaan van de overeenkomst ingetreden zijn
blijven onverminderd bestaan.58 De opzegging geldt steeds voor het geheel van de aangegane
verbintenissen: de opzegging is ondeelbaar, dus een gedeeltelijke opzegging is niet mogelijk.59
25. Als partijen op één of andere manier toch de rechtsgevolgen van de opzegging willen ‘beperken’,
zullen zij een nieuwe overeenkomst moeten maken met dezelfde verbintenissen als die van de
uitgedoofde overeenkomst.60 Groot nadeel is dat de rechtsgeldigheid van deze nieuwe overeenkomst
beoordeeld moet worden op het ogenblik van de totstandkoming.
Naar aanleiding van deze problematiek rijst de vraag of partijen, om de sluiting van een nieuwe
overeenkomst te ontwijken, kunnen bedingen dat zij aan de rechtsgevolgen van de opzegging
verzaken. Tussen de contracterende partijen zal zo’n beding rechtsgeldig zijn, maar dit is niet
tegenwerpelijk aan derden, die zich steeds kunnen beroepen op de vroeger gedane verbreking. 61
51
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 389; T. DELAHAYE,
Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 122-123; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”,
RW 1995-1996, 349-350.
52
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814.
53
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 390.
54
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 123.
55
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808; R. VAN RANSBEECK,
“De opzegging”, RW 1995-1996, 347-348.
56
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808.
57
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 75.
58
W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 254.
59
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 124 ; R. VAN RANSBEECK,
“De opzegging”, RW 1995-1996, 347.
60
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808.
61
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 75-76.
18
26. Naar aanleiding van een eenzijdige opzegging, waarmee de tegenpartij geen vrede kan nemen,
heeft hij de neiging de zaak aanhangig te maken bij de kortgedingrechter. De vraag is dan vaak om de
tegenpartij te verplichten de uitgedoofde verbintenissen verder te zetten. 62 De discussie omtrent de
vraag of een rechter die eis mag inwilligen wordt verder behandeld.63
62
63
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808.
zie infra 24, nr. 49.
19
AFDELING III
DE EENZIJDIGE OPZEGGING
A. Opzeggingsvoorwaarden
27. Dat elke partij een overeenkomst van onbepaalde duur eenzijdig mag verbreken, al dan niet mits
naleven van een opzeggingstermijn, is een algemeen rechtsbeginsel en wordt geacht van openbare
orde te zijn.64 De uitoefening van dit subjectieve recht is aan enkele voorwaarden onderworpen:
Ten eerste moet dit subjectieve recht worden uitgeoefend in de vorm van een rechtshandeling uitgaand
van een persoon die de bevoegdheid heeft op te zeggen. Die rechtshandeling is een eenzijdige
wilsuiting65, met als doel aan de voor onbepaalde tijd aangegane verbintenis een einde te stellen. Er
wordt, in principe, geen enkele pleegvorm opgelegd: de wilsuiting kan mondeling, schriftelijk,
uitdrukkelijk, stilzwijgend, rechtstreeks of onrechtstreeks geschieden. Eén en ander kan wel leiden tot
interpretatieproblemen, waar de rechter dan desgevallend duidelijkheid zal moeten scheppen.66
Ten tweede vindt het subjectieve recht in een welbepaalde rechtsverhouding plaats. Dit brengt met
zich mee dat de uitoefening van de eenzijdige verbreking ter kennis moet worden gebracht van de
partij die de rechtsgevolgen ervan moet ondergaan.67 De kennisgeving of mededeling van de wil
eenzijdig een einde te stellen aan de overeenkomst is een grondvereiste van de opzegging.68 Dat aan
geen enkele vormvereiste moet voldaan worden, doet geen afbreuk aan het feit dat de tegenpartij op
ondubbelzinnige wijze op de hoogte moet gebracht worden.69 De verbreking zal rechtsgevolgen
teweegbrengen vanaf het ogenblik dat de opzegging ter kennis werd gebracht van de medecontractant,
zonder dat deze laatste de opzegging dient te aanvaarden.70
De laatste voorwaarde betreft de motivering. In principe is geen enkele motivatie vereist, wat met zich
meebrengt dat de partij die gebruikt maakt van zijn recht eenzijdig de overeenkomst te beëindigen,
zijn handeling niet moet verantwoorden.71 Het Hof van Beroep van Bergen bekrachtigde dit door te
oordelen dat wanneer de opzeggende partij zijn beslissing toch motiveert, de rechter niet verplicht is
de gegrondheid van de ingeroepen redenen te onderzoeken.72 Het feit dat geen motivering vereist is,
doet geen afbreuk aan het feit dat er wel degelijk een reden aan de grondslag van de opzegging moet
liggen. De opzeggende partij die zuiver willekeurig een overeenkomst zonder reden opzegt, maakt
zich schuldig aan rechtsmisbruik!73 De loutere onjuistheid van de ingeroepen reden maakt op zich de
opzegging niet onrechtmatig: om tot rechtsmisbruik te besluiten is meer vereist zoals bijvoorbeeld de
64
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814; T. DELAHAYE,
Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 123.
65
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 347.
66
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 54; T. DELAHAYE, Résiliation et
résolution unilatérales en droit commercial belge, 128.
67
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 56.
68
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 347.
69
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 353.
70
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 127-128 ; R. VAN
RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 353.
71
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 807; T. DELAHAYE,
Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 129 ; Bergen 16 oktober 1984,TBH 1985, 636,
noot C. PARMENTIER.
72
Bergen 16 oktober 1984, TBH, 1985, 636, noot C. PARMENTIER.
73
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 354.
20
wil schade toe te brengen.74 Let wel, er is één uitzondering, waar zelf in het gemeen recht sowieso een
motivatie nodig is, namelijk in het geval van opzegging wegens dringende redenen.75
B. Opzegbedingen
28. Een opzegbeding kent aan één of beide partijen de mogelijkheid toe eenzijdig de beslissing te
nemen om de overeenkomst te beëindigen.76 Partijen kunnen onder de voorwaarden van het beding,
zonder voorafgaand beroep op de rechter, een einde stellen aan de overeenkomst.77 De rechter kan a
posteriori een marginale controle uitvoeren op die beslissing. De rechter zal ingrijpen indien die
beslissing niet strookt met de beslissing die een persoon, in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijs
had genomen.78
a) Principiële geldigheid
29. Indien zij dit wensen, kunnen partijen in hun overeenkomst een opzegmogelijkheid bedingen. De
rechtsgeldigheid van deze bedingen wordt niet betwist.79 Voor overeenkomsten van onbepaalde duur
is dit logisch aangezien partijen, zelf als ze niets bedongen hebben omtrent de opzegging, steeds hun
overeenkomst eenzijdig kunnen beëindigen. Maar voor de partijen verbonden door een overeenkomst
van bepaalde duur bestaat er in beginsel geen opzeggingsmogelijkheid. Hier zal het essentieel zijn dat
partijen een regeling treffen omtrent de opzegging indien zij een vroegtijdige uitstapmogelijkheid
wensen.80 Partijen mogen hun opzegbeding zo extensief maken als ze zelf willen: opzegtermijn,
opzegvergoeding, motiveringsverplichting,…81
30. Ook voor partijen van een overeenkomst van onbepaalde duur is het nuttig een opzegbeding in hun
overeenkomst te voorzien. Op die manier kunnen partijen een opzegtermijn regelen of formaliteiten
vastleggen die bij de opzegging nageleefd moeten worden. Doch de invoering van modaliteiten mag
nooit als gevolg hebben dat het opzeggingsrecht volledig wegbedongen wordt.82 Dikwijls zullen
partijen van een overeenkomst van onbepaalde duur bedingen dat een opzegging ad nutum, dus zonder
opzegtermijn, mogelijk is.83 Wanneer partijen voorzien in een opzeggingstermijn, is dat meestal om te
vermijden dat een rechter post factum tot rechtsmisbruik besluit. Een opzeggingstermijn is in geen
geval een geldigheidsvoorwaarde van de eenzijdige opzegging, de verbreking is ook zonder
opzeggingstermijn rechtsgeldig. Er kan dus gesteld worden dat een opzeggingstermijn slechts een
voorzorgsmaatregel is die een partij neemt om te verhinderen dat hij veroordeeld zou worden voor
74
Bergen 16 oktober 1984,TBH 1985, noot C. PARMENTIER, 639.
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355.
76
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 818; S. STIJNS, “Hoofdstuk
3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en vervangingsbedingen”, in S. STIJNS en K.
VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten,
Antwerpen, Intersentia, 2006, 101; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting
en zijn opzegging”, 250.
77
S. STIJNS, “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en
vervangingsbedingen”, in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)
uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 101.
78
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 250.
79
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 818; F. VERMANDER,
“Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 247.
80
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 247-248.
81
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 251-252.
82
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 807 en 815;.F. VERMANDER,
“Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 251.
83
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355.
75
21
84
rechtsmisbruik.
Indien een partij zich niet houdt aan zijn contractuele verplichtingen, zal dit het onherroepelijk en
definitief karakter van de eenzijdige verbreking niet tegenhouden. Het kan wel aanleiding geven tot
een schadevergoeding.85
31. Zelf wanneer een opzegbeding bestaat, moeten de grondvoorwaarden van de eenzijdige opzegging
nageleefd worden.
De partijen moeten nog steeds de opzegging ter kennis brengen van de andere partij, de eenzijdige
opzegging kan nooit van rechtswege gevolgen teweegbrengen. Partijen kunnen natuurlijk wel regelen
op welke manier die kennisgeving moet plaatsvinden (bijvoorbeeld door een aangetekend schrijven)
en vanaf wanneer de gevolgen van de opzegging zullen intreden.86
Er is nog steeds geen motiveringsplicht, maar de partijen kunnen een dergelijke motiveringsplicht
bedingen in hun overeenkomst en zo voorzien dat hun overeenkomst slecht op grond van vooraf
bepaalde redenen opgezegd kan worden.87 Bij overeenkomsten van bepaalde duur zijn deze clausules
nuttig: de rechter zal de ingeroepen motieven kunnen controleren. Soms zijn dergelijke clausules
eveneens terug te vinden in contracten van onbepaalde duur. We kunnen ons de vraag stellen of zulke
bedingen daar wel enig nut hebben, vermits een opzegging die plaatsvindt buiten de vastgestelde
motieven eveneens rechtsgeldig is. 88
Partijen kunnen opzegbedingen zo uitgebreid maken als ze zelf willen, maar moeten in de opstelling
ervan zeer nauwkeurig te werk gaan. Met name betreffende de voorwaarden waarin partijen zich
kunnen beroepen op het eenzijdig opzeggingsrecht, de pleegvormen die ze moeten naleven, de
modaliteiten, de rechtsgevolgen van de verbreking, de verbrekingsvergoeding en eventuele
restitutieverplichtingen.89
b) Bij overeenkomsten van bepaalde duur
32. Hierboven werd reeds vermeld dat partijen in hun overeenkomsten van onbepaalde duur een
opzegmogelijkheid mogen bedingen. Bij overeenkomsten van bepaalde duur bestaat er in beginsel
geen opzeggingsmogelijkheid, vermits artikel 1134 BW in dit geval volledige toepassing vindt. Hier
zal het essentieel zijn dat partijen een regeling treffen over de opzegging indien zij een vroegtijdige
uitstapmogelijkheid wensen.90
33. Een opzegbeding in een overeenkomst van bepaalde duur geeft aan één of alle partijen het recht
om de overeenkomst op vastgestelde tijdstippen eenzijdig op te zeggen. Doordat deze overeenkomsten
een tijdsbepaling bevatten, zal de overeenkomst ten laatste bij het verstrijken van de termijn uitdoven.
Maar door de invoering van een opzegbeding is het tevens mogelijk dat de overeenkomst eerder wordt
84
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 61.
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 815; F. VERMANDER,
“Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 254.
86
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 252-253.
87
S. STIJNS, “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en
vervangingsbedingen”, in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)
uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 102.
88
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 257.
89
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 819.
90
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 247-248.
85
22
beëindigd.91 Partijen kunnen deze mogelijkheid zelf optimaal benutten door overeen te komen dat
eenzijdige opzegging te allen tijde mogelijk is.92
34. Over de geldigheid van eenzijdige opzegbedingen in overeenkomsten heerst controverse. De
meerderheidsstrekking is voorstander van zulke opzegbedingen, of ze hebben er ten minste geen
expliciet bezwaar tegen; een minderheid is volkomen tegen.
Laten we even opmerken dat een overeenkomst met een dergelijk beding zeer dicht komt aanleunen
bij de overeenkomst van onbepaalde duur met maximumduur: beide overeenkomsten doven namelijk
uit bij afloop van een termijn. 9394
Een minderheidsstrekking in de rechtsleer verwerpt de inlassing van een eenzijdig opzeggingsbeding
in overeenkomsten van bepaalde duur. Volgens hen kan een eenzijdig opzegbeding bezwaarlijk het
voorwerp uitmaken van een contractuele bepaling. Bij de aanwezigheid van dergelijk beding dringt
een herkwalificatie van overeenkomst van bepaalde duur naar overeenkomst van onbepaalde duur zich
op.95 De ene verdedigt dat een overeenkomst van bepaalde duur die voorziet in de mogelijkheid voor
elke partij om te allen tijde de overeenkomst eenzijdig op te zeggen, moet geïnterpreteerd worden als
een overeenkomst van onbepaalde duur, omdat zo’n beding enkel een maximumtermijn incorporeert in
de overeenkomst. 96 Een ander stelt dat partijen die een eenzijdig opzeggingsbeding voorzien, zich
enerzijds verbinden voor een vaste termijn, en zich anderzijds het recht voorbehouden de
overeenkomst eenzijdig op te zeggen. Dergelijke overeenkomsten worden als onsamenhangend
beschouwd, daar er een tegenstrijdigheid is met betrekking tot één van de essentiële elementen van de
overeenkomst: de uitdovende tijdsbepaling.
De meerderheidstrekking is echter, mijn inziens terecht, net de tegenovergestelde mening toegedaan.
De persoonlijke vrijheid laat toe dat partijen regelingen treffen met betrekking tot de opzegging. Door
het invoegen van een eenzijdig opzegbeding komt de individuele vrijheid van geen van de partijen in
het gedrang aangezien elke partij afzonderlijk volgens het opzegbeding de overeenkomst eenzijdig kan
beëindigen. Zij aanvaarden dat partijen in een overeenkomst van bepaalde duur eenzijdige
verbrekingsrechten in het leven roepen.97
C. Rechterlijke controle
35. De eenzijdige opzegging is onderworpen aan rechterlijke controle a posteriori. Deze rechterlijke
controle bestaat uit twee luiken: de regelmatigheids- of rechtsgeldigheidstoets en de rechtmatigheid
van de opzegging.98
36. Als de partijen betwisten dat de grondvoorwaarden nageleefd werden, en de opzegging bijgevolg
niet rechtsgeldig of regelmatig tot stand gekomen is, kunnen zij zich tot de rechter wenden.99
91
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 436.
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 437.
93
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 437.
94
zie supra 14, nr. 17.
95
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 24; B. KOHL, “La prorogation
et la reconduction du contrat”, in P. WERY (ed.), La fin du contrat, Luik, CUP, 2001, 271-272 (hierna verkort: B.
KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”).
96
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 24.
97
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 446-447; L.
CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 818-819;
98
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 259.
92
23
37. Als echter de rechtmatigheid van de opzeggingsbeslissing wordt betwist, zal de rechter de
uitoefening van het recht toetsen aan de redelijkheid en de billijkheid, dit wil zeggen dat de beslissing
getoetst wordt aan het verbod op rechtsmisbruik. Het opzeggingsrecht (droit de rompre) is geen
discretionair recht meer, enkel de bevoegdheid een overeenkomst op te zeggen (pouvoir de rupture) is
discretionair. Daarom kan het louter feit van de opzegging van een overeenkomst nooit onrechtmatig
zijn. Maar zelfs wanneer de opzeggende partij alle wettelijke en contractueel opgelegde voorwaarden
naleeft, kan de opzegging onrechtmatig bevonden worden, meer bepaald wanneer ze plaatsvindt in
omstandigheden of voor redenen die in hoofde van de opzeggende partij een misbruik van recht
uitmaken.100 De uitoefening van het eenzijdig opzeggingsrecht bij overeenkomsten van onbepaalde
duur wordt met andere woorden begrensd door het verbod van rechtsmisbruik.101
a) Rechtsmisbruik
38. De Belgische rechtspraak spreekt van rechtsmisbruik wanneer een subjectief recht wordt
uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale rechtsuitoefening
door een voorzichtig persoon.102
39. Rechtsmisbruik kan in het kader van een overeenkomst ingeroepen worden telkens een
contractspartij gebrekkig blijft in haar plicht tot samenwerken niet nakomt. Elke keer dat een partij
zijn rechten voortvloeiend uit de overeenkomst, uitoefent zonder zich te bekommeren om de belangen
van zijn contractspartner.103 Vaak zal het verbod op rechtsmisbruik ingeroepen worden met betrekking
tot het tenietgaan van een overeenkomst. Overeenkomsten van onbepaalde duur ontsnappen aan de
toepassing van artikel 1134 tweede lid BW, dat de wilsovereenstemming vereist van beide partijen om
een einde te stellen aan een overeenkomst. Indien die regel werd doorgetrokken voor contracten van
onbepaalde duur, had dit met zich meegebracht dat een partij, door te weigeren zijn toestemming te
verlenen, de wederpartij kon verplichten hun contractuele verbintenissen oneindig in stand te
houden.104
40. Maar op welke wetsbepaling steunt het verbod op rechtsmisbruik? Verschillende visies zijn terug
te vinden in het antwoord op deze vraag:
Wanneer de visie gevolgd wordt die beweert dat rechtsmisbruik zijn grondslag vindt in de artikels
1382-1383 BW, is rechtsmisbruik van delictuele of quasi-delictuele aard, wat met zich meebrengt dat
een fout moet bewezen worden. Aangezien bijna elke eenzijdige opzegging een zeker nadeel toebrengt
aan de opgezegde partij, volstaat het louter teweegbrengen van een nadeel niet om een fout vast te
leggen. Om over de fout te oordelen, zal rekening gehouden worden met het criterium van de goede
huisvader. Geval per geval zal nagegaan worden wat een normaal voorzichtig en zorgvuldig persoon
in diezelfde omstandigheden zou gedaan hebben. 105
Wanneer het verbod op rechtsmisbruik eerder zijn grondslag vindt in artikel 1134 derde lid BW, dit is
het principe van goede trouw, wordt ervan uitgegaan dat de opzegging deel uitmaakt van de uitvoering
van de overeenkomst, en het rechtsmisbruik bij de opzegging bijgevolg van contractuele aard is.106
99
zie infra 24, nr. 45-47.
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 168.
101
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 248.
102
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 57.
103
A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle” (noot onder Luik 14 februari 1964), RCJB
1969, 524 (hierna verkort : A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”).
104
A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 524.
105
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 169-170.
106
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 356.
100
24
Deze strekking ziet in artikel 1134 derde lid BW een gedragsregel die inhoudt dat partijen zich bij de
uitvoering van hun overeenkomst steeds moeten gedragen zoals van redelijke contractpartijen kan
worden verwacht.107 Het Hof van Cassatie heeft deze tweede visie bevestigd: “Une partie ne
méconnaît pas son obligation d’exécuter de bonne foi la convention lorsqu’elle use dans son seul
intérêt personnel des prérogatives que le contrat lui réserve, s’il n’est pas établi que les inconvénients
qui en résultent pour l’autre partie, sont sans commune mesure avec les avantages que la première
retire de l’exercice de ses droits.”108
41. De rechtspraak en rechtsleer hebben in de loop der jaren criteria ontwikkeld op basis waarvan een
rechter tot rechtsmisbruik kan besluiten. Allereerst is er het algemene criterium van de bonus pater
familias: op welke manier zou een normaal voorzichtig en bezorgde persoon het opzeggingsrecht in
dezelfde omstandigheden uitgeoefend hebben? Daarnaast bestaan meer specifieke criteria: het inzicht
te schaden, gebrek aan redelijk of legitiem belang in hoofde van de opzegger, opteren voor de meest
schadelijke en nadelige wijze van opzegging wanneer ook andere mogelijkheden voorhanden
zijn,…109 Een grondige analyse van deze criteria wordt hier niet gemaakt, daar het ons te ver zou
(af)leiden.
42. Partijen kunnen zich contractueel bevrijden van hun aansprakelijkheid, maar deze bedingen zullen
altijd restrictief geïnterpreteerd worden, dit wil zeggen tegen diegene die gegecontracteerd heeft. Met
zulke exoneratiebedingen kunnen partijen zich zelfs bevrijden van hun eigen zware fout, maar nooit
voor eigen bedrog of kwade trouw.110
43. Een voorbeeld van rechtsmisbruik is bijvoorbeeld terug te vinden in de hypothese dat een partij
een overeenkomst van onbepaalde duur opzegt kort na de contractsluiting. Indien de partij die ten
gevolge van een gesloten overeenkomst van onbepaalde duur belangrijke investeringen heeft gedaan,
en deze overeenkomst kort na de contractsluiting opgezegd ziet, kan in zijn rechtmatige verwachtingen
geschonden zijn. De opzeggende partij heeft in voorkomend geval geen of bijna geen rekening
gehouden met de belangen van zijn tegenpartij, en zou wegens rechtsmisbruik veroordeeld kunnen
worden.111
44. Laten we wel opmerken dat niet iedereen het eens is dat de hoven en rechtbanken in hun
rechterlijke controle, mogen onderzoeken of er misbruik van het opzeggingsrecht plaatsvond. Volgens
een deel van de rechtsleer en rechtspraak vindt het verbrekingsrecht zijn houvast in een rechtsregel of
een overeenkomst. Zij staan niet toe dat, wanneer alle toepassingsvoorwaarden vervuld zijn, het
subjectieve verbrekingsrecht aan het verbod van rechtsmisbruik getoetst word, daar dit de inhoud van
de onderliggende rechtsregel of overeenkomst aantast.112
107
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 260.
Cass. 19 september 1983, RCJB 1986, 282, noot FAGNART.
109
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 261.
110
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 175-176.
111
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 391.
112
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 821.
108
25
b) Sanctiemogelijkheden
45. Hoe kan misbruik van het eenzijdig opzeggingsrecht gesanctioneerd worden? De eenzijdige
opzegging is immers onherroepelijk en definitief, zodat de opgezegde partij zal in beginsel enkel een
schadevergoeding kunnen bekomen.113
De vergoeding voor de schade voortvloeiend uit het rechtsmisbruik van het eenzijdig opzeggingsrecht
is geen opzegvergoeding, maar wel een vergoeding van de schade voor de wijze waarop de opzegging
gebeurde. De schade die vergoed moet worden is de, in geld uitgedrukte, waarde van het verschil
tussen de toestand waarin de opgezegde partij zich bevindt, en de toestand waarin zij zich zou
bevonden hebben, bij afwezigheid van rechtsmisbruik.114
46. Een opzegging is onregelmatig wanneer een partij opzegt zonder dat hij over die bevoegdheid
beschikt, wanneer hij de verbrekingsvoorwaarden niet naleeft of wanneer hij de bedongen
vormvoorwaarden en termijnen niet eerbiedigt. De wederpartij zal steeds een schadevergoeding
kunnen bekomen. De vraag rijst hierbij of, in de plaats van een schadevergoeding (vergoeding in
equivalent), de – gedwongen - voortzetting van de verbintenissen (vergoeding in natura) gevorderd
kan worden?
Sommige auteurs zijn de mening toegedaan dat de overeenkomst, door de onregelmatige opzegging,
niet beëindigd is en bijgevolg gewoon blijft verder lopen.115 Overeenkomsten van onbepaalde duur
worden voor onbepaalde duur voortgezet totdat een regelmatige opzegging wordt gegeven.116 Soms
wordt bijkomend een onderscheid gemaakt tussen de niet naleving van de verbrekingsvoorwaarden en
de niet naleving van modaliteiten, pleegvormen of verbrekingsgevolgen. De rechter zal respectievelijk
oordelen dat de verbintenissen ongewijzigd blijven voortbestaan of dat de opzegging volledige
uitwerking krijgt, maar dat de aansprakelijkheid van de partijen in het gedrang komt. 117
Een andere strekking poneert dat de voortzetting van de overeenkomst een mogelijke sanctie is, maar
enkel wat betreft de overeenkomsten van bepaalde duur. 118
Voor overeenkomsten van onbepaalde duur is de verplichte voortzetting, met andere woorden herstel
in natura, geen mogelijke optie119 Toch willigen Hoven en Rechtbanken soms dit verzoek in,
vergetende dat de opzegging een onherroepelijk en definitief karakter heeft en ook zij geenszins de
macht hebben om de verbintenissen te doen herleven. Enkel wanneer de eenzijdige verbreking
plaatsvond met een opzegtermijn, kan de rechter ingrijpen door een schorsing of een verlenging van
die opzegtermijn toe te staan.120 Daarenboven geeft de partij, zelfs bij een onregelmatige opzegging,
duidelijk zijn wil te kennen van zijn eenzijdig opzeggingsrecht gebruik te maken. Verkeerdelijk kan
aangenomen worden dat de partijen, door een eenzijdig opzegbeding voorzien te hebben, van het
subjectieve opzeggingsrecht zijn afgeweken: het recht eenzijdig op te zeggen is van openbare orde,
elke afwijking ervan is bijgevolg nietig. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor partijen om
113
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 392.
B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en
het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 671.
115
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 262.
116
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 77.
117
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 820.
118
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67; F. VERMANDER, “Bedingen over
de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 262.
119
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 262.
120
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808-809.
114
26
overeen te komen dat een schadevergoeding verschuldigd zal zijn bij miskenning van hun contractuele
bepalingen. 121 122
47. Indien de opzegging daarentegen onrechtmatig is, kan de rechter optreden tegen dit rechtsmisbruik
door hetzij gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid en de normale uitoefening van het recht
op te leggen, hetzij een schadevergoeding opleggen. Met betrekking tot overeenkomsten van bepaalde
duur zijn sommigen van oordeel dat de rechter de voortzetting van de overeenkomst kan bevelen.
Voor overeenkomsten van onbepaalde duur blijft het verbod van herstel in natura ook hier gelden.123
Aldus zien we dat ook hier het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde duur en onbepaalde
duur belang heeft.
D. Opzegtermijn bij overeenkomsten van onbepaalde duur
48. Heeft de eenzijdige verbreking als gevolg dat de overeenkomst van onbepaalde duur onmiddellijk
tenietgaat, of gaat de overeenkomst slechts teniet na verloop van een opzegtermijn? Sensu stricto is,
behoudens wettelijke of contractuele afwijkingen, geen opzegtermijn vereist. Het kan door de
opgezegde partij niet afgedwongen worden.124 Maar de rechtsleer en rechtspraak blijven verdeeld over
de vraag of een opzegtermijn vereist is.
49. Een opzegtermijn kan omschreven worden als een zekere termijn die de verbreking van
overeenkomst voorafgaat, en die loopt vanaf de ter kennisgeving van wil de overeenkomst op te
zeggen tot de effectieve verbreking. Gedurende de opzegtermijn blijven de verbintenissen onverwijld
verder bestaan tussen de partijen.125 De overeenkomst blijft gewoon doorlopen tot het einde van de
opzegtermijn en de partijen behouden hun rechten en plichten. Pas daarna gaat de overeenkomst ex
nunc teniet.126 De partijen moeten derhalve tijdens de opzegtermijn hun overeenkomst loyaal blijven
uitvoeren, maar het is natuurlijk niet ondenkbaar dat een partij zijn verplichtingen niet meer naar
behoren nakomt. In voorkomend geval kan de andere partij bij de rechter aankloppen om een
uitvoering in natura of bij equivalent te vorderen; en in geval van ernstige wanprestatie van zijn
medecontractant een gerechtelijke ontbinding eisen.127
50. De opzeggende partij moet de overeenkomst opzeggen op een wijze die zijn medecontractant
toelaat zich aan de veranderde toestand aan te passen. 128 Artikel 1134 derde lid BW verplicht partijen
hun overeenkomsten te goeder trouw uit te voeren; elke partij moet de nodige hulp ter beschikking
stellen die nodig is voor de goede uitvoering van de overeenkomst.129 Dit principe is ook van
toepassing op de verbreking van een overeenkomst. De opzeggende partij moet aan zijn tegenpartij de
mogelijkheid geven een andere medecontractant te vinden of zich ten minste in een vergelijkbare
situatie te brengen. Een van de – meest gebruikelijke - manieren om deze verplichting na te komen is
het geven van een opzegtermijn. Maar als de partij deze goede trouw verplichting niet nakomt, kan hij
121
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 77.
zie infra 28, nr. 55.
123
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 263.
124
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 807 en 815.
125
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 132.
126
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 357.
127
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 255.
128
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 254.
129
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 138.
122
27
aansprakelijk gesteld worden voor wanprestatie.130 De ‘verbrekende’ partij moet dus rekening houden
met de eventuele schadelijke gevolgen van de verbreking voor zijn tegenpartij.131
a) Discussie in de rechtsleer en rechtspraak
51. Een grote meerderheid in de rechtsleer en rechtspraak beweert dat het geven van een opzegtermijn
een plicht is die bijna automatisch verbonden is aan het opzeggingsrecht zelf.132 Volgens hen is een
opzegtermijn vereist, en indien het niet door de wet of door de overeenkomst geregeld is, moet het
naargelang de aard van de overeenkomst of de gebruiken beoordeeld worden. Zij steunen hun
opvatting op de artikelen 1134 BW en 1135 BW: overeenkomsten moeten te goeder trouw uitgevoerd
worden en de partijen moeten de gevolgen die de billijkheid en de gebruiken aan hun verbintenis
geven, respecteren.133 In de rechtsleer vinden we terug dat de opzegging op zodanige wijze moet ter
kennis gebracht worden, dat de partij zich door verloop van een zekere termijn aan de nieuwe situatie
kan aanpassen. Door een opzegtermijn in acht te nemen wordt aan de tegenpartij de tijd gegeven om
zich voor te bereiden op het einde van de overeenkomst 134 De rechtspraak zal vaak refereren naar de
billijkheid en goede trouw.135Op die manier leggen de rechters de partijen een samenwerkingsplicht
op, om onder andere de schade voor de andere partij te beperken. Hieruit vloeit voort dat de partijen
rekening moeten houden met elkaar en bijgevolg een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen.136
Samengevat komt het erop neer dat deze strekking in de rechtsleer en rechtspraak de mening is
toegedaan dat partijen, op grond van het beginsel van de goede trouw, verplicht een opzegtermijn in
acht moeten nemen.
Enkele anderen menen dat de partijen hun handelingsvrijheid behouden om de overeenkomst zonder
opzegtermijn te verbreken, behalve daar waar de wetgever is tussengekomen en onder voorbehoud van
rechtsmisbruik.137 Wanneer partijen geen opzeggingsmodaliteiten hebben voorzien in hun
overeenkomst, mag niet besloten worden dat het recht op een opzegtermijn voortvloeit uit de aard zelf
van een overeenkomst van onbepaalde duur of het beginsel van uitvoering te goeder trouw. De
eenzijdige opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur is een subjectief recht, en de
uitoefening van een recht is slechts ongeoorloofd wanneer er misbruik van wordt gemaakt. Een
eenzijdige opzegging zonder opzeggingstermijn is aldus slecht de uitoefening van een recht, dat niet
kan worden verhinderd om redenen van billijkheid. Enkel wanneer de opgezegde partij geschonden is
in een recht of een rechtmatig belang, zal de opzegging onbillijk worden.138 Langs deze kant wordt
geijverd naar erkenning van het eenzijdig opzeggingsrecht zonder opzegtermijn dat, in principe, aan
elke partij van een overeenkomst van onbepaalde duur toekomt, zonder evenwel te aanvaarden dat van
dit recht misbruik mag gemaakt worden.139
Kortom, de inachtneming van een opzegtermijn is niet verplicht, maar voorzichtigheid is geboden,
130
L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814.
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 58.
132
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 141.
133
A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 525 ; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”,
RW 1995-1996, 355.
134
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355.
135
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 142.
136
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355.
137
A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 525 ; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution
unilatérales en droit commercial belge, 127.
138
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 140-141 ; R. VAN
RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355.
139
A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 525.
131
28
daar de uitoefening van het opzeggingsrecht zonder opzegtermijn in sommige omstandigheden een
misbruik kan uitmaken.
52. Het vereiste van een opzegtermijn kan dus volgens de meerderheid een grondslag vinden in de
principes van goede trouw140 en billijkheid141. Artikel 1135 BW vermeld naast de billijkheid eveneens
het gebruik en de wet. In sommige domeinen is de wetgever tussengekomen en heeft hij regels met
betrekking tot de opzegtermijn ingevoerd. Het is vanzelfsprekend dat de partijen bij de verbreking van
hun overeenkomst die regels moeten naleven. De vraag blijft nu of het vereiste van een opzegtermijn
zijn grondslag kan vinden in de gebruiken. Volgens artikel 1160 BW moeten overeenkomsten
aangevuld worden met gebruikelijke bedingen, ook al waren deze niet expliciet voorzien. De reden die
aan de grondslag ligt van deze bepaling is dat de wilsovereenstemming van de contracterende partijen
eveneens geldt voor de gebruiken die, met betrekking tot een bepaalde materie, als een zekerheid
beschouwd worden.142 Het heeft echter niet veel nut hier verder op in te gaan, vermits de gewoontes
geen grote rol in de problemen omtrent opzegging spelen. In België bestaan namelijk geen gebruiken
op het gebied van verbreking van overeenkomsten van onbepaalde duur.143
b) Duur van de opzegtermijn
53. Wat de duur van de opzeggingstermijn betreft, kunnen geen algemeen geldende regels gevonden
worden. In principe moet de opzegtermijn redelijk zijn.144 De ‘redelijke’ duur is dus afhankelijk van
meerdere factoren, zoals onder andere de duur van contractuele relatie tot de opzegging en het belang
van de overeenkomst voor de opgezegde partij.145 Deze termijn moet de wederpartij de mogelijkheid
bieden de nodige maatregelen te treffen waardoor de schade die, bij gebrek van een
opzeggingstermijn, wordt teweeggebracht, te voorkomen. Over het algemeen wordt gesteld dat de
opzegtermijn de opgezegde partij de mogelijkheid moet geven zich een analoge, gelijkaardige situatie
te plaatsen.146 Opgelet, er wordt niet verwacht dat de tegenpartij door de opzeggingstermijn in staat
moet zijn een gelijkwaardige rechtstoestand te vinden. Dit kan dus niet als criterium gebruikt worden
om uit te maken of er rechtsmisbruik plaatsvond.147
De nietigheid van de opzegtermijn, doet geen afbreuk aan de geldigheid van de opzegging zelf, maar
in voorkomend geval zal de verbrekende partij ertoe gehouden worden een schadevergoeding te
betalen, berekend op basis van de duur van de opzegtermijn die gegeven had moeten worden.148
E. Opzegvergoeding
54. Een opzegvergoeding mag niet gelijkgesteld worden aan een schadevergoeding naar aanleiding
van de opzegging van een overeenkomst. Daarin verschilt de opzegging wezenlijk van de ontbinding.
Daar waar de partij die de ontbinding vordert, recht heeft op een schadevergoeding, is dit bij een
140
Artikel 1134 BW.
Artikel 1135 BW.
142
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 143.
143
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 144.
144
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 254.
145
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 357.
146
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 133.
147
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 63-64.
148
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 133.
141
29
opzegging niet het geval. De partij die de overeenkomst opzegt zal geen schadevergoeding meer
kunnen bekomen voor de wanprestaties die zijn medecontractant vóór de opzegging begaan heeft. 149
55. Wat moet nu juist verstaan worden onder een opzegvergoeding?
Een opzegvergoeding kan gebruikt worden in de zin van een vergoeding, voor het geval partijen de
bedongen vormvoorwaarden en termijnen om op te zeggen niet naleven. Dergelijk beding kan
beschouwd worden als een schadebeding, omdat het vooraf een forfaitaire schadevergoeding bepaald.
De schadevergoeding mag geenszins het louter feit van de opzegging sanctioneren, noch ontaarden in
een strafbeding. 150 De vergoeding mag enkel en alleen betrekking hebben op de schade, met andere
woorden op het verlies dat door de eenzijdige verbreking met rechtsmisbruik kan worden
berokkend.151
56. De term opzegvergoeding kan eveneens de aanduiding zijn van een tegenprestatie die een partij
kan eisen, wanneer zijn tegenpartij gebruikt maakt van zijn recht om vervroegd een einde te stellen aan
hun contractuele verbintenissen. Deze vergoeding is dus geen sanctie wegens wanprestatie, wat bij
schadebedingen juist wel het geval is. Wanneer een bedongen opzegvergoeding buitensporig is, kan de
rechter zijn matigingsbevoegdheid gebruiken op grond van het verbod van rechtsmisbruik.152
149
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 258-259.
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 359.
151
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 79.
152
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 258-259.
150
30
AFDELING IV
VOORTZETTING VAN DE OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR
57. De verwezenlijking van de tijdsbepaling maakt een einde aan de overeenkomst van bepaalde duur.
De partijen kunnen zich niet beroepen op een subjectief recht op hernieuwing of verlenging van een
overeenkomst van bepaalde duur.153 Bij afloop van de termijn kunnen de partijen twee houdingen
aannemen: ofwel stoppen ze daadwerkelijk hun contractuele betrekkingen, ofwel zetten ze de
overeenkomst voort. Indien de partijen de keuze doen de overeenkomst verder te zetten, kunnen ze
zich in verschillende situaties bevinden:
1) Wanneer op het ogenblik van de contractsluiting niets bedongen werd met betrekking tot de
voortzetting van de overeenkomst, kunnen de partijen de overeenkomst stilzwijgend voortzetten. Er is
dan sprake van een stilzwijgende vernieuwing.154155
2) Indien niets bedongen werd ten tijde van de contractsluiting, maar de partijen in de loop van de
overeenkomst tot het besef komen dat zij graag hun contractuele betrekkingen zouden voortzetten na
afloop van de termijn, kunnen zij daaromtrent afspraken maken. Deze afspraken, die bestaan uit een
wilsovereenstemming tussen beide partijen, ontstaan dus na de contractsluiting en vóór de afloop van
de termijn.156 De partijen kunnen op die manier overeenkomen dat na afloop van de termijn, een
nieuwe overeenkomst gesloten zal worden, waarbij ze meestal duidelijk zullen stellen of de nieuwe
overeenkomst voor bepaalde of voor onbepaalde duur gesloten wordt. De partijen kunnen evenwel de
keuze doen aan de oorspronkelijke tijdsbepaling te verzaken. Ze mogen dan een nieuwe tijdsbepaling
in de plaats zetten, of overeen komen dat het contract verder zal bestaan als een overeenkomst van
onbepaalde duur. 157 Dergelijke verzaking aan de tijdsbepaling is ongetwijfeld tussen partijen geldig,
maar de vraag rijst of de verzaking ook tegenwerpelijk is aan derden. Deze vraag betreft vooral de
derden-zekerheidsverstrekkers, die niet akkoord met de verzaking zouden zijn. Zij zullen zich op de
oorspronkelijke tijdsbepaling kunnen blijven beroepen. Voorwaarde is dat die tijdsbepaling in de
zekerheidsstelling werd geïncorporeerd (dit kan trouwens zowel expliciet als impliciet).158
3) Vaak zullen de partijen, die kozen voor een overeenkomst van bepaalde duur, in hun overeenkomst
bedingen inlassen die de vernieuwing of verlenging van hun overeenkomst regelen. Deze zogenaamde
voortzettingsbedingen organiseren de werkelijke voortzetting van de overeenkomst na afloop van de
tijdsbepaling. Zij streven naar het in stand houden van de bestaande overeenkomst in een identieke of
quasi-identieke vorm.159 Partijen bedingen op deze wijze dat de voorwaarden van de overeenkomst
voor een nieuwe termijn zullen worden verdergezet, behalve in geval van opzegging door één van de
partijen.160 Met andere woorden, indien de partijen zich bij het verstrijken van de overeengekomen
termijn niet verzetten tegen de voortzetting van de overeenkomst, wordt dit aanzien als een aanduiding
153
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399.
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 76; B. KOHL, “La prorogation et la
reconduction du contrat”, 273; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en
zijn opzegging”, 235.
155
zie infra 30, nr. 58-60.
156
B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”, 279.
157
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 69-70; B. KOHL,“La prorogation et la
reconduction du contrat”, 280.
158
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 70.
159
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 235.
160
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR, 2008, 399; L. CORNELIS,
“De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 71.
154
31
van de wil van de partijen om hun contractuele verbintenissen verder te zetten.161We hebben in dit
geval te maken met bedingen van stilzwijgende voortzetting.
A. Stilzwijgende vernieuwing
58. Het gebeurt dat de partijen hun overeenkomst blijven uitvoeren na afloop van de tijdsbepaling,
zonder dat daarover enig beding te vinden is in de overeenkomst.
Door de verwezenlijking van de tijdsbepaling is hun overeenkomst van bepaalde duur uitgedoofd,
maar door de houding van de partijen kan verondersteld worden dat het hun bedoeling is stilzwijgend
een nieuwe overeenkomst te creëren die identiek is aan de net uitgedoofde overeenkomst.162Dit
vermoeden zal uiteraard slechts gehandhaafd kunnen worden indien de omstandigheden waarin de
partijen zich bevinden, in dezelfde richting wijzen.163 De partijen willen hun overeenkomst
hernieuwen, en door de verwezenlijking van de tijdsbepaling ontstaat ook effectief een nieuwe
overeenkomst: derhalve moet deze situatie gezien worden als een stilzwijgende ‘vernieuwing’.164
59. Dat de voortzetting een nieuwe overeenkomst creëert, heeft belangrijke gevolgen:
- Ten eerste wordt algemeen aanvaard dat de nieuwe overeenkomst voor onbepaalde duur is wordt
gesloten: de nieuwe overeenkomst wordt aangegaan zonder dat een toekomstige en zekere gebeurtenis
de duur begrensd.165 Bij ontstentenis van aanwijzingen dat de partijen de wil hebben dat de verlenging
slechts geldt voor een dezelfde duur als die voorzien in het oorspronkelijke contract, mag dit niet
vermoed worden. Er moet besloten worden dat er geen tijdsbepaling is die de overeenkomst begrensd
en dat bijgevolg een overeenkomst van onbepaalde duur in het leven werd geroepen. 166
- Ten tweede zal de geldig van de overeenkomst beoordeeld worden op het moment van de
hernieuwing: toestemming, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak. De overeenkomst kan dus aangetast
zijn door een nietigheidsgrond.167
- Ten derde zullen de zekerheden verstrekt door derden, tot garantie van de uitvoering van de
oorspronkelijke overeenkomst, zijn tenietgegaan. Soms zullen garanties echter wel nog van toepassing
zijn op de nieuwe overeenkomst, met name wanneer dit expliciet vermeld staat in de overeenkomst
betreffende de zekerheid.168
60. Samengevat kunnen we stellen dat een overeenkomst, die oorspronkelijk gesloten werd voor een
bepaalde duur, maar naderhand stilzwijgend jaar na jaar vernieuwd werd, zonder dat één van de
161
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399.
B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 275.
163
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 236.
164
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67; F. VERMANDER, “Bedingen over
de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 235-236.
165
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67; B. KOHL,“La prorogation et la
reconduction du contrat”, 277.
166
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 25.
167
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67.
168
B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 277.
162
32
partijen een einde heeft willen stellen aan die situatie, moet geïnterpreteerd worden als een
overeenkomst van onbepaalde duur.169
B. Beding van stilzwijgende voortzetting
61. Een onderscheid moet gemaakt worden tussen een beding van stilzwijgende verlenging en een
beding van stilzwijgende vernieuwing. Het belang van dit onderscheid bevindt zich op het gebied van
de rechtsgevolgen.170
62. Bij een beding van stilzwijgende verlenging blijft de oorspronkelijke overeenkomst doorgaans met
al haar voorwaarden voortbestaan. Enkel de termijn verandert: ofwel wordt het einde van de
overeenkomst uitgesteld, ofwel verlengen de partijen hun overeenkomst voor onbepaalde duur en is er
geen termijn meer. 171 Kortom, de overeenkomst blijft volledig behouden, behalve wat de termijn
betreft.172
63. Wanneer echter de oorspronkelijke overeenkomst volledig beëindigd is, en de partijen een nieuwe
overeenkomst sluiten, is er sprake van een stilzwijgende vernieuwing. Meestal zal de nieuwe
overeenkomst zeer gelijklopend zijn met de vorige, al zal de termijn zoals bij de verlenging uitgesteld
worden of zelf volledig weggelaten worden.173
64. Volgens Kohl zijn drie verschillende formuleringen mogelijk voor de voortzettingsbedingen174:
1) de automatische verlenging/vernieuwing: de overeenkomst zal voortgezet worden naar aanleiding
van de verwezenlijking van een op voorhand vastgestelde gebeurtenis;
2) de semi-automatische verlenging/vernieuwing: dit treedt enkel in wanneer één van de partijen de
voortzetting wenst;
3) de niet-automatische verlenging/vernieuwing: de wilsovereenstemming van beide partijen
betreffende de voortzetting is vereist.
65. Wat de duur betreft, kan aangestipt worden dat de partijen vrij zijn in hun keuze. Maar indien ze
willen dat de verlengde of vernieuwde overeenkomst van bepaalde duur blijft, zullen ze dit in hun
voortzettingsbeding moeten verduidelijken. Indien niets bedongen is, wordt de overeenkomst
gekwalificeerd als een overeenkomst van onbepaalde duur.175
66. Dikwijls is het zeer moeilijk te weten of de contracterende partijen een verlenging of een
vernieuwing bedoelen. Beide begrippen worden vaak met elkaar verward, en soms zijn beiden zelf
terug te vinden in eenzelfde beding. Er dient dan onderzocht te worden wat de gemeenschappelijke
bedoeling van de partijen is geweest. De bewoordingen van de overeenkomst zullen doorslaggevend
zijn indien de omstandigheden van het geval er niet haaks op staan.176
169
C. JASSOGNE, en JF. LECLERCQ, « Livre II : Notions essentielles du droit de obligations contractuelles », in C.
JASSOGNE (ed.), Traité pratique du droit commercial, t. I, Brussel, Story-Scientia, 1990, 153 (hierna verkort : C.
JASSOGNE, en JF. LECLERCQ, «Notions essentielles du droit de obligations contractuelles »).
170
zie supra 30, nr. 59.
171
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455.
172
B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 282.
173
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455.
174
B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 281-282 en 285.
175
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 240.
176
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 456.
33
67. Laten we opmerken dat een beding van stilzwijgende hernieuwing een hele reeks opeenvolgende
nieuwe overeenkomsten teweeg kan brengen. Kunnen partijen dan nog steeds bedingen dat de nieuwe
overeenkomst beschouwd moet worden als een overeenkomst van bepaalde duur? Het belang van het
antwoord op deze vraag situeert zich op het vlak van de opzegging: indien een voortzettingsclausule
aan de overeenkomst een onbepaald karakter kan geven, wil dit zeggen dat de overeenkomst te allen
tijde opgezegd kan worden.177
C. Opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur
68. Het is algemeen aanvaard dat wanneer in het voortzettingsbeding niets bepaald is met betrekking
tot de duur van de nieuwe overeenkomst, de overeenkomst van onbepaalde duur is. Als het beding
echter stipuleert dat de nieuwe overeenkomst van bepaalde duur zal zijn, is niet iedereen het erover
eens of dit wel mogelijk is.
Meestal wordt in deze discussie een onderscheid gemaakt naargelang het aantal opeenvolgende
overeenkomsten contractueel is bepaald of niet:
69. Indien het aantal mogelijke vernieuwingen van meet af aan contractueel bepaald is, kan de rechter
oordelen dat de overeenkomst door een toekomstige en zekere gebeurtenis begrensd is en derhalve het
karakter van bepaalde duur behoudt. 178 Hierover bestaat weinig discussie.
70. Als daarentegen het aantal opeenvolgende overeenkomsten niet bepaald is, is het onmogelijk te
bepalen welke toekomstige en zekere gebeurtenis de overeenkomst teniet zal doen gaan en zal de
nieuwe overeenkomst moeten herkwalificeerd worden als een overeenkomst van onbepaalde duur.179
Merk op dat niet iedereen het eens is met deze stelling. Voor sommigen blijft de overeenkomst
inderdaad van bepaalde duur, zonder dat daarvoor het aantal vernieuwingen bepaald moet zijn.180 Deze
opvatting wordt gesteund op de beschouwing dat, indien de duur van de vernieuwing in de initiële
overeenkomst werd bepaald, er geen reden is om de nieuwe overeenkomst te herkwalificeren als
onbepaald. De oorspronkelijke overeenkomst dooft namelijk uit en een nieuwe overeenkomst komt tot
stand door de werking van het beding van stilzwijgende vernieuwing dat de duur van de nieuwe
overeenkomst bepaalt.181 De keuze om het aantal vernieuwingen contractueel niet te beperken, geeft
enkel een grotere flexibiliteit aan het beding.182
Mijn inziens dient de opvatting gevolgd te worden dat het karakter van de overeenkomst laat afhangen
naargelang de het aantal mogelijke vernieuwingen of verlenging in de overeenkomst bepaald is.
Natuurlijk weten de partijen dat elke vernieuwing of verlenging slechts geldt voor hun vooraf bepaalde
periode, maar dit neemt niet weg dat, wanneer het aantal mogelijke verlengingen of vernieuwingen
niet bepaald is, de partijen aanvankelijk niet kunnen weten wanneer de overeenkomst uiteindelijk een
einde zal nemen
177
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 243.
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 66; T. DELAHAYE, Résiliation et
résolution unilatérales en droit commercial belge, 23; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract,
zijn voortzetting en zijn opzegging”, 241.
179
G. BRICMONT, “Observations” (noot onder Brussel 11 december 1964), JT 1965, 283; L. CORNELIS, “De duur
van het contract met opeenvolgende prestaties”, 66; C. JASSOGNE, En JF. LECLERCQ, « Notions essentielles du
droit de obligations contractuelles », 153; B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 286.
180
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 242.
181
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455.
182
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 438.
178
34
Let wel, deze situatie is volkomen verschillend van diegene waar telkens nieuwe contracten van
bepaalde door worden gesloten zonder een beding van stilzwijgende vernieuwing.183
D. Verzet tegen de voortzetting van een overeenkomst
71. De partijen hebben geen subjectief recht op hernieuwing of verlenging184 en kunnen dus in
principe geen schadevergoeding eisen omdat hun overeenkomst niet wordt hernieuwd of verlengd.
Evenmin kan de partij die de overeenkomst niet wenst voort te zetten, gesanctioneerd worden.185
Daarom gaan partijen, om onaangename verassingen te vermijden, soms de voorwaarden voor de
verlenging en vernieuwing van hun overeenkomst contractueel vastleggen.
72. In sommige gevallen zal het verzet tegen de voortzetting van een overeenkomst van bepaalde duur,
beschouwd worden als rechtsmisbruik. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een partij de
indruk heeft gewekt dat hij zich niet zal verzetten tegen voortzetting van de overeenkomst na afloop
van de bedongen termijn, en zich uiteindelijk op de valreep toch verzet tegen de voortzetting. In
bepaalde omstandigheden en na belangenafweging, kan er dan sprake zijn van misbruik van het recht
zich tegen een voortzetting te verzetten.186
183
F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 243.
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399; B. KOHL,“La
prorogation et la reconduction du contrat”, 289.
185
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 112 .
186
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 392; T. DELAHAYE,
Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 114.
184
35
HOOFDSTUK II
ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
36
AFDELING I
ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN ONBEPAALDE TIJD
73. In het gemeen recht worden de overeenkomsten onderverdeeld in overeenkomsten voor bepaalde
duur en overeenkomsten voor onbepaalde duur. In het arbeidsrecht kunnen overeenkomsten gesloten
worden voor een bepaalde tijd, voor een duidelijk omschreven werk of voor een onbepaalde tijd.187
74. Reeds ten tijde van de Wet op de arbeidsovereenkomst van 10 maart 1900, was de
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd de regel: werkgever en werknemer verbinden zich, zonder
enige omstandigheid te bepalen die de overeenkomst zal beëindigen.188 Enkel een gemeenschappelijke
of eenzijdige beslissing tot verbreking kan een einde stellen aan de gesloten overeenkomst.
In het Burgerlijk Wetboek is slechts één artikel terug te vinden dat betrekking heeft op de huur van
werk en van diensten, met name artikel 1780 BW. Het artikel stelt dat een persoon zijn diensten slecht
voor een tijd of voor een bepaalde onderneming kan verbinden.
A. Beëindiging door eenzijdige opzegging
75. Artikel 7 WAO stelt dat niemand een arbeidsovereenkomst voor zijn leven kan aangaan. Dit
impliceert dat elke arbeidsovereenkomst op een zeker ogenblik een einde moet nemen.
Arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd kunnen onder meer beëindigd worden door de wil van
één van de partijen189, eventueel omdat dringende redenen voorhanden zijn.190
76. De eenzijdige beëindiging wordt in het arbeidsrecht ‘ontslag’ genoemd en wordt omschreven als
“de gedraging waardoor een partij aan de andere partij ter kennis brengt dat zij besloten heeft om de
tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, te beëindigen”. Ontslag kan geschieden door
onmiddellijke wegzending, door feitelijke gedraging of door opzegging. 191 Enkel het ontslag door
opzegging zal in onderhavig proefschrift behandeld worden.
77. De opzegging wordt geregeld in artikel 37 WAO en kan omschreven worden als “de door de Wet
geregelde mededeling van de duur waarna de tussen partijen bestaande overeenkomst een einde zal
nemen”. De wetgever wou de belangen van de opgezegde partij beschermen door de eenzijdige
opzegging te onderwerpen aan een voorafgaande verwittiging en een opzegtermijn. Zowel de
werknemer als de werkgever kunnen gebruik maken van dit opzeggingsrecht: de werkgever mag zijn
werknemer ontslaan, de werknemer mag ontslag nemen. 192
78. Zoals in het gemeen recht is de opzegging een definitieve en onherroepelijke rechtshandeling. Dit
heeft tot gevolg dat de duur van de opzegtermijn, zelfs als de opzegger vaststelt dat hij een verkeerde
duur heeft meegedeeld, niet meer gewijzigd kan worden.193
187
Artikel 7 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (hierna als WAO vermeld).
M. MAGREZ en G. MAGREZ-SONG, “L’évolution du contrat de travail à durée déterminée” (noot onder Cass.
15 april 1982), RCJB 1988, 376.
189
Artikel 32, 3° WAO.
190
Artikel 35 WAO.
191
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, Brussel, Story-Scientia, 1990, 509
(hierna verkort: C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst).
192
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 509-510.
193
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 510.
188
37
79. Opdat de opzegging geldig is moet aan twee voorwaarden voldaan zijn: Ten eerste moet de
uitdrukkelijke en ondubbelzinnige wil de overeenkomst op te zeggen, schriftelijke ter kennis worden
gebracht.194 Verschillende procedures moeten worden gevolgd naargelang de opzegging uitgaat van de
werknemer, dan wel van de werkgever.195 Ten tweede moet het geschrift, de aanvang en de duur van
de opzegtermijn bevatten.196 Indien de opzegging niet voldoet aan deze inhoudsvereisten, is de
opzegging nietig en zal een recht op een forfaitaire vergoeding ontstaan.197
80. Motivering van de opzegging is niet vereist. De opzeggende partij moet in beginsel de redenen van
zijn opzegging niet meedelen. Evenwel wordt aanbevolen om arbeidsovereenkomsten enkel op te
zeggen om redenen die verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die
steunen op de werking van de onderneming.198 De wetgever heeft naar aanleiding van die aanbeveling,
artikel 63 WAO ingevoerd ter bescherming van de werklieden. Enkel zij kunnen in geval van
willekeurige afdanking recht hebben op een schadevergoeding. In sommige gevallen wordt de
werkgever er wel toe gedwongen zijn opzegging te motiveren, en meer bepaald voor werknemers die
de wetgever bijzonder wil beschermen.199
Met de invoering van artikel 63 WAO is de wetgever tegemoetgekomen aan de strekking die
voorstander was van werkstabiliteit voor werklieden, en beweerde dat ontslag enkel kan geschieden in
het voordeel van de onderneming. Merk op dat een andere strekking van mening is dat ongemotiveerd
en onmiddellijk ontslag een vrijheid is die toekomt aan alle partijen, op voorwaarde de wettelijke
geregelde forfaitaire vergoeding te betalen.200
81. Merk op dat het Hof van Cassatie met betrekking tot opzegbedingen in een arbeidsovereenkomst
van onbepaalde tijd als volgt heeft geoordeeld: “ne sont pas contraires à l’ordre public les clauses
d’un contrat de louage de travail qui gênent l’exercice du droit de résiliation unilatérale mais ne
rendent pas impossible l’exercice de cette faculté”. 201 Partijen mogen dus in hun overeenkomst het
eenzijdig opzeggingsrecht beperken, voor zover het opzeggingsrecht niet volledig weg bedongen
wordt.
Opzegtermijn
82. De wetgever heeft de aanvang van de opzegtermijn geregeld: voor bedienden gaat de termijn in na
afloop van de kalendermaand die volgt op die waarin kennis van de opzegging werd gegeven202; voor
werklieden gaat de termijn in vanaf de maandag volgend op de week waarin de opzegging werd
betekend203.
83. Diverse factoren moeten in rekening gebracht worden voor de bepaling van de duur van de
opzegtermijn:
Voor werklieden wordt enkel rekening gehouden met hun anciënniteit: naargelang de opzegging
uitgaat van de werkgever of de werknemer zal de opzegtermijn respectievelijk 28 dagen of 14 dagen
194
R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 354.
Artikel 37 §1, derde en vierde lid WAO
196
Artikel 37 §1, tweede lid WAO.
197
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 520.
198
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 148.
199
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 513.
200
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge,148-149.
201
Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 530, noot M. PAPIER-JAMOULLE.
202
Artikel 82 WAO.
203
Artikel 59 WAO.
195
38
duren. 204 Deze termijnen worden verdubbeld als de werknemer minstens 20 jaar in dienst was.205Voor
werklieden die minder dan 6 maanden tewerkgesteld zijn, geldt een bijzondere regeling.206
Voor bedienden zal zowel de anciënniteit als het loon een rol spelen in de berekening van de duur,
deze regeling is te vinden in artikel 82 WAO.
84. Volgens artikel 6 WAO worden alle bedingen strijdig met de wet nietig verklaard, voor zover ze
ertoe strekken de rechten van de werknemer in te korten of zijn verplichtingen te verzwaren. De
regeling omtrent de opzegtermijnen is dus van dwingende aard. Werkgevers zullen dus noch langere,
noch kortere opzeggingstermijnen kunnen opdringen aan de werknemer.207
B. Maximumtermijn
85. Over de vraag of een maximumtermijn in een overeenkomst van onbepaalde tijd geldig is of niet,
bestaat geen eensgezindheid.
De minderheidstrekking verwerpt de mogelijkheid om een maximumduur te bedingen in een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Zij steunen hun opvatting op het arrest van het Hof van
Cassatie van 6 december 1962 dat oordeelde dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd geen
eenzijdig opzegbeding mag bevatten. Volgens hen is er geen verschil is tussen een overeenkomst voor
onbepaalde termijn met een maximumtermijn, enerzijds, en een overeenkomst voor bepaalde tijd met
de mogelijkheid om ze op elk ogenblik eenzijdig te beëindigen, anderzijds.208
Deze discussie in de rechtsleer en rechtspraak doet volgende vraag rijzen: moet er naast de
arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd, die in principe niet van rechtswege kan eindigen, en de
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die niet eenzijdig opzegbaar zijn, nog een afzonderlijk
juridisch statuut bestaan, voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd met een maximumduur,
die steeds opzegbaar zijn en in principe van rechtswege kunnen eindigen.209
Volgens de meerderheidsstrekking is een maximumtermijn in een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd geoorloofd. Dit wordt thans algemeen aanvaard: niets verbiedt de partijen om een
maximumtermijn te bedingen in hun arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, waarna de
overeenkomst een einde neemt, indien ze tot dan is blijven bestaan.210
204
Artikel 59 tweede lid WAO.
Artikel 59 derde lid WAO
206
Artikel 60 WAO.
207
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 514.
208
Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 425; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de
arbeidsovereenkomst: nietigheid, ontbinding en overmacht”, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1987,
472-473 (hierna verkort: W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst).
209
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 473.
210
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 160.
205
39
AFDELING II
ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN BEPAALDE TIJD
86. In artikel 32 A.O.W. staat vermeld dat arbeidsovereenkomsten een einde kunnen nemen door
afloop van een termijn. Eigenlijk vormt deze bepaling een herhaling, in de aanhef van datzelfde artikel
staat namelijk dat de “algemene wijzen waarop de verbintenissen te niet gaan” van toepassing zijn op
de arbeidscontracten.
Bij het gemeen recht werd reeds uitgelegd dat een tijdsbepaling een toekomstige en zekere gebeurtenis
is, die bij verwezenlijking de overeenkomst automatisch beëindigd. In het arbeidsrecht is een
overeenkomst die een ontbindende tijdsbepaling bevat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
87. De tijdsbepaling wordt in het kader van het arbeidsrecht omschreven als de aanduiding van een
bepaalde dag of van één gebeurtenis welke zich op een bekende datum moet voordoen, waarna de
contractspartijen van hun wederzijdse verplichtingen ontslagen zijn, behoudens stilzwijgende
verlenging. Het eindtijdstip van de overeenkomst moet vanaf de sluiting van de overeenkomst door de
contractspartijen gekend zijn of moet kunnen worden vastgesteld, en geenszins afhankelijk mag zijn
van de wil van de partijen. Indien de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan deze voorwaarde, wordt de
overeenkomst beschouwd als zijnde aangegaan voor onbepaalde tijd. Kortom, de partijen moeten met
zekerheid kunnen weten wanneer de arbeidsovereenkomst een einde neemt. 211
Enkele concrete gevallen waar de overeenkomst niet gekwalificeerd mocht worden als voor bepaalde
tijd, maar enkel voor onbepaalde tijd:212
- een arbeidsovereenkomst gesloten voor de bestaansduur van een vennootschap, wanneer de statuten
bepalen dat de vennootschap kan worden ontbonden na bepaalde periodes of bij het overlijden van één
der vennoten;
- een arbeidsovereenkomst die bepaalt dat de prestaties van de werknemer een einde zullen nemen
wanneer de persoon, die voor onbepaalde tijd met ziekteverlof is en die hij vervangt, zijn
werkzaamheden hervat;
- een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde minimumduur, die na het verstrijken van die
minimumtermijn enkel beëindigbaar is mits een opzegging;
- een arbeidsovereenkomst waarin bepaald staat dat de overeenkomst zal eindigen wanneer de
werknemer in dienst genomen word bij het leger;
- een arbeidsovereenkomst die bepaalt dat de overeenkomst beëindigd wordt, wanneer de werknemer
de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar bereikt, maar waarin eveneens is bedongen dat de
werkgever, op verzoek van de werknemer, mag beslissen de duur met maximaal 5 jaar te verlengen,
met het recht om bij ongeschiktheid van de werknemer dit voordeel in te trekken.
88. Als vormvereiste voor arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd kan het geschrift aangehaald
worden. Volgens artikel 9 WAO moeten arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd, behoudens de
uitzonderingen in het derde lid, schriftelijk worden vastgesteld, ten laatste op de indiensttreding van de
werknemer. Indien deze vormvoorwaarde, die geldt als bestaansvoorwaarde, niet nageleefd wordt,
211
Cass. 15 april 1982, JTT 1982, 348-349, noot M. TAQUET en C. WANTIER.
Voorbeelden ontleend aan: W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst,
469-470.
212
40
zullen op de overeenkomst dezelfde voorwaarden gelden als voor arbeidsovereenkomsten van
onbepaalde tijd.
89. Wat betreft de arbeidsovereenkomsten voor een duidelijk omschreven werk, zijn in principe de
regels die voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gelden analoog toepasbaar. Evenwel zal niet
de vermelding van een tijdsbepaling vereist zijn, maar zal het werk op zodanige manier omschreven
moeten worden dat de duur van de arbeidsovereenkomst niet afhangt van de wil van de ene of de
andere partij. Een voltooiingsdatum moet echter niet vermeld worden, enkel een nauwkeurige
omschrijving van het werk, opdat beide partijen weten waartoe ze gebonden zijn, is vereist.213
A. Beëindiging
90. In artikel 32 WAO. staat te lezen dat arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd onder andere een
einde kunnen nemen door afloop van een termijn of door voltooiing van het werk waarvoor de
overeenkomst gesloten was. Opzegging kan geen beëindigingwijze zijn voor overeenkomsten voor
bepaalde tijd of voor een duidelijke omschreven werk zijn, juist omdat in deze overeenkomst de duur
van de samenwerking is bepaald.214
De vraag rijst of arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd een opzegbeding mogen bevatten, en
partijen op die manier een eenzijdig opzeggingsrecht in het leven kunnen roepen?
Opzeggingsbedingen
91. De aard van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd verzet zich tegen een vroegtijdige
eenzijdige beëindiging. In 1962 oordeelde het Hof dat bij arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd,
een beding waarbij elke partij het recht krijgt eenzijdig de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder
schadevergoeding te moeten betalen, geen uitwerking kan krijgen: “La stipulation, dans un contrat de
travail de durée déterminée, que chaque partie a la faculté de mettre fin au contrat avant l’expiration
du terme, stipulation ne prévoyant aucune indemnité à la charge de la partie qui rompt le contrat, est
sans effet”.215
92. Desondanks dient erop gewezen te worden dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd toch een
einde kan vinden vóór de afloop van de bedongen termijn. Een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd
dat een beding voorziet waar vroegtijdige beëindiging wegens dringende redenen mogelijk is, zal haar
niet het karakter van bepaalde tijd ontnemen. Zo’n beding is slechts de invoering van een wettelijke
regel in de overeenkomst.216 Immers, artikel 35 WAO voorziet dat partijen een arbeidsovereenkomst
van bepaalde tijd vóór de afloop van de termijn kunnen beëindigen wanneer dringende redenen
voorhanden zijn. Uiteindelijk zal de rechter een oordeel vellen over het al dan niet voorhanden zijn
van een dringende reden.
B. Arbeidsovereenkomst voor de duur van het leven
93. In navolging van artikel 7 WAO is het verboden een arbeidsovereenkomst te sluiten voor de duur
van het leven. De wetgever heeft de individuele vrijheid van de werknemer willen vrijwaren. Met de
invoering van deze bepaling wil hij verhinderen dat een werknemer gebonden is aan een overeenkomst
213
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 308.
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 510.
215
Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 425; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de
arbeidsovereenkomst, 472-473.
216
M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349.
214
41
waarvan hij zich niet kan bevrijden van zijn werkgever, meer bepaald van zijn ondergeschiktheid ten
opzicht van zijn werkgever.217
94. Daar de wet principieel zulke overeenkomsten verbiedt, is de vraag of een overeenkomst voor de
duur van het leven van bepaalde, dan wel van onbepaalde duur, slecht van theoretisch belang. Er kan
aangenomen worden dat hier eerder sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd, aangezien het
overlijden kan beschouwd worden als een toekomstige en zekere gebeurtenis, waarvan het juiste
ogenblik door de partijen kan geëvalueerd worden bij het sluiten van de overeenkomst, en waarvan de
verwezenlijking onafhankelijk van de wil van de partijen plaatsvindt.218
95. De grote vraag blijft vooral of het verbod om een overeenkomst voor het leven te sluiten zich enkel
richt tot de werknemer en of de werkgever zich eventueel wel voor de duur van zijn leven mag
verbinden, en in het bijzonder afzien van zijn ontslagrecht.
In twee arresten heeft het Hof van Cassatie zich hierover uitgesproken: in beide gevallen was een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd gesloten die door de werkgever enkel eenzijdig opgezegd
kon worden wegens dringende redenen.
Het Hof oordeelde in zijn arrest van 16 oktober 1969 dat bedingen in een arbeidsovereenkomst van
onbepaalde tijd die het eenzijdig opzeggingsrecht van de partijen beperkt, niet strijdig zijn met de
openbare orde, op voorwaarde dat het opzeggingsrecht niet volledig weg bedongen wordt.219
In het cassatiearrest van 31 oktober 1975 vinden we volgende overweging: een beding in een
arbeidsovereenkomst volgens welke de werkgever nooit de werknemer kan ontslaan, tenzij wegens
ernstige redenen, is strijdig met de openbare orde en bijgevolg nietig.220 Het Hof baseert zich voor zijn
redenering op artikel 1780 BW. Nochtans moet artikel 1780 B.W. beperkend geïnterpreteerd worden,
in die zin dat het enkel betrekking heeft op diegene die zijn diensten verbindt, dit is de werknemer.221
Nu vaststaat dat artikel 1780 BW niet verhindert dat een werkgever zich voor de duur van zijn leven
verbindt, kunnen we artikel 7 WAO onder de loep nemen, om na te gaan of het aldaar voorziene
verbod zich eveneens enkel richt tot de werknemer of niet. De Minister van Arbeid heeft tijdens de
voorbereidingen van de wet nadrukkelijk gezegd dat het artikel 7 WAO de werkgever de mogelijkheid
geeft zich voor de duur van zijn leven te verbinden. De meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak
vallen deze uitspraak bij en menen dat de werkgever inderdaad geldig afstand kan doen van
ontslagrecht, en zijn werknemer enkel nog kan afdanken wegens dringende redenen.
Algemeen wordt aanvaard dat artikel 1780 BW eveneens arbeidsovereenkomsten verbiedt die niet
uitdrukkelijk voor de duur van het leven zijn gesloten, maar die voor een zodanig lange periode zijn
aangegaan dat ze waarschijnlijk de duur van het bestaan overtreffen.222
Merk op dat we hier terug bij overeenkomsten van onbepaalde duur beland zijn, inderdaad wanneer
een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd wordt gesloten met een opzegbeding dat de beperking
van het eenzijdig opzeggingsrecht voor de werkgever regelt, kan het erop neerkomen dat de werkgever
zich voor de duur van zijn leven verbindt. Partijen kunnen dus in hun arbeidsovereenkomst van
onbepaalde tijd een opzegbeding voorzien. Ik veronderstel dat partijen liever de rechtsfiguur van de
217
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 1987,485.
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 486.
219
Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 530, noot M. PAPIER-JAMOULLE.
220
Cass. 31 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, 287.
221
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 487.
222
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 493.
218
42
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd gebruikten, waarbij het opzegrecht van de werkgever werd
beperkt, dan hun overeenkomst te kwalificeren als arbeidsovereenkomst van bepaalde duur met als
termijn de ‘duur van het leven van de werkgever’. Waarschijnlijk gingen ze ervan uit dat zij in
navolging van artikel 7 WAO geen arbeidsovereenkomst voor de duur van het leven mochten sluiten.
Nu opgeklaard is dat het verbod van artikel 7 WAO enkel bedoeld is om de vrijheid van de werknemer
te vrijwaren, is het wel mogelijk om een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd te sluiten met als
termijn ‘de duur van het leven van de werkgever’. Het sluiten van een arbeidsovereenkomst van
bepaalde duur doet geen afbreuk aan het recht van artikel 35 WAO, om de overeenkomst eenzijdig te
beëindigen wegens dringende redenen. Een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd met een
eenzijdig opzeggingsrecht dat beperkt is tot dringende redenen, is namelijk niet gelijk aan een
arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, daar het verbrekingsrecht voor dringende redenen vervat in
artikel 35 WAO ook op hen van toepassing is?
C. Arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd met een proefbeding
96. Een proefbeding kan omschreven worden als een bijzondere clausule in een arbeidsovereenkomst
voor een bepaalde tijd, voor een onbepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk. Het doel van
een proefbeding is de partijen de gelegenheid te bieden elkaars geschiktheid na te gaan alvorens
definitief gebonden te zijn voor de verdere uitvoering van de arbeidsovereenkomst. In principe kan een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een proefbeding bevatten. Het is evenwel niet toegestaan een
proefbeding te bedingen voor dezelfde duur als de overeengekomen termijn van de
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zelf. Indien de proeftijd even lang loopt als de overeenkomst
zelf, is er in feite geen verdere uitvoering meer. In dit geval zal de proeftijd niet in overeenstemming
met zijn doel aangewend worden, en zal, ook al voldoet de proeftijd in principe aan de regels inzake
de maximumduur, dergelijk gebruik als misbruik aanzien worden.223
223
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 475.
43
AFDELING III
VOORTZETTING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
A. Stilzwijgende voortzetting
97. Indien na het verstrijken van de termijn bepaald in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd,de
partijen de uitvoering van hun overeenkomst verderzetten, dan gelden voor deze overeenkomst
dezelfde
voorwaarden
als
voor
een
overeenkomst
voor
onbepaalde
tijd.224
Dit houdt in dat voor de contractuele bedingen over bijvoorbeeld loon, functie,
tewerkstellingsmodaliteiten en verworven anciënniteit, de overeenkomst doorgaat alsof er nooit een
tijdsbepaling was geweest.225
Dergelijke verderzetting van de arbeidsovereenkomst is beslist een stilzwijgende hernieuwing: door de
verderzetting komt een tweede overeenkomst tot stand komt die een arbeidsovereenkomst van
onbepaalde tijd is.226 Vraag is dan uiteraard of het artikel 11 WAO een onderscheid maakt naargelang
een hernieuwingsbeding al dan niet in de overeenkomst voorkomt?
B. Beding van stilzwijgende voortzetting
98. In zijn arrest van 15 april 1982 stelde het Hof van Cassatie dat een arbeidscontract van bepaalde
tijd noodzakelijk de aanduiding van een bepaalde dag of gebeurtenis die zich op een exacte datum
moet voordoen, veronderstelt, waarna de partijen bevrijd zijn van hun wederzijdse plichten, tenzij
stilzwijgende vernieuwing.227 Dat een arbeidsovereenkomst stilzwijgend hernieuwd kan worden
zonder een uitdrukkelijk beding werd hierboven reeds behandeld. Hoe zit het nu wanneer partijen in
hun arbeidsovereenkomst wel een uitdrukkelijk beding van stilzwijgende hernieuwing hebben
ingevoegd?
Vooreerst kan opgemerkt worden dat het in feite tegenstrijdig is om een overeenkomst van bepaalde
tijd te sluiten én in datzelfde contract een beding van stilzwijgende hernieuwing te voorzien. De
voorwaarde dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd een bepaalde dag of gebeurtenis die zich
op een bepaalde dag moet voordoen, moet bevatten, leert ons dat de contractspartijen met zekerheid
moeten weten wanneer een einde komt aan hun arbeidsovereenkomst. Een uitdrukkelijk ontbindend
beding dat het aantal mogelijke vernieuwingen niet bepaalt, geeft deze zekerheid niet. 228
Ten tweede geeft artikel 10 WAO geen uitsluitsel met betrekking tot de geldigheid van een
uitdrukkelijk stilzwijgend beding. Artikel 10 WAO is van toepassing op een opeenvolging van
arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd.229 Welnu, sommigen zijn van mening dat een overeenkomst
hernieuwd door een beding van stilzwijgende hernieuwing slechts bestaat uit één overeenkomst, en die
overeenkomst wordt stilzwijgend hernieuwd. Er is in dit geval in feite geen aaneenschakeling.230
Anderen menen echter dat artikel 10 WAO toch toegepast zal moeten worden: vanaf de eerste
hernieuwing ontstaat immers een aaneenschakeling van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd.
Volgens hen kan bezwaarlijk aangenomen worden dat de nieuwe overeenkomst één geheel vormt met
224
Artikel 11 AOW.
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 511.
226
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 482-483.
227
Cass. 15 april 1982, JTT 1982, 348, noot M. TAQUET en C. WANTIER.
228
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst,485; M. TAQUET en C.
WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349.
229
zie infra 45, nr. 102-110.
230
M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349.
225
44
de oorspronkelijke overeenkomst.231Mijn inziens moet rekening gehouden worden met de bedoeling
van de wetgever. Met de invoering van artikel 10 WAO heeft hij willen verhinderen dat werkgevers de
ontslagregelen voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd omzeilen door een aaneenschakeling
van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd.232 Bijgevolg heeft de wetgever met artikel 10 WAO,
niet de bedoeling gehad deze bepaling toepasselijk te maken op de overeenkomsten ontstaan uit een
uitdrukkelijk ontbindend beding.
Merk op dat een deel van de rechtsleer de in artikel 10 WAO uitgewerkte regeling onvolledig noemt,
juist omdat deze bepaling niet kan worden aangewend wanneer een arbeidsovereenkomst van bepaalde
tijd wordt hernieuwd door een vernieuwingsbeding.233
99. Valt een overeenkomst, hernieuwd door een stilzwijgende beding wel onder het toepassingsveld
van artikel 11 WAO? Een deel van de rechtsleer is ervan overtuigd dat deze bepaling van toepassing is
op hernieuwde overeenkomsten, ongeacht of in de oorspronkelijke overeenkomst al dan niet een
vernieuwingsbeding voorkomt. Als de nieuwe arbeidsovereenkomst ontstaat ten gevolge van een
vernieuwingsbeding, sluiten de partijen niet uitdrukkelijk een nieuwe overeenkomst, en bevinden ze
zich in de hypothese van artikel 11 WAO, waaruit volgt dat de nieuwe overeenkomst een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is.234 Anderen onderzoeken deze vraag niet eens, ervan
uitgaande dat het mogelijk is dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd een vernieuwingsbeding
bevat, zonder daarvoor haar karakter van ‘bepaalde tijd’ te verliezen.
100. Dat de arbeidsovereenkomst als arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd moet worden
gekwalificeerd wanneer het aantal mogelijke vernieuwingen niet bepaald is in het
vernieuwingsbeding, wordt niet betwist.235
Wanneer daarentegen het aantal mogelijke hernieuwingen in de overeenkomst vermeld staat, wordt
beweerd dat een beding van stilzwijgende hernieuwing verenigbaar met een arbeidsovereenkomst van
bepaalde tijd.236 Enerzijds bevat het contract dan de aanduiding van een bepaalde dag of een
gebeurtenis die zich op een exacte datum zal voordoen, waarna de partijen van hun wederzijdse
verplichtingen bevrijd zijn. Anderzijds kunnen de partijen telkens de termijn afloop beslissen de
arbeidsovereenkomst niet te hernieuwen. Daaruit volgt dat beide partijen vanaf de contractsluiting
weten dat hun overeenkomst een einde neemt, hetzij wanneer een van hen beslist de
arbeidsovereenkomst niet te hernieuwen, hetzij wanneer de termijn van de laatste hernieuwing
afloopt.237 Wel dient erop gewezen te worden dat de partijen, aangezien zij eenzijdig kunnen beslissen
de arbeidsovereenkomst niet te vernieuwen, in voorkomend geval over een zekere eenzijdig
opzeggingsrecht beschikken. Deze omstandigheid op zich maakt een vernieuwingsbeding niet
231
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 485.
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309; W. RAUWS, Civielrechtelijke
beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476.
233
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312.
234
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 483.
235
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312; W.
RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 484; M. TAQUET en C. WANTIER,
“Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 350.
236
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312; M.
TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349.
237
M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349.
232
45
onverzoenbaar met een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd: partijen hebben namelijk sowieso al
een zeker opzeggingsrecht via artikel 35 WAO.238
101. In het kort kunnen we stellen dat een beding van stilzwijgende hernieuwing toelaatbaar is voor
zover de wettelijke voorschriften nagekomen worden en de hernieuwing duidelijk vermeld is samen
met het de aantal mogelijke hernieuwingen. Vanzelfsprekend mag het aantal hernieuwingen de
overeenkomst voor bepaalde tijd niet de facto doen omvormen in een overeenkomst voor onbepaalde
tijd. 239
238
M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 350.
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309; W. RAUWS, Civielrechtelijke
beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 311.
239
46
AFDELING IV
OPEENVOLGING VAN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
A. Opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd
102. De wetgever heeft een regeling getroffen voor het geval een aantal arbeidsovereenkomsten van
bepaalde tijd elkaar opvolgen: dit wordt uiteengezet in artikel 10 WAO. Het doel van de wetgever is
misbruiken in hoofde van de werkgever te vermijden. Het arbeidsrecht biedt meer zekerheid van
dienstbetrekking bij arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd dan aan die van bepaalde tijd. We
kunnen vaststellen dat de regels betreffende de verbreking van arbeidsovereenkomsten gunstiger zijn
voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd. Werkgevers gebruikten een opeenvolging van
arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd vaak om de verplichte regels inzake opzegging te kunnen
omzeilen.240 Partijen sloten bijvoorbeeld enkele arbeidsovereenkomsten na elkaar, voor een kortere
duur dan de opzeggingstermijn die had moeten gerespecteerd worden, ware het een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd geweest.241
103. Vóór de wet van 3 juli 1978 heeft de wetgever reeds geprobeerd in te grijpen om dergelijke
misbruiken tegen te gaan. Met de wet van 21 november 1969 poogde de wetgever aan de situatie te
remediëren. Vanaf dat ogenblik ontstonden in de rechtspraak twee zienswijzen:
Een deel van de rechtspraak legde de klemtoon op artikel 2bis van de toenmalige
arbeidsovereenkomstenwet voor bedienden, thans artikel 11 WAO, en was van mening dat
opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde tijd absoluut onmogelijk waren.
Anderen waren van oordeel dat opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd mochten worden
gesloten, op voorwaarde dat de werkgever niet als doel had de regels met betrekking tot de opzegging
te ontduiken. 242
Het Hof van Cassatie heeft de eerste zienswijze verworpen. Het Hof oordeelde in 1980 dat artikel 2bis,
thans artikel 11 WAO, veronderstelt dat de partijen hun overeenkomst van bepaalde tijd blijven
uitvoeren na afloop van de bedongen termijn, en dus niet van toepassing is op een nieuwe
overeenkomst gesloten ter vervanging van een nog bestaande arbeidsovereenkomst: “dat artikel 2bis…
doelde op het geval dat de partijen de uitvoering voortzetten van een reeds verstreken overeenkomst
voor een bepaalde tijd en niet van toepassing was wanneer een nieuwe overeenkomst werd gesloten
ter vervanging van een lopende arbeidsovereenkomst”.243 Aldus komt het erop neer dat het oude
artikel 2bis restrictief dient geïnterpreteerd te worden, in die zin dat het enkel van toepassing is op een
stilzwijgende hernieuwing.244
104. Hoe dan ook, de wetgever is in 1978 opnieuw tussengekomen, deze keer om einde te stellen aan
de hierboven uitgelegde controverse. De wetgever heeft met artikel 10 WAO een wetsbepaling
ingevoerd die specifiek van toepassing is op de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van
bepaalde duur.
Artikel 10 WAO stelt dat “wanneer partijen verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor
een bepaalde tijd hebben afgesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de
240
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309; W. RAUWS, Civielrechtelijke
beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476.
241
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476.
242
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476-477.
243
Cass. 18 februari 1980, Arr. Cass. 1979-1980, I, 723.
244
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 478.
47
werknemer, worden zij verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan,
behalve wanneer de werkgever het bewijs levert dat deze overeenkomsten gerechtvaardigd waren
wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen.”245
105. Er is geen minimumaantal ‘opeenvolgende overeenkomsten vereist’ opdat het wettelijk
vermoeden van artikel 10 WAO speelt. Ook al zijn er slechts twee opeenvolgende contracten, zij
kunnen namelijk van lange duur zijn, speelt het vermoeden.246
106. Het vermoeden dat opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd verondersteld
worden een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd te zijn, is weerlegbaar. De werkgever kan het
bewijs leveren dat de opeenvolging gerechtvaardigd is ‘wegens de aard van het werk of wegens andere
wettige redenen’.247 Het tegenbewijs dat de werkgever levert, moet op objectieve redenen steunen. Het
feit dat de werkgever niet de bedoeling of het bewustzijn had de regelgeving te omzeilen, is niet
voldoende om het vermoeden om te keren.248 Het is waarschijnlijk dat een werkgever gemakkelijker
de opeenvolging van contracten zal kunnen rechtvaardigen wanneer het een tweede overeenkomst
betreft, dan wanneer de partijen reeds aan hun derde, vierde,… overeenkomst toe zijn.249
107. Wat moet nu juist verstaan worden onder de termijn ‘aard van het werk’ en ‘wettige redenen’?
De parlementaire stukken geven geen omschrijving van de ‘aard van het werk’. Wel wordt nauwkeurig
de door de rechtspraak aanvaarde ‘wettige redenen’ omschreven:
- de economische ongunstige toestand waarin de onderneming zich bevindt: dit kan het geval zijn
wanneer de schuldeisers van een onderneming haar reeds verschillende keren een verlenging heeft
toegestaan van uitstel van betaling, of wanneer een onderneming moeilijkheden ondervindt voor de
bevoorrading van grondstoffen.
- het belang van de werknemer: bijvoorbeeld door een werknemer in staat te stellen naar nieuwe
betrekking te zoeken.
- de lange duur van de opeenvolgende overeenkomsten afgesloten in overeenstemming met een vast
gebruik: een vast gebruik kan optreden in de confectienijverheid, in overeenkomsten tussen een
schouwburg en een orkest, bij de aanwerving van artiesten door een opera voor het theaterseizoen.250
108. De wettekst zelf stelt problemen. Artikel 10 WAO was al voldoende duidelijk geweest zonder de
vermelding ‘zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer”. Zoals artikel 10
WAO er nu staat, worden in eigenlijk twee feitelijke toestanden geregeld:
- een opeenvolging van contracten voor bepaalde tijd zonder onderbreking
- een opeenvolging met onderbreking die niet toe te schrijven is aan de werknemer.
245
Artikel 10, eerste lid WAO.
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310; C. DE
GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309.
247
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310; W.
RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 478.
248
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 479.
249
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310.
250
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310-2311;
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309.
246
48
De wetgever heeft met de tweede toestand een misbruik door de werkgever willen sanctioneren,
wanneer die na het einde van een eerste overeenkomst voor bepaalde tijd opzettelijk een zekere tijd
laat lopen alvorens een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd te sluiten. De wetgever is uit het oog
verloren dat deze toestand wezenlijk verschilt van de misbruiken die hij wenste te vermijden met
artikel 10 WAO. Volgende bemerkingen kunnen gemaakt worden: enerzijds maakt het aflopen van
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zomaar een onderbreking uit, maar een verstrijken;
anderzijds kan het sluiten van een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd na een zeker tijdsverloop,
niet beoordeeld worden als een opeenvolgende overeenkomst.251
109. Enkel een onderbreking toe te schrijven aan de werknemer kan rechtvaardigen dat opeenvolgende
overeenkomsten voor bepaalde tijd gesloten worden. Daaruit volgt dat iedere onderbreking die het
gevolg is van de werkelijke wil van de partijen, beschouwd zal worden als zijnde een onderbreking toe
te schrijven aan de werknemer. Wanneer tussen het einde van de eerste overeenkomst voor bepaalde
tijd en de volgende overeenkomst voor bepaalde tijd een zeker tijdsverloop is, zal onderzocht moeten
worden of het tijdsverloop overeenstemt met de wil van de partijen, dan niet een fictieve constructie is
om de regels van de opzegging voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd te ontwijken.252
110. Kortom, de wet sluit niet volledig de mogelijk van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van
bepaalde tijd. Er zijn twee situaties waar een opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd als
geldig wordt beschouwd. Ten eerste wanneer de onderbreking – zowel vrijwillig als onvrijwillig - te
wijten is aan de werknemer, ten tweede wanneer de opeenvolging gerechtvaardigd is en de werkgever
hiervan het bewijs levert.253
De vraag rijst of artikel 10 WAO eveneens toepasbaar is wanneer een arbeidsovereenkomst van
onbepaalde tijd, zonder onderbreking van de arbeidsprestaties, gevolgd wordt door een overeenkomst
voor bepaalde tijd.
B. Arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd volgend op arbeidsovereenkomst
van onbepaalde tijd
111. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvoor vóór de indiensttreding en geschrift moet
worden opgemaakt, kan geldig gesloten worden, ook al gaan de partijen ze aan op het ogenblik dat de
vorige overeenkomst van onbepaalde tijd beëindigd wordt door onderling akkoord of dat die
arbeidsovereenkomst nog uitgevoerd wordt.254 Werkgever en werknemer kunnen geldig beslissen om
een bestaande arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd door een arbeidsovereenkomst van bepaalde
tijd te vervangen, maar voorzichtigheid is geboden.255 Sommigen zijn het hiermee niet eens en stellen
dat de tweede arbeidsovereenkomst, gesloten voor een bepaalde tijd, moet beschouwd worden als een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd.256
Diegene die ervan uitgaan dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd geldig een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd kan opvolgen, leggen wel één beperking op: er mag in geen
geval ontduikingsopzet zijn in hoofde van de werkgever. De opeenvolging mag niet de bedoeling
251
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 310.
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 310-311.
253
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310; C. DE
GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309.
254
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst:, 479.
255
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 313.
256
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312.
252
49
hebben de wetsbepalingen betreffende de beëindiging van arbeidsovereenkomsten van onbepaalde
duur te omzeilen. Het Hof van Cassatie heeft onder deze voorwaarde de geldigheid aanvaard: “de
schriftelijke vaststelling, voor enkel overeenkomst voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk,
moest gedaan worden voordat die overeenkomst een aanvang, nam; dat ze zich er niet tegen verzette
dat die vaststelling plaatshad tijdens de uitvoering van een vorige arbeidsovereenkomst voor
bedienden, ook al ging het om een overeenkomst voor onbepaalde tijd, op voorwaarde dat de
werkgever daarmee niet de bedoeling had de dwingende bepalingen van de wet te ontduiken”.257
Ontduikingsopzet zal bijvoorbeeld voorkomen wanneer partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst
sluiten voor een kortere tijd dan de opzegtermijn waarop de werknemer recht had op grond van de
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd.258 Deze techniek sterk lijkt op een overeenkomst over de
duur van de opzegtermijn. Merk op dat overeenkomsten over de duur van de opzegtermijn, vóór het
wettelijk toegelaten tijdstip, nietig zijn. De rechter zal dus moeten nagaan of er een ontduikingsopzet
is in hoofde van de werkgever.
112. Is artikel 10 WAO toepasbaar wanneer een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd een
arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd opvolgt? De meningen zijn verdeeld.
Sommigen beweren van niet, maar vinden wel dat artikel 10 WAO onvolledig is, juist omdat het deze
situatie niet regelt.259Anderen menen dat artikel 10 AOW niet beperkend mag geïnterpreteerd worden.
Volgens hen moet deze bepaling gelezen worden naar de bedoeling van de wetgever: misbruik van
opeenvolgende arbeidsovereenkomsten beletten. Aannemen dat artikel 10 AOW toepasbaar is, brengt
een weerlegbaar vermoeden met zich mee . De werkgever kan het vermoeden weerleggen door aan te
tonen dat de opeenvolging objectief verantwoord is door de aard van het werk of wegens een andere
wettige reden.260
257
Cass. 18 februari 1980, Arr. Cass. 1979-1980, I, 723.
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 313; W. RAUWS, Civielrechtelijke
beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 480.
259
B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312.
260
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 481.
258
50
AFDELING V
ONTBINDENDE VOORWAARDE
A. Principiële geldigheid
113. De principiële geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst wordt
algemeen aanvaard.261 Het Hof van Cassatie oordeelde dat de opname van een ontbindende
voorwaarde zonder terugwerkende kracht in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, haar niet
het karakter ontneemt van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het Hof bekrachtigt zijn zienswijze
door te stellen dat geen enkele wetsbepaling de partijen het verbod oplegt, in een arbeidsovereenkomst
van onbepaalde tijd, een ontbindende voorwaarde op te nemen, waarvan de vervulling de
overeenkomst beëindigt zonder terugwerkende kracht.262
Kortom, de invoering van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst wijzigt niets aan
de aard van de overeenkomst die hetzij van bepaalde, hetzij van onbepaalde tijd is. Partijen hebben
bijgevolg de mogelijkheid om een vaste termijn te bepalen waarna de overeenkomst een einde zal
nemen, indien ze tot dan is blijven bestaan.263
Toch dient erop gewezen te worden dat een deel van de rechtspraak en rechtsleer zich genuanceerder
opstelt. Zij menen dat het voordeel dat het arbeidrecht aan de werknemer beoogt te bieden (de vastheid
van betrekking) hem niet mag ontnomen worden door een ontbindende voorwaarde. Volgens deze
strekking is de geldigheid van ontbindende voorwaarden beperkt tot de voorwaarden waarvan de
werknemer het ogenblik van de vervulling kan voorzien.264
114. Met betrekking tot de geldigheid van een potestatieve ontbindende voorwaarde nuanceert het Hof
van Cassatie haar standpunt. Het Burgerlijk Wetboek verbiedt iedere verbintenis die aangegaan is
onder potestatieve voorwaarde.265 Er wordt aangenomen dat een potestatieve voorwaarde slechts nietig
is, wanneer haar verwezenlijking uitsluitend afhangt van de wil van diegene die zich verbindt.266
Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 18 januari 1993 het volgende: “Overwegende dat een
ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst nietig is, wanneer ze ertoe leidt dat de
overeenkomst uitsluitend door de wil van één van de partijen kan worden beëindigd zonder
inachtneming van de door het arbeidsovereenkomstenrecht voorgeschreven dwingende
ontslagregelen”267
Het Hof aanvaardt dus geen onbeperkte geldigheid van de ontbindende voorwaarde, maar gaat verder
dan de rechtsleer op dat ogenblik. Volgens de rechtsleer was ook de gewone en de gemengde
potestatieve ontbindende voorwaarde, afhankelijk van de wil van de werkgever, nietig.268
261
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 155.
262
Cass. 9 juni 2000, T.B.B.R. 2002, 154, noot E. VAN HOECKE.
263
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 155.
264
W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 72.
265
Artikel 1174 BW.
266
W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 73.
267
Cas. 18 januari 1993, Pas. 1993, I, 52.
268
W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 73.
51
B. Artikel 36 WAO: bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
115. De wetgever heeft bepaalde ontbindende voorwaarden verboden, zowel voor overeenkomsten van
bepaalde tijd, als voor overeenkomsten van onbepaalde tijd269: “Nietig zijn bedingen waarbij wordt
bepaald dat het huwelijk, het moederschap of het bereiken van de wettelijke of conventionele
pensioengerechtigde leeftijd een einde maken aan de overeenkomst.”270
In navolging van artikel 6 WAO, zijn enkel de bedingen strijdig die in het nadeel zijn van de
werknemer, en is artikel 36 WAO bijgevolg niet van openbare orde. Partijen kunnen dus wel een
overeenkomst sluiten met als ultieme datum de pensioenleeftijd. Dit heeft namelijk als voordeel de
werknemer een grotere zekerheid van dienstbetrekking verschaffen. In voorkomend geval kan de
werknemer, enerzijds eiser tot de vastgestelde leeftijd in dienst te blijven, anderzijds kan enkel hij de
relatieve nietigheid van het beding inroepen.271
116. Is het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een ontbindende voorwaarde of een
ontbindende tijdsbepaling? Soms wordt, mijn inziens onterecht, beweerd dat het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd een ontbindende tijdsbepaling is.272 Van Hoecke vat treffend het
onderscheid tussen beide samen: bij de tijdsbepaling is het zeker dat de toekomstige gebeurtenis zal
plaatsvinden, in tegenstelling tot de voorwaarde waar de verwezenlijking van de gebeurtenis onzeker
blijft. Zij gaat er terecht van uit dat het bereiken van een zekere leeftijd, een ontbindende voorwaarde
is. Namelijk, het is onzeker of de werknemer die leeftijd zal bereiken tijdens de loop van de
overeenkomst.273
269
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 304; W. RAUWS, Civielrechtelijke
beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 471.
270
Artikel 36 WAO.
271
C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 304; W. RAUWS, Civielrechtelijke
beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 472.
272
W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 470.
273
E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van
onbepaalde duur”, 160.
52
AFDELING VI
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT
117. 1) In het arbeidsrecht worden overeenkomsten onderverdeeld in arbeidovereenkomsten van
bepaalde tijd, voor een duidelijk omschreven werk en voor onbepaalde tijd. Die onderverdeling is
verschillend van die in het gemeen recht, waar overeenkomsten hetzij van bepaalde, hetzij voor
onbepaalde duur gesloten worden.
2) In het gemeen recht worden geen vormvoorwaarden vereist voor het sluiten van een overeenkomst
van bepaalde duur. Daarentegen moeten arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd voldoen aan de
vormvoorwaarden van 9 WAO.
3) In het gemeen recht brengt de voortzetting, zonder uitdrukkelijk beding, van een overeenkomst van
bepaalde duur met zich mee dat de overeenkomst van onbepaalde duur wordt. Indien daarentegen de
overeenkomst een beding van stilzwijgende verlenging bevat, kan de overeenkomst het karakter van
bepaalde duur behouden, indien het aantal mogelijke vernieuwingen beperkt is in het beding.
In het arbeidsrecht stellen we vast dat artikel 11 WAO poneert dat de voortzetting van de
overeenkomst met zich meebrengt dat de arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd wordt. Volgens
sommigen maakt deze bepaling geen onderscheid naargelang de arbeidsovereenkomst al dan niet een
voortzettingsbeding bevat. We kunnen echter beter de stelling bijvallen die meent dat een
voortzettingsbeding niet onverzoenbaar is met een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, voor zover
het aantal mogelijke vernieuwingen bepaald is.
4) Wat betreft de opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur kunnen we het volgende
vaststellen: in het gemeen recht wordt geen probleem gemaakt van het feit dat partijen opeenvolgend
nieuwe overeenkomsten van bepaalde duur kunnen sluiten. De opeenvolging van overeenkomsten
wordt enkel bestudeerd met betrekking tot een beding van stilzwijgende voortzetting.
In het arbeidsrecht daarentegen heeft de wetgever willen verijdelen dat werkgevers, door een
opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd te voorzien, de dwingende regelen
omtrent de opzegging van arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd omzeilen. Artikel 10 WAO
roept een weerlegbaar vermoeden in het leven, in die zin dat een opeenvolging slechts mogelijk is
wanneer de onderbreking toe te schrijven is aan de werknemer of wanneer de opeenvolging
gerechtvaardigd is wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen.
5) In het gemeen recht mogen ontbindende voorwaarden zonder beperking ingevoegd worden zowel in
overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur. Enige beperking die wordt opgelegd, heeft
betrekking op de ontbindende voorwaarde in een overeenkomst van onbepaalde duur. Deze laatste
mag aan de overeenkomst namelijk niet het karakter van onbepaalde duur ontnemen.
In het arbeidsrecht wordt principieel eveneens de geldigheid van een ontbindende voorwaarde
aanvaard. Sommigen beperken deze geldigheid echter tot de voorwaarden waarvan de werknemer het
ogenblik van de vervulling kan voorzien. De wetgever zelf heeft omtrent de ontbindende voorwaarde
beperkingen opgelegd: ontbindende bedingen met betrekking tot de pensioengerechtigde leeftijd, het
moederschap of het huwelijk, zijn nietig volgens artikel 36 WAO.
6) Wat de opzegbedingen betreft, kan gewezen worden op de principiële geldigheid in het gemeen
recht. In het arbeidsrecht zijn opzegbedingen eveneens geldig, voor zover het opzeggingsrecht van de
werkgever niet volledig wegbedongen wordt.
53
HOOFDSTUK III
CONCESSIEOVEREENKOMSTEN
54
INLEIDING
118. In principe zijn de partijen vrij in hun keuze om een concessieovereenkomst van bepaalde of van
onbepaalde duur te sluiten. De regels van het gemeen recht zijn van toepassing, behalve voor wat
betreft de concessieovereenkomsten die onder het toepassingsgebeid vallen van de Wet van 21 juli
1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van
alleenverkoop.274 Vermits de regels van het gemeen recht reeds uitvoerig besproken zijn, zal de
aandacht in deze uiteenzetting hoofdzakelijk gevestigd worden op de concessieovereenkomsten275 die
onderworpen zijn aan de regels van de Concessiewet.
A. Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor
onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop.
a) Doel van de wet
119. De wetgever is tussengekomen om aan concessieovereenkomsten een grotere stabiliteit en
evenwicht te verlenen. Met de wet van 21 juli 1961 heeft de wetgever aan de partijen betere garanties
willen verlenen, garanties die het gemeen recht hen niet kon bieden. Zowel de concessiehouder als de
concessiegever worden beschermd in de wet: indien de wetgever niet de bedoeling had eveneens de
concessiegever te beschermen, had hij heel gemakkelijk, met betrekking tot de opzeggingstermijn, een
kortere duur kunnen voorschrijven ten gunste van de concessiehouder. 276
120. Welke waren de drijfveren van de wetgever die hem ertoe hebben gebracht specifiek een regeling
te treffen voor de eenzijdige beëindiging van concessieovereenkomsten van onbepaalde tijd?
De wetgever had vastgesteld dat een concessieovereenkomst vaak gepaard gaat met omvangrijke
investeringen in hoofde van de concessiehouder en dat de concessiehouder vaak de zwakkere partij is
in de onderhandelingen en bijgevolg vaak niet in staat is om een evenwichtige overeenkomst te
sluiten.277 Daarboven kwam dat de concessiehouder, voor de invoering van de wet, in grote
onzekerheid verkeerde met betrekking tot de toekenning van schadevergoedingen in geval van
eenzijdige opzegging. De ene strekking in de rechtspraak was van mening dat de
concessieovereenkomst, net doordat zij van onbepaalde duur is, opgezegd mag worden zonder
opzegtermijn, noch vergoeding. De andere strekking meende, op grond van de goede trouw en de
billijkheid, dat wel een vergoeding kon worden toegekend wanneer de concessiehouder zijn
overeenkomst abrupt beëindigd zag.
Naast deze overwegingen heeft de wetgever eveneens bescherming willen bieden aan de
concessiegever, in die zin dat hij hem wou behoeden voor de rampzalige financiële gevolgen die
kunnen volgen uit een plotselinge opzegging van de overeenkomst.278
121. De vraagt rijst of het beginsel, vervat in de Concessiewet, dat de stabiliteit van de betrekkingen
tussen handelaars beoogt, een algemene draagwijdte heeft? De Raad van State is van mening dat een
ruimere toepassing van dit beginsel inderdaad mogelijk is, maar beperkt de toepassing tot de situaties
274
Hierna vermeld als ‘Concessiewet’.
Wanneer in deze uiteenzetting gesproken wordt over ‘concessieovereenkomsten’ in het kader van de
Concessiewet, worden ‘(quasi) exclusieve concessieovereenkomsten’ bedoeld.
276
G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 33-34.
277
K. DAELE, “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake
alleenverkoop” (noot onder Cass. 27 oktober 2000),TBH 2001, 460.
278
G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 33-36.
275
55
waar één van de partijen zich in een economisch sterkere positie bevindt. Sommige auteurs vallen de
opvatting van de Raad van State bij, maar menen dat een concessieovereenkomst niet sowieso een
ongelijkheid tussen de partijen inhoudt. Daarom vinden zij het wenselijk dat een ruime toepassing van
het beginsel zijn grondslag vindt in de beginselen van goede trouw en billijkheid, eerder dan op
ongelijkheid tussen de partijen.279
b) Toepassingsgebied
122. Met betrekking tot het toepassingsgebied van de Concessiewet kan verwezen worden naar het
eerste artikel van de wet. Deze bepaling beschrijft op welke concessies de wet van toepassing is,
evenals wat onder de term ‘verkoopconcessie’ bedoeld wordt.280
Om zich te kunnen beroepen op de bescherming die door deze wet voorzien is, is vereist dat de
verkoopconcessie voortkomt uit een contract. Een wederzijdse overeenkomst is niet vereist, de
overeenkomst mag eenzijdig aangegaan zijn ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Er is
bijvoorbeeld geen overeenkomst wanneer partijen een ‘gentleman’s agreement’ hebben gemaakt, dit
wil zeggen wanneer de partijen hebben aanvaard zich moreel te binden, zonder dat zij wensen dat hun
toestemming juridische gevolgen genereert.
Bovendien is de wet slechts van toepassing wanneer de overeenkomst gesloten is voor een onbepaalde
duur en een (quasi) exclusief recht om producten te verkopen inhoudt.281
c) Dwingende aard
123. In navolging van artikel 6 van de wet betreffende de verkoopconcessie, zijn de bepalingen van de
wet van dwingende aard: “De bepalingen van deze wet zijn van toepassing niettegenstaande hiermede
strijdige overeenkomsten, gesloten vóór het einde van het contract”282. De wetgever wou dat het in
ieder geval mogelijk was de bescherming van de wet in te roepen, behalve indien partijen na het einde
van hun overeenkomst van deze mogelijkheid afzien. Het dwingende karakter van de wet belet dus
niet dat de partijen vrijelijk de modaliteiten van de beëindiging van hun overeenkomst regelen, van
zodra één van de partijen aan de andere partij te kennen heeft gegeven een einde te willen stellen aan
de overeenkomst.283 De regels van de wet zijn van dwingende aard, maar niet van openbare orde. De
Raad van State stelt dat de bescherming die de wet biedt door haar imperatief karakter,
gerechtvaardigd is in die zin dat de wet als doel heeft te vermijden dat de zwakkere partij, bij de
sluiting van de overeenkomst, zou verzaken aan bepaalde voordelen die de wet biedt. Aangezien de
bepalingen van de wet van dwingende aard zijn, maar niet van openbare orde, kan enkel de
beschermde partij de nietigheid inroepen.284 Indien zij dit wenst, kan ze dus het door relatieve
nietigheid aangetaste beding bevestigen.285
279
G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 34-35.
Artikel 1, §§1-2 Concessiewet.
281
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 156-160.
282
Artikel 6, eerste lid Concessiewet.
283
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 156-156.
284
M. WILLEMART, S. WILLEMART, C. SMITS. en C. JASSOGNE, Les concessions de vente en Belgique. Eléments
de droit positif, de doctrine et de jurisprudence, Waterloo, Kluwer, 2007, 39 (hierna verkort : M. WILLEMART, et
al., Les concessions de vente en Belgique).
285
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 156.
280
56
AFDELING I
CONCESSIEOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR
124. De Concessiewet maakt het onderscheid tussen concessieovereenkomsten voor bepaalde en voor
onbepaalde duur: artikel 2 handelt over de concessieovereenkomsten van onbepaalde duur, en in
artikel 3bis zijn regels met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde duur terug te vinden.
Het is duidelijk dat de wetgever een voorkeur heeft voor concessieovereenkomsten van bepaalde duur,
de wetgever heeft met artikel 3bis zoveel mogelijk geprobeerd de concessieovereenkomsten voor
onbepaalde tijd te laten gelden, en heeft op die manier de concessieovereenkomsten van onbepaalde
duur extra bescherming geboden.286
125. In principe is het gemeen recht van toepassing op concessieovereenkomsten, maar voor
concessieovereenkomsten van onbepaalde duur heeft de wetgever specifieke, dwingende regels met
betrekking tot de eenzijdige beëindiging uitgevaardigd. Enkel deze specifieke regels zullen toegelicht
worden.
A. Eenzijdige opzegging
126. Net zoals in het gemeen recht is de eenzijdige opzegging de voornaamste manier waarop
concessieovereenkomsten van onbepaalde duur eindigen.
Artikel 2 van de Concessiewet bepaalt dat er twee mogelijkheden zijn voor de beëindiging van een
overeenkomst voor onbepaalde duur: ofwel wordt de overeenkomst opgezegd wegens grove
tekortkoming, ofwel gebeurt de opzegging met inachtneming van een redelijke opzegtermijn of een
billijke vergoeding.287
127. De opzeggingsvoorwaarden uit het gemeen recht dienen gerespecteerd te worden: duidelijke en
ondubbelzinnige uiting van de wil een einde te stellen aan de overeenkomst, die wil ter kennis brengen
aan de opgezegde partij, zonder dat enige motivatie is vereist.288 Voorts kan vermeld worden dat de
duur van de opzegtermijn begint te lopen op het ogenblik dat de opgezegde partij kennis krijgt van de
wil tot opzegging. Bovendien moet op het ogenblik van de kennisgeving de duur van de opzegtermijn
meegedeeld worden. Het is niet voldoende dat de opzeggende partij enkel de wens uitdrukt dat hij wil
onderhandelen over de duur van de opzegtermijn. Dit sluit niet uit dat de aanduiding van de termijn
eventueel de vorm kan aannemen van een ‘onderhandelbaar voorstel’. Indien de tegenpartij aanvaardt
te onderhandelen, zal het voorstel geen definitief en onherroepelijk karakter hebben. Partijen zijn
immers gerechtigd in onderlinge overeenstemming de opzegtermijn te wijzigen. Indien de tegenpartij
integendeel niet ingaat op het voorstel tot onderhandelen, zal de voorgestelde duur beschouwd worden
als definitief: de tegenpartij heeft het recht de voorkeur geven aan een billijke vergoeding, dan te
onderhandelen over de duur van de opzeggingstermijn. 289
De opzegging van de concessieovereenkomst wegens grove tekortkoming wordt niet geregeld door de
wet. Ook hier is het gemeen recht van toepassing. De wetgever heeft het opzeggingsrecht dus niet op
een algemene wijze voor alle concessieovereenkomsten van onbepaalde duur geregeld.290
286
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 409; L. CORNELIS,
“De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 85.
287
Artikel 2, eerste lid Concessiewet.
288
zie supra 18, nr. 27.
289
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 83-84.
290
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 155.
57
Keuzemogelijkheid?
128. Artikel 2 stelt dat opzegging mogelijk is mits ‘redelijke opzegtermijn’ of ‘billijke vergoeding’.
Nochtans mag deze bepaling niet op zodanige wijze geïnterpreteerd worden dat de auteur van de
opzegging een keuzerecht heeft tussen de twee opties.
Aangenomen wordt dat er een zekere hiërarchie bestaat tussen beide opties: de ‘redelijke
opzegtermijn’ is de regel en de ‘billijke vergoeding’ is slecht een vervanging van de niet of slecht
uitgevoerde contractuele verplichting, die eruit bestaat een redelijke opzegtermijn te geven.291 Daaruit
volgt dat de ‘billijke vergoeding’ eigenlijk geen keuzemogelijkheid is die op zichzelf staat, maar
eerder een compensatoir karakter heeft, in die zin dat de billijke vergoeding in de plaats treedt van de
niet nagekomen contractuele verbintenis een redelijke opzegtermijn te geven.292
Dit wil niet zeggen dat het recht van de opzeggende partij, om de ene optie boven de andere te
verkiezen, beperkt of opgeheven mag worden. Zowel de concessiehouder als de concessiegever mogen
eenzijdig een einde stellen aan de overeenkomst van onbepaalde duur en elke rechter is gehouden de
keuze van de opzeggende partij te erkennen. Enkel de toekenning van een billijke opzegvergoeding of
in voorkomend geval van een bijkomende vergoeding kan voorwerp zijn van een geschil.
Wanneer de opzeggende partij de overeenkomst beëindigt zonder redelijke opzeggingstermijn, kan de
rechter aan deze partij enkel een billijke vergoeding opleggen. Zelf wanneer een ontoereikende
opzegtermijn gegeven werd, kan de rechter die termijn niet verlengen. Hij kan in dat geval enkel een
vervangende opzegvergoeding opleggen.293 Het is niet de bedoeling dat de billijke vergoeding een fout
van de opzeggende partij herstelt, vermits de opzeggende partij begaat, behalve bij misbruik van het
opzeggingsrecht, geen fout begaat door het louter feit de hij concessieovereenkomst beëindigt.294
Kortom, het keuzerecht komt toe aan de partij die opzegt: de partij die een opzegtermijn kreeg, mag
geen billijke vergoeding vragen; diegene die een ontoereikende opzegtermijn kreeg mag daar geen
verlenging van vragen en diegene die een billijke vergoeding kreeg mag geen opzegtermijn eisen.295
B. De redelijke opzegtermijn
129. Onder ‘redelijke opzeggingstermijn’ dient verstaan te worden een termijn die aan de tegenpartij
voldoende tijd geeft om een gelijkaardige concessie te vinden.296 Dit is de tijd die redelijkerwijze
nodig is opdat, hetzij de concessiegever een nieuwe concessiehouder vindt vergelijkbaar met de
vorige, hetzij de concessiehouder een nieuwe concessie kan vinden die voordelen biedt, gelijkaardig
met die van de beëindigde concessie. Merk op dat niet enkel dit criterium kan spelen voor de bepaling
van de opzegtermijn, er dient ook rekening gehouden te worden met de belangen van de auteur van de
opzegging. 297
Aangezien artikel 2 van de Concessiewet geen onderscheid maakt, heeft zowel de concessiegever als
de concessiehouder het recht de concessieovereenkomst op te zeggen, maar de redelijke termijn kan
naargelang het geval anders ingevuld worden.
291
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 78.
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 161.
293
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 418.
294
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 78-79.
295
I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, in B.
GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, Brussel, Jeune Barreau, 1990, 170 (hierna verkort: I.
VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”).
296
Brussel 20 juni 1995,TBH 1996, 235, noot P. KILESTE.
297
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 80.
292
58
a) Duur van de redelijke opzegtermijn
130. De duur van de opzeggingstermijn kan vastgesteld worden door de partijen of door de rechter.
Partijen kunnen slecht de duur van de opzeggingstermijn regelen vanaf het ogenblik dat de
overeenkomst opgezegd wordt.298 De duur van de opzegtermijn mag niet op voorhand voorwerp zijn
van een overeenkomst.
Uit de bewoordingen van de wet mag niet afgeleid worden dat de opzeggende partij de duur van de
opzeggingstermijn niet eenzijdig mag vaststellen, noch dat hij het akkoord van zijn tegenpartij nodig
heeft. Het is geoorloofd voor de opzeggende partij de duur van de opzeggingstermijn eenzijdig en
onherroepelijk te bepalen. De duur kan enkel nog gewijzigd geworden indien beide partijen hierover
een akkoord vinden, zodat de opzeggende partij in voorkomend geval gebonden is door de duur die hij
bepaald heeft. Indien de opzeggingsduur onvoldoende wordt geacht, kan de opzeggende partij
veroordeeld worden tot een billijke vergoeding.299
131. Indien de partijen niet tot een overeenstemming komen voor de duur van de opzeggingstermijn,
kan de rechter ingrijpen door naar billijkheid, en eventueel rekening houdend met de gebruiken,
uitspraak te doen over de duur.300 Opgelet, de partij die voorgesteld heeft te onderhandelen over de
duur van de opzeggingstermijn, kan de zaak niet aanhangig maken bij een rechter opdat deze laatste de
opzeggingstermijn bepaald. 301
1. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiegever opzegt
132. De evolutie in de rechtspraak leert ons dat de redelijke opzeggingstermijn in dit geval als volgt
omschreven kan worden: de termijn die aan de concessiehouder de mogelijkheid biedt om zich op
termijn in een situatie te bevinden, die hem inkomsten verschaft gelijkwaardig aan diegene die hij
verloren heeft, indien nodig ten koste van een gedeeltelijke of totale verandering van zijn activiteiten.
302
Het Hof van Cassatie oordeelde dat de rechters die bovenvermeld criterium hanteren, een correcte
toepassing maken van de wet: “le préavis raisonnable doit permettre au concessionnaire de se
procurer une source de revenus nets équivalente à celle qu’il a perdue, le cas échéant moyennant
reconversion totale ou partielle de ses activités et que le concessionnaire ne peut prétendre à un délai
de préavis lui permettant dans tous les cas de retrouver une concession produisant des effets
équivalents à la concession perdue et ce, quel que soit l’aléa de cette recherche.”303 Het is dus niet
vereist dat de concessiehouder een concessie vindt die dezelfde gevolgen teweegbrengt als degene die
beëindigd is.
2. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiehouder opzegt
133. De rechtspraak houdt mutatis mutandis, rekening met dezelfde factoren, als die waarmee
rekening wordt gehouden wanneer de concessiegever de overeenkomst opzegt. Maar dit verschaft ons
geen duidelijkheid omtrent de duur van de opzeggingstermijn. Aangenomen wordt dat de
opzegtermijn moet overeenstemmen met de duur die de concessiegever redelijkerwijs nodig heeft om
efficiënt de concessiehouder te vervangen, dit wil zeggen dat de concessiegever een onderneming
298
Artikel 2, eerste lid Concessiewet.
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 84.
300
Artikel 2, tweede lid Concessiewet.
301
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 85.
302
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 81.
303
Cass. 10 februari 2005, JLMB 2005, 1447.
299
59
vindt die over gelijkwaardige actiemiddelen, menselijke investeringen, materieel en de nodige tijd
beschikt om de efficiëntie te verzekeren.304
134. Niettemin zijn sommige auteurs de mening toebedeeld dat de wet zelf een aanduiding geeft van
de minimumduur van de opzeggingstermijn. De wet stelt namelijk dat, indien de partijen een
concessieovereenkomst van bepaalde duur niet wensen te hernieuwen, de opzegging moet gegeven
worden minstens 3 maanden voor het verstrijken van de duur bepaald in de overeenkomst. Volgens
deze auteurs kan de termijn van drie maanden gebruikt worden om een minimumduur aan te duiden
voor de ‘redelijke opzeggingstermijn’ vereist voor overeenkomsten van onbepaalde duur.305
3. Jurisprudentiële criteria
135. Aangezien de wetgever geen forfaitaire termijn heeft voorgeschreven voor de opzegtermijn, moet
de redelijke opzegtermijn op een andere manier bepaald worden. De wet schrijft voor rekening te
houden met de billijkheid en de gebruiken bij het bepalen van de duur van de opzeggingstermijn306.
Over het algemeen neemt de rechtspraak volgende elementen in rekening voor het bepalen van de
duur:307
- duur van de contractuele betrekking:
De effectieve duur van de contractuele verhouding tussen de concessiehouder en de concessiegever ten
tijde van de opzegging is één van de elementen die een invloed hebben op de beoordeling van het
redelijk karakter van de duur van de opzeggingstermijn. De duur van de betrekking brengt een zekere
getrouwheidsplicht met zich mee, en het zou onbillijk zijn hier geen rekening mee te houden.
Nochtans dient opgelet te worden geen doorslaggevend karakter te geven aan dit criterium. Er zijn
andere elementen met een groter economische en commercieel belang.
Het Hof van Beroep van Brussel oordeelde dat de opzeggingstermijn overeen moet komen met de tijd
die de concessiehouder nodig heeft om zijn activiteiten te heroriënteren. De duur van de contractuele
betrekkingen is in principe van geen belang om de duur van de opzeggingstermijn vast te stellen. Het
is niet omdat de concessiegever en de concessiehouder sinds lange tijd gebonden waren door de
concessieovereenkomst, dat de concessiehouder proportioneel meer tijd zal nodig hebben om een
nieuwe gelijkwaardige bron van inkomsten te vinden.
- omvang van het territorium:
In tegenstelling tot de effectieve duur van de concessieovereenkomst is dit criterium van groot belang.
Het is inderdaad gemakkelijker een concessieovereenkomst te sluiten voor een beperkt territorium, dan
voor bijvoorbeeld geheel België.
- aandeel van de verkoopsconcessie in de bedrijvigheid van de concessiehouder:
Voor een onderneming die zich in zijn bedrijvigheid enkel toelegt op de distributie van één reeks
producten zal de opzegging van de concessie een grotere economische impact hebben dan voor een
onderneming die naast die ene concessie nog andere concessies en activiteiten heeft. Voor de eerste
304
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 92.
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 93.
306
Artikel 2 Concessiewet.
307
Criteria aangehaald door DELAHAYE en WILLEMART met referenties aldaar: T. DELAHAYE, Résilitation et
résolution unilatérales en droit commercial belge, 163; M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en
Belgique, 86-89.
305
60
onderneming zal het van levensbelang zijn een gelijkwaardige bron van inkomsten te vinden, terwijl
het voor de tweede onderneming soms mogelijk is om het hoofd te bieden aan de situatie door zijn
activiteiten aan te passen. Natuurlijk moet nagekeken worden of die ene concessie niet net een reeks
producten vervolledigde, en dat zo die ene concessie wel van groot belang was voor de onderneming.
Bij ondernemingen die meerdere activiteiten hebben, dient een onderscheid gemaakt te worden tussen,
enerzijds, de ondernemingen waarvoor het ene product voorwerp van de concessie uniek is, en de
ondernemingen waarvoor dat product slecht één product is onder de zovele, anderzijds.
Afhankelijk of partijen zich in de ene situatie of de andere bevinden, zal dit criterium in belang
toenemen of juist inboeten.
- investeringen van de concessiehouder:
In samenhang met de duur van de contractuele relatie tussen de partijen, zal de afschrijving van de
investeringen van de concessiehouder ook in rekening gebracht kunnen worden.
Het begrip ‘investeringen’ dient breed geïnterpreteerd te worden: de onroerende en roerende
investeringen, de kosten gemaakt om zich aan te passen aan het product, het personeel op te leiden,
voldoende voorraad te hebben,… Hoe meer de concessiehouder zich ingezet heeft door middel van
zijn ‘investeringen’, hoe meer met dit criterium rekening moet worden gehouden bij de bepaling van
de duur van de opzegging.
De invloed van dit criterium dient dus onbeduidend te zijn, wanneer de concessiehouder reeds
concurrerende producten in concessie had; invloedrijk, wanneer de concessie de enige activiteit is van
de concessiehouder; en gewogen, in functie tot het al dan niet aanzienlijk aandeel van de concessie in
het geheel van de activiteiten van de concessiehouder.
- naambekendheid van het merk en het product en de specificiteit van de producten:
Hoe meer een product bekend is, hoe moeilijker het zal zijn om een gelijkwaardig product te vinden
dat het kan vervangen. Bovendien is een merk een uitstekend middel om cliënteel aan zich te binden.
Met andere woorden, het zal voor de concessiehouder die het product onder zijn eigen merk verkoopt,
gemakkelijker zijn het product door een ander te vervangen. Natuurlijk moet in samenhang met het
vorige rekening gehouden worden met de beschikbaarheid van concurrerende producten met
gelijkwaardige naambekendheid.
- evolutie van de omzet en van de resultaten:
Ongeacht het aandeel van de omzet van de concessie in het geheel van de activiteiten van de
onderneming, het blijft het een criterium dat de duur van opzeggingstermijn kan beïnvloeden. Het is
vanzelfsprekend dat, wanneer de omzet aanzienlijk is, het moeilijker is een nieuwe concessie te vinden
die dezelfde omzet verschaft. En dat een concessiehouder waarvan de resultaten onbeduidend zijn,
slecht een beperkte termijn nodig zal hebben om zich in een gelijkaardige situatie te plaatsen, en
bijgevolg slechts aanspraak zal kunnen maken op een verminderde opzeggingstermijn.
Wanneer de concessie verlieslatend is, zal de beëindiging van de concessieovereenkomst geen nadeel
berokkenen, bijgevolg zal de concessiehouder geen enkel recht hebben op een opzegtermijn.
b) Beding betreffende de minimumduur van de opzegtermijn
136. Kunnen partijen een geldige regeling treffen met betrekking tot een minimum opzegtermijn, vóór
het einde van de concessieovereenkomst?
De Concessiewet bepaalt dat partijen slechts op het ogenblik van de opzegging van hun
61
concessieovereenkomst een redelijke termijn mogen overeenkomen.308 Daarenboven bepaalt artikel 6
van de wet dat elk beding strijdig met de wet, gesloten vóór het einde van de overeenkomst, geen
uitwerking krijgt. We stellen vast dat de Concessiewet eigenlijk zeer duidelijk een afspraak omtrent de
opzegtermijn ongeldig acht, indien zij vóór de opzegging gesloten is.
Volgens sommige auteurs sluit deze bepaling niet uit dat partijen een opzegtermijn mogen
overeenkomen, voor zover dit een minimumtermijn is die onderworpen blijft aan de controle van de
rechter. 309 Het Hof van Cassatie deelt die mening en stelt in zijn arrest van 27 oktober 2000 dat, als
partijen in een alleenverkoopovereenkomst voor onbepaalde duur een minimum opzeggingstermijn
bedingen, moet de redelijke opzeggingstermijn of de billijke vergoeding uiteindelijk bij de opzegging
van het contract door de partijen dan wel door de rechter moet bepaald worden. Vervolgens oordeelt
het Hof dat artikel 6 hoofdzakelijk tot doel heeft de concessiehouder te beschermen en dat een beding
waarbij een minimum opzegtermijn wordt bepaald, aldus niet onverenigbaar is met dit artikel.310
Nu vaststaat dat artikel 6 van de Concessiewet geen probleem meer vormt voor de geldigheid van een
beding betreffende een minimum opzegtermijn, dient nog onderzocht te worden of artikel 2 die
mogelijk volledig uitsluit of niet. Aangenomen wordt dat zulke clausules eveneens verenigbaar is met
artikel 2, daar de partijen vooraf eigenlijk slechts de opzegtermijn moduleren zonder dat die evenwel
definitief vastligt. De partijen en de rechter hebben de mogelijkheid om die minimumtermijn te toetsen
aan de feiten van de zaak en kunnen indien nodig een langere termijn overeenkomen of opleggen. In
voormeld arrest van het Hof van Cassatie was het de concessiegever die zich beroept op het beding
betreffende een minimum opzegtermijn. Daaruit kan afgeleid worden dat zo’n beding zowel in hoofde
van de concessiehouder, als in hoofde van de concessiegever verbindend is, en door beiden ingeroepen
kan worden. 311
137. Daele geeft op een pertinente wijze een overzicht van de praktische gevolgen die uit een beding
dat een minimum opzegduur bepaalt, kunnen voortspruiten:
- indien een partij geen rekening houdt met de bedongen opzegtermijn of een kortere termijn in acht
neemt: zijn tegenpartij kan minstens een vervangende opzegtermijn ten belope van de minimum
opzegtermijn bekomen, of kan op basis van feitelijke elementen van de zaak een vervangende
opzegvergoeding vorderen ten belope van meer dan de minimumopzegtermijn.
- indien een partij de bedongen minimumtermijn in acht neemt: de tegenpartij kan de termijn
aanvaarden, of op basis van feitelijke elementen van de zaak een vervangende opzegvergoeding
vorderen ten belope van meer dan het minimum.
- indien een partij een langere opzegtermijn in acht neemt: zelfde gevolgen als wanneer de minimale
opzegtermijn in acht is genomen. 312
c) Verplichtingen tijdens opzegtermijn
138. Tijdens de opzegtermijn moet de concessieovereenkomst uitgevoerd worden zoals vóór de
opzegging. De partijen mogen geen enkele eenzijdige verandering aanbrengen aan de overeenkomst,
308
Artikel 2, eerste lid Concessiewet.
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 418; I.
VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, 153.
310
Cass. 27 oktober 2000,TBH 2001, 458 met noot K. DAELE.
311
K. DAELE, “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake
alleenverkoop” (noot onder Cass. 27 oktober 2000),TBH 2001, 461.
312
K. DAELE, “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake
alleenverkoop” (noot onder Cass. 27 oktober 2000),TBH 2001, 461.
309
62
die de lasten van zijn medecontractant verzwaren of hem voordelen van de concessie ontnemen.313
Indien een partij gebrekkig blijft in de verdere uitvoering van de overeenkomst, kan zijn tegenpartij
nog steeds de overeenkomst opzeggen wegens grove tekortkoming en aanspraak maken op een
schadevergoeding. Zo mag een concessiegever, vóór afloop van de opzegtermijn, geen nieuwe
concessie opstarten in het zelfde gebied als die van zijn huidige concessiehouder.314
C. De billijke opzegvergoeding
139. Wanneer de opzegging van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is door grove tekortkomingen
van een partij, dient de partij die de overeenkomst wenst te beëindigen, een redelijke
opzeggingstermijn te geven, zo niet een billijke vergoeding.315 De partij die de opzegging ondergaat,
zonder dat haar een grove tekortkoming te verwijten is, heeft het recht een billijke vergoeding te eisen,
wanneer zij niet heeft kunnen genieten van een redelijke opzeggingstermijn.316
140. De billijke vergoeding moet gelijkwaardig zijn aan de voordelen die de redelijke
opzeggingstermijn zou opgeleverd hebben. Bijgevolg zal een opzegging die geen nadeel berokkent aan
de tegenpartij, geen aanleiding geven tot een vergoeding.317
Volgens de Concessiewet mogen de partijen, vanaf het ogenblik van de opzegging, tot een akkoord
komen betreffende het bedrag van de vergoeding.318 Indien de partijen geen akkoord bereiken, zal de
rechter naar billijkheid, en eventueel met inachtneming van de gebruiken, uitspraak doen over het
bedrag van de vergoeding.319
Het is evenwel mogelijk, en vaak voorkomend, om deels in natura, deels bij equivalent aan de
verplichting van artikel 2 te voldoen. Met andere woorden, het is geoorloofd een ontoereikende
opzegtermijn in acht te nemen en het verschil, tussen de gegeven opzegtermijn en de opzegtermijn die
redelijkerwijs gegeven had moeten zijn, te compenseren met een opzegvergoeding.320
Criteria aan de hand waarvan de opzegvergoeding wordt bepaald
a) de duur van de redelijke opzeggingstermijn
141. De billijke vergoeding is geen autonome verplichting voor de opzeggende partij, maar komt bij
gebrek aan een redelijke opzeggingstermijn, in de plaats daarvan. De duur van de redelijke termijn is
het vertrekpunt voor de berekening van het bedrag van de vergoeding. De rechter zal de duur van de
redelijke opzeggingstermijn vaststellen en vervolgens op basis daarvan de voordelen beoordelen, om
ze uiteindelijk om te zetten in een vergoeding.321
b) criteria eigen aan de concessiegever
142. De concessiegever heeft recht op een vergoeding die overeenstemt met de voordelen van de
opzegging waarvan hij niet heeft kunnen genieten. Hij heeft dus recht op een bepaald bedrag, berekend
313
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 163-164.
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 96.
315
Art. 2, 1ste lid Concessiewet.
316
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 99.
317
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 164.
318
Artikel 2, eerste lid Concessiewet.
319
Artikel 2, tweede lid Concessiewet.
320
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 99.
321
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 101.
314
63
in functie van de aankopen en verkopen die de concessiehouder normalerwijze zou verwezenlijkt
hebben tijdens de duur van de opzeggingstermijn.322
c) criteria eigen aan de concessiehouder
143. De rechtspraak houdt rekening met de duur van de contractuele betrekkingen en de omvang van
het gebied waarvoor de concessie gold. Daarnaast neemt de rechtspraak gewoonlijk als vertrekpunt
voor de berekening van de vergoeding, de gemiddelde semi-brutowinst. De gemiddelde semibrutowinst wordt berekend op basis van een zo dicht mogelijk bij de opzegging gelegen periode.
Meestal komt dit erop neer dat de twee of drie jaren voorafgaand aan de opzegging in aanmerking
worden genomen. De gemiddelde semi-brutowinst kan omschreven worden als de nettowinst
vermeerderd met de algemene kosten die niettegenstaande de stopzetting van de activiteit, blijven
lopen tot het ogenblik waarop de opzeggingstermijn een einde had moeten nemen. Wanneer het voor
de rechter onmogelijk is de opzegvergoeding te bepalen aan de hand van de voorgelegde feiten, mag
de rechter ex aequo et bono beslissen.323
D. De bijkomende vergoeding
144. De Concessiewet biedt een bijkomende bescherming aan de concessiehouder aan wie niets kan
verweten worden.324 Volgens artikel 3 van de Concessiewet is het in twee gevallen mogelijk
aanspraak te maken op een bijkomende vergoeding:
- wanneer de concessie door de concessiegever wordt beëindigd, voor zover hij zijn beslissing niet
grond op een grove tekortkoming vanwege de concessiehouder,
- wanneer de concessiehouder de concessie beëindigt wegens grove tekortkoming in hoofde van de
concessiegever.
145. De elementen waarmee rekening gehouden wordt bij de bepaling van de bijkomende vergoeding,
zijn limitatief in artikel 3 vermeld: “1° de bekende meerwaarde inzake cliëntele die door de
concessiehouder is aangebracht en die aan de concessiegever verblijft na de beëindiging van het
contract; 2° de kosten die de concessiehouder gedaan heeft met het oog op de exploitatie van de
concessie en die aan de concessiegever voordelen mochten opleveren na het eindigen van het
contract; 3° het rouwgeld dat de concessiehouder verschuldigd is aan het personeel dat hij verplicht is
te ontslaan tengevolge van de beëindiging van de verkoopconcessie.”325
322
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 107.
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 101-106.
324
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 164.
325
Artikel 3, eerste lid Concessiewet.
323
64
AFDELING II
CONCESSIEOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR
146. Geen enkele wet regelt specifiek de concessieovereenkomsten van bepaalde duur. Daarom zijn
deze concessieovereenkomsten in principe geregeld door het gemeen recht.
Krachtens het gemeen recht nemen overeenkomsten van bepaalde duur, behoudens contractuele
afwijkingen, een einde zonder opzeggingstermijn of vergoeding bij het verstrijken van de in de
overeengekomen bepaalde termijn. Door de wet van 13 april 1971 betreffende de eenzijdige
beëindiging van de verkoopsconcessie, is daar verandering in gekomen. Deze wet heeft in de
Concessiewet artikel 3bis ingevoerd.
147. Zoals reeds vermeld had de wetgever inzake concessieovereenkomsten een voorkeur voor
contracten van onbepaalde duur. Door artikel 3bis in het leven te roepen heeft de wetgever getracht
zoveel mogelijk concessieovereenkomsten van bepaalde duur om te vormen in
concessieovereenkomsten van onbepaalde duur.
Artikel 3bis bevat in feite twee regels: Ten eerste bepaalt artikel 3bis dat elke concessieovereenkomst
voor bepaalde tijd een mogelijkheid tot vernieuwing bevat, behoudens opzegging326. Vervolgens stelt
het artikel dat elke overeenkomst voor bepaalde tijd, die reeds tweemaal is hernieuwd of verlengd,
door elke volgende verlenging geacht wordt voor onbepaalde tijd aangegaan te zijn.327 De wet van 13
april 1971 heeft dus op twee vlakken de wilsautonomie van de partijen beperkt: enerzijds door een
wettelijke vernieuwing in te voeren, anderzijds door het aantal mogelijke hernieuwingen te beperken.
Wanneer een concessieovereenkomst van bepaalde duur onder het toepassingsgebeid valt van de
Concessiewet, moeten de partijen, met betrekking tot de voortzetting van hun overeenkomst,
ingevolge artikel 6 van de wet, rekening houden met de dwingende rechtsregels.
A. Eerste gedragsregel van artikel 3bis: wettelijk voorziene vernieuwing
148. De eerste beperking met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde tijd is terug te
vinden in het eerste lid van artikel 3bis van de Concessiewet: “Wanneer een aan deze wet
onderworpen verkoopconcessie voor bepaalde tijd wordt verleend, worden de partijen geacht te
hebben ingestemd met een vernieuwing van het contract, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de in
een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgestelde tijd, tenzij zij bij een ter post
aangetekende brief ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór de overeengekomen
termijn opzegging hebben gegeven.”
De wetgever heeft in elke concessieovereenkomst van bepaalde duur een mogelijkheid tot
vernieuwing ingevoerd, die enkel en alleen vermeden kan worden door op tijd, namelijk ten minste
drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór het verstrijken van de overeengekomen termijn, aan de
tegenpartij kennis te geven van de opzegging. Met andere woorden, wie een overeenkomst van
bepaalde tijd sluit, wordt geacht in te stemmen met de vernieuwing van de overeenkomst. De enige
manier om ervoor te zorgen dat de overeenkomst effectief uitdooft na afloop van de termijn is door
een tijdige opzegging.328 Opdat de opzegging geldig is, moet daarenboven de kennisgeving gebeuren
326
Artikel 3bis, eerste lid Concessiewet.
Artikel 3bis, tweede lid Concessiewet.
328
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 419.
327
65
door een ter post aangetekende brief. Een ongeldige opzegging blijft zonder gevolg, waardoor de
overeenkomst zal doorlopen.329
Dat de wetgever een opzegmogelijkheid heeft voorzien voor alleenverkoopovereenkomsten van
bepaalde tijd is opmerkenswaardig. In het gemeen recht heerst controverse over de vraag of een
opzegmogelijkheid verenigbaar is met een overeenkomst voor bepaalde duur, sommigen oordelen dat
er in voorkomend geval geen sprake meer kan zijn van een tijdsbepaling: een toekomstige en zekere
gebeurtenis.330
Het is frappant dat de wetgever een opzegmogelijkheid heeft voorzien, zonder te onderzoeken of
daardoor niet meteen de aard van de overeenkomst wordt gewijzigd.331
149. Merk op dat de wet gebruik maakt van de term ‘vernieuwing’. Volgens het Hof van Cassatie
wordt in werkelijkheid een ‘verlenging’ bedoeld. Het Hof stelt dat een vernieuwing, op basis van het
eerste lid van artikel 3bis van de Concessiewet, de verlenging van de bestaande overeenkomst tot
gevolg heeft.332
150. De vraag rijst naar welke datum nu juist gekeken moet worden om te weten of een geldige
opzegging plaatsvond of niet. Er moet rekening gehouden worden met de datum waarop de
aangetekende brief aan de post wordt overhandigd. Elke kennisgeving van opzegging, met andere
woorden van niet-hernieuwing, buiten de in de wet gestelde tijdsgrenzen, blijft zonder gevolg. Indien
er geen geldige kennisgeving van de wil om de overeenkomst niet te hernieuwen, plaatsvond, blijft de
overeenkomst bestaan na afloop van de termijn, hetzij voor een onbepaalde duur, hetzij voor de duur
die bepaald is in een beding van stilzwijgende vernieuwing.333
B. Tweede gedragsregel: beperkt aantal vernieuwingen mogelijk
151. De tweede beperking met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde tijd staat in het
tweede lid van artikel 3bis van de Concessiewet: “Wanneer een voor bepaalde tijd verleende
concessie tweemaal werd vernieuwd, ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan
niet werden gewijzigd tussen dezelfde partijen, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten
gevolge van een beding van het contract, wordt elke latere verlenging geacht te zijn toegestaan voor
onbepaalde tijd.”
Vanaf het verstrijken van de derde periode van bepaalde duur, kan de overeenkomst, indien deze nog
steeds dezelfde concessiegever en concessiehouder verbindt, enkel nog hernieuwd worden voor een
onbepaalde duur, ongeacht contractuele wijzigingen die de contractspartijen in de loop van de
overeenkomst aan de overeenkomst hebben toegebracht.334
De vernieuwing op zich brengt niet met zich mee dat alle bedingen in de overeenkomst vernieuwd
worden. Het is de concessieovereenkomst op zich die van onbepaalde duur wordt. De partijen kunnen
geldig, zonder te raken aan de essentiële bestanddelen van hun overeenkomst, wijzigingen aanbrengen
329
B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 303.
zie supra 20, nr. 43.
331
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 86.
332
Cass. 13 december 2001, RW 2003, 213; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur
en terug”, TPR 2008, 420.
333
zie infra 65, nr. 153.
334
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 64.
330
66
aan hun overeenkomst:
distributiemodaliteiten,…335
bijvoorbeeld
in
verband
met
de
quota’s,
de
prijzen,
de
Proefbeding
152. Partijen mogen natuurlijk, alvorens zich definitief te binden, een proefbeding invoegen in hun
concessieovereenkomst om na te gaan of hun medecontractant aan hun verwachtingen zal voldoen.
Aangezien de Concessiewet geen specifieke regels heeft getroffen met betrekking tot zulke bedingen,
dient nagegaan te worden of zulke proefbedingen, in het licht van artikel 3bis, beschouwd kunnen
worden als een eerste overeenkomst van bepaalde duur.
In de rechtspraak is hier geen eensgezindheid over te vinden. Een deel van de rechtspraak en rechtsleer
is van oordeel dat een proefbeding gezien dient te worden als een overeenkomst van bepaalde duur, de
partijen hebben zich namelijk gebonden voor een bepaalde termijn, en dat ze voor een onbepaalde
duur verlengd wordt, voor zover geen geldige opzegging werd gegeven.336
C. Beding van stilzwijgende vernieuwing
153. Is een concessieovereenkomst van bepaalde duur verenigbaar met een beding van stilzwijgende
vernieuwing? Hoe zit het dan met artikel 3bis?
In het eerste lid van artikel 3bis vinden we volgende bewoordingen: “hetzij voor onbepaalde tijd,
hetzij voor de in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgesteld tijd.” In het tweede lid:
“tweemaal worden vernieuwd…, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten gevolgen van
een beding van het contract” We kunnen derhalve vaststellen dat de Concessiewet aanvaardt dat
partijen een beding van stilzwijgende vernieuwing incorporeren in hun overeenkomst van bepaalde
duur. Indien de invoeging van een beding van stilzwijgende hernieuwing in een
concessieovereenkomst van bepaalde duur, als gevolg zou hebben dat de overeenkomst van
onbepaalde duur wordt, zou de bescherming van artikel 3bis geen enkel nut hebben.337
Als de overeenkomst automatisch wordt vernieuwd volgens het eerste lid van artikel 3bis, geldt de
verlenging in principe voor een onbepaalde tijd. Maar de wet zelf heeft aan de partijen de
mogelijkheid geboden om hierover een regeling te treffen. Zij mogen immers een termijn bepalen
waarvoor de verlenging zal gelden.
154. Nu de wet, in het tweede lid van artikel 3bis, bepaalt dat een concessieovereenkomst van
bepaalde duur maximum twee maal vernieuwd kan worden, alvorens omgevormd te worden in een
overeenkomst van onbepaalde duur, kunnen we ons afvragen of het nut heeft het aantal mogelijke
vernieuwingen te bepalen. Een deel van de rechtsleer is van mening dat er een verschil is naargelang
de overeenkomst maximaal twee keer of meer kan worden vernieuwd. Indien de overeenkomst
maximaal twee maal kan worden vernieuwd, behoudt de overeenkomst haar karakter van bepaalde
duur. Wanneer daarentegen het aantal mogelijke vernieuwingen meer dan twee bedraagt, kunnen de
partijen niet meer met zekerheid weten wanneer hun overeenkomst een einde zal nemen, en zal hun
overeenkomst gekwalificeerd worden als een overeenkomst van onbepaalde duur.338
335
I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, 152.
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 65.
337
P. KILESTE, “Détermination du caractère déterminé ou non de la durée d’un contrat de concession exclusive
de vente” (noot onder Brussel 28 september 1989), TBH 1990, II, 680-681.
338
B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”, 304.
336
67
D. Niet vernieuwing van de concessieovereenkomst
155. Concessieovereenkomsten van bepaalde duur zijn, wat hun verlenging en vernieuwing betreft,
onderworpen aan artikel 3bis van de Concessiewet: in principe kunnen partijen besluiten hun
overeenkomst niet te vernieuwen. In voorkomend geval zal de overeenkomst uitdoven na afloop van
de termijn, zonder dat enige aanspraak op een vergoeding kan gemaakt worden. In principe brengt het
niet verlengen of vernieuwen van een overeenkomst de aansprakelijkheid van de opzeggende partij
niet in het gedrang.339
156. Desalniettemin, kan misbruik van het recht de overeenkomst niet te vernieuwen, gesanctioneerd
worden door een schadevergoeding wegens het foutief karakter van de opzegging. 340 Zoals in het
gemeen recht kan de rechter de uitoefening van een recht, die kennelijk de grenzen te buiten gaat van
de normale rechtsuitoefening, veroordelen. 341 Zelf wanneer de overeenkomst of de wet de
modaliteiten regelt voor de niet hernieuwing, kan rechtsmisbruik ingeroepen worden. Inderdaad, het is
niet omdat een recht gereguleerd is door de wet of gemoduleerd is door de overeenkomst, dat een
partij er geen misbruik van kan maken.342
Rechtsmisbruik kan voorkomen wanneer een partij, tijdens de overeenkomst, een zekere houding
aangenomen heeft, waaruit zijn medecontractant kon afleiden dat hij zinnens was de overeenkomst te
verlengen of te vernieuwen.343
E. Nieuwe concessieovereenkomst van bepaalde duur
157. Indien een nieuwe verkoopsconcessie wordt gesloten na de beëindiging van een vroegere
overeenkomst, is het wettelijk regime betreffende de hernieuwing van overeenkomsten van bepaalde
duur niet van toepassing. Volgende situaties kunnen voorkomen:344:
1) een nieuwe verkoopsconcessie is geen hernieuwing:
Als een nieuwe overeenkomst, die het vervolg is van een vroegere overeenkomst tussen dezelfde
partijen die beëindigd is, zich op een objectieve manier onderscheidt van de oude overeenkomst door
een nieuw en essentieel element, kan niet geoordeeld worden dat er een vernieuwing plaatsvond.
2) een nieuwe verkoopsconcessie door de verandering van één van beide contractspartijen:
Artikel 3bis vereist dat de hernieuwingen ‘tussen dezelfde partijen’ optreden. De regel dat maximaal
drie opeenvolgende periodes van bepaalde tijd mogelijk zijn, is bijgevolg enkel van toepassing indien
de partijen gedurende deze hernieuwingen niet veranderd zijn.
3) een nieuwe verkoopsconcessie door wijziging van het voorwerp van de overeenkomst:
Bovendien is artikel 3bis van toepassing “ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al
dan niet werden gewijzigd” Maar het moet nog steeds gaan over de aanvankelijke overeenkomst, over
hetzelfde negotium, kortom over dezelfde verkoopsconcessie. Indien de wijzigingen betrekking
hebben tot essentiële bestanddelen van de overeenkomst, en dus werkelijk sprake is van een nieuwe
339
G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 29.
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 71.
341
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 57.
342
M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 70.
343
G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 29.
344
Volgende drie situaties worden uitvoerig besproken in M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en
Belgique, 66-68.
340
68
verkoopsconcessie, moet het mogelijk zijn voor de partijen om effectief een nieuwe overeenkomst
voor bepaalde duur te sluiten.
158. Ter illustratie kunnen we refereren naar een vonnis van de Rechtbank van Koophandel van
Brussel. De rechter oordeelde dat er geen verlenging is van een vorig contract, gesloten met een
vennootschap voor bepaalde duur wanneer dit contract wordt opgevolgd door een nieuw contract
gesloten met natuurlijke personen die nadien aandeelhouders en bestuurders worden van de
vennootschap die voordien titularis was van de concessie. De rechter baseerde zijn uitspraak op
volgende overwegingen: enerzijds heeft de vorige concessiehouder uitdrukkelijk afstand gedaan heeft
van zijn rechten en plichten ten voordele van zijn vervanger, en anderzijds was de vorige
overeenkomst gesloten met een vennootschap waarvan nu fysieke personen in de plaats getreden
zijn.345
159. In ieder geval dient erop gewezen te worden dat er geen nieuwe overeenkomst tot stand komen
zonder dat de vorige overeenkomst voorafgaandelijk opgezegd werd. Uit het artikel 3bis en 6 van de
Concessiewet kan onrechtstreeks afgeleid worden dat vervanging van een overeenkomst voor
onbepaalde tijd in een overeenkomst voor bepaalde tijd, enkel geldig is na regelmatige opzegging van
de eerste overeenkomst. Het is verboden een concessieovereenkomst van onbepaalde duur om te
vormen naar een concessieovereenkomst van bepaalde duur.346
345
Kh. Brussel 10 augustus 1989, TBH 1990, 708-715, noot P. KILESTE.
T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 158; P. KILESTE,
“Observations” (noot onder Brussel 20 juni 1995), TBH 1996, 240; I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du
contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, 152.
346
69
AFDELING III
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT
160. Met de Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd
verleende concessie van alleenverkoop, heeft de wetgever verscheidene afwijkingen ingevoerd ten
aanzien van het gemeen recht:
1) Artikel 3bis van de wet voorziet een automatische vernieuwing van de concessieovereenkomsten
van bepaalde duur, indien deze niet tijdig en bij een ter post aangetekende brief worden opgezegd.
Daaruit volgt dat de wetgever in feite een opzegmogelijkheid heeft gegeven met betrekking tot de
concessieovereenkomsten van bepaalde duur. In het gemeen recht is terug te vinden dat een
opzeggingsmogelijkheid in een overeenkomst voor bepaalde tijd, ertoe leidt dat, vermits in dergelijk
geval geen sprake meer kan zijn van een toekomstige en zekere gebeurtenis, de overeenkomst als een
overeenkomst voor onbepaalde duur wordt beschouwd. Aangezien de wetgever in het kader van een
verkoopconcessie, ondanks de mogelijkheid tot opzegging, blijft spreken over een overeenkomst van
bepaalde duur, zijn voor het overige de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot overeenkomsten
van bepaalde duur toepasselijk.
2) De contractspartijen kunnen in hun verkoopsconcessie voor bepaalde tijd bedingen dat de
overeenkomst bij vernieuwing slechts voor een bepaalde tijd zal gelden. Indien, de partijen in hun
aanvankelijke verkoopconcessie van bepaalde tijd, niets hebben bepaald omtrent de vernieuwing of
geen tijdsbepaling bevat, zal de overeenkomst na de vernieuwing voor onbepaalde tijd gelden. In het
gemeen recht mogen de partijen eveneens stilzwijgende vernieuwingsbedingen overeenkomen waarbij
ze de duur bepalen van de vernieuwde overeenkomst. Wel zijn er dissidenten over de gevolgen met
betrekking tot de aard van de overeenkomst, naargelang het aantal mogelijke vernieuwingen
contractueel beperkt is of niet.
3) Vermits de wet spreekt van een vernieuwing, kan aangenomen worden dat de oorspronkelijke
overeenkomst tenietgaat en dat dan een nieuwe overeenkomst tot stand gebracht wordt. Indien artikel
3bis, eerste lid van de wet betreffende de verkoopconcessie het had over ‘verlengen’ in plaats van
‘vernieuwen’, zou het tweede lid van artikel 3bis overbodig geweest zijn. Artikel 3bis, tweede lid van
de wet betreffende de verkoopconcessie stelt dat , indien reeds twee vernieuwingen plaats gevonden
hebben, elke volgende verlenging van onbepaalde tijd is. Zelf indien de overeenkomst uitdrukkelijk
een beding van stilzwijgende verlenging bevat, blijft het een vernieuwing.347
4) Wanneer een concessieovereenkomst van bepaalde tijd stilzwijgend vernieuwd werd voor een
bepaalde tijd, is de nieuwe overeenkomst van bepaalde duur eveneens onderworpen aan artikel 3bis
van de Concessiewet.
5) De Concessiewet legt daarenboven een beperking op met betrekking tot het aantal mogelijke
vernieuwingen. Een concessieovereenkomst van bepaalde duur is slechts tot tweemaal toe vatbaar
voor een vernieuwing voor een bepaalde tijd. In het gemeen recht is van dergelijke beperking geen
speur, partijen zijn vrij in het bepalen van het aantal mogelijke beperking, voor zover het aantal de
overeenkomst niet de facto omvormt in een overeenkomst van onbepaalde duur.
6) Wanneer een alleenverkoopovereenkomst voor bepaalde tijd, een derde keer verlengd of vernieuwd
wordt, wordt die overeenkomst geacht verder te bestaan als een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
347
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 86.
70
Het is hier geen belang of de derde verlenging of vernieuwing plaatsvindt op grond van een
uitdrukkelijk beding van hernieuwing of op grond van de wilsovereenstemming van de
contractspartijen voor of na de verwezenlijking van de tijdsbepaling. In het gemeen recht wordt een
voortgezette overeenkomst van bepaalde duur geacht voor onbepaalde duur te zijn gesloten, indien er
in de overeenkomst geen vernieuwingsbeding bestaat.
71
HOOFDSTUK IV
AANNEMINGSOVEREENKOMSTEN
72
INLEIDING
161. Het Burgerlijk Wetboek geeft geen definitie van de aannemingsovereenkomst, maar rangschikt
de aanneming onder ‘huur van werk’ (louage d’ouvrage)348. Huur van werk wordt in het Burgerlijk
Wetboek wel omschreven, en meer bepaald in artikel 1710 BW, dat als volgt luidt: “ een contract
waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de andere te verrichten, tegen betaling van een tussen
hen bedongen prijs.” Aanneming van werk vormt een bijzondere klasse van ‘huur van werk’.349
Voor een definitie van de aannemingsovereenkomst dient zodoende beroep gedaan te worden op de
rechtspraak en rechtsleer die tot volgende beschrijving kwamen: de overeenkomst waarbij een
persoon, de aannemer (l’entrepreneur), zich ertoe verbindt tegen betaling van een prijs, in volledige
onafhankelijkheid, doch zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, een bepaald intellectueel of
stoffelijk werk voor een ander, de opdrachtgever of aanbesteder (maître d’ouvrage), te verrichten door
het stellen van materiële handelingen.350 Bij de aanneming van werk staat het verrichten van een
dienst, een menselijk werk centraal. Daarom komt de aannemingsovereenkomst als gemeenrechtelijke
dienstenovereenkomst of als restcategorie binnen de dienstenovereenkomst naar voor.351
De organieke bepalingen op de aanneming van werk bestaan slechts uit dertien artikelen (1787 tot
1799 BW), en zijn hoofdzakelijk van aanvullend recht. Deze bepalingen vormen het gemene recht van
de aanneming. De wezenlijke bestanddelen van de aanneming van werk staan in de artikels 1710 en
1711 BW, de natuurlijke bestanddelen zijn terug te vinden in de organieke bepalingen.352
162. Partijen zijn vrij in hun keuze om een aannemingsovereenkomst van bepaalde of van onbepaalde
duur te sluiten. De regels van het gemeen recht zijn van toepassing op de aannemingsovereenkomsten,
behalve wanneer het specifiek aannemingsrecht toegepast moet worden. In de praktijk komen de
partijen zelden uitdrukkelijk een termijn overeen. In geval van betwisting zal de rechter moeten
uitmaken of de overeenkomst voor een bepaalde duur, dan wel voor een onbepaalde duur werd
gesloten.353
348
Artikel 1779 BW.
G. BAERT, Aanneming van werk in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2001, 4 (hierna verkort: G. BAERT,
Aanneming van werk).
350
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 56; C. ENGELS, Bijzondere
overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 235; W. GOOSSENS, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk
dienstencontract, Brugge, Die Keure, 2003, 3 (hierna verkort: W. GOOSSENS, Aanneming van werk).
351
W. GOOSSENS, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, Die Keure, 2003, 3 en
108.
352
G. BAERT, Aanneming van werk, 6-7.
353
B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en
het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669.
349
73
AFDELING I
AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR
163. Over het algemeen kan gesteld worden dat partijen een aannemingsovereenkomst voor bepaalde
duur hebben gesloten, wanneer op het ogenblik van de contractsluiting vaststaat dat ze door een
uitdrukkelijke of stilzwijgende tijdsbepaling is begrensd. Dat er een einde komt aan de werken moet
vaststaan, wanneer er een einde aan komt, niet.354 Een aannemingsovereenkomst voor de uitvoering
van een bepaald werk is een overeenkomst van bepaalde duur, aangezien de duur bepaald wordt door
de termijn die nodig is om het werk uit te voeren. Een voorwaarde is tevens dat de partijen op het
ogenblik van de contractsluiting zekerheid hebben omtrent de realisatie van het werk en het eindpunt
van de uitvoering ervan.355
A. Beëindiging op grond van artikel 1794 BW
164. Normaliter dooft een overeenkomst van bepaalde tijd uit na afloop van de bedongen termijn of
verwezenlijking van de toekomstige en zekere gebeurtenis. Dit is niet anders bij
aannemingsovereenkomst voor bepaalde duur, doch de wetgever heeft met artikel 1794 BW een
verbrekingsrecht toegevoegd ten voordele van de opdrachtgever: “De opdrachtgever kan de
aanneming tegen vaste prijs door zijn enkele wil verbreken, ook al is het werk reeds begonnen, mits hij
de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming
had hunnen winnen.”
165. De ratio legis van artikel 1794 BW is het nut, of beter gezegd het gebrek of het wegvallen ervan,
van de uitvoering in natura van de dienst zoals die is geconcipieerd.356 Aanneming is dikwijls een
werk van lange duur, waardoor het best mogelijk is dat het werk na verloop van tijd niet meer nuttig of
nodig zou zijn, of nog de opdrachtgever niet meer over de nodige fondsen zou beschikken.357 Dankzij
het artikel 1794 BW kan de opdrachtgever de gedwongen uitvoering van een
aannemingsovereenkomst die hij niet wenst verder te zetten, vermijden.358
166. Het recht van de opdrachtgever om de aannemingsovereenkomst te verbreken, komt juridisch
neer op een opzeggingsrecht, namelijk het recht om door middel van een eenzijdige rechtshandeling
voor de toekomst definitief een einde te stellen aan de overeenkomst.359 Het recht de overeenkomst
eenzijdig te verbreken is een absoluut recht. De opdrachtgever mag een einde stellen aan de
overeenkomst op welke gronden ook. Door het louter feit van de verbreking begaat de opdrachtgever
die verbreekt geen fout.360
Merk op dat niet iedereen het ermee eens is om artikel 1794 BW te kwalificeren als een eenzijdig
opzeggingsrecht. Zij zien deze bepaling als een toepassing van de ontbinding van overeenkomsten op
354
B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en
het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669.
355
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1067; B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een
aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669.
356
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1053.
357
G. BAERT, Aanneming van werk, 310; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 56; C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 271.
358
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 57.
359
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1034.
360
G. BAERT, Aanneming van werk, 307.
74
grond van 1184 BW. Volgens deze strekking bestaat de fout van de opdrachtgever uit de eenzijdige
verbreking, en is de vergoedingsplicht van artikel 1794 BW bijgevolg een schadevergoedingsplicht.361
a) verschillen tussen de artikels 1794 en 1184 BW
167. Artikel 1184 BW behelst de gerechtelijke ontbinding van overeenkomsten wegens wanprestatie
van overeenkomsten en is fundamenteel verschillend van het eenzijdig verbrekingsrecht opgenomen in
artikel 1794 BW.362:
Ten eerste veronderstelt de gerechtelijke ontbinding een fout, een wanprestatie in hoofde van één van
de partijen. Daar staat tegenover dat de eenzijdige verbreking een recht is van de opdrachtgever,
onafhankelijk van enige fout in hoofde van de aannemer.
Ten tweede moet de rechter in geval van ontbinding wegens wanprestatie nagaan of er wel degelijk
grove tekortkomingen voorhanden zijn. In het kader van een eenzijdige verbreking op grond van
artikel 1794 BW is geen motivatie vereist en kan de rechter niet weigeren de verbreking vast te stellen.
Ten derde kunnen we opmerken dat de ontbinding al naargelang het geval in meer of mindere mate
terugwerkt; de eenzijdige verbreking daarentegen heeft slechts gevolgen voor de toekomst, met name
vanaf de kennisgeving van de verbrekingswil.
Ten vierde is de schadevergoeding bij een ontbinding onderworpen aan het gemeen recht en kan
aanspraak gemaakt worden op een morele schadevergoeding, terwijl de opzegvergoeding wegens
eenzijdige verbreking beperkt is tot de in artikel 1794 BW opgesomde elementen.
Ten vijfde kan op basis van artikel 1184 de gedwongen uitvoering van de verbintenissen gevorderd
worden, wat niet mogelijk is op grond van artikel 1794 BW.
Ten slotte staat de ontbinding wegens wanprestatie open voor beide partijen, en tegenstelling tot de
eenzijdige verbreking van artikel 1794 BW, dat enkel een mogelijkheid is voor de opdrachtgever.
168. Deze talrijke verschillen nemen niet weg dat het verschil tussen de ontbinding wegens
wanprestatie en de eenzijdige verbreking in de praktijk niet altijd even duidelijk is. Het onderscheid
tussen beide is bijvoorbeeld niet evident wanneer een stilzwijgende verbreking plaatsvond: immers,
het is moeilijk uit te maken of er sprake is van een eenzijdige verbreking of van een wanprestatie
vanwege de opdrachtgever.363
Zijn de artikels 1184 en 1794 BW cumulatief toepasbaar?
169. De vraag rijst of de opzeggingsmogelijkheid van artikel 1794 BW en de ontbinding op grond van
artikel 1184 BW een invloed hebben op elkaar. Is een ontbinding mogelijk na de opzegging, en vice
versa?
361
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1035.
Deze verschillen worden behandeld in: T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 58-59; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil et sur son champ
d’application” (noot onder Cass. 4 september 1980), RCJB 1981, 531-533 (hierna verkort: X. DIEUX,
“Observations sur l’article 1794 du Code civil”); W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1039.
363
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 59; W. GOOSSENS,
Aanneming van werk, 1040.
362
75
Traditioneel wordt aangenomen dat de opdrachtgever die de aannemingsovereenkomst op grond van
artikel 1794 BW heeft opgezegd, geen recht meer heeft om de ontbinding te vorderen wegens
wanprestatie van de aannemer om zo te ontsnappen aan zijn plicht tot schadeloosstelling.364 Dit heeft
als gevolg dat de opdrachtgever geen schadevergoeding kan bekomen wegens, niet uitgedrukt,
wanprestatie van zijn medecontractant, maar wel een opzegvergoeding verschuldigd is.365
Hierbij dient opgemerkt te worden dat een deel van rechtspraak en rechtsleer van oordeel is dat de
opzegging niet uitsluit dat, via ontbinding, een schadevergoeding kan gevorderd worden voor fouten
die dateren van vóór de opzegging. Zij baseren hun redenering op twee vlakken: ten eerste is het
mogelijk dat de opdrachtgever zich verkeerd uitdrukt en een opzegging laat overkomen hoewel hij
zich eigenlijk op de tekortkomingen van zijn medecontractant wenst te beroepen. Ten tweede zijn de
eenzijdige verbreking en de ontbinding wegens wanprestatie, twee rechtsfiguren met een verschillende
inhoud, wat echter niet met zich meebrengt dat ze niet cumulatief kunnen worden toegepast. 366
170. Indien een opdrachtgever echter de ontbinding van zijn aannemingsovereenkomst vordert, kan hij
zich niet langer beroepen op zijn eenzijdig opzeggingsrecht.367 Natuurlijk is dit wel mogelijk indien de
rechter de vordering tot ontbinding heeft afgewezen.368
b) toepassingsgebeid van artikel 1794 BW
171. Op welke aannemingsovereenkomsten is artikel 1794 BW van toepassing? Uit artikel de
bewoordingen van 1794 BW zou kunnen afgeleid worden dat deze bepaling enkel betrekking heeft op
‘aannemingen tegen vaste prijs’. De meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak is echter van
oordeel dat het eenzijdig verbrekingsrecht eveneens kan toegepast worden op aannemingen tegen
eenheidsprijzen, in daghuur, in regie, bij het stuk of bij de maat, of zonder prijsafspraak.369
Aangenomen wordt dat artikel 1794 BW een organieke regel is met betrekking tot de
aannemingsovereenkomsten, en bijgevolg van toepassing is op elke aannemingsovereenkomst,
ongeacht het voorwerp, of de wijze van prijsbepaling.370 Hoewel de plaats van artikel 1794 in het
Burgerlijk Wetboek laat uitschijnen dat het enkel betrekking heeft op bouwovereenkomsten, is
algemeen aanvaard dat het voorwerp van een aannemingsovereenkomst materieel of intellectueel,
roerend of onroerend mag zijn.371
Deze zienswijze wordt aanvaard door het Hof van Cassatie: “que par la généralité de ses termes, cette
disposition est applicable à tout ouvrag quelconque, matériel ou intellectuel” Het Hof voegt evenwel
een voorwaarde toe: “pourvu qu’il s’agisse de l’entreprise d’un travail déterminé par son objet ou par
un terme exprès”. 372
De meeste auteurs betwisten dat de aannemingsovereenkomst door een uitdrukkelijke tijdsduur
bepaald moet zijn. Deze voorwaarde voegt een formalisme toe aan de aannemingsovereenkomst die
een vormvrij contract is. Voorts doet deze voorwaarde vermoeden dat het eindpunt van de termijn
moet vaststaan, wat tegenstrijdig is met het feit dat een aannemingsovereenkomst van bepaalde duur
is, indien ze door een uitdrukkelijke of stilzwijgende tijdsbepaling is begrensd. Inderdaad ook een
364
G. BAERT, Aanneming van werk, 321.
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1043.
366
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1044.
367
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 58.
368
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1050.
369
G. BAERT, Aanneming van werk, 312.
370
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1058.
371
X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 539; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1058.
372
Cass. 4 september 1980, RCJBW 1981, 527 noot X. DIEUX.
365
76
aannemingsovereenkomst voor de uitvoering van een bepaald werk is van bepaalde duur, de duur
wordt in dergelijk geval bepaald door de termijn die nodig is om het werk uit te voeren.373 We kunnen
dus het Hof van Cassatie niet volgen wanneer ze stelt dat de overeenkomst door een uitdrukkelijke
tijdsduur bepaald moet zijn opdat artikel 1794 BW kan toegepast worden.
172. Samengevat moet een overeenkomst aan volgende voorwaarden voldoen opdat artikel 1794 BW
toepassing vindt: de overeenkomst moet kunnen gekwalificeerd worden als een aanneming van werk,
de overeenkomst moet geldig tot stand gekomen zijn, en moet gesloten zijn voor een bepaalde duur of
een bepaald werk.374
Onderaanneming
173. De vraag rijst of artikel 1794 BW van toepassing is op onderaannemingsovereenkomsten? De
meningen zijn verdeeld.
Een eerste strekking meent van niet. Volgens hen is artikel 1794 BW een uitzonderingsbepaling die
strekt tot bescherming van de eigenaar of van degene die een attribuut van eigendomsrecht uitoefent.
De hoofdaannemer mag niet als opdrachtgever in de zin van artikel 1794 BW beschouwd worden.375
Een tweede strekking is de tegenovergestelde mening toebedeeld: zij menen dat de hoofdaannemer
wel als opdrachtgever kan aanzien worden, de term ‘opdrachtgever’ sluit geenszins de hoofdaannemer
uit.376 Deze strekking baseert haar overtuiging op het Cassatiearrest van 5 mei 1967 dat met betrekking
tot artikel 1792 BW. oordeelde dat “ladite protection du maître de l’ouvrage se justifie aussi à l’égard
de l’entrepreneur principal”.377 Het Hof heeft in dit arrest aan de hoofdaannemer de hoedanigheid van
opdrachtgever toegekend. Op basis van dit arrest vindt deze strekking, mijn inziens terecht, dat artikel
1794 BW van toepassing is op onderaannemingsovereenkomsten.
B. Eenzijdig verbrekingsrecht van de opdrachtgever
174. Zoals elke eenzijdige opzegging is de eenzijdige verbreking een eenzijdige rechtshandeling en
moet de wil de overeenkomst te verbreken, ter kennis gebracht worden. De kennisgeving van de
verbreking aan de aannemer is aan geen enkele vormvoorwaarde onderworpen: de verbrekingswil kan
inderdaad zowel uitdrukkelijke als stilzwijgend ter kennis gebracht worden.378 De opzegging kan
bestaan uit gedragingen van de opdrachtgever, voor zover die een ondubbelzinnige uiting zijn van de
beslissing de overeenkomst te beëindigen. Voldoen aan die vereiste: het aan het werk stellen van een
andere aannemer, het niet toelaten op het werk of wegzenden van het personeel van de aannemer, het
werk zelf uitvoeren, het niet vervullen van contractuele verplichtingen, …379
373
G. BAERT, Aanneming van werk, 313; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 60-61; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 545; W. GOOSSENS,
Aanneming van werk, 1065.
374
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1060-1067.
375
G. BAERT, Aanneming van werk, 316.
376
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 85; X. DIEUX, “Observations
sur l’article 1794 du Code civil”, 537; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1073.
377
Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1048; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 537.
378
G. BAERT, Aanneming van werk, 318-319; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 85; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1082
379
G. BAERT, Aanneming van werk, 319; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1084-1087.
77
a) inhoud
175. Geen enkele motivering van de beslissing de overeenkomst te beëindigen is vereist. De
opdrachtgever is het best geplaatst om het nut van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst te
beoordelen, zonder dat hij zijn redenen aan zijn aannemer moet meedelen.380 Dat een opdrachtgever
een ongegronde reden tot beëindiging van de overeenkomst aanwendt, doet als zodanig geen afbreuk
aan het recht van de opdrachtgever. 381
De opdrachtgever moet zijn aannemer geenszins in gebreke stellen: de opzegging op basis van artikel
1794 BW is niet gegrond op een wanprestatie, een fout in hoofde van de aannemer. Daarenboven heeft
de opzegging onmiddellijke stopzetting van de werken tot gevolg.382
b) gerechtigden
176. De opzeggingsbevoegdheid van artikel 1794 BW is enkel ten voordele van de opdrachtgever, dit
staat duidelijk in de wettekst. Daar artikel 1794 BW van aanvullend recht is, kunnen partijen
contractueel overeen komen om aan de aannemer ook een opzeggingsbevoegdheid toe te kennen.383
Natuurlijk zal de opdrachtgever enkel van deze bepaling gebruik kunnen maken indien hij niet zelf
zwaar aan zijn verplichtingen is tekortgekomen. Artikel 1794 BW mag niet verkeerd gebruikt worden,
indien de opdrachtgever zelf zwaar is tekortgekomen in zijn verplichtingen, zou het onbillijk zijn
moest hij zich nog steeds kunnen beroepen op artikel 1794 BW om enkel de daar voorziene
vergoeding te betalen.384 Het opzeggingsrecht is een persoonlijk recht, de schuldeisers van de
opdrachtgever kunnen de aannemingsovereenkomst niet opzeggen door middel van een zijdelingse
vordering. 385
c) tijdstip
177. Artikel 1794 BW leert ons dat de opdrachtgever de aanneming mag verbreken “ook al is het werk
reeds begonnen”. Hieruit kan afgeleid worden dat het werk eveneens vóór de aanvang van de werken
verbroken mag worden.386 De aannemingsovereenkomst kan opgezegd worden vanaf het ogenblik dat
deze tot stand gekomen is.387 Wanneer de aannemer reeds met de uitvoering van de werken begonnen
is, kan de rechter de overeenkomst verbreken, zolang het werk nog niet voltooid is.388 Op het ogenblik
dat de aannemer aan al zijn contractuele verplichtingen heeft voldaan, verliest de
verbrekingsbevoegdheid van de opdrachtgever al haar uitwerkingskracht.389 Toch dient erop gewezen
te worden dat voorzichtigheid geboden is, wanneer de werken reeds vergevorderd zijn. 390
380
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 87; W. GOOSSENS,
Aanneming van werk, 1091.
381
G. BAERT, Aanneming van werk, 318.
382
G. BAERT, Aanneming van werk, 319, W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1091.
383
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1095.
384
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 84.
385
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 84; W. GOOSSENS,
Aanneming van werk, 1099.
386
Kh. Brussel 13 oktober 1971, BRH 1972, I, 166.
387
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1093.
388
G. BAERT, Aanneming van werk, 319; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 85.
389
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1094.
390
G. BAERT, Aanneming van werk, 320; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1095.
78
d) rechtsgevolgen
178. De eenzijdige verbreking is definitief en onherroepelijk, en brengt de onmiddellijke beëindiging
van de overeenkomst met zich mee. Zodra de aannemer weet of behoort te weten dat de opdrachtgever
de aannemingsovereenkomst wil beëindigen, wordt de overeenkomst meteen en ogenblikkelijk
verbroken.391 De opdrachtgever heeft de bevoegdheid om de overeenkomst te beëindigen, niet om de
uitvoering van de overeenkomst op te schorten.392 De opzegging werkt ex nunc en heeft geen
terugwerkende kracht. Bijgevolg zal de overeenkomst voor het gedeelte vóór de opzegging
rechtsgevolgen blijven voortbrengen.393
179. Gedeeltelijke verbreking van een aannemingsovereenkomst is mogelijk, maar dient te goeder
trouw te gebeuren. De opdrachtgever pleegt rechtsmisbruik wanneer de verbreking met zich mee
brengt dat de opdrachtgever alle winstgevende onderdelen van de aanneming voor de aannemer
uitsluit, en alleen de onderdelen overlaat die niets opbrengen voor de aannemer.394 Een gedeeltelijke
verbreking geeft aan de opdrachtgever het recht op een prijsvermindering, maar hij dient nog steeds de
aannemer schadeloos te stellen voor de gederfde winst.395
Concreet ten aanzien van de partijen
180. Concreet heeft de opzegging volgende gevolgen ten aanzien van de aannemer:
-
-
hij moet de werken onmiddellijk staken en kan geen uitvoering in natura meer vorderen.396
hij kan geen aanspraak maken op een vergoeding voor de werken die hij uitgevoerd heeft na
de opzegging.397
hij kan van rechtswege aanspraak maken op de schadeloosstelling bedoeld in artikel 1794 BW,
zonder daarvoor de opdrachtgever in gebreke te stellen om de werken in ontvangst te
nemen.398
hij kan schade bekomen voor de opzegging, indien de opzegging onrechtmatig is.399
hij kan nog steeds de ontbinding vorderen om een volledige schadevergoeding te bekomen.400
hij is niet ontheven van zijn aansprakelijkheid voor gebreken in het reeds uitgevoerde gedeelte
van het werk.401
Hij blijft het risico voor het verlies van de zaak dragen indien hij deze nog in zijn macht heeft,
voor zover hij de opdrachtgever nog niet in gebreke gesteld heeft de zaak in ontvangst te
nemen.402
391
Rb. Nijvel 11 juni 1974, RJI 1874, 201; Luik 18 december 1950, Jur. Liège 1950-1951, 153; G. BAERT,
Aanneming van werk, 320; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 90;
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1099-1100.
392
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1099.
393
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1103.
394
G. BAERT, Aanneming van werk, 328.
395
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1093.
396
Brussel 29 april 1953, JT 1953, 399; G. BAERT, Aanneming van werk, 322; T. DELAHAYE, Résiliation et
résolution unilatérales en droit commercial belge, 90; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1093
397
G. BAERT, Aanneming van werk, 322; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 91.
398
Cass. 7 december 1978, Pas. 1979, I, 407.G. BAERT, Aanneming van werk, 322; T. DELAHAYE, Résiliation et
résolution unilatérales en droit commercial belge, 90.
399
Gent 3 april 1980, RJI 1981, 277.
400
G. BAERT, Aanneming van werk, 322.
401
G. BAERT, Aanneming van werk, 322.
402
G. BAERT, Aanneming van werk, 322.
79
181. Ten aanzien van de opdrachtgever:
-
hij kan niet meer terugkomen op zijn beslissing om de overeenkomst te verbreken, behalve
met akkoord van de aannemer.403
hij moet van rechtswege de aannemer schadeloosstellen, maar hij behoudt het recht de
schadeloosstelling te betwisten.404
hij mag de uitvoering van het werk dadelijk aan een andere aannemer uitbesteden.405
hij kan de ontbinding op grond van 1184 BW niet meer vorderen.406
C. Opzegvergoeding
a) Omschrijving
182. De opdrachtgever moet in navolging van artikel 1794 BW een vergoeding betalen aan de
aannemer, indien hij de aannemingsovereenkomst vroegtijdig beëindigd: “mits hij de aannemer
schadeloos stelt voor al zijn uitgaven al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had kunnen
winnen.”
De vergoeding bedoelt in artikel 1794 BW moet begrepen worden als ‘onder de verplichting om’ en
niet als ‘op voorwaarde dat’. De vergoeding is namelijk een gevolg van de opzegging, maar geen
geldigheidsvereiste of voorwaarde.407
183. De verbreking door de opdrachtgever zet al zijn verplichtingen, zijn hoofdverplichtingen en zijn
nevenverplichtingen en toevallige verbintenissen ten aanzien van zijn aannemer en betreffende de
uitvoering van het werk, om in een geldschuld.408
We kunnen ons afvragen wat nu juist de aard van die schadeloosstelling is? De schadeloosstelling is
geen schadevergoeding wegens wanprestatie in de zin van artikel 1146 BW, de opdrachtgever begaat
geen fout door de overeenkomst te verbreken.409 Evenmin kan de vergoeding aanzien worden als een
betalingsverplichting, die zit namelijk vervat in de aannemingsovereenkomst zelf.410 De
schadeloosstelling is slechts een uitvoering van een verminderde verplichting, die uit de verbreking
voortvloeit en beantwoordt aan de vermindering van prestaties die de aannemer anders nog zou
moeten uitvoeren.411
b) Berekening
184. De berekening van de opzegvergoeding gebeurt aan de hand van de instructies voorzien in artikel
1794 BW. Daaruit volgt dat de aannemer recht heeft op de vergoeding van al zijn uitgaven, al zijn
arbeid en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen.
403
G. BAERT, Aanneming van werk, 321; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 91; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1104.
404
G. BAERT, Aanneming van werk, 321.
405
G. BAERT, Aanneming van werk, 321; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 92.
406
Dit wordt betwist zie supra 73, nr. 169.
407
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1092.
408
G. BAERT, Aanneming van werk, 323.
409
G. BAERT, Aanneming van werk, 324; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 87.
410
G. BAERT, Aanneming van werk, 323-324; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1108.
411
G. BAERT, Aanneming van werk, 325.
80
185. Er zijn twee manieren om de opzegvergoeding te bepalen: de ‘methode positive’ en de ‘methode
de la déduction’. Volgens de eerste manier, diegene die in feite wordt voorgeschreven door artikel
1794 BW, wordt een optelsom gemaakt van alle posten om de schadeloosstelling te berekenen. Bij de
tweede manier is het vertrekpunt de contractuele aannemingsprijs, van dit bedrag wordt de som
afgetrokken die de aannemer door de beëindiging van de aanneming heeft kunnen uitsparen. Het
onderscheid tussen de methodes heeft gevolgen met betrekking tot de bewijslast, die respectievelijk bij
de aannemer en bij de opdrachtgever berust.412
1. Schadeloosstelling voor “al zijn uitgaven en al zijn arbeid” (damnum
emergens)
186. Voor het deel van de aannemingsovereenkomst die de aannemer reeds heeft uitgevoerd, voor alle
gedane uitgaven en zijn verrichte arbeid, moet de aannemer vergoed worden voor alle gedane uitgaven
en zijn verrichte arbeid.413 Zowel de voorbereidende arbeid als de werkelijke arbeid dienen te worden
vergoed. 414 De aannemer moet volledig vergoed worden voor deze posten, op basis van de
contractsvoorwaarden en de echtheid ervan.415 Deze post kan bijvoorbeeld omvatten: de aankoopprijs
van materieel, vaste loonkosten, kosten die het gevolg zijn van de opzegging, interesten betaald aan de
bank voor de financiering van de aanneming, de eigen arbeid van de aannemer,…416
In de hypothese dat de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst verbreekt voordat de aannemer met
de uitvoering van de werken begonnen is, is het nuttig te weten of hij recht heeft op de vergoeding van
zijn algemene kosten. Algemeen wordt aanvaard dat de algemene kosten, dit zijn de kosten die uit de
algemene bedrijfsvoering van de aannemer voortvloeien, in aanmerking komen voor vergoeding, maar
enkel in verhouding tot de werkelijk uitgevoerde werken417 Mijn inziens is dit terecht. Het lijkt mij
immers onbillijk de algemene kosten niet te vergoeden: de aannemer dient niet gestraft te worden voor
het feit dat de opdrachtgever beslist een einde te stellen aan de overeenkomst alvorens hij met de
uitvoering van de werken heeft mogen aanvatten. De schadeloosstelling die de wetgever in artikel
1794 BW heeft ingevoegd, heeft als doel de aannemer schadeloos te stellen. Welke reden zou dan nog
kunnen rechtvaardigen dat de algemene kosten niet in aanmerking komen voor vergoeding.
2. Schadeloosstelling voor “alles wat hij bij die aanneming had kunnen
winnen” (lucrum cessans)
187. De gederfde winst moet in concreto berekend worden rekening houdend met de werkelijke
gegevens van de zaak en van het aannemingsbedrijf.418 Deze post beoogt de aannemer te plaatsen in de
situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien hij het werk volledig had mogen uitvoeren. Het
wordt dan ook logischerwijze berekend op basis van het deel van de werken die hij nog moest
uivoeren.419 Let wel, onverantwoorde uitgaven van de aannemer of fouten in de uitvoering van het
werk, moeten in terugrekening worden gebracht.420 In de praktijk zal de rechter veeleer, de gederfde
412
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1109-1111.
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1109.
414
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1111.
415
G. BAERT, Aanneming van werk, 326.
416
G. BAERT, Aanneming van werk, 326; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 88; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1114-1115.
417
G. BAERT, Aanneming van werk, 326; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1115.
418
G. BAERT, Aanneming van werk, 326.
419
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89.
420
G. BAERT, Aanneming van werk, 327; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 89.
413
81
winst berekenen aan de hand van een forfaitair percentage: de schadeloosstelling voor deze post is dan
vaak tien ten honderd wat het niet uitgevoerde deel betreft.421
Laten we evenwel de aandacht vestigen op het feit dat, indien de aannemer door de verdere uitvoering
van het werk eerder verlies zou geleden hebben, hij geen aanspraak maken op de gederfde winst.422
Daarentegen kan hij omwille van bijzondere omstandigheden wel aanspraak maken op een grotere
vergoeding, namelijk voor uitzonderlijke winsten.423
188. De vraag rijst of morele schade ook vergoed kan worden op basis van artikel 1794 BW? Deze
vraag is van belang, aangezien de aannemer met de uitvoering van bepaalde werken ervaring kan
opdoen, naambekendheid kan verkrijgen,…424 Morele schade is niet als afzonderlijke schadepost
vermeld, bijgevolg kunnen we besluiten dat de aannemer geen aanspraak kan maken op de vergoeding
van enige morele schade. Enkel indien de opdrachtgever misbruik heeft gemaakt van zijn eenzijdig
verbrekingsrecht kan morele schade vergoed worden, wel te verstaan wordt de schadevergoeding in
voorkomend geval niet toegekend op basis van artikel 1794 BW. 425
D. Opzeggingsbeding
189. Aangezien artikel 1794 BW van aanvullende aard is, mogen partijen contractuele afwijkingen
voorzien, zowel met betrekking tot de opzegbaarheid als met betrekking tot de opzegvergoeding.
a) opzegvergoeding
190. De vergoedingsplicht van artikel 1794 BW is geenszins afhankelijk van een contractuele bepaling
daaromtrent.426 Dit neemt niet weg dat het de partijen toegestaan is contractueel afwijkingen te
voorzien omtrent de wettelijke vergoedingsplicht van artikel 1794 BW.427 De partijen mogen de
opzegvergoeding forfaitair bepalen of zelf volledig uitsluiten. Een clausule die de
opzeggingsvergoeding bepaalt, mag niet beschouwd worden als een schadebeding, in de zin van
artikel 1229 BW, vermits een schadebeding een fout in hoofde van de opdrachtgever veronderstelt. 428
Het Hof van Cassatie oordeelde in die zin als volgt: “ne saurait , des lors, être une clause pénale au
sens de cet article 1229 la stipulation conventionnelle d’une comme d’argent qui ne constitue pas la
réparation d’un dommage mais la contrepartie d’une faculté de résiliation unilatérale prévue par le
contrat.”429Bijgevolg is zo’n beding niet onderworpen aan de matigingsbevoegdheid van de rechter.
Dit neemt niet weg dat een deel van de rechtspraak en rechtsleer van mening is dat de rechter wel kan
tussenkomen, bijvoorbeeld als de opzegvergoeding zeer hoog is. Zij zijn van mening dat een
opzegvergoeding een schadevergoedend karakter kan hebben, en daarom dezelfde finaliteit kan
hebben als een schadebeding. 430
421
G. BAERT, Aanneming van werk, 327; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit
commercial belge, 89; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1118.
422
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89.
423
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89; W. GOOSSENS,
Aanneming van werk, 1119.
424
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1120.
425
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89; W. GOOSSENS,
Aanneming van werk, 1119.
426
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1127.
427
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 88.
428
G. BAERT, Aanneming van werk, 324.
429
Cass. 22 oktober 1999, TBH 2000, 183.
430
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1127-1129.
82
b) opzegbaarheid
191. Partijen kunnen eveneens regels treffen met betrekking tot de opzegbaarheid van de
aannemingsovereenkomst. Zo mogen zij de opzeggingsbevoegdheid van de opdrachtgever volledig
wegbedingen als zij dit wensen.431
E. Voortzetting van de overeenkomst
192. De wetgever heeft geen specifieke regels voorzien met betrekking tot de verlenging of
vernieuwing van een aannemingsovereenkomst van bepaalde duur. We dienen dus terug te vallen op
de gemeenrechtelijke regels. 432
431
432
G. BAERT, Aanneming van werk, 308; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1123.
zie supra 29, nr. 57-72.
83
AFDELING II
AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR
193. De aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur is de overeenkomst waarvan de uitvoering
van de dienst door de aannemer niet van meet af aan door een toekomstige en zekere gebeurtenis is
beperkt.433
De aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur is gelijk te stellen met een overeenkomst van
onbepaalde duur.434 Bijgevolg is de opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde
duur volledig onderworpen aan de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot de eenzijdige
opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur.435
A. Eenzijdig opzeggingsrecht
194. De gemeenrechtelijke regels met betrekking tot de opzegging van overeenkomsten van
onbepaalde duur werden uitvoering besproken in het ‘gemeen recht’. In het kort komen de
gemeenrechtelijke regels op het volgende neer:
Beide partijen hebben het recht hun overeenkomst van onbepaalde duur te allen tijde op te zeggen. Het
beginsel van de eenzijdige opzegging is van openbare orde, bijgevolg kunnen de partijen contractueel
hun opzeggingrecht niet wegbedingen.
De kennisgeving van de wil om de overeenkomst te beëindigen moet duidelijke en ondubbelzinnig
zijn. Geen enkele vorm noch motivering is vereist, en in beginsel dient geen opzegtermijn in acht
genomen te worden. Maar aangezien de overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd,
zullen partijen doorgaans een opzegtermijn in acht nemen, om te vermijden dat zij a posteriori
veroordeeld worden wegens rechtsmisbruik. Natuurlijk kunnen partijen in hun overeenkomst een na te
leven opzegtermijn invoeren.
195. Artikel 1794 BW wordt niet toegepast op aannemingsovereenkomsten voor onbepaalde duur.
Waarom niet? Het eenzijdig opzeggingsrecht voor overeenkomsten van onbepaalde duur is bedoeld
om de individuele vrijheid van de partijen te beschermen. Het hoger belang van deze doelstelling, die
haar het karakter van openbare orde verleent, primeert op artikel 1794 BW.436 Een deel van de
rechtspraak en rechtsleer is van oordeel dat de niet-toepasselijkheid van artikel 1794 BW te maken
heeft met het feit dat de te vergoeden gederfde winst, bij aannemingsovereenkomsten van onbepaalde
duur, niet bepaald kan worden.437 Anderen zijn het hier niet mee eens: besluiten dat een rechtsregel
niet toepasbaar is, omdat deze moeilijk toepasbaar is, is uitermate vreemd. Daarenboven maakt artikel
1794 BW zelf geen onderscheid tussen aannemingsovereenkomsten voor bepaalde en voor onbepaalde
duur.438
433
B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en
het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1067.
434
C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 272.
435
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1068.
436
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 64; X. DIEUX, “Observations
sur l’article 1794 du Code civil”, 545; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1063.
437
T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 64.
438
W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1064.
84
Verschillen met artikel 1794 BW
196. Artikel 1794 BW regelt de eenzijdige opzeggingsbevoegdheid van de opdrachtgever in een
aannemingsovereenkomst voor bepaalde duur. Die opzeggingsbevoegdheid van artikel 1794 BW
verschilt op vele vlakken van het eenzijdig opzeggingrecht bij overeenkomsten van onbepaalde duur:
1) Een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur kan te allen tijde door beide partijen worden
opgezegd. Artikel 1794 BW verleent slecht een opzeggingsbevoegdheid aan de opdrachtgever
2) De opgezegde partij bij een overeenkomst van onbepaalde duur heeft geen enkel recht op
vergoeding, voor zover de opzegging op een onrechtmatige wijze gebeurde. Artikel 1794 BW
daarentegen stelt dat de eenzijdige opzegging door de opdrachtgever steeds aanleiding geeft tot een
schadevergoeding.
3) Hoewel er niet echt een verplichting toe bestaat, wordt, op grond van de beginselen van goede
trouw en billijkheid, de inachtneming van een opzegtermijn opgelegd bij de opzegging van
overeenkomsten van onbepaalde duur. Artikel 1794 BW staat de opzegging ad nutum toe, waarbij
geen enkele opzegtermijn is vereist.
4) Het eenzijdig opzeggingsrecht bij overeenkomsten van onbepaalde duur heeft een ondeelbaar
karakter, in tegenstelling tot artikel 1794 BW dat partijen de mogelijkheid biedt hun
aannemingsovereenkomst slechts deels op te zeggen.
5) Het beginsel dat overeenkomsten van onbepaalde tijd te allen tijde eenzijdig opgezegd kunnen
worden, is van openbare orde. Partijen mogen het opzeggingsrecht niet wegbedingen. Artikel 1794
BW daarentegen is noch van openbare orde, noch van dwingende aard, maar slechts van aanvullend
recht, partijen kunnen dus rechtsgeldig contractuele afwijkingen overeenkomen.
6) Een eenzijdig opgezegde overeenkomst van onbepaalde duur kan nog steeds op grond van
contractuele wanprestatie ontbonden worden. Bij artikel 1794 BW wordt traditioneel aangenomen dat
dit niet mogelijk is, al zijn de meningen hierover verdeeld.
85
AFDELING III
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT
198. Aangaande de aannemingsovereenkomsten van onbepaalde duur valt weinig te zeggen. Deze
overeenkomsten zijn niet onderworpen aan enige specifieke bepaling, bijgevolg kunnen de
gemeenrechtelijke regels voor de overeenkomsten van onbepaalde duur toegepast worden.
Met betrekking tot de aannemingsovereenkomsten van bepaalde duur is er wel een groot verschil met
het gemeen recht: artikel 1794 BW geeft aan de opdrachtgever de mogelijkheid de
aannemingsovereenkomst eenzijdig te verbreken. In het gemeen recht wordt de overeenkomst van
bepaalde duur beëindigd door de verwezenlijking van de toekomstige en zekere gebeurtenis. Hoewel
de meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak aanvaardt dat partijen een opzegmogelijkheid mogen
bedingen in hun overeenkomst, kunnen partijen in principe niet eenzijdig een einde stellen aan hun
overeenkomst. Het is dus opmerkenswaardig dat de wetgever een wettelijke opzegmogelijkheid heeft
ingevoerd voor aannemingsovereenkomsten van bepaalde duur, doch enkel ten voordele van de
opdrachtgever.
Voor het overige zijn de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot overeenkomsten van bepaalde
duur van toepassing op de aannemingsovereenkomsten van bepaalde duur.
86
HOOFDSTUK V
WONINGHUUROVEREENKOMSTEN
87
INLEIDING
199. Hoewel een woninghuurovereenkomst in principe niet van onbepaalde duur kan zijn439 en deze
uiteenzetting bijgevolg enkel de woninghuurovereenkomsten van bepaalde duur bestrijkt, lijkt het mij
toch opportuun om deze huurovereenkomsten te bespreken, daar er specifieke regels gelden met
betrekking tot de opzegging.
A. De Woninghuurwet
a) Toepassingsgebied
200. Het toepassingsgebied van de Woninghuurwet wordt geregeld in artikel 1. Globaal kan gesteld
worden dat de wet van toepassing is op “huurovereenkomsten betreffende een woning die de huurder,
met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de verhuurder, vanaf de ingenottreding tot zijn
hoofdverblijfplaats bestemt.”440
Vooreerst is dus een huurovereenkomst vereist met betrekking tot een woning. Alle andere
overeenkomsten op grond waarvan het genotsrecht van een woning wordt toegekend, zijn
uitgesloten.441
Vervolgens moet de woning bestemd zijn tot hoofdverblijfplaats. De term ‘woning’ wordt in de wet
als volgt verduidelijkt: “elk roerend of onroerend goed of een deel ervan dat tot hoofdverblijfplaats
van de huurder is bestemd.”442
Daarnaast is vereist dat de woning tot hoofdverblijfplaats van de huurder is bestemd. Het begrip
‘hoofdverblijfplaats’ staat niet in de wet omschreven, maar kan gedefinieerd worden als de woonplaats
die tot hoofdverblijf dient.443 De woonplaats is de plaats waar een persoon of een gezin woont en daar
waar het centrum van de belangen is gevestigd. Een verblijfplaats is daar waar iemand voor een tijd
zijn verblijf vestigt. 444 De hoofdverblijfplaats is een feitelijke kwestie, het is ofwel de plaats waar de
leden van een huishouden dat uit meerdere personen is samengesteld, al dan niet met een
verwantschapsband, gewoonlijk leven, ofwel daar waar een alleenstaande gewoonlijk verblijft. Deze
feitelijke toestand kan met alle middelen van recht bewezen worden.445
Ten slotte dient de verhuurder uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn instemming te geven voor de
bestemming als hoofdverblijfplaats. Volgen het derde lid van artikel 1, §1 is het mogelijk dat die
bestemming in de loop van de overeenkomst wordt gegeven. Een verhuurder kan, door middel van een
contractuele afwijking die bestemming vermijden, maar slechts onder twee voorwaarden. Allereerst
moet uitdrukkelijk een ernstige reden vermeld worden in de huurovereenkomst, ten tweede moet in de
439
zie infra 88, nr. 204.
Artikel 1, §1, eerste lid Woninghuurwet.
441
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2002, 121 (hierna verkort: M.
DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur ); J. HERBOTS, Y. MERCHIERS, M. DAMBRE, E. DEGROOTE, Woninghuur
na de Wet van 13 april 1997, Brugge, Die Keure, 1997, 11-12 (hierna verkort: J. HERBOTS, et al, Woninghuur na
de Wet van 13 april 1997); A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006,
III, 1521.
442
Artikel 1, §1, eerste lid Woninghuurwet.
443
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 126; C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure,
2004, 184.
444
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 126.
445
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 129.
440
88
huurovereenkomst de hoofdverblijfplaats van de huurder vermeld worden.446 De eenvoudige
vermelding van een ander adres dat als hoofdverblijfplaats dient, is niet voldoende om aan de
toepassing van de Woninghuurwet te ontsnappen.447 Eveneens kan opgemerkt worden dat het feit dat
de partijen de bedoeling hadden een voorlopige woning te bezorgen aan de huurder, hen niet onttrekt
aan de regels met betrekking tot de woninghuur.448
b) Dwingende aard
201. De wet van 20 februari 1991 heeft door de invoering van artikel 12 aan de Woninghuurwet een
dwingend karakter verleend: “Behalve als zij er anders over beschikken, zijn de bepalingen van deze
afdeling van dwingend recht”. De wetgever wenst op die manier de privébelangen te beschermen.
Partijen kunnen contractuele afwijkingen overeenkomen, maar indien zij strijdig zijn met de
bepalingen van de wet, kan de relatieve nietigheid ingeroepen worden door de partij wiens belangen
de Woninghuurwet tracht te beschermen.449
c) Duur van de woninghuurovereenkomst
202. De bepalingen met betrekking tot de duur van de overeenkomsten beogen enerzijds de erkenning
van het recht op huisvesting te verzekeren door een minimumduur op te leggen en anderzijds het
eigendomsrecht van de verhuurder te vrijwaren. Het recht op huisvesting wordt beschermd door de
invoering van een principiële duur van negen jaar van een woninghuurovereenkomst. De verhuurder
kan dergelijke huurovereenkomsten enkel beëindigen op bepaalde tijdstippen of voor redenen die de
wetgever heeft toegestaan. Het eigendomsrecht van de verhuurder wordt beschermd door de
mogelijkheid om op welbepaalde tijdstippen een verhoging van de huurprijs door te voeren.450
Desalniettemin kunnen partijen opteren voor een huurovereenkomst van korte duur indien zij dit
wensen. Deze mogelijkheid werd ingevoerd door de Wet van 20 februari 1991. Hoewel de wetgever
de huurovereenkomst van korte duur als een uitzondering had voorzien, hebben de huurders en
verhuurders hier veelvuldig gebruik van gemaakt en werd de huurovereenkomst van korte duur eerder
regel dan uitzondering. Om hieraan te remediëren, en vooral om de misbruiken een halt toe te roepen,
heeft de wetgever in 1997 de regels met betrekking tot woninghuurovereenkomsten van korte duur
aangepast.451
203. De regels die de duur van de woninghuurovereenkomsten regelen, zijn te vinden in artikel 3 van
de Woninghuurwet. Partijen kunnen een woninghuurovereenkomst sluiten voor negen jaar452, voor een
korte duur van maximaal drie jaar453, voor een langere termijn dan negen jaar454 of voor de duur van
het leven.455 De regels met betrekking tot elk van deze woninghuurovereenkomsten worden hieronder
uitgelegd.
446
Artikel 1, §1, tweede lid Woninghuurwet.
A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1522.
448
A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1522.
449
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 105; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
31.
450
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 294.
451
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 294-295; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale
in Répertoire notarial, Bruxelles, Larcier, 1998, 88 (hierna verkort: Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale).
452
Artikel 3, §1 Woninghuurwet
453
Artikel 3, §6 Woninghuurwet
454
Artikel 3, §7 Woninghuurwet
455
Artikel 3, §8 Woninghuurwet
447
89
AFDELING I
WONINGHUUROVEREENKOMST VAN NEGEN JAAR
A. Principe
204. “ Elke huurovereenkomst bedoeld in artikel 1 wordt geacht te zijn aangegaan voor een duur van
negen jaar.”456 Deze bepaling legt een minimumduur op voor de woninghuurovereenkomsten om de
woonzekerheid van de huurder ten goede te komen. Daar elke huurovereenkomst geacht wordt te zijn
aangegaan voor een duur van negen jaar, is het in principe onmogelijk voor de partijen een
woninghuurovereenkomst te sluiten voor onbepaalde duur. Dit zal het geval zijn wanneer partijen geen
duur afspreken of wanneer de overeengekomen duur onzeker of onduidelijk is. 457 Merk op dat indien
twijfel bestaat over de bedoeling van de partijen, het beding omtrent de duur, in navolging van artikel
1162 BW, tegen de verhuurder zal worden uitgelegd aangezien hij aanzien wordt als diegene die heeft
bedongen.458 De wetgever heeft voor huurovereenkomsten van negen jaar geen geschrift vereist.
Daaruit volgt dat de principiële duur van negen jaar zowel voor schriftelijke als voor mondelinge
huurovereenkomsten geldt. Elke woninghuurovereenkomst, mondeling of schriftelijk aangegaan,
waarvan de duur meer dan drie jaar of minder dan negen jaar bedraagt, wordt automatisch omgezet in
een overeenkomst van negen jaar.459 Kortom, een mondelinge huurovereenkomst, een schriftelijke
huurovereenkomst van onbepaalde duur en een huurovereenkomst van meer dan drie jaar en minder
dan negen jaar, worden van rechtswege geacht gesloten te zijn voor een bepaalde duur van negen
jaar.460
205. Reeds werd vermeld dat de bepalingen van de Woninghuurwet van dwingende aard zijn. Door in
principe een minimumduur van negen jaar op te leggen, heeft de wetgever de huurder willen
beschermen. Daaruit volgt dat enkel de huurder het recht heeft te eisen dat de duur van negen jaar
wordt gerespecteerd. Hij kan van dit recht gebruik maken wanneer de overeenkomst gesloten is voor
een duur van meer dan drie jaar en minder dan negen jaar. De verhuurder beschikt niet over deze
bevoegdheid, daar de huurder te allen tijde de huurovereenkomst mag opzeggen mits inachtneming
van een opzegtermijn van drie maanden. Let wel, doordat deze bepaling ten voordele is van de
huurder, kan hij aan dit recht verzaken.461
206. De huurovereenkomst van negen jaar vangt aan op het ogenblik dat de huurovereenkomst in
werking treedt. Deze datum is niet noodzakelijk dezelfde als de datum van het sluiten van de
huurovereenkomst.462
207. Het is mogelijk dat partijen in de loop van een huurovereenkomst besluiten dat het verhuurde
goed bestemd wordt tot hoofdverblijfplaats van de huurder. De negenjarige termijn begint dan te lopen
vanaf de dag waarop partijen deze beslissing hebben genomen.463
456
Artikel 3, §1, eerste lid Woninghuurwet
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 302; J. HERBOTS, et al. , Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
66.
458
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 302; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 89.
459
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 304.
460
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 66-67; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 89.
461
J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 69; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 89.
462
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 303.
457
90
B. Beëindiging van de woninghuurovereenkomst
208. Behalve wat de opzegging betreft, blijven de gemeenrechtelijke regels onverkort van toepassing
op de huurovereenkomsten.
Eerst en vooral eindigt de huurovereenkomst na afloop van de negenjarige termijn. Evenwel is de
overeenkomst niet van rechtswege beëindigd, vermits de partijen ten minste zes maanden voor de
vervaldag de overeenkomst dienen op te zeggen.464.465 Verder kunnen partijen ook in onderling
akkoord een woninghuurovereenkomst beëindigen.466 Voorts is een ontbinding wegens wanprestatie
eveneens een mogelijkheid om de overeenkomst te beëindigen, dit in navolging van artikel 1741 BW,
dat een toepassing vormt van het algemeen principe neergelegd in artikel 1184 BW.467
Met betrekking tot de opzegging van woninghuurovereenkomsten gelden specifieke regels, terug te
vinden in artikel 3 van de Woninghuurwet. Deze regels zijn verschillend naargelang de verhuurder468
of de huurder469 de overeenkomst opzegt.
a) Opzegging door de verhuurder
209. De verhuurder kan op drie manieren de huurovereenkomst opzeggen: ofwel om het goed
persoonlijk te betrekken of door familieleden te laten betrekken, ofwel voor de uitvoering van werken,
ofwel zonder motivatie. Voor elke van deze opties gelden specifieke regels die de verhuurder moet
naleven.
470
1. Opzegging voor eigen gebruik of gebruik door familieleden
210. Indien de verhuurder het verhuurde goed zelf wil betrekking of wil laten betrekken door
familieleden, kan hij de huurovereenkomst opzeggen. Wat onder familieleden moet worden verstaan,
staat in de wet limitatief in artikel 3 vermeld, en meer bepaald: “zijn afstammelingen, zijn aangenomen
kinderen, zijn bloedverwanten in opgaande lijn, zijn echtgenoot, door diens afstammelinge,
bloedverwanten in opgaande lijn en aangenomen kinderen, door zijn bloedverwanten in de zijlijn en
de bloedverwanten in de zijlijn van zijn echtgenoot tot in de derde graad.” Deze opzegmogelijkheid
ten voordele van de verhuurder wordt gerechtvaardigd door de lange duur die hem dwingend opgelegd
wordt ten voordelen van de huurder.471
De partijen zijn vrij contractueel de opzegmogelijkheid van de verhuurder in te perken.472 Zij mogen
beslissen de opzegmogelijkheid met het oog op persoonlijke betrekking in de tijd te beperken, deels
463
Artikel 1, §1, derde lid Woninghuurwet.
Artikel 3, §1, tweede lid Woninghuurwet
465
zie infra 101, nr. 241.
466
Artikel 1134, tweede lid BW.
467
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 347.
468
Artikel 3, §§2-4 Woninghuurwet.
469
Artikel 3, §5 Woninghuurwet.
470
Artikel 3, §2 Woninghuurwet.
471
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 83; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 100.
472
Artikel 3, §2, vijfde lid Woninghuurwet.
464
91
weg te bedingen of zelf volledig uit te sluiten.473 Dit is ingevoerd door de wet van 13 april 1997,
bijgevolg is artikel 3 §2 van suppletieve aard.474
De verhuurder kan te allen tijde van deze mogelijkheid gebruik maken voor zover hij de wettelijk
opgelegde regels naleeft. Hij moet een opzegtermijn van zes maanden in acht nemen, hij moet de
identiteit van de persoon die het goed zal betrekken en de band van verwantschap met de verhuurder
vermelden, het goed moet binnen een jaar werkelijk betrokken worden en het moet gedurende twee
jaar werkelijk en doorlopend betrokken worden. Indien het goed niet effectief betrokken is na één jaar,
en de verhuurder geen buitengewone omstandigheden kan bewijzen, zal hij gehouden zijn een
vergoeding gelijk aan achttien maanden huur te betalen.
211. Merk op dat de wetgever de term ‘betrekken’ gebruikt, dit betekent dat het beoogde gebruik
geenszins ‘bewoning’ dient te zijn. De verhuurder, of zijn familieleden, moeten er dus niet in gaan
wonen, laat staan er hun hoofdverblijfplaats hebben. Het verhuurde goed mag gebruikt worden voor
professionele doeleinden, als tweede verblijfplaats, als vakantieverblijf, enz.475 Evenmin is vereist dat
het volledige goed in gebruik wordt genomen. Wel dat het noodzakelijk was de overeenkomst te
verbreken opdat het door de verhuurder of diens familieleden kon betrokken worden.476
212. Daar dit opzeggingsrecht te allen tijde kan plaatsvinden, vangt de opzeggingstermijn, in
navolging van artikel 3 §9, aan op “de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke
de opzegging wordt gedaan”.
2. Opzegging voor het uitvoeren van werken477
213. Artikel 3 §3 Woninghuurwet geeft aan de verhuurder de mogelijkheid de overeenkomst op te
zeggen “indien hij voornemens is het onroerend goed of een gedeelte ervan weder op te bouwen, te
verbouwen, of te renoveren”. De wetgever heeft met deze bepaling beoogt de verhuurders aan te
moedigen hun onroerend vermogen te renoveren.478 Opdat de verhuurder van deze opzegmogelijkheid
gebruik wenst te maken, moeten de werken qua aard en omvang aan bepaalde voorwaarden voldoen
en dienen de werken aangevat en beëindigd te worden binnen de wettelijk voorgeschreven termijn.479
De renovatie-, verbouwings- of herbouwingswerken moeten aan volgende voorwaarden voldoen480:
- de werken moeten uitgevoerd worden met eerbiediging van de bestemming van het goed die
voortvloeit uit de wets- en verordeningsbepalingen inzake stedenbouw,
- de werken moeten worden uitgevoerd aan de door de huurder bewoonde gedeelte van het onroerend
goed,
- de kosten van de werken moeten meer bedragen dan drie jaar huur, of twee jaar huur indien het
473
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 100-101; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het
woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1528.
474
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 315; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
84.
475
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 87; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het
woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1526.
476
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 87; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het
woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1527.
477
Artikel 3, §3 Woninghuurwet.
478
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 110.
479
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 323.
480
Artikel 3, §3, eerste lid Woninghuurwet.
92
gebouw waarin het verhuurde goed gelegen is uit verscheidene verhuurde woningen bestaat die aan
dezelfde verhuurder toebehoren,
Het weder opbouwen, het verbouwen of het renoveren van het verhuurde goed, impliceert dat het gaat
om belangrijke werken, andere dan onderhouds- en herstellingswerken die de verhuurder verplicht is
uit te voeren volgens zijn verplichtingen voortvloeiend uit de wet. Het is evenwel niet vereist dat de
werken noodzakelijk of nuttig zijn. Wel moet het werken betreffen die onmogelijk uitgevoerd kunnen
worden zolang de huurder in het verhuurde goed woont.481
214. De verhuurder kan slechts opzeggen voor de uitvoering van werken “bij het verstrijken van de
eerste en tweede driejarige periode… met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes
maanden”.Hoewel de wet het niet expliciet voorziet, is het natuurlijk ook mogelijk om de opzegging,
wegens uitvoering van werken, te geven bij het verstrijken van de negenjarige periode.482 In één geval
mag de verhuurder te allen tijde de huurovereenkomst opzeggen voor de uitvoering van werken: “de
verhuurder van verscheidene woningen in eenzelfde gebouw kan te allen tijde verscheidene
huurovereenkomsten beëindigen, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, voor
zover de huurovereenkomst niet tijdens het eerste jaar wordt opgezegd.”483
215. Deze bepaling is net zoals artikel 3 §2 van suppletieve aard. Partijen mogen conventioneel deze
opzegmogelijkheid ten voordele van de verhuurder verder beperken of zelf uitsluiten. Zo mogen
partijen bedingen dat de verhuurder slecht bij het verstrijken van de tweede driejarige termijn de
overeenkomst mag opzeggen voor de uitvoering van werken. Ze mogen strengere voorwaarden
bedingen voor het geval de verhuurder de overeenkomst wil opzeggen: een hogere kostprijs van de
werken, de verplichting een bouwvergunning voor te leggen. Partijen mogen daarentegen in geen
geval mindere strenge voorwaarden opleggen, dan degene die dwingend door de wet opgelegd zijn.484
3. Opzegging zonder motivatie485
216. Artikel 3 §4 regelt de mogelijkheid voor de verhuurder om de huurovereenkomst op te zeggen
zonder motivatie, met inachtneming van de wettelijke voorwaarden: “ Bij het verstrijken van de eerste
en de tweede driejarige periode kan de verhuurder de huurovereenkomst beëindigen met inachtneming
van een opzeggingstermijn van zes maanden, zonder motivering maar met betaling van een
vergoeding.”
217. Ook hier mogen partijen contractuele afwijkingen bedingen: zij mogen deze mogelijkheid
volledig uitsluiten, beperken in de tijd, of beperkingen opleggen betreffende de motieven.486 De door
de wet bepaalde vergoeding van “negen dan wel zes maanden huur naargelang de overeenkomst een
einde neemt bij het verstrijken van de eerste of de tweede driejarige periode” is daarentegen wel van
dwingende aard.487
481
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 323; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997
98-99; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 110.
482
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 324.
483
Artikel 3, §3, tweede lid Woninghuurwet.
484
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 336; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
97; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 109.
485
Artikel 3, §4 Woninghuurwet.
486
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 339; J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
110; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 117.
487
Artikel 3, §4, derde lid Woninghuurwet.
93
218. De vraag rijst vanaf welke datum de vergoeding wegens opzegging zonder motivatie opeisbaar is.
Een eerste strekking is van oordeel dat de vergoeding slechts opeisbaar is op het ogenblik van de
teruggave van het verhuurde goed.
Een tweede strekking meent dat de vergoeding opeisbaar is vanaf de datum van de opzegging.
Nog een andere strekking meent, mijn inziens terecht, dat het recht op de vergoeding ontstaat op het
ogenblik van de opzegging, maar de vergoeding zelf is slechts opeisbaar op het einde van de
opzegtermijn, met name wanneer de overeenkomst effectief beëindigd is.488 De wetgever heeft
namelijk de omvang van de opzegvergoeding afhankelijk gemaakt van het tijdstip van de beëindiging
van de huurovereenkomst.489
4. Opmerking: onmogelijkheid tot substitutie van het opzeggingsmotief
219. Wanneer een verhuurder de overeenkomst opzegt overeenkomstig artikel 3, moet hij duidelijk te
kennen geven op welke opzeggingsgrond hij zijn opzegging stoelt, opdat de huurder de oprechtheid,
de uitvoerbaarheid en de formele geldigheid van de opzegging zou kunnen beoordelen.490 Het
opzeggingsmotief wordt beoordeeld op het ogenblik van de opzegging, en enkel het motief ingeroepen
ten tijde van de opzegging komt in aanmerking voor die beoordeling.491 Substitutie van het
opzeggingsmotief is niet mogelijk: de verhuurder die opzegging heeft gegeven zonder motivering,
mag daarna niet een nieuwe opzegging geven voor eigen betrekking, een opzegging om zelf het goed
te betrekking mag niet vervangen worden door een opzegging zonder motivering, enz.492
220. Opgelet, er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de onmogelijkheid tot substitutie en
het feit dat binnen een bepaald opzeggingsmotief wijzigingen gebeuren. Zo mag bij een opzegging
voor eigen betrekking, een andere persoon dan diegene die opgegeven is in de opzegging, het goed
bewonen, voor zover die voldoet aan de wettelijke vereisten van verwantschap. Binnen een opzegging
wegens uitvoering van werken, mogen andere werken plaatsvinden dan diegene die gepland waren,
voor zover eveneens voldaan is aan de wettelijke vereisten.493
Laten we tevens opmerken dat een opzegging zonder motivering wél gevolgd kan worden door een
opzegging wegens eigen betrekking, daar deze opzegging te allen tijde mag gebeuren.494
b) Opzegging door de huurder
221. Ook de huurder heeft het recht de huurovereenkomst op te zeggen. In navolging van artikel 3 §5
kan de huurder de huurovereenkomst “op ieder tijdstip beëindigen met inachtneming van een
opzeggingstermijn van drie maanden”. De wetgever heeft de huurder een zekere bewegingsvrijheid
willen geven. Een huurder kan namelijk om verschillende redenen wensen om de huurovereenkomst
op te zeggen: huwelijk, echtscheiding, geboorte, eigen woning, financiële moeilijkheden, enz. 495 Om
te vermijden dat een huurder, door een contractuele afwijking in de overeenkomst, verplicht wordt zijn
huurovereenkomst uit te zitten, wanneer deze voor hem een te zware last geworden is of hem geen
488
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 339; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale,
119; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1529.
489
A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1529.
490
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 340.
491
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 119.
492
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 340.
493
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 340-341.
494
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 120.
495
J. HERBOTS,et al.,, Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 114; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 121.
94
enkel voordeel meer oplevert, heeft de wetgever ervoor geopteerd om deze bepaling een dwingende
aard te verlenen.496 Partijen kunnen dus het opzeggingsrecht van de huurder niet conventioneel
beperken.
De huurder moet een wettelijk opgelegd opzeggingstermijn van drie maanden in acht nemen die
aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens welke de opzegging wordt
gedaan.497
De huurder moet eveneens een vergoeding betalen indien hij de overeenkomst opzegt tijdens de eerste
driejarige periode: “die vergoeding is gelijk aan drie maanden, twee maanden of één maand huur
naargelang de huurovereenkomst een einde neemt gedurende het eerste, het tweede of het derde
jaar”.498 De ratio legis van deze bepaling is dat elke verandering van huurder kosten veroorzaakt voor
de verhuurder. Met name: kosten van opfrissing, publiciteitskosten, tijdverlies, risico van niet
onmiddellijke wederverhuring, enz. Om die redenen is het billijk een vergoeding toe te kennen aan de
verhuurder, aangezien deze ervan uit mocht gaan dat de kosten normaal gezien verspreid gingen
worden over een duur van negen jaar.499
Er heerst controverse in de rechtspraak over de vraag of een huurder ook een vergoeding zal moeten
betalen wanneer hij opzegt bij het verstrijken van de eerste driejarige termijn? Volgens de
bewoordingen van de wet, “tijdens de eerste driejarige periode”, dienen we aan te nemen dat dit niet
het geval is.500
222. Merk op dat de wetgever een lid heeft toegevoegd aan artikel 3 §5: “Zolang het huurcontract niet
geregistreerd is na de termijn van twee maanden bedoeld in artikel 32, 5°, van het Wetboek der
registratie-, hypotheek- en griffierechten, zijn zowel de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn
als de in het tweede lid bedoelde vergoeding niet van toepassing.” Deze wetsbepaling geldt enkel voor
schriftelijke woninghuurovereenkomsten, daar mondelinge huurovereenkomsten niet vatbaar zijn voor
registratie.501
c) Tegenopzegging door de huurder
223. De huurder kan een tegenopzegging doen: “Wanneer de verhuurder de huurovereenkomst
beëindigt overeenkomstig de §§2 tot 4, kan de huurder op zijn beurt de huurovereenkomst te allen
tijde beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.”502
224. Wat is het gevolg van dergelijke tegenopzegging indien de verhuurder zijn ingeroepen motief niet
verwezenlijkt binnen de wettelijke gestelde termijn?
Het Hof van Cassatie oordeelde dat “wanneer de huurder een einde maakt aan de huurovereenkomst
door een opzegging waarvan de termijn verstrijkt vóór het verstrijken van de termijn van de opzegging
door de verhuurder, de huurovereenkomst niet eindigt door een verkorting van de termijn van de
opzegging door de verhuurder, maar door de opzegging door de huurder”503 Het Hof is dus van
496
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 114.
Artikel 3, §9 Woninghuurwet.
498
Artikel 3, §5, tweede lid Woninghuurwet.
499
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 342; J. HERBOTS, Y. et al., Woninghuur na de Wet van 13 april
1997, 115.
500
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 342; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (19982005), RW 2005-2006, III, 1529.
501
A. VAN OEVELEN, “Wijzigingen in het (woning)huurrecht”, RW 2007-2008, 302.
502
Artikel 3, §5, vierde lid Woninghuurwet.
503
Cass. 22 juni 1998, Pas. 1998, I, 328.
497
95
oordeel dat de huurder door zijn tegenopzegging geen recht meer heeft op de vergoeding van achttien
maanden huur indien de verhuurder zijn opzeggingsmotief niet respecteert. Een deel van de rechtsleer
is het niet eens met deze stelling, en meent dat de verhuurder die voor eigen gebruik de
huurovereenkomst opzegt, alle voorwaarden moet naleven en dat een tegenopzegging door de huurder
hier geen afbreuk aan doet. Volgens hen vergeet het Hof dat het de initiële opzegging door de
verhuurder is, die de tegenopzegging van de huurder teweegbrengt.504 In 2006 heeft de Hof haar
standpunt bevestigd: “In geval de huurder na de opzegging van de verhuurder met toepassing van
artikel 3, §5, derde lid, van de Woninghuurwet de huurovereenkomst opzegt, de huurovereenkomst
niet eindigt door een verkorting van de opzeggingstermijn in de opzegging door de verhuurder, maar
door de opzegging door de huurder en dat in dit geval de verhuurder niet meer de in artikel 3, §2,
derde lid, van die wet bepaalde verplichting heeft het goed te betrekken.”505. In 2007 heeft het Hof in
diezelfde zin geoordeeld dat de huurder slechts aanspraak kan maken op de vergoeding bedoeld in
artikel 3, §2, vierde lid als het huurcontract eindigt als gevolg van een opzegging door de verhuurder.
Wanneer partijen, na opzegging door de verhuurder voor persoonlijk gebruik, in onderling akkoord is
beëindigd, heeft de huurder geen recht meer op die vergoeding.506
Diezelfde redenering, ongeacht of de huurovereenkomst uiteindelijk eindigt door een tegenopzegging
of in onderling akkoord, kan doorgetrokken worden tot de opzegging door de huurder wegens
verbouwingen. Doch niet tot de opzegging door de verhuurder zonder motivatie, daar is de verhuurder
gehouden de wettelijk bepaalde vergoeding te betalen ongeacht de wijze waarop de overeenkomst
uiteindelijk beëindigd wordt.507
225. De verhuurder kan geen aanspraak maken op de vergoeding. Indien de huurder een
tegenopzegging doet, is hij niet gehouden de vergoeding bepaald in art 3 §5 te betalen, ook niet
wanneer die tegenopzegging gebeurt in de eerste driejarige periode. Dit is logisch aangezien de
opzegging van de verhuurder de oorzaak is van de tegenopzegging, de vroegtijdige beëindiging van de
huurovereenkomst is dus niet te wijten aan de huurder, maar aan de verhuurder.508
504
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 345.
Cass. 15 september 2006, TBO 2007, 95, noot M. DAMBRE.
506
Cass. 15 november 2007, TBO 2008, 105, noot M. DAMBRE.
507
M. DAMBRE, “De gevolgen van de tegenopzegging van de huurder inzake woninghuur op de verbintenissen
van de verhuurder na een opzegging voor eigen gebruik” (noot onder Cass. 15 september 2006), TBO 2007, 98;
M. DAMBRE, “De gevolgen van de beëindiging van de woninghuur in onderling akkoord voor de verbintenissen
van de verhuurder na een opzegging om het goed zelf te betrekken” (noot onder Cass. 15 november 2007), TBO
2008, 105.
508
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 124.
505
96
AFDELING II
WONINGHUUROVEREENKOMST VAN KORTE DUUR
226. De woninghuurovereenkomst van korte duur is een type huurovereenkomsten dat geregeld is
door artikel 3 §6 Woninghuurwet. De Woninghuurovereenkomst is, de wet zegt het zelf, een afwijking
op het principe dat woninghuurovereenkomst geacht worden gesloten te zijn voor een duur van negen
jaar.
De mogelijkheid voor partijen om een woninghuurovereenkomst te sluiten voor een kortere termijn
dan negen jaar werd ingevoerd door de Wet van 20 februari 1991. Hoewel de wetgever deze
overeenkomsten als uitzondering had voorzien, hebben de huurders en verhuurders hier veelvuldig
gebruik van gemaakt, waardoor de huurovereenkomst van korte duur eerder regel dan uitzondering is
geworden. De wetgever heeft hieraan proberen remediëren, met de Wet van 13 april 1997, door dit
type overeenkomsten aan strengere regels te onderwerpen.509
227. Luidens artikel 3 §6 kan “In afwijking van § 1 kan de huurovereenkomst schriftelijk worden
gesloten voor een duur die korter is dan of gelijk aan drie jaar.”
De wet legt een maximumduur van drie jaar op, maar schrijft geen minimumduur voor. Dankzij de
regeling van artikel 3 §6 kan een verhuurder die binnen korte tijd terug in het genot van het goed wil
treden, zijn goed verhuren of kan een verhuurder die schrik heeft zich ineens voor negen jaar te
binden, een soort van overeenkomst ‘op proef’ sluiten. De huurder langs zijn kant kan om
verschillende redenen wensen om slechts een huurovereenkomst voor korte duur te sluiten:
studentenkamer, jonge gezinnen, enz.510
Huurovereenkomsten van korte duur moeten schriftelijk gesloten worden. Het geschrift is een
substantieel vormvereiste om geldig te kunnen afwijken van het principe dat
woninghuurovereenkomsten worden geacht voor een negenjarige termijn te zijn gesloten.511 Indien de
huurovereenkomst niet op geschrift werd gesteld, zal de overeenkomst geldig zijn, doch geacht
worden te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar.512
De wet legt niet op dat de korte duur waarvoor de huurovereenkomst gesloten wordt uitdrukkelijk in
de overeenkomst wordt aangeduid. Een huurovereenkomst die vermeldt dat de overeenkomst gesloten
is voor een “korte duur”, wordt geacht voor een duur van drie jaar gesloten te zijn.513 Evenwel wordt
aangenomen dat de ‘korte duur’ bepaald of minstens bepaalbaar moet zijn.514
A. Opzegging
228. Volgens het tweede lid van artikel 3 §6 is de huurovereenkomst van korte duur “niet
onderworpen aan de bepalingen van de §§ 2 tot 5“ De opzeggingsmogelijkheden van de
woninghuurovereenkomst voor negen jaar gelden niet voor de overeenkomsten van korte duur. De
509
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 294-295; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale,
88.
510
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 352.
511
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 353; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (19982005), RW 2005-2006, III, 1530.
512
zie supra 88, nr. 204.
513
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 74; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 92.
514
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 353.
97
verhuurder kan bijgevolg de huur niet beëindigen voor eigen gebruik, noch voor de uitvoering van
werken, noch zonder motief maar met schadevergoeding. De huurder beschikt niet over de
bevoegdheid de huurovereenkomst te allen tijde op te zeggen mits inachtneming van een opzegtermijn
van drie maanden.
229. De huurovereenkomst van korte duur eindigt niet van rechtswege bij het verstrijken van de
overeengekomen termijn: “Zij wordt beëindigd mits een van de partijen ten minste drie maanden voor
het verstrijken van de in de overeenkomst bepaalde duur een opzegging betekent”.515 Deze bepaling is
van dwingende aard, partijen kunnen conventioneel niet verplicht worden een langere of kortere
opzegtermijn in acht te nemen.516 Dit neemt niet weg dat partijen vrijwillig een langere opzegtermijn
in acht mogen nemen.517
230. Daar de wet geen minimumduur voorschrijft, stelt de vraag zich hoe een opzegtermijn van drie
maanden in acht kan genomen worden om een woninghuurovereenkomst van minder dan drie
maanden te beëindigen? Deze situatie wordt niet geregeld door de wet. Sommigen menen dat
dergelijke overeenkomsten door hun zeer korte duur geen betrekking kunnen hebben op de
hoofdverblijfplaats van de huurder, en aldus buiten het toepassingsgebied van de Woninghuurwet
vallen.518
Geldigheid van conventioneel bedongen opzeggingsmogelijkheid?
231. Het is in principe niet mogelijk de huurovereenkomst voortijdig op te zeggen. De vraag rijst of
partijen conventioneel opzeggingsmogelijkheden mogen bedingen in hun overeenkomst.
De meerderheidsstrekking is, mijn inziens terecht, van oordeel dat zulke opzeggingsbedingen geldig
zijn: de wet spreekt zich niet uit over deze kwestie, zodat opzeggingsbedingen zijn toegestaan, ook al
zijn dergelijke bedingen moeilijk verenigbaar met de ratio legis van de huurovereenkomst van korte
duur.519
Een andere strekking is van oordeel dat partijen niet conventioneel opzeggingsmogelijkheden mogen
bedingen. Volgens hen vloeit dit voort uit het feit dat de wetgever bij huurovereenkomsten van negen
jaar, bepaalde opzeggingsmogelijkheden heeft voorzien, terwijl dit niet het geval is voor de
huurovereenkomsten van korte duur. Daarenboven ontnemen zulke clausules de zin van
huurovereenkomsten van korte duur, daar de overeengekomen termijn op die manier niet meer
gewaarborgd zou zijn.520
Nog een andere strekking opteert eerder voor een tussenoplossing: bedingen die een
opzeggingsmogelijkheid in het leven roepen, kunnen bedongen worden ten voordele van de huurder,
maar niet ten voordele van de verhuurder.521
515
Artikel 3, §6, vierde lid Woninghuurwet.
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 96.
517
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 77.
518
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 352; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 96.
519
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 75; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 93.
520
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 356.
521
A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1531.
516
98
B. Opeenvolgende woninghuurovereenkomsten
a) Huurovereenkomst van korte duur volgend op een huurovereenkomst voor de
duur van negen jaar
232. De mogelijkheid om een huurovereenkomst van korte duur te sluiten is niet beperkt tot de ‘eerste’
huurovereenkomst. Ook na afloop van een huurovereenkomst van negen jaar, kunnen partijen ervoor
opteren een huurovereenkomst van korte duur te sluiten. Vereist is wel dat de huurovereenkomst van
negen jaar beëindigd is door een opzegging ten minste zes maanden vóór afloop van de termijn.522
Indien de partijen niet tijdig hun huurovereenkomst van negen jaar hebben opgezegd wordt de
huurovereenkomst van rechtswege verlengd met drie jaar523, zonder dat die drie jaar kan aanzien
worden als een huurovereenkomst van korte duur.
233. Kunnen partijen eveneens een huurovereenkomst van korte duur sluiten na vervroegde opzegging
van een huurovereenkomst van negen jaar? Dit is mogelijk doch enkel wanneer de huurovereenkomst
voor negen jaar vroegtijdig opgezegd werd zonder motief. Wanneer de vervroegde opzegging
plaatsvond om redenen van eigen gebruik of uitvoering van werken, dient het antwoord meer
genuanceerd te worden. In voorkomend geval zal de huurder door het sluiten van een
huurovereenkomst van korte duur, aanspraak kunnen maken op de wettelijk voorziene vergoedingen
wegens het niet naleven van het opzeggingsmotief.524
b) Huurovereenkomst van negen jaar volgend op een huurovereenkomst van
korte duur
234. Wanneer een huurovereenkomst beëindigd wordt door een opzegging ten minste drie maanden
vóór afloop van de bedongen termijn, kunnen partijen een nieuwe negenjarige huurovereenkomst
sluiten. De wet heeft als doel de opeenvolging van huurovereenkomsten van korte duur te vermijden.
Maar ondanks de termen “zelf in de veronderstelling dat een nieuwe huurovereenkomst wordt
gesloten”, kan de mogelijkheid om een negenjarige huurovereenkomst te sluiten na een
huurovereenkomst van korte duur, aanvaard blijven. De aanvangsdatum van de nieuwe
huurovereenkomst is de datum van het sluiten van die overeenkomst, niet de datum waarop de
huurovereenkomst van korte duur werd gesloten.525
522
Artikel 3, §1, tweede lid Woninghuurwet; M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 360; Y. MERCHIERS, Les
baux. Le bail de résidence principale, 92.
523
Artikel 3, §1, derde lid Woninghuurwet.
524
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 360; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 92.
525
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 360.
99
AFDELING III
WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR MEER DAN NEGEN JAAR
235. De wet geeft aan partijen de mogelijkheid om een huurovereenkomst voor meer dan negen jaar
aan te gaan: “In afwijking van § 1 kan de huurovereenkomst tevens bij geschrift worden gesloten voor
een termijn die een duur van negen jaar te boven gaat.”526 Met deze bepaling heeft de wetgever
zoveel mogelijk rekening trachten te houden met de wil van de partijen.527
Hoewel de wetgever vaak in driejarige termijnen redeneert, hoeft de termijn van een
huurovereenkomst van meer dan negen jaar geen veelvoud van drie te vormen.528
De wet vereist dat huurovereenkomsten van meer dan negen jaar schriftelijk worden aangegaan529, bij
gebreke aan een geschrift wordt geacht dat de huurovereenkomst voor een duur van negen jaar werd
gesloten.530
Artikel 3 §7 regelt de wijzen waarop de huurovereenkomst voor meer dan negen jaar een einde neemt:
Die huurovereenkomst loopt ten einde bij het verstrijken van de overeengekomen termijn mits een van
de partijen ten minste zes maanden voor de vervaldag een opzegging betekent.531
236. Ofschoon de wet geen specifieke opzeggingsmogelijkheden regelt voor huurovereenkomsten van
meer dan negen jaar, wordt aangenomen dat de opzeggingsmogelijkheden voor negenjarige
huurovereenkomsten toegepast mogen worden. Dit wordt afgeleid uit het feit dat de wetgever in artikel
3 §6 uitdrukkelijk de opzeggingsmogelijkheden van de negenjarige huurovereenkomsten uitgesloten
heeft, en dit niet gedaan heeft in artikel 3 §7.532 Huurder kan bijgevolg de huurovereenkomst te allen
tijde opzeggen mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De verhuurder kan de
huurovereenkomst te allen tijde opzeggen voor eigen gebruik, bij het verstrijken van de eerste en
tweede driejarige periode voor de uitvoering van werken, of zonder motivering mits betaling van een
vergoeding.533
526
Artikel 3, §7, eerste lid Woninghuurwet.
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 71; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 90.
528
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 361; J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
71; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 91.
529
Artikel 3, §7, eerste lid Woninghuurwet.
530
Artikel 3, §1, eerste lid Woninghuurwet.
531
Artikel 3, §7, tweede lid Woninghuurwet.
532
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 362.
533
Artikel 3, §§2-5 Woninghuurwet.
527
100
AFDELING IV
WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR DE DUUR VAN HET LEVEN
237. De wet van 13 april 1997 heeft voor partijen de mogelijkheid ingevoerd om een
huurovereenkomst voor de duur van het leven te sluiten: “In afwijking van § 1 kan de huurder een
schriftelijke huurovereenkomst sluiten voor het leven. Die huurovereenkomst eindigt van rechtswege
bij het overlijden van de huurder. Die huurovereenkomst is niet onderworpen aan de bepalingen van
de §§ 2 tot 4, tenzij partijen anders overeenkomen.”534
De ratio legis van deze bepaling is de volgende: Vaak wil de eigenaar van een onroerend goed aan
diegene die samen met hem onder één dak leven, de zekerheid bieden dat zij in het goed kunnen
blijven wonen, zelfs al is hij overleden.535
238. Om een levenslange huurovereenkomst te sluiten is een geschrift vereist, bij gebrek aan geschrift
blijft de huur geldig, maar wordt zij geacht aangegaan te zijn voor de duur van negen jaar.536 Tussen
partijen volstaat een onderhands geschrift, maar opdat de huurovereenkomst tegenstelbaar aan derden
zou zijn, dienen de partijen hun overeenkomst over te schrijven in de registers van het
hypotheekkantoor en daarvoor is een authentieke akte nodig.537
Daar de levenslange huurovereenkomst van rechtswege eindigt bij het overlijden van de huurder, heeft
deze overeenkomst, in tegenstelling tot andere woninghuurovereenkomsten, een intuitu personae
karakter. Het is mogelijk dergelijke huurovereenkomsten te sluiten met meer dan één persoon, de
levenslange huur wordt dan beëindigd door het overlijden van de langstlevende huurder.538
Het feit dat de overeenkomst een einde neemt bij het overlijden van de huurder, stelt wel een praktisch
probleem: het einde van de huurovereenkomst brengt met zich mee dat de huurder het goed moet
teruggeven. De huurder, in dit geval zijn rechtsverkrijgenden, moet het goed teruggeven ten laatste op
het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst. In het geval van een levenslange
huurovereenkomst betekent dit dat de teruggave dient te gebeuren op de dag van het overlijden van de
huurder. Dit is weinig realistisch.539
239. De wet stelt dat levenslange huurovereenkomsten niet door de verhuurder kunnen beëindigd
worden volgens de wettelijke opzegmogelijkheden voorzien voor de negenjarige huurovereenkomsten.
Maar partijen mogen hiervan afwijken. Dit is dus net de tegenovergestelde regeling dan die voor
negenjarige huurovereenkomst: daar maken de wettelijke opzeggingsmogelijkheden van rechtswege
deel uit van de overeenkomst, met de mogelijkheid voor partijen hiervan contractueel af te wijken.540
Bij levenslange huurovereenkomsten mogen partijen dus gerust bedingen dat de verhuurder wel over
534
Artikel 3, §8 Woninghuurwet.
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 79; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 97.
536
Artikel 3, §1, eerste lid Woninghuurwet.
537
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 367; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
79; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 97; A. VAN OEVELEN, “Wijzigingen in het
huurrecht (Wet van 13 april 1997)”, RW 1997-1998, 739.
538
J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 81; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 98.
539
J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997 , 80; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 97.
540
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 369.
535
101
één, meerdere of alle opzeggingsmogelijkheden beschikt.541 De huurder daarentegen behoudt het recht
de huurovereenkomst te allen tijde te beëindigen volgens artikel 3 §5, vermits dit niet door de wet
wordt uitgesloten.542
Van bepaalde of van onbepaalde duur?
240. De meerderheidsopvatting in de rechtsleer neemt aan dat huurovereenkomsten voor het leven van
bepaalde duur zijn, en niet van onbepaalde duur. Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 29 mei
1998 de controverse over de vraag of een levenslange huurovereenkomst moet beschouwd worden als
een overeenkomst van bepaalde, dan wel van onbepaalde duur, beslecht. 543 Het Hof sluit zich aan bij
de meerderheidsstrekking. De feiten van het arrest luidden als volgt: de huurovereenkomst werd
omschreven als 'een voor de duur van het leven gesloten overeenkomst' die van rechtswege een einde
zal nemen wanneer de langstlevende huurder overlijdt. In de overeenkomst werd eveneens bedongen
dat de huurders de overeenkomst konden opzeggen op elke verjaardag, met inachtneming van een
opzeggingstermijn van zes maanden.
Het Hof oordeelde als volgt: “Overwegende dat de rechtbank in hoger beroep, door te beslissen dat de
litigieuze huurovereenkomst, die van rechtswege eindigt uiterlijk bij het overlijden van de
langstlevende huurder, een voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst is, op grond dat de huurders
het recht hadden ze op iedere verjaardag te ontbinden, haar beslissing niet naar recht verantwoordt”.
Hieruit volgt dat het Hof heeft bevestigd dat de levenslange huur geen huurovereenkomst van
onbepaalde duur, maar van bepaalde duur is, namelijk het leven van de huurder, ook al de einddatum
alleatoir.544
541
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 79; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 97.
542
Artikel 3, §8 Woninghuurwet.
543
Cass. 29 mei 1998, TBBR 2000, 95, noot Y. MERCHIERS.
544
P. DE SMET,, « De huur voor het leven is van welbepaalde duur, maar de overgang van het een naar het
andere blijft onzeker », AJT 1999-2000, 743; Y. MERCHIERS, “Levenslange huur: huur van bepaalde of van
onbepaalde duur?”, TBBR 2000, 97.
102
AFDELING V
VOORTZETTING VAN DE WONINGHUUROVEREENKOMST
A. Wettelijke verlenging
a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar
241. De Woninghuurwet stelt dat een huurovereenkomst van negen jaar slechts eindigt na het
verstrijken van de periode van negen jaar indien de partijen ten minste zes maanden op voorhand de
overeenkomst opzeggen.545
Wat gebeurt er indien partijen niet tijdig hun opzegging geven?
De wet heeft in dit geval een wettelijke verlenging voorgeschreven: “Indien binnen deze termijn geen
opzegging wordt betekend, wordt de huurovereenkomst telkens onder dezelfde voorwaarden voor een
duur van drie jaar verlengd”.546
242. De wet spreekt bewust van een ‘verlenging’ en niet van een ‘vernieuwing’: op die manier biedt
de wet een antwoord op de vraag of de –verlengde- huurovereenkomst voor drie jaar al dan niet als
een nieuwe huurovereenkomst moet worden beschouwd.547
Dit brengt belangrijke gevolgen met zich mee:
- de voorwaarden van de huurovereenkomst blijven, behalve de duur, onverminderd van kracht;
- de huurder mag te allen tijde de huurovereenkomst opzeggen mits inachtneming van een
opzegtermijn van drie maanden;548
- de verhuurder mag te allen tijde een einde stellen aan de huurovereenkomst voor eigen gebruik;549
- de verhuurder mag daarentegen de huurovereenkomst niet opzeggen voor de uitvoering van werken
of zonder motivatie, deze mogelijkheid is enkel voorzien op het einde van een driejarige periode.550
243. Indien partijen een tweede verlenging voor drie jaar willen vermijden, moeten zij ten minste zes
maanden vóór het verstrijken van de driejarige periode hun opzegging geven. De huurder zal evenwel
slechts een opzegtermijn van drie maanden in acht moeten nemen en, aangezien de huurovereenkomst
zich in de vierde driejarige periode bevindt, zal hij geen vergoeding verschuldigd zijn.551
244. Wat gebeurt er indien de huurder het goed, ondanks een regelmatige opzegging, na verstrijken
van de negenjarige termijn blijft betrekken?
Sommigen menen dat deze situatie niet geregeld is door de Woninghuurwet, daar deze enkel
toepassing vindt wanneer geen opzegging werd gegeven. Volgens hen is artikel 1738 BW van
toepassing, dat stelt dat er wederinhuring geschiedt tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur
betreft, waardoor de huurovereenkomst verlengd is voor een duur van negen jaar.552
545
Artikel 3, §1, tweede lid Woninghuurwet.
Artikel 3, §1, derde lid Woninghuurwet.
547
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 349.
548
Artikel 3, §5, eerste lid Woninghuurwet.
549
Artikel 3, §2 Woninghuurwet.
550
Artikel 3, §§ 3-4 Woninghuurwet.
551
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 350; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale,
130.
552
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 351.
546
103
Anderen zijn van mening dat artikel 3 §1 onverminderd toepassing vindt.553
Mijn inziens dient de tweede opvatting gevolgd te worden: de partijen leggen de opzegging naast zich
neer, en doen alsof de opzegging niet plaatsvond. Dit kan gelijkgeschakeld worden met de situatie
waar geen opzegging werd gegeven.
245. Met betrekking tot huurovereenkomst van meer dan negen jaar, geldt dezelfde wettelijke
verlenging als die voor negenjarige huurovereenkomsten.554
b) Huurovereenkomst van korte duur
246. Een woninghuurovereenkomst van korte duur eindigt niet automatisch: “Zij wordt beëindigd mits
één van de partijen ten minste drie maanden vóór het verstrijken van de in de overeenkomst bepaalde
duur een opzegging betekent.”555
247. Bij gebrek aan een geldige opzegging wordt de huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor
een duur van negen jaar: “Niettegenstaande enig andersluidend beding of andersluidende
overeenkomst, wordt bij ontstentenis van een tijdig berekende opzegging of indien de huurder het goed
blijft bewonen zonder verzet van de verhuurder, zelfs in de veronderstelling dat een nieuwe
huurovereenkomst wordt gesloten tussen dezelfde partijen, de huurovereenkomst geacht te zijn
aangegaan voor een duur van negen jaar te rekenen van de datum waarop de aanvankelijke
huurovereenkomst van korte duur in werking is getreden en is zij derhalve onderworpen aan de §§ 1
tot 5. In dat geval blijven de huurprijs en de andere voorwaarden dezelfde als die welke bepaald
waren in de aanvankelijk gesloten huurovereenkomst van korte duur, zulks onverminderd de
toepassing van de artikelen 6 en 7.”556
De wetgever heeft hier, in tegenstelling tot de huurovereenkomst van negen jaar of meer, wel de
situatie geregeld waar de huurder het goed blijft betrekken na afloop van de termijn, zelf als een
opzegging werd gegeven. 557 De overeenkomst wordt beschouwd als een huurovereenkomst van negen
jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de huurovereenkomst van korte duur. Het tijdstip van
omzetting is van belang: vanaf die datum zijn alle regels met betrekking tot de negenjarige
huurovereenkomsten van toepassing. Sommigen menen, terecht, dat de omzetting gebeurt op de eerste
dag van de derde maand vóór het einde van de huurovereenkomst van korte duur, daar de partijen
vanaf die datum onmogelijk nog een tijdige opzegging kunnen geven.558 Partijen kunnen zich dus,
vanaf de eerste dag van de derde maand vóór het einde van de huurovereenkomst, beroepen op de
opzeggingsmogelijkheden voor negenjarige huurovereenkomsten. De huurder kan de overeenkomst te
allen tijde opzeggen, mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, maar indien hij dit
doet alvorens in principe de eerste driejarige periode verstreken is, kan de verhuurder aanspraak
maken op de vergoeding bepaald in artikel 3 §5, tweede lid. De verhuurder daarentegen zal te allen
tijde de huurovereenkomst mogen beëindigen mits inachtneming van een opzegtermijn van zes
maanden. En hij kan de overeenkomst opzeggen voor de uitvoering van werken of zonder motivering,
maar met vergoeding, bij het verstrijken van de driejarige periode.559
553
Merchiers volgens M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 351.
Artikel 3, §7, derde lid Woninghuurwet.
555
Artikel 3, §6, vierde lid Woninghuurwet.
556
Artikel 3, §6, vijfde lid Woninghuurwet.
557
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 355.
558
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 354.
559
Artikel 3, §§ 2-4 Woninghuurwet.
554
104
B. Conventionele verlenging of vernieuwing
a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar
248. Niets belet de partijen om conventioneel overeen te komen de huurovereenkomst te verlengen na
het verstrijken van de negenjarige periode. In voorkomend geval bevestigt dergelijk beding de
wettelijk geregelde verlenging.560
Uiteraard mogen partijen besluiten na afloop van hun overeenkomst een nieuwe overeenkomst te
sluiten. Deze mogelijkheid kan enkel plaatsvinden wanneer partijen eerst geldig een einde hebben
gesteld aan hun vorige huurovereenkomst,561 bij gebrek aan opzegging bevinden we ons terug in een
wettelijke verlenging voor drie jaar geregeld door het derde lid van artikel 3 §1. Alle wettelijke
bepaling van artikel 3 §§ 1-5 zijn van toepassing op de nieuwe huurovereenkomst, zonder uit het oog
te verliezen dat we terug beginnen met een eerste driejarige periode.
249. Dezelfde regels zijn van toepassing met betrekking tot huurovereenkomsten voor meer dan negen
jaar.
b) Huurovereenkomst van korte duur
250. Partijen kunnen geldig overeenkomen hun huurovereenkomst van korte duur te verlengen, maar
zullen de voorwaarden van het derde lid van artikel 3 §6 desalniettemin moeten naleven:
- de huurovereenkomst kan slechts éénmaal verlengd worden;
- de contractuele verlenging moet schriftelijk aangegaan zijn;
- onder dezelfde voorwaarden als de beëindigde huurovereenkomst;
- de maximale duur mag niet meer zijn dan drie jaar, daaruit volgt dat een huurovereenkomst van korte
duur aangegaan voor een periode van drie jaar, niet verlengd zal kunnen worden.
Indien niet voldaan is aan één van deze voorwaarden, zal de huurovereenkomst overeenkomstig het
vierde lid van artikel 3 §6 geacht gesloten te zijn voor een duur van negen jaar.562
251. Is het voldoende dat de huurovereenkomst een beding van stilzwijgende verlenging bevat?
Sommigen oordelen dat een beding van stilzwijgende verlenging inderdaad geldig is: er is geen nieuw
geschrift vereist. Anderen menen, mijn inziens terecht, dat dergelijke bedingen ongeldig zijn, en dat er
wel een nieuw geschrift vereist is voor de vernieuwing: dit strookt het best met de bedoeling van de
wetgever.563
Een conventionele hernieuwing, met andere voorwaarden, is niet mogelijk. Indien dit toch gebeurt, zal
de huurder de dwingende aard van de wetsbepalingen kunnen inroepen.564 Natuurlijk kunnen partijen
wel geldig overeenkomen om na afloop van hun huurovereenkomst van korte duur, een nieuwe
huurovereenkomst te sluiten voor negen jaar.565
560
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 126; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 130.
561
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 131.
562
Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 132.
563
A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1531.
564
J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 127; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de
résidence principale, 132.
565
zie supra 97, nr. 345.
105
C. Verlenging wegens buitengewone omstandigheden
252. Artikel 11 van de Woninghuurwet verleent aan de huurder de mogelijkheid om voor
buitengewone omstandigheden een verlenging te bekomen: “Wanneer een huurovereenkomst vervalt
of eindigt ten gevolge van een opzegging, kan de huurder, die het bewijs levert van buitengewone
omstandigheden, om een verlenging verzoeken.”566
De wet gebruikt de term ‘verval’, maar sinds de wetswijziging van 1997 is voor elke
huurovereenkomst een opzegging vereist. Verval is enkel nog mogelijk bij afloop van een verlenging
wegens buitengewone omstandigheden, want dan is geen opzegging meer vereist opdat de
overeenkomst een einde neemt.567
De wet maakt geen onderscheid naargelang de opzegging uitgaat van de verhuurder, dan wel van de
huurder. De huurder zal dus ook van deze verlenging kunnen genieten als hij de overeenkomst had
opgezegd.568
253. Er zijn wettelijke vereisten die, op straffe van nietigheid, nageleefd moeten worden om de
verlenging te kunnen bekomen: de aanvraag moet ten minste één maand voor de vervaldag van de
huur gevraagd worden aan de huurder en de aanvraag moet geschieden bij een ter post aangetekende
brief. 569
254. De verlenging kan zowel minnelijk als gerechtelijk tot stand komen. Indien partijen tot een
akkoord komen, zijn zij vrij de modaliteiten van de verlenging vast te leggen, de verhuurder mag zelf,
na twee verlengingen wegens buitengewone omstandigheden, een bijkomende verlenging toestaan.570
Indien partijen niet tot een akkoord kunnen komen, kan de rechter tussenkomen: “bij gebrek aan
overeenstemming tussen de partijen kan de rechter, rekening houdend met de belangen van de twee
partijen, ondermeer met de eventuele hoge leeftijd van een van de partijen, de verlenging toestaan”.571
255. Een verlenging wegens buitengewone omstandigheden kan slechts eenmaal vernieuwd worden.572
Ook hier kan de rechter tussenkomen indien partijen geen overeenstemming vinden: Bij gebrek aan
overeenstemming tussen de partijen kan de rechter deze verlenging toestaan eveneens onder dezelfde
voorwaarden.”573 De woorden ‘onder dezelfde voorwaarden’ kan tot interpretatieproblemen leiden:
worden hiermee de ingeroepen buitengewone omstandigheden bedoeld, wijst dit op de te volgen
procedure of is dit een aanduiding van de modaliteiten waaronder de verlenging kan worden
toegestaan? Het antwoord op deze vraag is van belang om te weten of maximaal één verlenging
mogelijk is, dan wel of bijkomende verlengingen mogelijk zijn bij verschillende buitengewone
omstandigheden. Enerzijds kunnen nieuwe buitengewone omstandigheden geen aanleiding geven tot
een derde verlengingsaanvraag, anderzijds is de hernieuwing van de verlenging mogelijk op grond van
566
Artikel 11, eerste lid Woninghuurwet.
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 381; J. HERBOTS, et al. , Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
135.
568
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 383.
569
Artikel 11, tweede lid Woninghuurwet.
570
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 386; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
137; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 134.
571
Artikel 11, derde lid Woninghuurwet.
572
Artikel 11, vierde lid Woninghuurwet.
573
Artikel 11, vijfde lid Woninghuurwet.
567
106
andere buitengewone omstandigheden. De bewoordingen van de wet duiden zodoende op de te volgen
procedure.574
256. Het begrip buitengewone omstandigheden veronderstelt dat de huurder te maken heeft met
bepaalde, onafhankelijk van zijn wil, toestanden die zich kunnen voordoen en niet als misbruik
beschouwd kunnen worden. De omstandigheden moeten persoonlijk zijn aan de huurder en moeten
hun oorsprong vinden in de moeilijke situatie waarin de huurder zich bevindt.575
Volgende voorbeelden kunnen illustreren wat in aanmerking kan komen als buitengewone
omstandigheden:576
- hoge leeftijd van de huurder (dit wordt expliciet vermeld in de wet),
- zware heelkundige ingreep,
- onbeschikbaarheid van de aangekochte woning,
- zwangerschap met noodzaak te rusten,
- de uitoefening van een politiek mandaat,
- enz.
Wat niet in aanmerking kan komen als buitengewone omstandigheden:577
- bouw van een woning terwijl het werk op het ogenblik van de opzegging nog niet is aangevat,
- blijvende invaliditeit,
- het ontvangen van een bestaansminimum en de indiening van een aanvraag voor een sociale woning,
- een geplande reis naar Amerika om er naar immigratiemogelijkheden te informeren,
- enz.
574
M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 399; J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997,
146.
575
C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 197.
576
Voorbeelden ontleend aan: M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur , 390; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na
de Wet van 13 april 1997, 141.
577
Voorbeelden ontleend aan: M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 391; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na
de Wet van 13 april 1997 , 141-142.
107
AFDELING VI
TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT
257. 1) In het gemeen recht eindigen overeenkomsten van bepaalde duur van rechtswege bij afloop
van de termijn. De wetgever heeft met betrekking tot woninghuurovereenkomsten, aan beide partijen
de verplichting opgelegd de huurovereenkomst op te zeggen indien zij willen dat de
huurovereenkomst effectief een einde neemt na afloop van de bedongen termijn.
2) In het gemeen recht kunnen overeenkomsten van bepaalde duur in principe niet eindigen door
opzegging. Bovendien heerst bij de opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur controverse
over de vraag of er al dan niet een opzegtermijn in acht moet genomen worden. De Woninghuurwet
heeft wettelijke opzeggingsmogelijkheden voorgeschreven, met in acht te nemen opzegtermijnen,
naargelang de duur van de overeenkomst en desgevallend het opzeggingsmotief.
3) Met betrekking tot de conventionele verlengingen van woninghuurovereenkomsten, zijn de partijen
beperkt in hun mogelijkheden, vooral bij huurovereenkomsten van korte duur. In het gemeen recht zijn
partijen vrij contractueel hun verlengingen vast te leggen.
4) De Woninghuurwet geeft aan de huurder de mogelijkheid een verlenging aan te vragen wegens
buitengewone omstandigheden, in tegenstelling tot het gemeen recht waar geen spoor is van dergelijke
mogelijkheid. Het dient gezegd dat de verlenging wegens buitengewone omstandigheden gekoppeld is
aan de specifieke aard van de woninghuurovereenkomsten.
5) Partijen kunnen in het gemeen recht steeds vernieuwingsbedingen in hun overeenkomst van
bepaalde duur incorporeren. Voor woninghuurovereenkomsten daarentegen is dit niet altijd mogelijk,
namelijk bij huurovereenkomsten van korte duur.
108
BESLUIT
258. In het gemeen verbintenissenrecht zijn de overeenkomsten onderverdeeld in overeenkomsten van
bepaalde en onbepaalde duur. Overeenkomsten van bepaalde tijd worden gekenmerkt door een
uitdovende tijdsbepaling. De overeenkomst van bepaalde duur neemt van rechtswege een eind bij het
verstrijken van de termijn. Overeenkomsten van onbepaalde tijd kunnen te allen tijde opgezegd
worden door beide partijen, met als enige vereiste dat de wil om de overeenkomst op te zeggen
uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ter kennis van de tegenpartij moet worden begracht. Over de
geldigheid van opzegbedingen in overeenkomsten van bepaalde duur heerst controverse. De
meerderheidsstrekking is van mening dat opzegbedingen in overeenkomsten van bepaalde duur
mogelijk zijn. Een minderheidsstrekking is van oordeel dat de aanwezigheid van een opzegbeding de
overeenkomst van bepaalde duur omzet in een overeenkomst van onbepaalde duur. Mijn inziens dient
de meerderheidsstrekking, die stelt dat zulke bedingen gerechtvaardigd zijn op grond van de
persoonlijke vrijheid, bijval te vinden.
Partijen mogen de overeenkomst van bepaalde duur voortzetten indien zij dit wensen, doch zonder
zich op een subjectief recht op hernieuwing of verlenging te kunnen beroepen. Zij kunnen zich in
verschillende situaties bevinden: ofwel zetten ze de overeenkomst voort zonder dat daar enig beding
over te vinden is, ofwel maken de partijen in de loop van hun overeenkomst afspraken met betrekking
tot de voortzetting van hun overeenkomst, ofwel hebben de partijen bij de contractsluiting een beding
van stilzwijgende voortzetting geïncorporeerd. In een beding van stilzwijgende voortzetting zullen de
contractanten uitdrukkelijk de duur moeten bepalen indien zij wensen dat de overeenkomst van
bepaalde duur blijft. Wat de rechtsleer en rechtspraak vooral bezighoudt, is de vraag of een
stilzwijgend voortzettingsbeding waarvan het aantal mogelijke verlengingen of vernieuwingen niet
vaststaat de overeenkomst van onbepaalde duur maakt of niet. De eerste opvatting meent dat de
overeenkomst enkel haar karakter van bepaalde duur behoudt indien het aantal mogelijke
vernieuwingen beperkt is, terwijl de andere strekking van oordeel is dat het al dan niet beperken van
het aantal vernieuwingen geen impact heeft op het bepaald karakter van de overeenkomst. Mijn
inziens dient de eerste opvatting gevolgd te worden. Natuurlijk weten de partijen dat elke vernieuwing
of verlenging slechts geldt voor een vooraf bepaalde periode, maar dit neemt niet weg dat, wanneer het
aantal mogelijke verlengingen of vernieuwingen niet bepaald is, de partijen aanvankelijk niet kunnen
weten wanneer de overeenkomst uiteindelijk een einde zal nemen.
259. In het arbeidsrecht heeft de wetgever de eenzijdige opzegging bij overeenkomsten van
onbepaalde tijd aan voorwaarden onderworpen. Voor de opzegging is een geschrift vereist dat de
aanvang en de duur van de opzegtermijn vermeld. Omtrent de geldigheid van eenzijdige
opzeggingsbedingen in arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd heeft het Hof van Cassatie in haar
arrest van 6 december 1962 uitsluitsel gegeven: eenzijdige opzeggingsbedingen in
arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd kunnen geen uitwerking krijgen.
Betreffende de stilzwijgende voortzettingsbedingen kan opgemerkt worden dat de wet geen uitsluitsel
geeft omtrent de geldigheid. Artikel 10 WAO is van toepassing op opeenvolgende
arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd. Sommigen zijn van oordeel dat, wanneer een overeenkomst
een stilzwijgend opzeggingsbeding bevat, de verlenging of de vernieuwing geen afbreuk doet aan het
feit dat er in feite slechts één overeenkomst is. Anderen menen dat er vanaf de eerste voortzetting een
aaneenschakeling ontstaat en dat artikel 10 WAO wel toegepast moet worden. Mijn inziens heeft de
eerste strekking het bij het rechte eind, omdat artikel 10 WAO zich niet uitspreekt over de
mogelijkheid een arbeidsovereenkomst stilzwijgend voort te zetten, en daarenboven de wetgever met
109
deze bepaling enkel misbruiken heeft willen vermijden. Partijen mogen volgens mij een stilzwijgend
voortzettingsbeding incorporeren in hun overeenkomst voor zover van deze mogelijkheid geen
misbruik wordt gemaakt.
260. De wet van 27 juli 1969 heeft aan de partijen van concessieovereenkomsten van alleenverkoop
dwingende regels opgelegd, zowel voor de concessieovereenkomsten van bepaalde als van onbepaalde
duur. De opzegging van concessieovereenkomsten van onbepaalde tijd kan enkel, behalve bij grove
tekortkomingen, gegeven worden met inachtneming van een redelijke opzegtermijn of een billijke
vergoeding. Hierbij kan vermeld worden dat de billijke vergoeding geen autonome
opzeggingsmogelijkheid is, maar slecht ter vervanging dient van een niet of slecht gerespecteerde
opzegtermijn. Partijen mogen conventioneel de duur van de opzegtermijn of de opzegvergoeding
overeenkomen, maar dit ten vroegste bij de opzegging.
De dwingende regels met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde duur, liggen vervat in
artikel 3bis van de Concessiewet. Deze bepaling voorziet een wettelijke verlenging van de
concessieovereenkomsten van bepaalde tijd, ingeval niet binnen de wettelijk vastgesteld termijn een
opzegging werd gegeven. De Concessiewet stelt dat de verlenging hetzij voor onbepaalde duur geldt,
hetzij voor de duur die partijen in een stilzwijgend beding overeengekomen zijn. De wet aanvaardt dus
de geldigheid van stilzwijgende voortzettingsbedingen. Daarbij komt nog dat de wetgever het aantal
mogelijke vernieuwingen beperkt: vanaf de derde vernieuwing wordt de concessieovereenkomst
geacht te zijn aangegaan voor een onbepaalde duur. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 3bis
kunnen we aannemen dat het toch nut heeft het aantal mogelijke vernieuwingen te bepalen. Indien
volgens het beding van stilzwijgende vernieuwing de overeenkomst maximaal twee maal vernieuwd
kan worden, behoudt de overeenkomst haar karakter van bepaalde duur. Indien daarentegen het beding
aan partijen de mogelijkheid biedt de overeenkomst meer dan twee maal te vernieuwen, of het aantal
vernieuwingen niet beperkt, moet de overeenkomst beschouwd worden als een concessieovereenkomst
van onbepaalde duur.
261. De aannemingsovereenkomsten zijn doorgaans onderworpen aan de regels van het gemeen
verbintenissenrecht. Opmerkenswaardig is dat de wetgever met artikel 1794 BW aan de opdrachtgever
een eenzijdig opzeggingsrecht heeft verleend. De opdrachtgever kan evenwel enkel gebruik maken
van zijn eenzijdige opzeggingsrecht onder de verplichting de aannemer schadeloos te stellen. Dit
eenzijdig opzeggingsrecht verschilt grondig van het eenzijdig opzeggingsrecht van beide partijen bij
overeenkomsten van onbepaalde duur. Zo is het eenzijdig opzeggingsrecht van artikel 1794 BW enkel
ten voordele van de opdrachtgever en enkel mogelijk mits schadeloosstelling, maar zonder
verplichting een opzegtermijn in acht te nemen. Daarenboven kunnen partijen conventioneel dit
opzeggingsrecht beperken of zelfs uitsluiten en kan de opdrachtgever de overeenkomst slechts deels
opzeggen.
262. Volgens de Woninghuurwet kunnen woninghuurovereenkomsten gesloten worden voor een duur
van negen jaar, meer dan negen jaar, voor een korte duur van maximaal drie jaar of voor het leven. De
wetgever heeft in de Woninghuurwet de opzegging van deze verschillende huurovereenkomsten
geregeld. Zo kan de verhuurder, behalve voor de huurovereenkomsten van korte duur en voor het
leven, de huurovereenkomst te allen tijde opzeggen voor eigen gebruik of bij het verstrijken van de
eerste en tweede driejarige periode voor de uitvoering van werken of zonder motivering mits betaling
van een vergoeding. De huurder daarentegen kan te allen tijde de elke huurovereenkomst opzegging
mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, maar soms onder de verplichting een
opzegvergoeding te betalen.
110
Laten we eerst en vooral opmerken dat de wetgever een wettelijke verlening wegens buitengewone
omstandigheden in het leven heeft geroepen. Daarnaast voorziet de wet nog een aantal wettelijke
verlengingen, met name wordt een huurovereenkomst van negen jaar en van meer dan negen jaar, bij
gebrek aan opzegging wettelijk verlengd voor een termijn van drie jaar. Wanneer een
huurovereenkomst van korte duur niet tijdig opgezegd wordt, wordt de huurovereenkomst geacht te
zijn aangegaan voor een duur van negen jaar. Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van een
stilzwijgende verlenging, vermits de verlenging steeds op grond van de wet gebeurt en bijgevolg een
wettelijke verlenging is. Partijen van een huurovereenkomst van negen jaar of meer, mogen
conventioneel de verlenging of vernieuwing regelen in hun overeenkomst. Laten we toch opmerken
dat een beding van stilzwijgende verlenging eigenlijk enkel de wettelijke verlenging bevestigt en dat
een beding van stilzwijgende vernieuwing slechts mogelijk is wanneer de overeenkomst eerst geldig
beëindigd is. Partijen van een huurovereenkomst van korte duur worden beperkt in hun mogelijkheden
de voortzetting contractueel te regelen. Een verlenging is slechts mogelijk als aan de wettelijke
voorwaarden voldaan is. Een beding van stilzwijgende vernieuwing is niet mogelijk, daar de wet een
geschrift vereist.
263. Door de veelvuldige contractuele mogelijkheden waarover partijen in alle rechtstakken
beschikken, is het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur soms wazig.
Er woeden over een aantal knelpunten hevige discussies in de rechtsleer en rechtspraak, waarbij hun
standpunten soms zelf radicaal tegenover elkaar staan. We kunnen echter besluiten dat het onderscheid
tussen overeenkomsten van bepaalde en van onbepaalde duur zich voornamelijk situeert op het vlak
van de eenzijdige opzegging, en de rechtsgevolgen die eraan zijn verbonden. Doch is de wetgever met
betrekking tot bepaalde types overeenkomsten regulerend opgetreden om van het gemeenrechtelijke
verbintenissenrecht af te wijken. Soms om de belangen van één van de partijen te beschermen, soms
gewoon om een zekere stabiliteit te verlenen aan de overeenkomsten, of een nog evenwicht te creëren
in de rechtsverhoudingen tussen partijen. Zo heeft de wetgever het eenzijdig opzeggingsrecht in
sommige gevallen aan wettelijke vereisten onderworpen, heeft hij bij andere overeenkomsten een
eenzijdig opzeggingsrecht in het leven geroepen of heeft hij de verlengingen en vernieuwingen aan
banden gelegd. Duidelijkheid over het al dan niet bepaalde of onbepaalde duur van de overeenkomst
heeft de wetgever hierbij niet steeds geschept. De laatste rechtsgevende initiatieven waren eerder
behept met de bedoeling rechtszekerheid te scheppen of de belangen van contracterende partijen te
beschermen en hun (rechts)verhoudingen evenwichtiger te maken. Dit komt de ‘gewone’
rechtssubjecten ongetwijfeld ten goede, terwijl de juristen zich kunnen verheugen dat de
rechtstheoretische discussies zeker niet zijn afgelopen.
111
BIBLIOGRAFIE
BOEKEN, VERZAMELWERKEN EN REEKSEN
- BAERT, G., Aanneming van werk in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2001, 680 p.
- BRICMONT, G. EN GYSELS, R., Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962,
175 p.
- CORNELIS, L., “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS, F.
GLANSDORF, J. HERBOTS, MARCHANDISE, P., PHILIPPE, D., WALSCHOT, F., Het contract met
opeenvolgende prestaties, Brussel, Vlaamse Pleitgenootschap bij de balie te Brussel, 1991, 39-97.
- CORNELIS, L., Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 997 p.
- DAMBRE, M., HUBEAU, B., Woninghuur in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2002, 563 p.
- DE GANCK, C., De SCHRIJVER, L. en STEYAERT, J., Arbeidsovereenkomst, Brussel, Story-Scientia,
1990, 822 p.
- DELAHAYE, T., Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge: éléments
d’appréciation, Brussel, Bruylant, 1984, 303 p.
- ENGELS, C., Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004,358 p.
- GOOSSENS, W., Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, Die Keure,
2003, 1327 p.
- HERBOTS, J., MERCHIERS, Y., DAMBRE, M., DEGROOTE, E., Woninghuur na de Wet van 13 april
1997, Brugge, Die Keure, 1997, 317 p.
- JASSOGNE, C. en LECLERCQ, J.-F., « Livre II : Notions essentielles du droit de obligations
contractuelles », in JASSOGNE, C. (ed.), Traité pratique du droit commercial, t. I, Brussel, StoryScientia, 1990, 123-226.
- KOHL, B., “La prorogation et la reconduction du contrat”, in WERY, P. (ed.), La fin du contrat, Luik,
CUP, 2001, 261-312.
- MERCHIERS, Y., Les baux. Le bail de résidence principale in Répertoire notarial, Bruxelles, Larcier,
1998, 238 p.
- RAUWS, W., Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst: nietigheid,
ontbinding en overmacht”, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1987, 874 p.
- STIJNS, S., “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en
vervangingsbedingen”, in STIJNS, S. en VANDERSCHOT, K. (eds.), Contractuele clausules rond de
(niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 77-131.
- VAN GERVEN, W. en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719 p.
112
- VERMANDER,F., “Hoofdstuk 7: bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn
opzegging” in STIJNSS, S. en VANDERSCHOT, K. (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)
uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentie, 2006, 227-266.
- VEROUGSTRAETE, I., “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du
franchisage”, in GLANSDORFF, B. (ed.),. Les intermédiaires commerciaux, Brussel, Jeune Barreau,
1990, 143-187.
- WILLEMART, M., WILLEMART, S., SMITS.C. en JASSOGNE,C., Les concessions de vente en Belgique.
Eléments de droit positif, de doctrine et de jurisprudence, Waterloo, Kluwer, 2007, 310 p.
BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN
- BRICMONT, G., “Observation”, JT 1965, 282-283.
- CLAEYS, I. en PHANG, L., “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 375-465.
- DAMBRE, M., “De gevolgen van de tegenopzegging van de huurder inzake woninghuur op de
verbintenissen van de verhuurder na een opzegging voor eigen gebruik”, TBO 2007, 97-99.
- DAMBRE, M., “De gevolgen van de beëindiging van de woninghuur in onderling akkoord voor de
verbintenissen van de verhuurder na een opzegging om het goed zelf te betrekken”, 105.
- DAELE, K., “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst
inzake alleenverkoop”, TBH 2001, 458-461.
- DE BERSAQUES, A., “ L’abus de droit en matière contractuelle”, RCJB 1969, 501-533.
- DE SMET, P., « De huur voor het leven is van welbepaalde duur, maar de overgang van het een naar
het andere blijft onzeker », AJT 1999-2000, 743-744.
- DIEUX, X, “Observations sur l’article 1794 du Code civil et sur son champ d’application”, RCJB
1981, 528-546.
- KILESTE, P., “Détermination du caractère déterminé ou non de la durée d’un contrat de concession
exclusive de vente”, TBH 1990, II, 680-681.
- KILESTE, P., “Observations”, TBH 1996, 239-241.
- MAGREZ, M. en MAGREZ-SONG, G., “L’évolution du contrat de travail à durée déterminée”, RCJB
1988, 374-390.
- MERCHIERS, Y., « Levenslange huur : huur van bepaalde of van onbepaalde duur ? », TBBR 2000,
97-98.
- MERGITS, B., “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II,
2303-2314.
- RAUWS, W., “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”,
Rec. Cass. 1993, 71-74.
113
- TAQUET, M., “Observations”, JT 1960, 191-191.
- TAQUET, M. en WANTIER, C., “Observations”, JTT 1982, 349-350.
- VAN HOECKE, E., “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde
of van onbepaalde duur”, TBBR 2002, 154-161.
- VAN OEVELEN, A., “Wijzigingen in het huurrecht (Wet van 13 april 1997)”, RW 1997-1998, 729748.
- VAN OEVELEN, A., “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1521-1536.
- VAN OEVELEN, A., “Wijzigingen in het (woning)huurrecht”, RW 2007-2008, 298-306.
- VAN RANSBEECK, R., “De opzegging”, RW 1995-1996, 345-361.
- VEECKMANS, B., “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde
duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 668-672.
RECHTSPRAAK
- Luik 18 december 1950, Jur. Liège 1950-1951, 153.
- Brussel 29 april 1953, JT 1953, 398.
- Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 425.
- Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1046.
- Cass. 16 september 1969, Arr. Cass. 1970,I, 50.
- Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 530, noot M. PAPIER-JAMOULLE.
- Kh. Brussel 13 oktober 1971, BRH 1972, I, 166.
- Rb. Nijvel 11 juni 1974, RJI 1974, 201.
- Cass. 17 april 1975, Pas. 1975, I, 914.
- Cass. 31 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, 287.
- Cass. 7 december 1978, Pas. 1979, I, 407.
- Cass. 18 februari 1980, Arr. Cass. 1979-1980, I, 721.
- Gent 3 april 1980, RJI 1981, 277.
- Cass. 15 april 1982, JTT 1982, 348-349, noot M. TAQUET en C. WANTIER.
- Cass. 19 september 1983, RCJB 1986, 282, noot FAGNART.
- Bergen 16 oktober 1984, TBH 1985, noot C. PARMENTIER.
- Kh. Brussel 10 augustus 1989, TBH 1990, 708, noot P. KILESTE.
114
- Cass. 18 januari 1993, Pas. 1993, I, 52.
- Brussel 20 juni 1995, TBH 1996, 235, noot P. KILESTE.
- Cass. 29 mei 1998, TBBR 2000, 95, noot Y. MERCHIERS.
- Cass. 22 juni 1998, Pas. 1998, I, 328.
- Cass. 22 oktober 1999, TBH 2000, 181.
- Cass. 27 oktober 2000, TBH 2001, 458, noot K. DAELE.
- Cass. 10 februari 2005, JLMB 2005, 1440.
- Cass. 15 september 2006, TBO 2007, 95, noot M. DAMBRE.
- Cass. 15 november 2007, TBO 2008, 104, noot M. DAMBRE.
115
Download