Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009 Het onderscheid tussen overeenkomsten voor onbepaalde en bepaalde duur Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Anne-Aymone Minet studentennummer: 20030104 major: burgerlijk en strafrecht Promotor: Prof. Dr. Ignace Claeys Commissaris: Lisbet Phang VOORWOORD Op het einde van zijn studies dient de rechtenstudent een masterproef in te dienen, als bekrooning van zijn studies. Ik heb mogen ondervinden dat het schrijven van een masterproef heel veel inzet en motivatie vergt! Vele uren opzoekingswerk in de facultaire bibliotheek Rechtsgeleerdheid waren nodig om de relevante bronnen in rechtspraak en rechtsleer te vinden, gevolgd door de nodige tijd om die bronnen te bestuderen en kritisch te analyseren, om vervolgens de computer bij de hand te nemen en alles uit te schrijven. Juist door die vele inspanning kan ik nu, op het einde van de rit, met veel voldoening dit schrijven voorstellen. Graag wil ik mijn promotor Prof. Dr. Ignace Claeys bedanken. Vooreerst om bereid te zijn mij te begeleiden gedurende mijn masterproef, maar vooral voor de waardevolle hulp en opmerkingen die deze masterproef gemaakt hebben tot wat hij is geworden. Tevens wens ik mijn oprechte dank uit te drukken aan Gregory Uyttenhove die de (ondankbare) taak op zich nam dit volledige werk na te lezen. Uiteindelijk maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn naaste familie en vrienden te bedanken voor hun aanwezigheid, steun en luisterend oor, vooral tijdens de moeilijkere momenten. Anne-Aymone Minet Every step may be fruitful. Yet there will stretch out before you an ever-lengthening, ever-ascending, ever-improving path. You know you will never get to the end of the journey. But this, so far from discouraging, only adds to the joy and glory of the climb. Sir Winston Churchill (1874 - 1965) 2 INHOUD INLEIDING ................................................................................................................................... 9 HOOFDSTUK I HET ONDERSCHEID TUSSEN OVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE EN BEPAALDE DUUR IN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ......................................................... 10 AFDELING I VAN BEPAALDE OF VAN ONBEPAALDE DUUR? ............................................................. 11 A. De tijdsbepaling en de voorwaarde .............................................................................................. 11 a) De tijdsbepaling......................................................................................................................... 11 b) De voorwaarde .......................................................................................................................... 12 Verschil met het ontbindend beding.......................................................................................... 12 c) impact op de overeenkomst ....................................................................................................... 13 1. Modaliteiten van de verbintenis ............................................................................................ 13 2. Onderscheid tussen beide ...................................................................................................... 13 B. Overeenkomst van bepaalde duur................................................................................................. 14 Overeenkomsten van zeer lange duur............................................................................................ 15 C. Overeenkomst van onbepaalde duur............................................................................................. 15 Maximumtermijn bij overeenkomst van onbepaalde duur ............................................................ 16 AFDELING II BELANG VAN HET ONDERSCHEID: EINDE VAN DE OVEREENKOMST ......................... 17 A. Automatische uitdoving bij overeenkomst van bepaalde duur..................................................... 17 B. Eenzijdige opzegging bij overeenkomst van onbepaalde duur..................................................... 17 a) Grondslagen van het eenzijdig opzeggingsrecht ....................................................................... 17 b) Rechtsgevolgen van de opzegging ............................................................................................ 18 AFDELING III DE EENZIJDIGE OPZEGGING....................................................................................... 20 A. Opzeggingsvoorwaarden .............................................................................................................. 20 B. Opzegbedingen ............................................................................................................................. 21 a) Principiële geldigheid................................................................................................................ 21 3 b) Bij overeenkomsten van bepaalde duur .................................................................................... 22 C. Rechterlijke controle..................................................................................................................... 23 a) Rechtsmisbruik.......................................................................................................................... 24 b) Sanctiemogelijkheden ............................................................................................................... 26 D. Opzegtermijn bij overeenkomsten van onbepaalde duur.............................................................. 27 a) Discussie in de rechtsleer en rechtspraak .................................................................................. 28 b) Duur van de opzegtermijn......................................................................................................... 29 E. Opzegvergoeding .......................................................................................................................... 29 AFDELING IV VOORTZETTING VAN DE OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR ............................ 31 A. Stilzwijgende vernieuwing ........................................................................................................... 32 B. Beding van stilzwijgende voortzetting ......................................................................................... 33 C. Opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur................................................................ 34 D. Verzet tegen de voortzetting van een overeenkomst .................................................................... 35 HOOFDSTUK II ARBEIDSOVEREENKOMSTEN............................................................................ 36 AFDELING I ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN ONBEPAALDE TIJD ................................................... 37 A. Beëindiging door eenzijdige opzegging ....................................................................................... 37 Opzegtermijn ................................................................................................................................. 38 B. Maximumtermijn .......................................................................................................................... 39 AFDELING II ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN BEPAALDE TIJD ................................................... 40 A. Beëindiging................................................................................................................................... 41 Opzeggingsbedingen ..................................................................................................................... 41 B. Arbeidsovereenkomst voor de duur van het leven........................................................................ 41 C. Arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd met een proefbeding ............................................. 43 AFDELING III VOORTZETTING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST .................................................. 44 A. Stilzwijgende voortzetting............................................................................................................ 44 B. Beding van stilzwijgende voortzetting ......................................................................................... 44 4 AFDELING IV OPEENVOLGING VAN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN................................................... 47 A. Opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd...................................................... 47 B. Arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd volgend op arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd . 49 AFDELING V ONTBINDENDE VOORWAARDE .................................................................................. 51 A. Principiële geldigheid................................................................................................................... 51 B. Artikel 36 WAO: bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd .................................................. 52 AFDELING VI TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ............................................. 53 HOOFDSTUK III CONCESSIEOVEREENKOMSTEN .................................................................... 54 INLEIDING .............................................................................................................................................. 55 A. Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop. .......................................................................................... 55 a) Doel van de wet......................................................................................................................... 55 b) Toepassingsgebied .................................................................................................................... 56 c) Dwingende aard......................................................................................................................... 56 AFDELING I CONCESSIEOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR ................................................. 57 A. Eenzijdige opzegging ................................................................................................................... 57 Keuzemogelijkheid?...................................................................................................................... 58 B. De redelijke opzegtermijn............................................................................................................. 58 a) Duur van de redelijke opzegtermijn .......................................................................................... 59 1. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiegever opzegt........................................ 59 2. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiehouder opzegt...................................... 59 3. Jurisprudentiële criteria ......................................................................................................... 60 b) Beding betreffende de minimumduur van de opzegtermijn...................................................... 61 c) Verplichtingen tijdens opzegtermijn ......................................................................................... 62 C. De billijke opzegvergoeding......................................................................................................... 63 Criteria aan de hand waarvan de opzegvergoeding wordt bepaald ............................................... 63 5 a) de duur van de redelijke opzeggingstermijn.......................................................................... 63 b) criteria eigen aan de concessiegever ..................................................................................... 63 c) criteria eigen aan de concessiehouder ................................................................................... 64 D. De bijkomende vergoeding........................................................................................................... 64 AFDELING II CONCESSIEOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR ................................................. 65 A. Eerste gedragsregel van artikel 3bis: wettelijk voorziene vernieuwing ....................................... 65 B. Tweede gedragsregel: beperkt aantal vernieuwingen mogelijk.................................................... 66 Proefbeding ................................................................................................................................... 67 C. Beding van stilzwijgende vernieuwing......................................................................................... 67 D. Niet vernieuwing van de concessieovereenkomst ........................................................................ 68 E. Nieuwe concessieovereenkomst van bepaalde duur ..................................................................... 68 AFDELING III TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ............................................. 70 HOOFDSTUK IV AANNEMINGSOVEREENKOMSTEN ................................................................ 72 INLEIDING .............................................................................................................................................. 73 AFDELING I AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR ................................................. 74 A. Beëindiging op grond van artikel 1794 BW................................................................................. 74 a) verschillen tussen de artikels 1794 en 1184 BW....................................................................... 75 Zijn de artikels 1184 en 1794 BW cumulatief toepasbaar?....................................................... 75 b) toepassingsgebeid van artikel 1794 BW ................................................................................... 76 Onderaanneming ....................................................................................................................... 77 B. Eenzijdig verbrekingsrecht van de opdrachtgever........................................................................ 77 a) inhoud........................................................................................................................................ 78 b) gerechtigden .............................................................................................................................. 78 c) tijdstip........................................................................................................................................ 78 d) rechtsgevolgen .......................................................................................................................... 79 Concreet ten aanzien van de partijen......................................................................................... 79 6 C. Opzegvergoeding.......................................................................................................................... 80 a) Omschrijving............................................................................................................................. 80 b) Berekening ................................................................................................................................ 80 1. Schadeloosstelling voor “al zijn uitgaven en al zijn arbeid” (damnum emergens) ............... 81 2. Schadeloosstelling voor “alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen” (lucrum cessans) ..................................................................................................................................... 81 D. Opzeggingsbeding ........................................................................................................................ 82 a) opzegvergoeding ....................................................................................................................... 82 b) opzegbaarheid ........................................................................................................................... 83 E. Voortzetting van de overeenkomst ............................................................................................... 83 AFDELING II AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR......................................... 84 A. Eenzijdig opzeggingsrecht............................................................................................................ 84 Verschillen met artikel 1794 BW .................................................................................................. 85 AFDELING III TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ............................................. 86 HOOFDSTUK V WONINGHUUROVEREENKOMSTEN ............................................................... 87 INLEIDING .............................................................................................................................................. 88 A. De Woninghuurwet ...................................................................................................................... 88 a) Toepassingsgebied .................................................................................................................... 88 b) Dwingende aard ........................................................................................................................ 89 c) Duur van de woninghuurovereenkomst..................................................................................... 89 AFDELING I WONINGHUUROVEREENKOMST VAN NEGEN JAAR ....................................................... 90 A. Principe......................................................................................................................................... 90 B. Beëindiging van de woninghuurovereenkomst............................................................................. 91 a) Opzegging door de verhuurder.................................................................................................. 91 1. Opzegging voor eigen gebruik of gebruik door familieleden................................................ 91 2. Opzegging voor het uitvoeren van werken............................................................................ 92 7 3. Opzegging zonder motivatie.................................................................................................. 93 4. Opmerking: onmogelijkheid tot substitutie van het opzeggingsmotief................................. 94 b) Opzegging door de huurder....................................................................................................... 94 c) Tegenopzegging door de huurder.............................................................................................. 95 AFDELING II WONINGHUUROVEREENKOMST VAN KORTE DUUR .................................................. 97 A. Opzegging..................................................................................................................................... 97 Geldigheid van conventioneel bedongen opzeggingsmogelijkheid?............................................. 98 B. Opeenvolgende woninghuurovereenkomsten............................................................................... 99 a) Huurovereenkomst van korte duur volgend op een huurovereenkomst voor de duur van negen jaar ................................................................................................................................................. 99 b) Huurovereenkomst van negen jaar volgend op een huurovereenkomst van korte duur............ 99 AFDELING III WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR MEER DAN NEGEN JAAR ............................. 100 AFDELING IV WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR DE DUUR VAN HET LEVEN .......................... 101 Van bepaalde of van onbepaalde duur?........................................................................................... 102 AFDELING V VOORTZETTING VAN DE WONINGHUUROVEREENKOMST ....................................... 103 A. Wettelijke verlenging ................................................................................................................. 103 a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar........................................... 103 b) Huurovereenkomst van korte duur.......................................................................................... 104 B. Conventionele verlenging of vernieuwing.................................................................................. 105 a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar........................................... 105 b) Huurovereenkomst van korte duur.......................................................................................... 105 C. Verlenging wegens buitengewone omstandigheden................................................................... 106 AFDELING VI TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT ........................................... 108 BESLUIT ...................................................................................................................................109 BIBLIOGRAFIE ..........................................................................................................................112 8 INLEIDING In deze bijdrage wordt het onderscheid tussen overeenkomsten voor onbepaalde en bepaalde duur bestudeerd. Deze analyse wordt gemaakt aan de hand van vijf hoofdstukken: het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur in het gemeen verbintenissenrecht (Hoofdstuk I), in het arbeidsrecht (Hoofdstuk II), toegepast op concessieovereenkomsten (Hoofdstuk III), op aannemingsovereenkomsten (Hoofdstuk IV) en ten slotte worden de woninghuurovereenkomsten onder de loep genomen (Hoofdstuk V). In het eerste hoofdstuk aangaande het gemeen verbintenissenrecht worden vooreerst de principes uitgelegd aan de hand waarvan een overeenkomst gekwalificeerd wordt als zijnde een overeenkomst van bepaalde duur of onbepaalde duur. Daarna zullen we merken dat het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur zich vooral afspeelt op het vlak van de mogelijkheid de overeenkomst al dan niet eenzijdig op te zeggen. Twee clausules komen vaak voor: de eenzijdige opzeggingsbedingen en de bedingen van stilzwijgende voortzetting. Kritisch zal bestudeerd worden wat de impact is van zulke bedingen op de kwalificatie van een overeenkomst als zijnde van bepaalde, dan wel van onbepaalde duur. Daarna volgt een uiteenzetting betreffende het onderscheid tussen arbeidsovereenkomsten van bepaalde en onbepaalde tijd. De wetgever heeft een duidelijke voorkeur voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd, wat duidelijk blijkt uit de specifieke wettelijke regels die opgelegd worden in geval van voortzetting van de arbeidsovereenkomsten de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten. Met deze wetsbepalingen in het achterhoofd zal onderzocht worden of opzeggingsbedingen en bedingen van stilzwijgende voortzetting geldig tussen partijen kunnen gesloten worden. Vervolgens wordt een hoofdstuk toegewijd aan de concessieovereenkomsten. De regels van het gemeen verbintenissenrecht vinden doorgaans toepassing, maar met betrekking tot de eenzijdige beëindiging van voor onbepaalde tijd gesloten concessieovereenkomsten van alleenverkoop is de wetgever regulerend tussengekomen in 1961. Met de wet van 27 juli 1961 heeft de wetgever dwingende regels opgelegd voor de opzegging van concessieovereenkomsten van onbepaalde tijd. In 1971 heeft de wetgever bepalingen toegevoegd die betrekking hebben op voor een bepaalde tijd gesloten concessieovereenkomsten: voor deze overeenkomsten heeft de wetgever een wettelijke vernieuwing toegevoegd en het aantal mogelijke vernieuwingen beperkt. We zullen onderzoeken wat de gevolgen daarvan zijn op de bedingen van stilzwijgende voortzetting. Het volgende hoofdstuk bestrijkt de aannemingsovereenkomsten, waar onze aandacht vooral gaat naar artikel 1794 BW, dat aan de opdrachtgever van een aannemingsovereenkomst van bepaalde duur een eenzijdig opzeggingsrecht verleent. We zullen onder andere onderzoeken wat de verschillen zijn tussen het eenzijdig opzeggingsrecht van de opdrachtgever op grond van 1794 BW en het eenzijdig opzeggingsrecht voorvloeiend uit het gemeen verbintenissenrecht, voor beide partijen van een aannemingsovereenkomst van onbepaalde duur. Ten slotte zullen de woninghuurovereenkomsten geanalyseerd worden. We zullen opmerken dat het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur, niet echt van belang is. Het nut van dit hoofdstuk situeert zich op het vlak van de opzeggingsmogelijkheden voor beide partijen en de wettelijke (of conventionele) verlenging en vernieuwing van de woninghuurovereenkomst. 9 HOOFDSTUK I HET ONDERSCHEID TUSSEN OVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE EN BEPAALDE DUUR IN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT 10 AFDELING I VAN BEPAALDE OF VAN ONBEPAALDE DUUR? A. De tijdsbepaling en de voorwaarde a) De tijdsbepaling 1. Alvorens dieper in te gaan in de duur van de overeenkomst, is het uiteraard noodzakelijk de notie van “tijd” juridisch te kwalificeren. Een eerst definitie van de begrippen “termijn” of “tijdsbepaling” is terug te vinden in de artikelen 1185-1188 van het Burgerlijk Wetboek. Hierop aansluitend omschrijft de rechtsleer de tijdsbepaling gedefinieerd als een toekomstige en zekere gebeurtenis, en wordt tegenover de voorwaarde gezet die een toekomstige doch onzekere gebeurtenis is.1 Deze omschrijving werd bevestigd door het Hof van Cassatie: “…dat een schuld met tijdsbepaling en niet voorwaardelijk is, zodra over de toekomstige gebeurtenis zekerheid bestaat, zelfs indien het tijdstip van de verwezenlijking niet gekend is”.2 Een gebeurtenis is toekomstig wanneer zij zich nog niet heeft voorgedaan ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Een gebeurtenis is bovendien zeker, indien de verwezenlijking van die gebeurtenis al vanaf de aanvang van de overeenkomst vaststaand was, zonder dat daarvoor het tijdstip van de verwezenlijking moet gekend zijn.3 Het is inderdaad van geen belang dat de contracterende partijen reeds bij het sluiten van de overeenkomst precies weten wanneer de gebeurtenis zal plaatsvinden. 4 Het is daarentegen wel van belang dat beide partijen vanaf de contractsluiting weten dat de rechten en plichten die het voorwerp uitmaken van een verbintenis onder tijdsbepaling, in ieder geval uitwerking zullen hebben of zullen uitdoven.5 De beoordeling van die toekomstige en zekere gebeurtenis is een feitenkwestie en wordt beoordeeld op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst.6 Deze feitelijke omstandigheden zijn doorslaggevend, maar de feitenrechter behoudt hierbij een zekere appreciatiebevoegdheid.7 2. De toekomstige gebeurtenis, en dus de tijdsbepaling kan ofwel schorsend, ofwel uitdovend zijn. Een schorsende tijdsbepaling zorgt ervoor dat een verbintenis vóór de verwezenlijking van de gebeurtenis niet afdwingbaar is. De verbintenis onder uitdovende tijdsbepaling daarentegen is vanaf haar ontstaan afdwingbaar, maar verdwijnt van rechtswege wanneer de gebeurtenis zich verwezenlijkt. In het tweede geval gaat het dan over een verbintenis die voor een bepaalde duur is aangegaan.8 Deze uiteenzetting 1 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 427; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS, F. GLANSDORFF, J. HERBOTS, P. MARCHANDISE, D. PHILIPPE, F. WALSCHOT, Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Vlaamse Pleitgenootschap bij de balie te Brussel, 1991, 45 (hierna verkort: L. CORNELIS, “ De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”). 2 Cass. 17 april 1975, Pas. 1975, I, 914. 3 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 47. 4 W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst” (noot onder Cass. 18 januari 1993), Rec. Cass. 1993, 72 (hierna verkort: W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”). 5 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 536. 6 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 188. 7 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 47. 8 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 189-190. 11 zal zich enkel ontfermen over deze laatste categorie, met name de uitdovende (ontbindende) tijdsbepaling. b) De voorwaarde 3. Een omschrijving van wat de wetgever verstaat onder het begrip “voorwaarde” is terug te vinden in de artikelen 1168 tot 1184 BW, waarbij de voorwaarde zowal schorsend als ontbindend zijn. Het essentiële kenmerk van een voorwaarde is namelijk, in tegenstelling tot de tijdsbepaling, de onzekerheid van de gebeurtenis. Deze onzekerheid mag hierbij niet enkel van de wil van de partijen afhangen, maar moet ook naar meer algemene beoordeling vaststaat.9 Een verbintenis aangegaan onder opschortende voorwaarde, wordt afdwingbaar vanaf de verwezenlijking van de toekomstige en onzekere gebeurtenis. Een voorwaarde zal uitdovend of ontbindend zijn wanneer de verbintenis vanaf haar ontstaan afdwingbaar is en bij de verwezenlijking van de gebeurtenis tenietgaat. 10 Zoals voor de tijdsbepaling zal ook hier enkel de ontbindende of uitdovende voorwaarde van belang zijn. Het Burgerlijk Wetboek definieert een ontbindende voorwaarde als volgt: “Een ontbindende voorwaarde is die welke, bij haar vervulling, de verbintenis tenietdoet, en de zaken herstelt in dezelfde toestand alsof er geen verbintenis had bestaan.”11 Door de vervulling van de voorwaarde worden alle handelingen die tot dan verricht werden ongedaan gemaakt.12 De klassieke rechtsleer verduidelijkt de ontbindende voorwaarde als een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de partijen het tenietgaan van een verbintenis doen afhangen.13 Verschil met het ontbindend beding 4. De ontbindende voorwaarde (artikel 1183 BW) mag niet verward worden met het ontbindend beding (artikel 1184 BW). Volgens artikel 1184 BW bevatten wederkerige overeenkomsten steeds impliciet een stilzwijgend ontbindend beding, dat uitvoering zal krijgen wanneer een van de partijen haar verbintenis niet nakomt.14 Dit beding zal uitwerking hebben wanneer de partijen hebben nagelaten een uitdrukkelijk ontbindend beding te voorzien voor elkaars gebeurlijke wanprestatie.15 Artikel 1184 BW is echter niet van openbare orde, zodat partijen vrij zijn in hun overeenkomst een uitdrukkelijk ontbindend beding in te lassen.16 De vraag rijst hierbij of een uitdrukkelijk ontbindend beding een toepassing is van artikel 1183 BW of niet? De rechtsleer is over deze kwestie verdeeld. Een deel van de rechtsleer beweert dat een uitdrukkelijk ontbindend beding niet gekwalificeerd kan worden als een ontbindende voorwaarde, vermits een wanprestatie geen toekomstige en onzekere gebeurtenis kan zijn. Een andere strekking is daarentegen de mening toegedaan dat een wanprestatie juist wel een voorwaarde kan uitmaken en dat een uitdrukkelijk ontbindend beding wel degelijk een specifieke toepassing is van de ontbindende voorwaarde.17 9 W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 71. L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 193; W., VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 527. 11 Art. 1183, eerste lid BW. 12 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 535. 13 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 427; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 45. 14 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 197. 15 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 761. 16 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 202. 17 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 763. 10 12 5. Als de ontbindende voorwaarde zich voordoet vervalt de verbintenis met terugwerkende kracht tot op het ogenblik dat de overeenkomst werd gesloten.18 Dus zolang de ontbindende voorwaarde zich niet heeft voorgedaan worden de contractuele verbintenissen als zuiver en bestaand beschouwd.19 Opgelet, enkel de verbintenissen die voortvloeien uit het contract zijn, voor hun ontstaan of hun uitdoving, afhankelijk van de voorwaarde. Het is niet omdat in de regel sprake is van voorwaardelijke overeenkomsten, dat het contract zelf is onderworpen aan de voorwaarde. Daarom is het beter de term ‘voorwaardelijke verbintenis’ te gebruiken.20 c) impact op de overeenkomst 1. Modaliteiten van de verbintenis 6. De termijn en de voorwaarde zijn beiden modaliteiten van de verbintenis, maar hebben geen betrekking op de totstandkoming van de verbintenissen.21 Zij hebben wel een invloed op de opeisbaarheid van de verbintenis: de verbintenis is slechts afdwingbaar als de gebeurtenis zich effectief voordoet. Evenzeer kunnen zij een impact hebben op het einde van de verbintenis, en meer bepaald wanneer de verbintenis wordt ontbonden of uitgedoofd vanaf de verwezenlijking van de gebeurtenis. Respectievelijk is dan sprake van een ontbindende voorwaarde en een uitdovende termijn.22 De ontbindende voorwaarde en de ontbindende tijdsbepaling doen de overeenkomst bestaan vanaf haar ontstaan. Maar de ontbindende voorwaarde maakt, door haar terugwerkende kracht, de verbintenissen van de overeenkomst onzeker; in tegenstelling tot de ontbindende tijdsbepaling die niet retroactief is en enkel betrekking heeft tot de duurtijd van de verbintenissen. 23 2. Onderscheid tussen beide 7. Het onderscheid tussen een ontbindende voorwaarde en een ontbindende tijdsbepaling is soms uiterst miniem. Het kan soms inderdaad soms moeilijk zijn een verschil in te zien tussen het beding dat kan gekwalificeerd worden als een potestatieve voorwaarde enerzijds en het beding dat kan doorgaan als een onzekere tijdsbepaling anderzijds. Er zal moeten nagegaan worden wat de werkelijke bedoeling van de partijen was. Willen zij dat hetgeen waarop de toekomstige gebeurtenis betrekking heeft in elk geval plaatsgrijpt of wensen zij dat dit afhangt van het al dan niet plaatsvinden van die welbepaalde gebeurtenis? 24 8. Ter illustratie van de zeer dunne lijn tussen de ontbindende voorwaarde en tijdsbepaling: Een beding dat stelt dat een bepaalde som zal betaald worden als X zijn pensioenleeftijd bereikt heeft. 18 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 197. E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur” (noot onder Gent 9 juni 2000), TBBR 2002, 155 (hierna verkort: E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”). 20 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 156. 21 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 188. 22 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 426; RAUWS, W., “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 71; E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 155-156. 23 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 45-46; E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 155-156. 24 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 156. 19 13 Het is niet zeker dat die X ooit de pensioenleeftijd zal bereiken, vanuit dit standpunt kan het beding beschouwd worden als een ontbindende voorwaarde. Als de partijen daarentegen duidelijk te kennen geven dat de leeftijdsaanduiding enkel dient om een exacte datum aan te duiden, kan het beding als een ontbindende tijdsbepaling aanzien worden. 9. Artikel 1175 BW bevestigt het grote belang van de bedoeling van de partijen: “ iedere voorwaarde moet worden vervuld op zodanige wijze als partijen het waarschijnlijk gewild en verstaan hebben”. Maar enkel de wil van de partijen is niet doorslaggevend: de onzekerheid van de toekomstige gebeurtenis moet ook overeenstemmen met de werkelijkheid. De gebeurtenis moet een objectief gegeven zijn. Als de contracterende partijen een ontbindende voorwaarde hebben willen bedingen, maar er in de realiteit blijkt dat er geen sprake is van een objectieve onzekerheid, dan kan het beding niet beschouwd worden als een ontbindende voorwaarde, en hebben zij bijgevolg geen voorwaardelijke verbintenis. Evenwel, wanneer een objectief onzekere gebeurtenis door de partijen als zeker en dus als tijdsbepaling gekwalificeerd wordt, kan de verbintenis niet als voorwaardelijk beschouwd worden. Indien de partijen reeds bij het sluiten van hun overeenkomst wisten dat hun verbintenis sowieso uitgevoerd zou worden, kan er geen sprake zijn van een voorwaardelijke verbintenis.25 10. Samengevat is het grote verschil tussen de ontbindende voorwaarde en de ontbindende tijdsbepaling het al dan niet aleatoir karakter van de gebeurtenis en de retroactiviteit. De verwezenlijking van de gebeurtenis in een overeenkomst met tijdsbepaling is zeker maar heeft geen terugwerkende kracht. Dit in tegenstelling tot de voorwaarde, waar het onzeker blijft of de gebeurtenis ooit zal gebeuren, maar waar de verwezenlijking retroactief terugwerkt tot op de dag van de contractsluiting. Kortom, bij een tijdsbepaling is de verwezenlijking van de gebeurtenis zeker, maar het kan zowel zeker als onzeker zijn wanneer die verwezenlijking zal plaatsvinden. Bij de voorwaarde daarentegen is de verwezenlijking van de gebeurtenis onzeker, maar het kan zowel zeker als onzeker zijn wanneer die verwezenlijking zal gebeuren.26 B. Overeenkomst van bepaalde duur 11. Een overeenkomst van bepaalde duur wordt gekenmerkt door een tijdsbepaling of uitdovende termijn. De definitie waarnaar vaak teruggegrepen wordt is die van Taquet: “le contrat à durée déterminée est celui qui est affecté d’un terme constitué par en événement futur et certain, dont l’échéance, indépendante de la volonté des parties, leur est connue ou peut être appréciée par elles au moment de la conclusion du contrat.”.27 De meeste auteurs achten de invoeging van een uitdovende termijn voldoende opdat een overeenkomst van bepaalde duur zou zijn.28 12. Aangezien de duur van een overeenkomst slechts bepaald is indien deze een uitdovende termijn bevat, kan een overeenkomst die geen tijdsbepaling bevat, doch enkel een ontbindende voorwaarde, niet als een overeenkomst van bepaalde duur bestempeld worden. A contrario zal een overeenkomst 25 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 157. 26 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 160. 27 M. TAQUET, “Observations” (noot onder Cass. 22 november 1957), JT 1960, 191. 28 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 43; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 432; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge: éléments d’appréciation, Brussel, Bruylant, 1984, 22 (hierna verkort : . T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge). 14 met ontbindende tijdsbepaling nooit van onbepaalde duur worden, door het louter toevoegen van een ontbindende voorwaarde.29 Het exacte tijdstip van de verwezenlijking van de gebeurtenis dient niet noodzakelijk reeds op het tijdstip van de contractsluiting gekend te zijn. Vereist is wel dat de termijn op het ogenblik van de contractsluiting bepaalbaar is. Een stilzwijgende termijn wordt geacht voldoende te zijn, maar bewijsproblemen kunnen rijzen. 30 Van zodra twijfel bestaat over het feit of de gebeurtenis al dan niet zal plaatsvinden, is niet aan de vereiste zekerheid van een tijdsbepaling voldaan en dient de overeenkomst gekwalificeerd te worden als zijnde van onbepaalde duur.31 13. Soms wordt beweerd dat een overeenkomst enkel van bepaalde duur is als ze alleen bij afloop van de termijn uitdooft. Dit is echter een beperkende definitie die het gebruik van sommige clausules nutteloos verhindert, met name de clausules die in overeenkomsten van bepaalde duur toch nog een zekere flexibiliteit invoeren, in die zin dat zij het mogelijk maken dat de overeenkomst eerder of later dan de bedongen termijn uitdooft.32 We verwijzen hier in het bijzonder naar de eenzijdige opzegbedingen.33 Overeenkomsten van zeer lange duur 14. Hoewel de tijdsbepaling van bij het ontstaan van de overeenkomst bepaald of bepaalbaar moet zijn, verbiedt niets overeenkomsten voor een zeer lange duur te sluiten. Soms wordt evenwel aangevoerd dat overeenkomsten maximaal voor 99 jaar kunnen worden gesloten, maar hoewel specifieke wetsbepalingen met betrekking tot huurovereenkomsten en erfpacht inderdaad de maximumduur begrenzen tot 99 jaar, is er in ons recht geen enkel algemeen geldend verbod terug te vinden dat die maximumtermijn bestendigd.34 Het is vanzelfsprekend dat een overeenkomst van zeer lange duur de individuele vrijheid beperkt, vooral in België waar de bindende kracht van overeenkomsten niet wijkt voor gewijzigde omstandigheden. Dit is des te meer het geval nu we weten dat overeenkomsten van bepaalde duur in principe niet eenzijdig opgezegd kunnen worden. Er rijzen dan ook stemmen op om die opzeggingsmogelijkheid in sommige gevallen wel toe te laten voor deze – langdurige overeenkomsten, ook al is dit niet voorzien door de wet of de overeenkomst zelf.35 C. Overeenkomst van onbepaalde duur 15. Hierboven werd vermeld dat overeenkomsten van bepaalde duur worden gekenmerkt door een tijdsbepaling. A contrario kan gesteld worden dat wanneer de uitvoering van de overeenkomst niet vanaf het sluiten van de overeenkomst beperkt is door een toekomstige en zekere gebeurtenis, er sprake is van een overeenkomst van onbepaalde duur.36 29 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 430. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 430-431. 31 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 51. 32 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 435. 33 zie infra 19 nr. 28-34. 34 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 394. 35 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 394. 36 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 53. 30 15 Bijgevolg kan een overeenkomst van onbepaalde duur als volgt omschreven worden: een overeenkomst die, uit zichzelf, oneindig verder loopt et die slechts beëindigd wordt wanneer ten minste één van beide partijen daartoe zijn wil te kennen geeft.37 16. Bij een overeenkomst van onbepaalde duur wordt de toepassingsduur door de partijen niet bij voorbaat bepaald.38 Wanneer het aan de hand van de overeenkomst niet mogelijk is te bepalen wanneer de overeenkomst een einde zal nemen, wordt de overeenkomst als een overeenkomst van onbepaalde duur beschouwd.39 Maximumtermijn bij overeenkomst van onbepaalde duur 17. Het feit dat een overeenkomst voor onbepaalde duur een ontbindende voorwaarde bevat, ontneemt haar niet het karakter van onbepaalde duur.40 Het Hof van Cassatie heeft dit in 1969 reeds bevestigd. Het Hof poneert inderdaad dat de opname in een overeenkomst van een ontbindende voorwaarde zonder terugwerkende kracht haar niet het karakter ontneemt van een overeenkomst van onbepaalde duur:.41 Deze kwestie komt vooral aan bod in het kader van arbeidsovereenkomsten, dit wordt verder in deze uiteenzetting wordt behandeld.42 Dus zelfs wanneer de partijen tijdens een overeenkomst van onbepaalde duur beslissen een ultieme datum vast te leggen op dewelke de overeenkomst een einde zal nemen, blijft de overeenkomst van onbepaalde duur. Contracterende partijen zijn vrij een maximale duur te bedingen waarop de overeenkomst een einde neemt, zonder dat hun overeenkomst het karakter van onbepaalde duur verliest, want in voorkomend geval kunnen zij nog steeds op elk ogenblik een einde stellen aan de overeenkomst. 43 37 G. BRICMONT, “Observation” (noot onder Brussel 11 december 1964), JT 1965, 283. L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 43. 39 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 156. 40 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 159. 41 Cass. 16 september 1969, Arr. Cass. 1970, I, 58; E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 154. 42 zie infra 49 nr. 113. 43 G. BRICMONT, « Observations » (noot onder Brussel 11 december 1964), JT 1965, 282 ; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 24. 38 16 AFDELING II BELANG VAN HET ONDERSCHEID: EINDE VAN DE OVEREENKOMST A. Automatische uitdoving bij overeenkomst van bepaalde duur 18. Met betrekking tot de beëindiging van overeenkomsten van bepaalde duur, dient verwezen te worden naar artikel 1134 BW, namelijk het principe van de bindende kracht van overeenkomsten. Volgens het tweede lid van deze bepaling zijn de partijen van de overeenkomst erdoor gebonden tot het verstrijken van de termijn, behalve indien de contracterende partijen met wederzijds akkoord vroegtijdig een einde stellen aan de overeenkomst.44 19. Een overeenkomst van bepaalde duur wordt automatisch of van rechtswege beëindigd bij het verstrijken van de door de contracterende partijen vastgestelde duur.45 Dit wil zeggen dat wanneer de toekomstige en zekere gebeurtenis zich voordoet, de overeenkomst en de verbintenissen die erop stoelen automatisch tenietgaan. In principe herwinnen de partijen hun contractuele vrijheid zonder verplichting de wederpartij te verwittigen, in gebreke te stellen, op te zeggen,…46 20. Er is vast te stellen dat de partijen dikwijls contractuele voorwaarden opnemen in hun overeenkomst met betrekking tot het tenietgaan van hun overeenkomst: de zogenaamde opzegbedingen. Deze kunnen eruit bestaan de andere partij te herinneren aan de nakende tijdsbepaling, met of zonder bepaalde vormvoorwaarden. Ook al lijkt dit op een opzegging met opzeggingstermijn, dit betekent het allerminst dat de overeenkomst voor onbepaalde duur is gesloten. Indien de partij de clausule niet eerbiedigt, zal de overeenkomst toch tenietgaan wanneer de tijdsbepaling intreedt. Enig middel van sanctionering is in dit geval beroep doen op de contractuele aansprakelijkheid.47 B. Eenzijdige opzegging bij overeenkomst van onbepaalde duur 21. Een overeenkomst van onbepaald duur geeft aan elke partij de mogelijkheid om de overeenkomst eenzijdig te verbreken. Elke partij kan te allen tijde of op elk ogenblik een einde stellen aan de overeenkomst.48 Het Hof van Cassatie oordeelde in 1969 dat het eenzijdig opzeggingsrecht een wezenlijk kenmerk is van overeenkomsten van onbepaalde duur.49 De eenzijdige opzegging is de rechtshandeling door eenzijdige wilsverklaring van een partij waarmee voor de toekomst een einde wordt gemaakt aan een overeenkomst.50 a) Grondslagen van het eenzijdig opzeggingsrecht 22. Meestal wordt het verbod van eeuwigdurende verbintenissen als grondslag van de eenzijdige opzegging beschouwd. Dit verbod kan aan de hand van volgende bepalingen worden afgeleid: artikel 44 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 396. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399. 46 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 65. 47 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 65. 48 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 396 ; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 352. 49 Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 529-530, noot M. PAPIER-JAMOULLE. 50 F. VERMANDER, “Hoofdstuk 7: bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 246 (hierna verkort: F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”). 45 17 1709 BW “Huur van goederen… gedurende een zekere tijd,…” en artikel 1780 BW dat stelt dat een rechtssubject “zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming kan verbinden”. Het is een toepassing van het ruimere beginsel van de individuele vrijheid, dat stelt dat niemand onbeperkt gebonden mag zijn aan een overeenkomst. 51 Immers, een partij die een overeenkomst van onbepaalde duur heeft gesloten, zou zonder eenzijdig opzeggingsrecht voor de rest van zijn leven verbonden zijn, wat in de rechtsleer als een vorm van slavernij wordt aanzien.52 Volgens anderen vindt het eenzijdig opzeggingsrecht zijn grondslag in de contractvrijheid, de vrijheid van handel, vrijheid van mededinging53 of gewoon in de fragiele aard van de overeenkomst van onbepaalde duur, aangezien ze enkel blijft voortduren door de wil van de partijen.54 b) Rechtsgevolgen van de opzegging 23. De eenzijdige opzegging doet de verbintenissen vervallen, maar die uitdoving van de rechten en de plichten die uit de overeenkomst voortvloeien, geldt in principe enkel voor de toekomst. De eenzijdige opzegging is definitief en onherroepelijk, de opzeggende partij kan er niet meer op terugkomen door zijn beslissing in te trekken55, tenzij hij kan bewijzen dat zijn rechtshandeling voor vernietiging vatbaar is.56 Een partij kan door een eenzijdige wilsuiting een einde stellen aan een overeenkomst, maar kan niet door een nieuwe eenzijdige wilsuiting contractuele rechten doen ontstaan of doen herleven.57 24. Door de opzegging houdt de overeenkomst op te bestaan vanaf het ogenblik van de opzegging, of desgevallend na afloop van de opzegtermijn. Uit de overeenkomst vloeien geen rechtsgevolgen meer voort, maar alle rechtsgevolgen die ten tijde van het bestaan van de overeenkomst ingetreden zijn blijven onverminderd bestaan.58 De opzegging geldt steeds voor het geheel van de aangegane verbintenissen: de opzegging is ondeelbaar, dus een gedeeltelijke opzegging is niet mogelijk.59 25. Als partijen op één of andere manier toch de rechtsgevolgen van de opzegging willen ‘beperken’, zullen zij een nieuwe overeenkomst moeten maken met dezelfde verbintenissen als die van de uitgedoofde overeenkomst.60 Groot nadeel is dat de rechtsgeldigheid van deze nieuwe overeenkomst beoordeeld moet worden op het ogenblik van de totstandkoming. Naar aanleiding van deze problematiek rijst de vraag of partijen, om de sluiting van een nieuwe overeenkomst te ontwijken, kunnen bedingen dat zij aan de rechtsgevolgen van de opzegging verzaken. Tussen de contracterende partijen zal zo’n beding rechtsgeldig zijn, maar dit is niet tegenwerpelijk aan derden, die zich steeds kunnen beroepen op de vroeger gedane verbreking. 61 51 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 389; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 122-123; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 349-350. 52 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814. 53 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 390. 54 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 123. 55 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 347-348. 56 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808. 57 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 75. 58 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 254. 59 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 124 ; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 347. 60 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808. 61 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 75-76. 18 26. Naar aanleiding van een eenzijdige opzegging, waarmee de tegenpartij geen vrede kan nemen, heeft hij de neiging de zaak aanhangig te maken bij de kortgedingrechter. De vraag is dan vaak om de tegenpartij te verplichten de uitgedoofde verbintenissen verder te zetten. 62 De discussie omtrent de vraag of een rechter die eis mag inwilligen wordt verder behandeld.63 62 63 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808. zie infra 24, nr. 49. 19 AFDELING III DE EENZIJDIGE OPZEGGING A. Opzeggingsvoorwaarden 27. Dat elke partij een overeenkomst van onbepaalde duur eenzijdig mag verbreken, al dan niet mits naleven van een opzeggingstermijn, is een algemeen rechtsbeginsel en wordt geacht van openbare orde te zijn.64 De uitoefening van dit subjectieve recht is aan enkele voorwaarden onderworpen: Ten eerste moet dit subjectieve recht worden uitgeoefend in de vorm van een rechtshandeling uitgaand van een persoon die de bevoegdheid heeft op te zeggen. Die rechtshandeling is een eenzijdige wilsuiting65, met als doel aan de voor onbepaalde tijd aangegane verbintenis een einde te stellen. Er wordt, in principe, geen enkele pleegvorm opgelegd: de wilsuiting kan mondeling, schriftelijk, uitdrukkelijk, stilzwijgend, rechtstreeks of onrechtstreeks geschieden. Eén en ander kan wel leiden tot interpretatieproblemen, waar de rechter dan desgevallend duidelijkheid zal moeten scheppen.66 Ten tweede vindt het subjectieve recht in een welbepaalde rechtsverhouding plaats. Dit brengt met zich mee dat de uitoefening van de eenzijdige verbreking ter kennis moet worden gebracht van de partij die de rechtsgevolgen ervan moet ondergaan.67 De kennisgeving of mededeling van de wil eenzijdig een einde te stellen aan de overeenkomst is een grondvereiste van de opzegging.68 Dat aan geen enkele vormvereiste moet voldaan worden, doet geen afbreuk aan het feit dat de tegenpartij op ondubbelzinnige wijze op de hoogte moet gebracht worden.69 De verbreking zal rechtsgevolgen teweegbrengen vanaf het ogenblik dat de opzegging ter kennis werd gebracht van de medecontractant, zonder dat deze laatste de opzegging dient te aanvaarden.70 De laatste voorwaarde betreft de motivering. In principe is geen enkele motivatie vereist, wat met zich meebrengt dat de partij die gebruikt maakt van zijn recht eenzijdig de overeenkomst te beëindigen, zijn handeling niet moet verantwoorden.71 Het Hof van Beroep van Bergen bekrachtigde dit door te oordelen dat wanneer de opzeggende partij zijn beslissing toch motiveert, de rechter niet verplicht is de gegrondheid van de ingeroepen redenen te onderzoeken.72 Het feit dat geen motivering vereist is, doet geen afbreuk aan het feit dat er wel degelijk een reden aan de grondslag van de opzegging moet liggen. De opzeggende partij die zuiver willekeurig een overeenkomst zonder reden opzegt, maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik!73 De loutere onjuistheid van de ingeroepen reden maakt op zich de opzegging niet onrechtmatig: om tot rechtsmisbruik te besluiten is meer vereist zoals bijvoorbeeld de 64 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 123. 65 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 347. 66 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 54; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 128. 67 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 56. 68 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 347. 69 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 353. 70 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 127-128 ; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 353. 71 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 807; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 129 ; Bergen 16 oktober 1984,TBH 1985, 636, noot C. PARMENTIER. 72 Bergen 16 oktober 1984, TBH, 1985, 636, noot C. PARMENTIER. 73 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 354. 20 wil schade toe te brengen.74 Let wel, er is één uitzondering, waar zelf in het gemeen recht sowieso een motivatie nodig is, namelijk in het geval van opzegging wegens dringende redenen.75 B. Opzegbedingen 28. Een opzegbeding kent aan één of beide partijen de mogelijkheid toe eenzijdig de beslissing te nemen om de overeenkomst te beëindigen.76 Partijen kunnen onder de voorwaarden van het beding, zonder voorafgaand beroep op de rechter, een einde stellen aan de overeenkomst.77 De rechter kan a posteriori een marginale controle uitvoeren op die beslissing. De rechter zal ingrijpen indien die beslissing niet strookt met de beslissing die een persoon, in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijs had genomen.78 a) Principiële geldigheid 29. Indien zij dit wensen, kunnen partijen in hun overeenkomst een opzegmogelijkheid bedingen. De rechtsgeldigheid van deze bedingen wordt niet betwist.79 Voor overeenkomsten van onbepaalde duur is dit logisch aangezien partijen, zelf als ze niets bedongen hebben omtrent de opzegging, steeds hun overeenkomst eenzijdig kunnen beëindigen. Maar voor de partijen verbonden door een overeenkomst van bepaalde duur bestaat er in beginsel geen opzeggingsmogelijkheid. Hier zal het essentieel zijn dat partijen een regeling treffen omtrent de opzegging indien zij een vroegtijdige uitstapmogelijkheid wensen.80 Partijen mogen hun opzegbeding zo extensief maken als ze zelf willen: opzegtermijn, opzegvergoeding, motiveringsverplichting,…81 30. Ook voor partijen van een overeenkomst van onbepaalde duur is het nuttig een opzegbeding in hun overeenkomst te voorzien. Op die manier kunnen partijen een opzegtermijn regelen of formaliteiten vastleggen die bij de opzegging nageleefd moeten worden. Doch de invoering van modaliteiten mag nooit als gevolg hebben dat het opzeggingsrecht volledig wegbedongen wordt.82 Dikwijls zullen partijen van een overeenkomst van onbepaalde duur bedingen dat een opzegging ad nutum, dus zonder opzegtermijn, mogelijk is.83 Wanneer partijen voorzien in een opzeggingstermijn, is dat meestal om te vermijden dat een rechter post factum tot rechtsmisbruik besluit. Een opzeggingstermijn is in geen geval een geldigheidsvoorwaarde van de eenzijdige opzegging, de verbreking is ook zonder opzeggingstermijn rechtsgeldig. Er kan dus gesteld worden dat een opzeggingstermijn slechts een voorzorgsmaatregel is die een partij neemt om te verhinderen dat hij veroordeeld zou worden voor 74 Bergen 16 oktober 1984,TBH 1985, noot C. PARMENTIER, 639. R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355. 76 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 818; S. STIJNS, “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en vervangingsbedingen”, in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 101; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 250. 77 S. STIJNS, “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en vervangingsbedingen”, in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 101. 78 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 250. 79 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 818; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 247. 80 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 247-248. 81 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 251-252. 82 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 807 en 815;.F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 251. 83 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355. 75 21 84 rechtsmisbruik. Indien een partij zich niet houdt aan zijn contractuele verplichtingen, zal dit het onherroepelijk en definitief karakter van de eenzijdige verbreking niet tegenhouden. Het kan wel aanleiding geven tot een schadevergoeding.85 31. Zelf wanneer een opzegbeding bestaat, moeten de grondvoorwaarden van de eenzijdige opzegging nageleefd worden. De partijen moeten nog steeds de opzegging ter kennis brengen van de andere partij, de eenzijdige opzegging kan nooit van rechtswege gevolgen teweegbrengen. Partijen kunnen natuurlijk wel regelen op welke manier die kennisgeving moet plaatsvinden (bijvoorbeeld door een aangetekend schrijven) en vanaf wanneer de gevolgen van de opzegging zullen intreden.86 Er is nog steeds geen motiveringsplicht, maar de partijen kunnen een dergelijke motiveringsplicht bedingen in hun overeenkomst en zo voorzien dat hun overeenkomst slecht op grond van vooraf bepaalde redenen opgezegd kan worden.87 Bij overeenkomsten van bepaalde duur zijn deze clausules nuttig: de rechter zal de ingeroepen motieven kunnen controleren. Soms zijn dergelijke clausules eveneens terug te vinden in contracten van onbepaalde duur. We kunnen ons de vraag stellen of zulke bedingen daar wel enig nut hebben, vermits een opzegging die plaatsvindt buiten de vastgestelde motieven eveneens rechtsgeldig is. 88 Partijen kunnen opzegbedingen zo uitgebreid maken als ze zelf willen, maar moeten in de opstelling ervan zeer nauwkeurig te werk gaan. Met name betreffende de voorwaarden waarin partijen zich kunnen beroepen op het eenzijdig opzeggingsrecht, de pleegvormen die ze moeten naleven, de modaliteiten, de rechtsgevolgen van de verbreking, de verbrekingsvergoeding en eventuele restitutieverplichtingen.89 b) Bij overeenkomsten van bepaalde duur 32. Hierboven werd reeds vermeld dat partijen in hun overeenkomsten van onbepaalde duur een opzegmogelijkheid mogen bedingen. Bij overeenkomsten van bepaalde duur bestaat er in beginsel geen opzeggingsmogelijkheid, vermits artikel 1134 BW in dit geval volledige toepassing vindt. Hier zal het essentieel zijn dat partijen een regeling treffen over de opzegging indien zij een vroegtijdige uitstapmogelijkheid wensen.90 33. Een opzegbeding in een overeenkomst van bepaalde duur geeft aan één of alle partijen het recht om de overeenkomst op vastgestelde tijdstippen eenzijdig op te zeggen. Doordat deze overeenkomsten een tijdsbepaling bevatten, zal de overeenkomst ten laatste bij het verstrijken van de termijn uitdoven. Maar door de invoering van een opzegbeding is het tevens mogelijk dat de overeenkomst eerder wordt 84 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 61. L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 815; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 254. 86 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 252-253. 87 S. STIJNS, “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en vervangingsbedingen”, in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 102. 88 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 257. 89 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 819. 90 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 247-248. 85 22 beëindigd.91 Partijen kunnen deze mogelijkheid zelf optimaal benutten door overeen te komen dat eenzijdige opzegging te allen tijde mogelijk is.92 34. Over de geldigheid van eenzijdige opzegbedingen in overeenkomsten heerst controverse. De meerderheidsstrekking is voorstander van zulke opzegbedingen, of ze hebben er ten minste geen expliciet bezwaar tegen; een minderheid is volkomen tegen. Laten we even opmerken dat een overeenkomst met een dergelijk beding zeer dicht komt aanleunen bij de overeenkomst van onbepaalde duur met maximumduur: beide overeenkomsten doven namelijk uit bij afloop van een termijn. 9394 Een minderheidsstrekking in de rechtsleer verwerpt de inlassing van een eenzijdig opzeggingsbeding in overeenkomsten van bepaalde duur. Volgens hen kan een eenzijdig opzegbeding bezwaarlijk het voorwerp uitmaken van een contractuele bepaling. Bij de aanwezigheid van dergelijk beding dringt een herkwalificatie van overeenkomst van bepaalde duur naar overeenkomst van onbepaalde duur zich op.95 De ene verdedigt dat een overeenkomst van bepaalde duur die voorziet in de mogelijkheid voor elke partij om te allen tijde de overeenkomst eenzijdig op te zeggen, moet geïnterpreteerd worden als een overeenkomst van onbepaalde duur, omdat zo’n beding enkel een maximumtermijn incorporeert in de overeenkomst. 96 Een ander stelt dat partijen die een eenzijdig opzeggingsbeding voorzien, zich enerzijds verbinden voor een vaste termijn, en zich anderzijds het recht voorbehouden de overeenkomst eenzijdig op te zeggen. Dergelijke overeenkomsten worden als onsamenhangend beschouwd, daar er een tegenstrijdigheid is met betrekking tot één van de essentiële elementen van de overeenkomst: de uitdovende tijdsbepaling. De meerderheidstrekking is echter, mijn inziens terecht, net de tegenovergestelde mening toegedaan. De persoonlijke vrijheid laat toe dat partijen regelingen treffen met betrekking tot de opzegging. Door het invoegen van een eenzijdig opzegbeding komt de individuele vrijheid van geen van de partijen in het gedrang aangezien elke partij afzonderlijk volgens het opzegbeding de overeenkomst eenzijdig kan beëindigen. Zij aanvaarden dat partijen in een overeenkomst van bepaalde duur eenzijdige verbrekingsrechten in het leven roepen.97 C. Rechterlijke controle 35. De eenzijdige opzegging is onderworpen aan rechterlijke controle a posteriori. Deze rechterlijke controle bestaat uit twee luiken: de regelmatigheids- of rechtsgeldigheidstoets en de rechtmatigheid van de opzegging.98 36. Als de partijen betwisten dat de grondvoorwaarden nageleefd werden, en de opzegging bijgevolg niet rechtsgeldig of regelmatig tot stand gekomen is, kunnen zij zich tot de rechter wenden.99 91 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 436. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 437. 93 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 437. 94 zie supra 14, nr. 17. 95 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 24; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”, in P. WERY (ed.), La fin du contrat, Luik, CUP, 2001, 271-272 (hierna verkort: B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”). 96 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 24. 97 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 446-447; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 818-819; 98 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 259. 92 23 37. Als echter de rechtmatigheid van de opzeggingsbeslissing wordt betwist, zal de rechter de uitoefening van het recht toetsen aan de redelijkheid en de billijkheid, dit wil zeggen dat de beslissing getoetst wordt aan het verbod op rechtsmisbruik. Het opzeggingsrecht (droit de rompre) is geen discretionair recht meer, enkel de bevoegdheid een overeenkomst op te zeggen (pouvoir de rupture) is discretionair. Daarom kan het louter feit van de opzegging van een overeenkomst nooit onrechtmatig zijn. Maar zelfs wanneer de opzeggende partij alle wettelijke en contractueel opgelegde voorwaarden naleeft, kan de opzegging onrechtmatig bevonden worden, meer bepaald wanneer ze plaatsvindt in omstandigheden of voor redenen die in hoofde van de opzeggende partij een misbruik van recht uitmaken.100 De uitoefening van het eenzijdig opzeggingsrecht bij overeenkomsten van onbepaalde duur wordt met andere woorden begrensd door het verbod van rechtsmisbruik.101 a) Rechtsmisbruik 38. De Belgische rechtspraak spreekt van rechtsmisbruik wanneer een subjectief recht wordt uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale rechtsuitoefening door een voorzichtig persoon.102 39. Rechtsmisbruik kan in het kader van een overeenkomst ingeroepen worden telkens een contractspartij gebrekkig blijft in haar plicht tot samenwerken niet nakomt. Elke keer dat een partij zijn rechten voortvloeiend uit de overeenkomst, uitoefent zonder zich te bekommeren om de belangen van zijn contractspartner.103 Vaak zal het verbod op rechtsmisbruik ingeroepen worden met betrekking tot het tenietgaan van een overeenkomst. Overeenkomsten van onbepaalde duur ontsnappen aan de toepassing van artikel 1134 tweede lid BW, dat de wilsovereenstemming vereist van beide partijen om een einde te stellen aan een overeenkomst. Indien die regel werd doorgetrokken voor contracten van onbepaalde duur, had dit met zich meegebracht dat een partij, door te weigeren zijn toestemming te verlenen, de wederpartij kon verplichten hun contractuele verbintenissen oneindig in stand te houden.104 40. Maar op welke wetsbepaling steunt het verbod op rechtsmisbruik? Verschillende visies zijn terug te vinden in het antwoord op deze vraag: Wanneer de visie gevolgd wordt die beweert dat rechtsmisbruik zijn grondslag vindt in de artikels 1382-1383 BW, is rechtsmisbruik van delictuele of quasi-delictuele aard, wat met zich meebrengt dat een fout moet bewezen worden. Aangezien bijna elke eenzijdige opzegging een zeker nadeel toebrengt aan de opgezegde partij, volstaat het louter teweegbrengen van een nadeel niet om een fout vast te leggen. Om over de fout te oordelen, zal rekening gehouden worden met het criterium van de goede huisvader. Geval per geval zal nagegaan worden wat een normaal voorzichtig en zorgvuldig persoon in diezelfde omstandigheden zou gedaan hebben. 105 Wanneer het verbod op rechtsmisbruik eerder zijn grondslag vindt in artikel 1134 derde lid BW, dit is het principe van goede trouw, wordt ervan uitgegaan dat de opzegging deel uitmaakt van de uitvoering van de overeenkomst, en het rechtsmisbruik bij de opzegging bijgevolg van contractuele aard is.106 99 zie infra 24, nr. 45-47. T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 168. 101 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 248. 102 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 57. 103 A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle” (noot onder Luik 14 februari 1964), RCJB 1969, 524 (hierna verkort : A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”). 104 A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 524. 105 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 169-170. 106 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 356. 100 24 Deze strekking ziet in artikel 1134 derde lid BW een gedragsregel die inhoudt dat partijen zich bij de uitvoering van hun overeenkomst steeds moeten gedragen zoals van redelijke contractpartijen kan worden verwacht.107 Het Hof van Cassatie heeft deze tweede visie bevestigd: “Une partie ne méconnaît pas son obligation d’exécuter de bonne foi la convention lorsqu’elle use dans son seul intérêt personnel des prérogatives que le contrat lui réserve, s’il n’est pas établi que les inconvénients qui en résultent pour l’autre partie, sont sans commune mesure avec les avantages que la première retire de l’exercice de ses droits.”108 41. De rechtspraak en rechtsleer hebben in de loop der jaren criteria ontwikkeld op basis waarvan een rechter tot rechtsmisbruik kan besluiten. Allereerst is er het algemene criterium van de bonus pater familias: op welke manier zou een normaal voorzichtig en bezorgde persoon het opzeggingsrecht in dezelfde omstandigheden uitgeoefend hebben? Daarnaast bestaan meer specifieke criteria: het inzicht te schaden, gebrek aan redelijk of legitiem belang in hoofde van de opzegger, opteren voor de meest schadelijke en nadelige wijze van opzegging wanneer ook andere mogelijkheden voorhanden zijn,…109 Een grondige analyse van deze criteria wordt hier niet gemaakt, daar het ons te ver zou (af)leiden. 42. Partijen kunnen zich contractueel bevrijden van hun aansprakelijkheid, maar deze bedingen zullen altijd restrictief geïnterpreteerd worden, dit wil zeggen tegen diegene die gegecontracteerd heeft. Met zulke exoneratiebedingen kunnen partijen zich zelfs bevrijden van hun eigen zware fout, maar nooit voor eigen bedrog of kwade trouw.110 43. Een voorbeeld van rechtsmisbruik is bijvoorbeeld terug te vinden in de hypothese dat een partij een overeenkomst van onbepaalde duur opzegt kort na de contractsluiting. Indien de partij die ten gevolge van een gesloten overeenkomst van onbepaalde duur belangrijke investeringen heeft gedaan, en deze overeenkomst kort na de contractsluiting opgezegd ziet, kan in zijn rechtmatige verwachtingen geschonden zijn. De opzeggende partij heeft in voorkomend geval geen of bijna geen rekening gehouden met de belangen van zijn tegenpartij, en zou wegens rechtsmisbruik veroordeeld kunnen worden.111 44. Laten we wel opmerken dat niet iedereen het eens is dat de hoven en rechtbanken in hun rechterlijke controle, mogen onderzoeken of er misbruik van het opzeggingsrecht plaatsvond. Volgens een deel van de rechtsleer en rechtspraak vindt het verbrekingsrecht zijn houvast in een rechtsregel of een overeenkomst. Zij staan niet toe dat, wanneer alle toepassingsvoorwaarden vervuld zijn, het subjectieve verbrekingsrecht aan het verbod van rechtsmisbruik getoetst word, daar dit de inhoud van de onderliggende rechtsregel of overeenkomst aantast.112 107 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 260. Cass. 19 september 1983, RCJB 1986, 282, noot FAGNART. 109 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 261. 110 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 175-176. 111 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 391. 112 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 821. 108 25 b) Sanctiemogelijkheden 45. Hoe kan misbruik van het eenzijdig opzeggingsrecht gesanctioneerd worden? De eenzijdige opzegging is immers onherroepelijk en definitief, zodat de opgezegde partij zal in beginsel enkel een schadevergoeding kunnen bekomen.113 De vergoeding voor de schade voortvloeiend uit het rechtsmisbruik van het eenzijdig opzeggingsrecht is geen opzegvergoeding, maar wel een vergoeding van de schade voor de wijze waarop de opzegging gebeurde. De schade die vergoed moet worden is de, in geld uitgedrukte, waarde van het verschil tussen de toestand waarin de opgezegde partij zich bevindt, en de toestand waarin zij zich zou bevonden hebben, bij afwezigheid van rechtsmisbruik.114 46. Een opzegging is onregelmatig wanneer een partij opzegt zonder dat hij over die bevoegdheid beschikt, wanneer hij de verbrekingsvoorwaarden niet naleeft of wanneer hij de bedongen vormvoorwaarden en termijnen niet eerbiedigt. De wederpartij zal steeds een schadevergoeding kunnen bekomen. De vraag rijst hierbij of, in de plaats van een schadevergoeding (vergoeding in equivalent), de – gedwongen - voortzetting van de verbintenissen (vergoeding in natura) gevorderd kan worden? Sommige auteurs zijn de mening toegedaan dat de overeenkomst, door de onregelmatige opzegging, niet beëindigd is en bijgevolg gewoon blijft verder lopen.115 Overeenkomsten van onbepaalde duur worden voor onbepaalde duur voortgezet totdat een regelmatige opzegging wordt gegeven.116 Soms wordt bijkomend een onderscheid gemaakt tussen de niet naleving van de verbrekingsvoorwaarden en de niet naleving van modaliteiten, pleegvormen of verbrekingsgevolgen. De rechter zal respectievelijk oordelen dat de verbintenissen ongewijzigd blijven voortbestaan of dat de opzegging volledige uitwerking krijgt, maar dat de aansprakelijkheid van de partijen in het gedrang komt. 117 Een andere strekking poneert dat de voortzetting van de overeenkomst een mogelijke sanctie is, maar enkel wat betreft de overeenkomsten van bepaalde duur. 118 Voor overeenkomsten van onbepaalde duur is de verplichte voortzetting, met andere woorden herstel in natura, geen mogelijke optie119 Toch willigen Hoven en Rechtbanken soms dit verzoek in, vergetende dat de opzegging een onherroepelijk en definitief karakter heeft en ook zij geenszins de macht hebben om de verbintenissen te doen herleven. Enkel wanneer de eenzijdige verbreking plaatsvond met een opzegtermijn, kan de rechter ingrijpen door een schorsing of een verlenging van die opzegtermijn toe te staan.120 Daarenboven geeft de partij, zelfs bij een onregelmatige opzegging, duidelijk zijn wil te kennen van zijn eenzijdig opzeggingsrecht gebruik te maken. Verkeerdelijk kan aangenomen worden dat de partijen, door een eenzijdig opzegbeding voorzien te hebben, van het subjectieve opzeggingsrecht zijn afgeweken: het recht eenzijdig op te zeggen is van openbare orde, elke afwijking ervan is bijgevolg nietig. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor partijen om 113 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 392. B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 671. 115 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 262. 116 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 77. 117 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 820. 118 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 262. 119 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 262. 120 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 808-809. 114 26 overeen te komen dat een schadevergoeding verschuldigd zal zijn bij miskenning van hun contractuele bepalingen. 121 122 47. Indien de opzegging daarentegen onrechtmatig is, kan de rechter optreden tegen dit rechtsmisbruik door hetzij gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid en de normale uitoefening van het recht op te leggen, hetzij een schadevergoeding opleggen. Met betrekking tot overeenkomsten van bepaalde duur zijn sommigen van oordeel dat de rechter de voortzetting van de overeenkomst kan bevelen. Voor overeenkomsten van onbepaalde duur blijft het verbod van herstel in natura ook hier gelden.123 Aldus zien we dat ook hier het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde duur en onbepaalde duur belang heeft. D. Opzegtermijn bij overeenkomsten van onbepaalde duur 48. Heeft de eenzijdige verbreking als gevolg dat de overeenkomst van onbepaalde duur onmiddellijk tenietgaat, of gaat de overeenkomst slechts teniet na verloop van een opzegtermijn? Sensu stricto is, behoudens wettelijke of contractuele afwijkingen, geen opzegtermijn vereist. Het kan door de opgezegde partij niet afgedwongen worden.124 Maar de rechtsleer en rechtspraak blijven verdeeld over de vraag of een opzegtermijn vereist is. 49. Een opzegtermijn kan omschreven worden als een zekere termijn die de verbreking van overeenkomst voorafgaat, en die loopt vanaf de ter kennisgeving van wil de overeenkomst op te zeggen tot de effectieve verbreking. Gedurende de opzegtermijn blijven de verbintenissen onverwijld verder bestaan tussen de partijen.125 De overeenkomst blijft gewoon doorlopen tot het einde van de opzegtermijn en de partijen behouden hun rechten en plichten. Pas daarna gaat de overeenkomst ex nunc teniet.126 De partijen moeten derhalve tijdens de opzegtermijn hun overeenkomst loyaal blijven uitvoeren, maar het is natuurlijk niet ondenkbaar dat een partij zijn verplichtingen niet meer naar behoren nakomt. In voorkomend geval kan de andere partij bij de rechter aankloppen om een uitvoering in natura of bij equivalent te vorderen; en in geval van ernstige wanprestatie van zijn medecontractant een gerechtelijke ontbinding eisen.127 50. De opzeggende partij moet de overeenkomst opzeggen op een wijze die zijn medecontractant toelaat zich aan de veranderde toestand aan te passen. 128 Artikel 1134 derde lid BW verplicht partijen hun overeenkomsten te goeder trouw uit te voeren; elke partij moet de nodige hulp ter beschikking stellen die nodig is voor de goede uitvoering van de overeenkomst.129 Dit principe is ook van toepassing op de verbreking van een overeenkomst. De opzeggende partij moet aan zijn tegenpartij de mogelijkheid geven een andere medecontractant te vinden of zich ten minste in een vergelijkbare situatie te brengen. Een van de – meest gebruikelijke - manieren om deze verplichting na te komen is het geven van een opzegtermijn. Maar als de partij deze goede trouw verplichting niet nakomt, kan hij 121 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 77. zie infra 28, nr. 55. 123 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 263. 124 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 807 en 815. 125 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 132. 126 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 357. 127 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 255. 128 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 254. 129 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 138. 122 27 aansprakelijk gesteld worden voor wanprestatie.130 De ‘verbrekende’ partij moet dus rekening houden met de eventuele schadelijke gevolgen van de verbreking voor zijn tegenpartij.131 a) Discussie in de rechtsleer en rechtspraak 51. Een grote meerderheid in de rechtsleer en rechtspraak beweert dat het geven van een opzegtermijn een plicht is die bijna automatisch verbonden is aan het opzeggingsrecht zelf.132 Volgens hen is een opzegtermijn vereist, en indien het niet door de wet of door de overeenkomst geregeld is, moet het naargelang de aard van de overeenkomst of de gebruiken beoordeeld worden. Zij steunen hun opvatting op de artikelen 1134 BW en 1135 BW: overeenkomsten moeten te goeder trouw uitgevoerd worden en de partijen moeten de gevolgen die de billijkheid en de gebruiken aan hun verbintenis geven, respecteren.133 In de rechtsleer vinden we terug dat de opzegging op zodanige wijze moet ter kennis gebracht worden, dat de partij zich door verloop van een zekere termijn aan de nieuwe situatie kan aanpassen. Door een opzegtermijn in acht te nemen wordt aan de tegenpartij de tijd gegeven om zich voor te bereiden op het einde van de overeenkomst 134 De rechtspraak zal vaak refereren naar de billijkheid en goede trouw.135Op die manier leggen de rechters de partijen een samenwerkingsplicht op, om onder andere de schade voor de andere partij te beperken. Hieruit vloeit voort dat de partijen rekening moeten houden met elkaar en bijgevolg een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen.136 Samengevat komt het erop neer dat deze strekking in de rechtsleer en rechtspraak de mening is toegedaan dat partijen, op grond van het beginsel van de goede trouw, verplicht een opzegtermijn in acht moeten nemen. Enkele anderen menen dat de partijen hun handelingsvrijheid behouden om de overeenkomst zonder opzegtermijn te verbreken, behalve daar waar de wetgever is tussengekomen en onder voorbehoud van rechtsmisbruik.137 Wanneer partijen geen opzeggingsmodaliteiten hebben voorzien in hun overeenkomst, mag niet besloten worden dat het recht op een opzegtermijn voortvloeit uit de aard zelf van een overeenkomst van onbepaalde duur of het beginsel van uitvoering te goeder trouw. De eenzijdige opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur is een subjectief recht, en de uitoefening van een recht is slechts ongeoorloofd wanneer er misbruik van wordt gemaakt. Een eenzijdige opzegging zonder opzeggingstermijn is aldus slecht de uitoefening van een recht, dat niet kan worden verhinderd om redenen van billijkheid. Enkel wanneer de opgezegde partij geschonden is in een recht of een rechtmatig belang, zal de opzegging onbillijk worden.138 Langs deze kant wordt geijverd naar erkenning van het eenzijdig opzeggingsrecht zonder opzegtermijn dat, in principe, aan elke partij van een overeenkomst van onbepaalde duur toekomt, zonder evenwel te aanvaarden dat van dit recht misbruik mag gemaakt worden.139 Kortom, de inachtneming van een opzegtermijn is niet verplicht, maar voorzichtigheid is geboden, 130 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 814. L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 58. 132 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 141. 133 A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 525 ; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355. 134 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355. 135 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 142. 136 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355. 137 A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 525 ; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 127. 138 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 140-141 ; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 355. 139 A. DE BERSAQUES, “ L’abus de droit en matière contractuelle”, 525. 131 28 daar de uitoefening van het opzeggingsrecht zonder opzegtermijn in sommige omstandigheden een misbruik kan uitmaken. 52. Het vereiste van een opzegtermijn kan dus volgens de meerderheid een grondslag vinden in de principes van goede trouw140 en billijkheid141. Artikel 1135 BW vermeld naast de billijkheid eveneens het gebruik en de wet. In sommige domeinen is de wetgever tussengekomen en heeft hij regels met betrekking tot de opzegtermijn ingevoerd. Het is vanzelfsprekend dat de partijen bij de verbreking van hun overeenkomst die regels moeten naleven. De vraag blijft nu of het vereiste van een opzegtermijn zijn grondslag kan vinden in de gebruiken. Volgens artikel 1160 BW moeten overeenkomsten aangevuld worden met gebruikelijke bedingen, ook al waren deze niet expliciet voorzien. De reden die aan de grondslag ligt van deze bepaling is dat de wilsovereenstemming van de contracterende partijen eveneens geldt voor de gebruiken die, met betrekking tot een bepaalde materie, als een zekerheid beschouwd worden.142 Het heeft echter niet veel nut hier verder op in te gaan, vermits de gewoontes geen grote rol in de problemen omtrent opzegging spelen. In België bestaan namelijk geen gebruiken op het gebied van verbreking van overeenkomsten van onbepaalde duur.143 b) Duur van de opzegtermijn 53. Wat de duur van de opzeggingstermijn betreft, kunnen geen algemeen geldende regels gevonden worden. In principe moet de opzegtermijn redelijk zijn.144 De ‘redelijke’ duur is dus afhankelijk van meerdere factoren, zoals onder andere de duur van contractuele relatie tot de opzegging en het belang van de overeenkomst voor de opgezegde partij.145 Deze termijn moet de wederpartij de mogelijkheid bieden de nodige maatregelen te treffen waardoor de schade die, bij gebrek van een opzeggingstermijn, wordt teweeggebracht, te voorkomen. Over het algemeen wordt gesteld dat de opzegtermijn de opgezegde partij de mogelijkheid moet geven zich een analoge, gelijkaardige situatie te plaatsen.146 Opgelet, er wordt niet verwacht dat de tegenpartij door de opzeggingstermijn in staat moet zijn een gelijkwaardige rechtstoestand te vinden. Dit kan dus niet als criterium gebruikt worden om uit te maken of er rechtsmisbruik plaatsvond.147 De nietigheid van de opzegtermijn, doet geen afbreuk aan de geldigheid van de opzegging zelf, maar in voorkomend geval zal de verbrekende partij ertoe gehouden worden een schadevergoeding te betalen, berekend op basis van de duur van de opzegtermijn die gegeven had moeten worden.148 E. Opzegvergoeding 54. Een opzegvergoeding mag niet gelijkgesteld worden aan een schadevergoeding naar aanleiding van de opzegging van een overeenkomst. Daarin verschilt de opzegging wezenlijk van de ontbinding. Daar waar de partij die de ontbinding vordert, recht heeft op een schadevergoeding, is dit bij een 140 Artikel 1134 BW. Artikel 1135 BW. 142 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 143. 143 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 144. 144 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 254. 145 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 357. 146 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 133. 147 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 63-64. 148 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 133. 141 29 opzegging niet het geval. De partij die de overeenkomst opzegt zal geen schadevergoeding meer kunnen bekomen voor de wanprestaties die zijn medecontractant vóór de opzegging begaan heeft. 149 55. Wat moet nu juist verstaan worden onder een opzegvergoeding? Een opzegvergoeding kan gebruikt worden in de zin van een vergoeding, voor het geval partijen de bedongen vormvoorwaarden en termijnen om op te zeggen niet naleven. Dergelijk beding kan beschouwd worden als een schadebeding, omdat het vooraf een forfaitaire schadevergoeding bepaald. De schadevergoeding mag geenszins het louter feit van de opzegging sanctioneren, noch ontaarden in een strafbeding. 150 De vergoeding mag enkel en alleen betrekking hebben op de schade, met andere woorden op het verlies dat door de eenzijdige verbreking met rechtsmisbruik kan worden berokkend.151 56. De term opzegvergoeding kan eveneens de aanduiding zijn van een tegenprestatie die een partij kan eisen, wanneer zijn tegenpartij gebruikt maakt van zijn recht om vervroegd een einde te stellen aan hun contractuele verbintenissen. Deze vergoeding is dus geen sanctie wegens wanprestatie, wat bij schadebedingen juist wel het geval is. Wanneer een bedongen opzegvergoeding buitensporig is, kan de rechter zijn matigingsbevoegdheid gebruiken op grond van het verbod van rechtsmisbruik.152 149 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 258-259. R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 359. 151 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 79. 152 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 258-259. 150 30 AFDELING IV VOORTZETTING VAN DE OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR 57. De verwezenlijking van de tijdsbepaling maakt een einde aan de overeenkomst van bepaalde duur. De partijen kunnen zich niet beroepen op een subjectief recht op hernieuwing of verlenging van een overeenkomst van bepaalde duur.153 Bij afloop van de termijn kunnen de partijen twee houdingen aannemen: ofwel stoppen ze daadwerkelijk hun contractuele betrekkingen, ofwel zetten ze de overeenkomst voort. Indien de partijen de keuze doen de overeenkomst verder te zetten, kunnen ze zich in verschillende situaties bevinden: 1) Wanneer op het ogenblik van de contractsluiting niets bedongen werd met betrekking tot de voortzetting van de overeenkomst, kunnen de partijen de overeenkomst stilzwijgend voortzetten. Er is dan sprake van een stilzwijgende vernieuwing.154155 2) Indien niets bedongen werd ten tijde van de contractsluiting, maar de partijen in de loop van de overeenkomst tot het besef komen dat zij graag hun contractuele betrekkingen zouden voortzetten na afloop van de termijn, kunnen zij daaromtrent afspraken maken. Deze afspraken, die bestaan uit een wilsovereenstemming tussen beide partijen, ontstaan dus na de contractsluiting en vóór de afloop van de termijn.156 De partijen kunnen op die manier overeenkomen dat na afloop van de termijn, een nieuwe overeenkomst gesloten zal worden, waarbij ze meestal duidelijk zullen stellen of de nieuwe overeenkomst voor bepaalde of voor onbepaalde duur gesloten wordt. De partijen kunnen evenwel de keuze doen aan de oorspronkelijke tijdsbepaling te verzaken. Ze mogen dan een nieuwe tijdsbepaling in de plaats zetten, of overeen komen dat het contract verder zal bestaan als een overeenkomst van onbepaalde duur. 157 Dergelijke verzaking aan de tijdsbepaling is ongetwijfeld tussen partijen geldig, maar de vraag rijst of de verzaking ook tegenwerpelijk is aan derden. Deze vraag betreft vooral de derden-zekerheidsverstrekkers, die niet akkoord met de verzaking zouden zijn. Zij zullen zich op de oorspronkelijke tijdsbepaling kunnen blijven beroepen. Voorwaarde is dat die tijdsbepaling in de zekerheidsstelling werd geïncorporeerd (dit kan trouwens zowel expliciet als impliciet).158 3) Vaak zullen de partijen, die kozen voor een overeenkomst van bepaalde duur, in hun overeenkomst bedingen inlassen die de vernieuwing of verlenging van hun overeenkomst regelen. Deze zogenaamde voortzettingsbedingen organiseren de werkelijke voortzetting van de overeenkomst na afloop van de tijdsbepaling. Zij streven naar het in stand houden van de bestaande overeenkomst in een identieke of quasi-identieke vorm.159 Partijen bedingen op deze wijze dat de voorwaarden van de overeenkomst voor een nieuwe termijn zullen worden verdergezet, behalve in geval van opzegging door één van de partijen.160 Met andere woorden, indien de partijen zich bij het verstrijken van de overeengekomen termijn niet verzetten tegen de voortzetting van de overeenkomst, wordt dit aanzien als een aanduiding 153 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399. L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 76; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”, 273; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 235. 155 zie infra 30, nr. 58-60. 156 B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”, 279. 157 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 69-70; B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 280. 158 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 70. 159 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 235. 160 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR, 2008, 399; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 71. 154 31 van de wil van de partijen om hun contractuele verbintenissen verder te zetten.161We hebben in dit geval te maken met bedingen van stilzwijgende voortzetting. A. Stilzwijgende vernieuwing 58. Het gebeurt dat de partijen hun overeenkomst blijven uitvoeren na afloop van de tijdsbepaling, zonder dat daarover enig beding te vinden is in de overeenkomst. Door de verwezenlijking van de tijdsbepaling is hun overeenkomst van bepaalde duur uitgedoofd, maar door de houding van de partijen kan verondersteld worden dat het hun bedoeling is stilzwijgend een nieuwe overeenkomst te creëren die identiek is aan de net uitgedoofde overeenkomst.162Dit vermoeden zal uiteraard slechts gehandhaafd kunnen worden indien de omstandigheden waarin de partijen zich bevinden, in dezelfde richting wijzen.163 De partijen willen hun overeenkomst hernieuwen, en door de verwezenlijking van de tijdsbepaling ontstaat ook effectief een nieuwe overeenkomst: derhalve moet deze situatie gezien worden als een stilzwijgende ‘vernieuwing’.164 59. Dat de voortzetting een nieuwe overeenkomst creëert, heeft belangrijke gevolgen: - Ten eerste wordt algemeen aanvaard dat de nieuwe overeenkomst voor onbepaalde duur is wordt gesloten: de nieuwe overeenkomst wordt aangegaan zonder dat een toekomstige en zekere gebeurtenis de duur begrensd.165 Bij ontstentenis van aanwijzingen dat de partijen de wil hebben dat de verlenging slechts geldt voor een dezelfde duur als die voorzien in het oorspronkelijke contract, mag dit niet vermoed worden. Er moet besloten worden dat er geen tijdsbepaling is die de overeenkomst begrensd en dat bijgevolg een overeenkomst van onbepaalde duur in het leven werd geroepen. 166 - Ten tweede zal de geldig van de overeenkomst beoordeeld worden op het moment van de hernieuwing: toestemming, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak. De overeenkomst kan dus aangetast zijn door een nietigheidsgrond.167 - Ten derde zullen de zekerheden verstrekt door derden, tot garantie van de uitvoering van de oorspronkelijke overeenkomst, zijn tenietgegaan. Soms zullen garanties echter wel nog van toepassing zijn op de nieuwe overeenkomst, met name wanneer dit expliciet vermeld staat in de overeenkomst betreffende de zekerheid.168 60. Samengevat kunnen we stellen dat een overeenkomst, die oorspronkelijk gesloten werd voor een bepaalde duur, maar naderhand stilzwijgend jaar na jaar vernieuwd werd, zonder dat één van de 161 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399. B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 275. 163 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 236. 164 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 235-236. 165 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67; B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 277. 166 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 25. 167 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 67. 168 B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 277. 162 32 partijen een einde heeft willen stellen aan die situatie, moet geïnterpreteerd worden als een overeenkomst van onbepaalde duur.169 B. Beding van stilzwijgende voortzetting 61. Een onderscheid moet gemaakt worden tussen een beding van stilzwijgende verlenging en een beding van stilzwijgende vernieuwing. Het belang van dit onderscheid bevindt zich op het gebied van de rechtsgevolgen.170 62. Bij een beding van stilzwijgende verlenging blijft de oorspronkelijke overeenkomst doorgaans met al haar voorwaarden voortbestaan. Enkel de termijn verandert: ofwel wordt het einde van de overeenkomst uitgesteld, ofwel verlengen de partijen hun overeenkomst voor onbepaalde duur en is er geen termijn meer. 171 Kortom, de overeenkomst blijft volledig behouden, behalve wat de termijn betreft.172 63. Wanneer echter de oorspronkelijke overeenkomst volledig beëindigd is, en de partijen een nieuwe overeenkomst sluiten, is er sprake van een stilzwijgende vernieuwing. Meestal zal de nieuwe overeenkomst zeer gelijklopend zijn met de vorige, al zal de termijn zoals bij de verlenging uitgesteld worden of zelf volledig weggelaten worden.173 64. Volgens Kohl zijn drie verschillende formuleringen mogelijk voor de voortzettingsbedingen174: 1) de automatische verlenging/vernieuwing: de overeenkomst zal voortgezet worden naar aanleiding van de verwezenlijking van een op voorhand vastgestelde gebeurtenis; 2) de semi-automatische verlenging/vernieuwing: dit treedt enkel in wanneer één van de partijen de voortzetting wenst; 3) de niet-automatische verlenging/vernieuwing: de wilsovereenstemming van beide partijen betreffende de voortzetting is vereist. 65. Wat de duur betreft, kan aangestipt worden dat de partijen vrij zijn in hun keuze. Maar indien ze willen dat de verlengde of vernieuwde overeenkomst van bepaalde duur blijft, zullen ze dit in hun voortzettingsbeding moeten verduidelijken. Indien niets bedongen is, wordt de overeenkomst gekwalificeerd als een overeenkomst van onbepaalde duur.175 66. Dikwijls is het zeer moeilijk te weten of de contracterende partijen een verlenging of een vernieuwing bedoelen. Beide begrippen worden vaak met elkaar verward, en soms zijn beiden zelf terug te vinden in eenzelfde beding. Er dient dan onderzocht te worden wat de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen is geweest. De bewoordingen van de overeenkomst zullen doorslaggevend zijn indien de omstandigheden van het geval er niet haaks op staan.176 169 C. JASSOGNE, en JF. LECLERCQ, « Livre II : Notions essentielles du droit de obligations contractuelles », in C. JASSOGNE (ed.), Traité pratique du droit commercial, t. I, Brussel, Story-Scientia, 1990, 153 (hierna verkort : C. JASSOGNE, en JF. LECLERCQ, «Notions essentielles du droit de obligations contractuelles »). 170 zie supra 30, nr. 59. 171 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455. 172 B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 282. 173 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455. 174 B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 281-282 en 285. 175 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 240. 176 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 456. 33 67. Laten we opmerken dat een beding van stilzwijgende hernieuwing een hele reeks opeenvolgende nieuwe overeenkomsten teweeg kan brengen. Kunnen partijen dan nog steeds bedingen dat de nieuwe overeenkomst beschouwd moet worden als een overeenkomst van bepaalde duur? Het belang van het antwoord op deze vraag situeert zich op het vlak van de opzegging: indien een voortzettingsclausule aan de overeenkomst een onbepaald karakter kan geven, wil dit zeggen dat de overeenkomst te allen tijde opgezegd kan worden.177 C. Opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur 68. Het is algemeen aanvaard dat wanneer in het voortzettingsbeding niets bepaald is met betrekking tot de duur van de nieuwe overeenkomst, de overeenkomst van onbepaalde duur is. Als het beding echter stipuleert dat de nieuwe overeenkomst van bepaalde duur zal zijn, is niet iedereen het erover eens of dit wel mogelijk is. Meestal wordt in deze discussie een onderscheid gemaakt naargelang het aantal opeenvolgende overeenkomsten contractueel is bepaald of niet: 69. Indien het aantal mogelijke vernieuwingen van meet af aan contractueel bepaald is, kan de rechter oordelen dat de overeenkomst door een toekomstige en zekere gebeurtenis begrensd is en derhalve het karakter van bepaalde duur behoudt. 178 Hierover bestaat weinig discussie. 70. Als daarentegen het aantal opeenvolgende overeenkomsten niet bepaald is, is het onmogelijk te bepalen welke toekomstige en zekere gebeurtenis de overeenkomst teniet zal doen gaan en zal de nieuwe overeenkomst moeten herkwalificeerd worden als een overeenkomst van onbepaalde duur.179 Merk op dat niet iedereen het eens is met deze stelling. Voor sommigen blijft de overeenkomst inderdaad van bepaalde duur, zonder dat daarvoor het aantal vernieuwingen bepaald moet zijn.180 Deze opvatting wordt gesteund op de beschouwing dat, indien de duur van de vernieuwing in de initiële overeenkomst werd bepaald, er geen reden is om de nieuwe overeenkomst te herkwalificeren als onbepaald. De oorspronkelijke overeenkomst dooft namelijk uit en een nieuwe overeenkomst komt tot stand door de werking van het beding van stilzwijgende vernieuwing dat de duur van de nieuwe overeenkomst bepaalt.181 De keuze om het aantal vernieuwingen contractueel niet te beperken, geeft enkel een grotere flexibiliteit aan het beding.182 Mijn inziens dient de opvatting gevolgd te worden dat het karakter van de overeenkomst laat afhangen naargelang de het aantal mogelijke vernieuwingen of verlenging in de overeenkomst bepaald is. Natuurlijk weten de partijen dat elke vernieuwing of verlenging slechts geldt voor hun vooraf bepaalde periode, maar dit neemt niet weg dat, wanneer het aantal mogelijke verlengingen of vernieuwingen niet bepaald is, de partijen aanvankelijk niet kunnen weten wanneer de overeenkomst uiteindelijk een einde zal nemen 177 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 243. L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 66; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 23; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 241. 179 G. BRICMONT, “Observations” (noot onder Brussel 11 december 1964), JT 1965, 283; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 66; C. JASSOGNE, En JF. LECLERCQ, « Notions essentielles du droit de obligations contractuelles », 153; B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 286. 180 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 242. 181 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455. 182 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 438. 178 34 Let wel, deze situatie is volkomen verschillend van diegene waar telkens nieuwe contracten van bepaalde door worden gesloten zonder een beding van stilzwijgende vernieuwing.183 D. Verzet tegen de voortzetting van een overeenkomst 71. De partijen hebben geen subjectief recht op hernieuwing of verlenging184 en kunnen dus in principe geen schadevergoeding eisen omdat hun overeenkomst niet wordt hernieuwd of verlengd. Evenmin kan de partij die de overeenkomst niet wenst voort te zetten, gesanctioneerd worden.185 Daarom gaan partijen, om onaangename verassingen te vermijden, soms de voorwaarden voor de verlenging en vernieuwing van hun overeenkomst contractueel vastleggen. 72. In sommige gevallen zal het verzet tegen de voortzetting van een overeenkomst van bepaalde duur, beschouwd worden als rechtsmisbruik. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een partij de indruk heeft gewekt dat hij zich niet zal verzetten tegen voortzetting van de overeenkomst na afloop van de bedongen termijn, en zich uiteindelijk op de valreep toch verzet tegen de voortzetting. In bepaalde omstandigheden en na belangenafweging, kan er dan sprake zijn van misbruik van het recht zich tegen een voortzetting te verzetten.186 183 F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging”, 243. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399; B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 289. 185 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 112 . 186 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 392; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 114. 184 35 HOOFDSTUK II ARBEIDSOVEREENKOMSTEN 36 AFDELING I ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN ONBEPAALDE TIJD 73. In het gemeen recht worden de overeenkomsten onderverdeeld in overeenkomsten voor bepaalde duur en overeenkomsten voor onbepaalde duur. In het arbeidsrecht kunnen overeenkomsten gesloten worden voor een bepaalde tijd, voor een duidelijk omschreven werk of voor een onbepaalde tijd.187 74. Reeds ten tijde van de Wet op de arbeidsovereenkomst van 10 maart 1900, was de arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd de regel: werkgever en werknemer verbinden zich, zonder enige omstandigheid te bepalen die de overeenkomst zal beëindigen.188 Enkel een gemeenschappelijke of eenzijdige beslissing tot verbreking kan een einde stellen aan de gesloten overeenkomst. In het Burgerlijk Wetboek is slechts één artikel terug te vinden dat betrekking heeft op de huur van werk en van diensten, met name artikel 1780 BW. Het artikel stelt dat een persoon zijn diensten slecht voor een tijd of voor een bepaalde onderneming kan verbinden. A. Beëindiging door eenzijdige opzegging 75. Artikel 7 WAO stelt dat niemand een arbeidsovereenkomst voor zijn leven kan aangaan. Dit impliceert dat elke arbeidsovereenkomst op een zeker ogenblik een einde moet nemen. Arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd kunnen onder meer beëindigd worden door de wil van één van de partijen189, eventueel omdat dringende redenen voorhanden zijn.190 76. De eenzijdige beëindiging wordt in het arbeidsrecht ‘ontslag’ genoemd en wordt omschreven als “de gedraging waardoor een partij aan de andere partij ter kennis brengt dat zij besloten heeft om de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, te beëindigen”. Ontslag kan geschieden door onmiddellijke wegzending, door feitelijke gedraging of door opzegging. 191 Enkel het ontslag door opzegging zal in onderhavig proefschrift behandeld worden. 77. De opzegging wordt geregeld in artikel 37 WAO en kan omschreven worden als “de door de Wet geregelde mededeling van de duur waarna de tussen partijen bestaande overeenkomst een einde zal nemen”. De wetgever wou de belangen van de opgezegde partij beschermen door de eenzijdige opzegging te onderwerpen aan een voorafgaande verwittiging en een opzegtermijn. Zowel de werknemer als de werkgever kunnen gebruik maken van dit opzeggingsrecht: de werkgever mag zijn werknemer ontslaan, de werknemer mag ontslag nemen. 192 78. Zoals in het gemeen recht is de opzegging een definitieve en onherroepelijke rechtshandeling. Dit heeft tot gevolg dat de duur van de opzegtermijn, zelfs als de opzegger vaststelt dat hij een verkeerde duur heeft meegedeeld, niet meer gewijzigd kan worden.193 187 Artikel 7 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (hierna als WAO vermeld). M. MAGREZ en G. MAGREZ-SONG, “L’évolution du contrat de travail à durée déterminée” (noot onder Cass. 15 april 1982), RCJB 1988, 376. 189 Artikel 32, 3° WAO. 190 Artikel 35 WAO. 191 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, Brussel, Story-Scientia, 1990, 509 (hierna verkort: C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst). 192 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 509-510. 193 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 510. 188 37 79. Opdat de opzegging geldig is moet aan twee voorwaarden voldaan zijn: Ten eerste moet de uitdrukkelijke en ondubbelzinnige wil de overeenkomst op te zeggen, schriftelijke ter kennis worden gebracht.194 Verschillende procedures moeten worden gevolgd naargelang de opzegging uitgaat van de werknemer, dan wel van de werkgever.195 Ten tweede moet het geschrift, de aanvang en de duur van de opzegtermijn bevatten.196 Indien de opzegging niet voldoet aan deze inhoudsvereisten, is de opzegging nietig en zal een recht op een forfaitaire vergoeding ontstaan.197 80. Motivering van de opzegging is niet vereist. De opzeggende partij moet in beginsel de redenen van zijn opzegging niet meedelen. Evenwel wordt aanbevolen om arbeidsovereenkomsten enkel op te zeggen om redenen die verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die steunen op de werking van de onderneming.198 De wetgever heeft naar aanleiding van die aanbeveling, artikel 63 WAO ingevoerd ter bescherming van de werklieden. Enkel zij kunnen in geval van willekeurige afdanking recht hebben op een schadevergoeding. In sommige gevallen wordt de werkgever er wel toe gedwongen zijn opzegging te motiveren, en meer bepaald voor werknemers die de wetgever bijzonder wil beschermen.199 Met de invoering van artikel 63 WAO is de wetgever tegemoetgekomen aan de strekking die voorstander was van werkstabiliteit voor werklieden, en beweerde dat ontslag enkel kan geschieden in het voordeel van de onderneming. Merk op dat een andere strekking van mening is dat ongemotiveerd en onmiddellijk ontslag een vrijheid is die toekomt aan alle partijen, op voorwaarde de wettelijke geregelde forfaitaire vergoeding te betalen.200 81. Merk op dat het Hof van Cassatie met betrekking tot opzegbedingen in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd als volgt heeft geoordeeld: “ne sont pas contraires à l’ordre public les clauses d’un contrat de louage de travail qui gênent l’exercice du droit de résiliation unilatérale mais ne rendent pas impossible l’exercice de cette faculté”. 201 Partijen mogen dus in hun overeenkomst het eenzijdig opzeggingsrecht beperken, voor zover het opzeggingsrecht niet volledig weg bedongen wordt. Opzegtermijn 82. De wetgever heeft de aanvang van de opzegtermijn geregeld: voor bedienden gaat de termijn in na afloop van de kalendermaand die volgt op die waarin kennis van de opzegging werd gegeven202; voor werklieden gaat de termijn in vanaf de maandag volgend op de week waarin de opzegging werd betekend203. 83. Diverse factoren moeten in rekening gebracht worden voor de bepaling van de duur van de opzegtermijn: Voor werklieden wordt enkel rekening gehouden met hun anciënniteit: naargelang de opzegging uitgaat van de werkgever of de werknemer zal de opzegtermijn respectievelijk 28 dagen of 14 dagen 194 R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-1996, 354. Artikel 37 §1, derde en vierde lid WAO 196 Artikel 37 §1, tweede lid WAO. 197 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 520. 198 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 148. 199 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 513. 200 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge,148-149. 201 Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 530, noot M. PAPIER-JAMOULLE. 202 Artikel 82 WAO. 203 Artikel 59 WAO. 195 38 duren. 204 Deze termijnen worden verdubbeld als de werknemer minstens 20 jaar in dienst was.205Voor werklieden die minder dan 6 maanden tewerkgesteld zijn, geldt een bijzondere regeling.206 Voor bedienden zal zowel de anciënniteit als het loon een rol spelen in de berekening van de duur, deze regeling is te vinden in artikel 82 WAO. 84. Volgens artikel 6 WAO worden alle bedingen strijdig met de wet nietig verklaard, voor zover ze ertoe strekken de rechten van de werknemer in te korten of zijn verplichtingen te verzwaren. De regeling omtrent de opzegtermijnen is dus van dwingende aard. Werkgevers zullen dus noch langere, noch kortere opzeggingstermijnen kunnen opdringen aan de werknemer.207 B. Maximumtermijn 85. Over de vraag of een maximumtermijn in een overeenkomst van onbepaalde tijd geldig is of niet, bestaat geen eensgezindheid. De minderheidstrekking verwerpt de mogelijkheid om een maximumduur te bedingen in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Zij steunen hun opvatting op het arrest van het Hof van Cassatie van 6 december 1962 dat oordeelde dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd geen eenzijdig opzegbeding mag bevatten. Volgens hen is er geen verschil is tussen een overeenkomst voor onbepaalde termijn met een maximumtermijn, enerzijds, en een overeenkomst voor bepaalde tijd met de mogelijkheid om ze op elk ogenblik eenzijdig te beëindigen, anderzijds.208 Deze discussie in de rechtsleer en rechtspraak doet volgende vraag rijzen: moet er naast de arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd, die in principe niet van rechtswege kan eindigen, en de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die niet eenzijdig opzegbaar zijn, nog een afzonderlijk juridisch statuut bestaan, voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd met een maximumduur, die steeds opzegbaar zijn en in principe van rechtswege kunnen eindigen.209 Volgens de meerderheidsstrekking is een maximumtermijn in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geoorloofd. Dit wordt thans algemeen aanvaard: niets verbiedt de partijen om een maximumtermijn te bedingen in hun arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, waarna de overeenkomst een einde neemt, indien ze tot dan is blijven bestaan.210 204 Artikel 59 tweede lid WAO. Artikel 59 derde lid WAO 206 Artikel 60 WAO. 207 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 514. 208 Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 425; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst: nietigheid, ontbinding en overmacht”, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1987, 472-473 (hierna verkort: W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst). 209 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 473. 210 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 160. 205 39 AFDELING II ARBEIDSOVEREENKOMSTEN VAN BEPAALDE TIJD 86. In artikel 32 A.O.W. staat vermeld dat arbeidsovereenkomsten een einde kunnen nemen door afloop van een termijn. Eigenlijk vormt deze bepaling een herhaling, in de aanhef van datzelfde artikel staat namelijk dat de “algemene wijzen waarop de verbintenissen te niet gaan” van toepassing zijn op de arbeidscontracten. Bij het gemeen recht werd reeds uitgelegd dat een tijdsbepaling een toekomstige en zekere gebeurtenis is, die bij verwezenlijking de overeenkomst automatisch beëindigd. In het arbeidsrecht is een overeenkomst die een ontbindende tijdsbepaling bevat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. 87. De tijdsbepaling wordt in het kader van het arbeidsrecht omschreven als de aanduiding van een bepaalde dag of van één gebeurtenis welke zich op een bekende datum moet voordoen, waarna de contractspartijen van hun wederzijdse verplichtingen ontslagen zijn, behoudens stilzwijgende verlenging. Het eindtijdstip van de overeenkomst moet vanaf de sluiting van de overeenkomst door de contractspartijen gekend zijn of moet kunnen worden vastgesteld, en geenszins afhankelijk mag zijn van de wil van de partijen. Indien de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan deze voorwaarde, wordt de overeenkomst beschouwd als zijnde aangegaan voor onbepaalde tijd. Kortom, de partijen moeten met zekerheid kunnen weten wanneer de arbeidsovereenkomst een einde neemt. 211 Enkele concrete gevallen waar de overeenkomst niet gekwalificeerd mocht worden als voor bepaalde tijd, maar enkel voor onbepaalde tijd:212 - een arbeidsovereenkomst gesloten voor de bestaansduur van een vennootschap, wanneer de statuten bepalen dat de vennootschap kan worden ontbonden na bepaalde periodes of bij het overlijden van één der vennoten; - een arbeidsovereenkomst die bepaalt dat de prestaties van de werknemer een einde zullen nemen wanneer de persoon, die voor onbepaalde tijd met ziekteverlof is en die hij vervangt, zijn werkzaamheden hervat; - een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde minimumduur, die na het verstrijken van die minimumtermijn enkel beëindigbaar is mits een opzegging; - een arbeidsovereenkomst waarin bepaald staat dat de overeenkomst zal eindigen wanneer de werknemer in dienst genomen word bij het leger; - een arbeidsovereenkomst die bepaalt dat de overeenkomst beëindigd wordt, wanneer de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar bereikt, maar waarin eveneens is bedongen dat de werkgever, op verzoek van de werknemer, mag beslissen de duur met maximaal 5 jaar te verlengen, met het recht om bij ongeschiktheid van de werknemer dit voordeel in te trekken. 88. Als vormvereiste voor arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd kan het geschrift aangehaald worden. Volgens artikel 9 WAO moeten arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd, behoudens de uitzonderingen in het derde lid, schriftelijk worden vastgesteld, ten laatste op de indiensttreding van de werknemer. Indien deze vormvoorwaarde, die geldt als bestaansvoorwaarde, niet nageleefd wordt, 211 Cass. 15 april 1982, JTT 1982, 348-349, noot M. TAQUET en C. WANTIER. Voorbeelden ontleend aan: W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 469-470. 212 40 zullen op de overeenkomst dezelfde voorwaarden gelden als voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd. 89. Wat betreft de arbeidsovereenkomsten voor een duidelijk omschreven werk, zijn in principe de regels die voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gelden analoog toepasbaar. Evenwel zal niet de vermelding van een tijdsbepaling vereist zijn, maar zal het werk op zodanige manier omschreven moeten worden dat de duur van de arbeidsovereenkomst niet afhangt van de wil van de ene of de andere partij. Een voltooiingsdatum moet echter niet vermeld worden, enkel een nauwkeurige omschrijving van het werk, opdat beide partijen weten waartoe ze gebonden zijn, is vereist.213 A. Beëindiging 90. In artikel 32 WAO. staat te lezen dat arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd onder andere een einde kunnen nemen door afloop van een termijn of door voltooiing van het werk waarvoor de overeenkomst gesloten was. Opzegging kan geen beëindigingwijze zijn voor overeenkomsten voor bepaalde tijd of voor een duidelijke omschreven werk zijn, juist omdat in deze overeenkomst de duur van de samenwerking is bepaald.214 De vraag rijst of arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd een opzegbeding mogen bevatten, en partijen op die manier een eenzijdig opzeggingsrecht in het leven kunnen roepen? Opzeggingsbedingen 91. De aard van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd verzet zich tegen een vroegtijdige eenzijdige beëindiging. In 1962 oordeelde het Hof dat bij arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd, een beding waarbij elke partij het recht krijgt eenzijdig de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder schadevergoeding te moeten betalen, geen uitwerking kan krijgen: “La stipulation, dans un contrat de travail de durée déterminée, que chaque partie a la faculté de mettre fin au contrat avant l’expiration du terme, stipulation ne prévoyant aucune indemnité à la charge de la partie qui rompt le contrat, est sans effet”.215 92. Desondanks dient erop gewezen te worden dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd toch een einde kan vinden vóór de afloop van de bedongen termijn. Een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd dat een beding voorziet waar vroegtijdige beëindiging wegens dringende redenen mogelijk is, zal haar niet het karakter van bepaalde tijd ontnemen. Zo’n beding is slechts de invoering van een wettelijke regel in de overeenkomst.216 Immers, artikel 35 WAO voorziet dat partijen een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd vóór de afloop van de termijn kunnen beëindigen wanneer dringende redenen voorhanden zijn. Uiteindelijk zal de rechter een oordeel vellen over het al dan niet voorhanden zijn van een dringende reden. B. Arbeidsovereenkomst voor de duur van het leven 93. In navolging van artikel 7 WAO is het verboden een arbeidsovereenkomst te sluiten voor de duur van het leven. De wetgever heeft de individuele vrijheid van de werknemer willen vrijwaren. Met de invoering van deze bepaling wil hij verhinderen dat een werknemer gebonden is aan een overeenkomst 213 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 308. C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 510. 215 Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 425; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 472-473. 216 M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349. 214 41 waarvan hij zich niet kan bevrijden van zijn werkgever, meer bepaald van zijn ondergeschiktheid ten opzicht van zijn werkgever.217 94. Daar de wet principieel zulke overeenkomsten verbiedt, is de vraag of een overeenkomst voor de duur van het leven van bepaalde, dan wel van onbepaalde duur, slecht van theoretisch belang. Er kan aangenomen worden dat hier eerder sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd, aangezien het overlijden kan beschouwd worden als een toekomstige en zekere gebeurtenis, waarvan het juiste ogenblik door de partijen kan geëvalueerd worden bij het sluiten van de overeenkomst, en waarvan de verwezenlijking onafhankelijk van de wil van de partijen plaatsvindt.218 95. De grote vraag blijft vooral of het verbod om een overeenkomst voor het leven te sluiten zich enkel richt tot de werknemer en of de werkgever zich eventueel wel voor de duur van zijn leven mag verbinden, en in het bijzonder afzien van zijn ontslagrecht. In twee arresten heeft het Hof van Cassatie zich hierover uitgesproken: in beide gevallen was een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd gesloten die door de werkgever enkel eenzijdig opgezegd kon worden wegens dringende redenen. Het Hof oordeelde in zijn arrest van 16 oktober 1969 dat bedingen in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd die het eenzijdig opzeggingsrecht van de partijen beperkt, niet strijdig zijn met de openbare orde, op voorwaarde dat het opzeggingsrecht niet volledig weg bedongen wordt.219 In het cassatiearrest van 31 oktober 1975 vinden we volgende overweging: een beding in een arbeidsovereenkomst volgens welke de werkgever nooit de werknemer kan ontslaan, tenzij wegens ernstige redenen, is strijdig met de openbare orde en bijgevolg nietig.220 Het Hof baseert zich voor zijn redenering op artikel 1780 BW. Nochtans moet artikel 1780 B.W. beperkend geïnterpreteerd worden, in die zin dat het enkel betrekking heeft op diegene die zijn diensten verbindt, dit is de werknemer.221 Nu vaststaat dat artikel 1780 BW niet verhindert dat een werkgever zich voor de duur van zijn leven verbindt, kunnen we artikel 7 WAO onder de loep nemen, om na te gaan of het aldaar voorziene verbod zich eveneens enkel richt tot de werknemer of niet. De Minister van Arbeid heeft tijdens de voorbereidingen van de wet nadrukkelijk gezegd dat het artikel 7 WAO de werkgever de mogelijkheid geeft zich voor de duur van zijn leven te verbinden. De meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak vallen deze uitspraak bij en menen dat de werkgever inderdaad geldig afstand kan doen van ontslagrecht, en zijn werknemer enkel nog kan afdanken wegens dringende redenen. Algemeen wordt aanvaard dat artikel 1780 BW eveneens arbeidsovereenkomsten verbiedt die niet uitdrukkelijk voor de duur van het leven zijn gesloten, maar die voor een zodanig lange periode zijn aangegaan dat ze waarschijnlijk de duur van het bestaan overtreffen.222 Merk op dat we hier terug bij overeenkomsten van onbepaalde duur beland zijn, inderdaad wanneer een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd wordt gesloten met een opzegbeding dat de beperking van het eenzijdig opzeggingsrecht voor de werkgever regelt, kan het erop neerkomen dat de werkgever zich voor de duur van zijn leven verbindt. Partijen kunnen dus in hun arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd een opzegbeding voorzien. Ik veronderstel dat partijen liever de rechtsfiguur van de 217 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 1987,485. W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 486. 219 Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 530, noot M. PAPIER-JAMOULLE. 220 Cass. 31 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, 287. 221 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 487. 222 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 493. 218 42 arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd gebruikten, waarbij het opzegrecht van de werkgever werd beperkt, dan hun overeenkomst te kwalificeren als arbeidsovereenkomst van bepaalde duur met als termijn de ‘duur van het leven van de werkgever’. Waarschijnlijk gingen ze ervan uit dat zij in navolging van artikel 7 WAO geen arbeidsovereenkomst voor de duur van het leven mochten sluiten. Nu opgeklaard is dat het verbod van artikel 7 WAO enkel bedoeld is om de vrijheid van de werknemer te vrijwaren, is het wel mogelijk om een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd te sluiten met als termijn ‘de duur van het leven van de werkgever’. Het sluiten van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur doet geen afbreuk aan het recht van artikel 35 WAO, om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen wegens dringende redenen. Een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd met een eenzijdig opzeggingsrecht dat beperkt is tot dringende redenen, is namelijk niet gelijk aan een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, daar het verbrekingsrecht voor dringende redenen vervat in artikel 35 WAO ook op hen van toepassing is? C. Arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd met een proefbeding 96. Een proefbeding kan omschreven worden als een bijzondere clausule in een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd, voor een onbepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk. Het doel van een proefbeding is de partijen de gelegenheid te bieden elkaars geschiktheid na te gaan alvorens definitief gebonden te zijn voor de verdere uitvoering van de arbeidsovereenkomst. In principe kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een proefbeding bevatten. Het is evenwel niet toegestaan een proefbeding te bedingen voor dezelfde duur als de overeengekomen termijn van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zelf. Indien de proeftijd even lang loopt als de overeenkomst zelf, is er in feite geen verdere uitvoering meer. In dit geval zal de proeftijd niet in overeenstemming met zijn doel aangewend worden, en zal, ook al voldoet de proeftijd in principe aan de regels inzake de maximumduur, dergelijk gebruik als misbruik aanzien worden.223 223 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 475. 43 AFDELING III VOORTZETTING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST A. Stilzwijgende voortzetting 97. Indien na het verstrijken van de termijn bepaald in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd,de partijen de uitvoering van hun overeenkomst verderzetten, dan gelden voor deze overeenkomst dezelfde voorwaarden als voor een overeenkomst voor onbepaalde tijd.224 Dit houdt in dat voor de contractuele bedingen over bijvoorbeeld loon, functie, tewerkstellingsmodaliteiten en verworven anciënniteit, de overeenkomst doorgaat alsof er nooit een tijdsbepaling was geweest.225 Dergelijke verderzetting van de arbeidsovereenkomst is beslist een stilzwijgende hernieuwing: door de verderzetting komt een tweede overeenkomst tot stand komt die een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is.226 Vraag is dan uiteraard of het artikel 11 WAO een onderscheid maakt naargelang een hernieuwingsbeding al dan niet in de overeenkomst voorkomt? B. Beding van stilzwijgende voortzetting 98. In zijn arrest van 15 april 1982 stelde het Hof van Cassatie dat een arbeidscontract van bepaalde tijd noodzakelijk de aanduiding van een bepaalde dag of gebeurtenis die zich op een exacte datum moet voordoen, veronderstelt, waarna de partijen bevrijd zijn van hun wederzijdse plichten, tenzij stilzwijgende vernieuwing.227 Dat een arbeidsovereenkomst stilzwijgend hernieuwd kan worden zonder een uitdrukkelijk beding werd hierboven reeds behandeld. Hoe zit het nu wanneer partijen in hun arbeidsovereenkomst wel een uitdrukkelijk beding van stilzwijgende hernieuwing hebben ingevoegd? Vooreerst kan opgemerkt worden dat het in feite tegenstrijdig is om een overeenkomst van bepaalde tijd te sluiten én in datzelfde contract een beding van stilzwijgende hernieuwing te voorzien. De voorwaarde dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd een bepaalde dag of gebeurtenis die zich op een bepaalde dag moet voordoen, moet bevatten, leert ons dat de contractspartijen met zekerheid moeten weten wanneer een einde komt aan hun arbeidsovereenkomst. Een uitdrukkelijk ontbindend beding dat het aantal mogelijke vernieuwingen niet bepaalt, geeft deze zekerheid niet. 228 Ten tweede geeft artikel 10 WAO geen uitsluitsel met betrekking tot de geldigheid van een uitdrukkelijk stilzwijgend beding. Artikel 10 WAO is van toepassing op een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd.229 Welnu, sommigen zijn van mening dat een overeenkomst hernieuwd door een beding van stilzwijgende hernieuwing slechts bestaat uit één overeenkomst, en die overeenkomst wordt stilzwijgend hernieuwd. Er is in dit geval in feite geen aaneenschakeling.230 Anderen menen echter dat artikel 10 WAO toch toegepast zal moeten worden: vanaf de eerste hernieuwing ontstaat immers een aaneenschakeling van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd. Volgens hen kan bezwaarlijk aangenomen worden dat de nieuwe overeenkomst één geheel vormt met 224 Artikel 11 AOW. C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 511. 226 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 482-483. 227 Cass. 15 april 1982, JTT 1982, 348, noot M. TAQUET en C. WANTIER. 228 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst,485; M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349. 229 zie infra 45, nr. 102-110. 230 M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349. 225 44 de oorspronkelijke overeenkomst.231Mijn inziens moet rekening gehouden worden met de bedoeling van de wetgever. Met de invoering van artikel 10 WAO heeft hij willen verhinderen dat werkgevers de ontslagregelen voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd omzeilen door een aaneenschakeling van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd.232 Bijgevolg heeft de wetgever met artikel 10 WAO, niet de bedoeling gehad deze bepaling toepasselijk te maken op de overeenkomsten ontstaan uit een uitdrukkelijk ontbindend beding. Merk op dat een deel van de rechtsleer de in artikel 10 WAO uitgewerkte regeling onvolledig noemt, juist omdat deze bepaling niet kan worden aangewend wanneer een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd wordt hernieuwd door een vernieuwingsbeding.233 99. Valt een overeenkomst, hernieuwd door een stilzwijgende beding wel onder het toepassingsveld van artikel 11 WAO? Een deel van de rechtsleer is ervan overtuigd dat deze bepaling van toepassing is op hernieuwde overeenkomsten, ongeacht of in de oorspronkelijke overeenkomst al dan niet een vernieuwingsbeding voorkomt. Als de nieuwe arbeidsovereenkomst ontstaat ten gevolge van een vernieuwingsbeding, sluiten de partijen niet uitdrukkelijk een nieuwe overeenkomst, en bevinden ze zich in de hypothese van artikel 11 WAO, waaruit volgt dat de nieuwe overeenkomst een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd is.234 Anderen onderzoeken deze vraag niet eens, ervan uitgaande dat het mogelijk is dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd een vernieuwingsbeding bevat, zonder daarvoor haar karakter van ‘bepaalde tijd’ te verliezen. 100. Dat de arbeidsovereenkomst als arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd moet worden gekwalificeerd wanneer het aantal mogelijke vernieuwingen niet bepaald is in het vernieuwingsbeding, wordt niet betwist.235 Wanneer daarentegen het aantal mogelijke hernieuwingen in de overeenkomst vermeld staat, wordt beweerd dat een beding van stilzwijgende hernieuwing verenigbaar met een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd.236 Enerzijds bevat het contract dan de aanduiding van een bepaalde dag of een gebeurtenis die zich op een exacte datum zal voordoen, waarna de partijen van hun wederzijdse verplichtingen bevrijd zijn. Anderzijds kunnen de partijen telkens de termijn afloop beslissen de arbeidsovereenkomst niet te hernieuwen. Daaruit volgt dat beide partijen vanaf de contractsluiting weten dat hun overeenkomst een einde neemt, hetzij wanneer een van hen beslist de arbeidsovereenkomst niet te hernieuwen, hetzij wanneer de termijn van de laatste hernieuwing afloopt.237 Wel dient erop gewezen te worden dat de partijen, aangezien zij eenzijdig kunnen beslissen de arbeidsovereenkomst niet te vernieuwen, in voorkomend geval over een zekere eenzijdig opzeggingsrecht beschikken. Deze omstandigheid op zich maakt een vernieuwingsbeding niet 231 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 485. C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476. 233 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312. 234 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 483. 235 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 484; M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 350. 236 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312; M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349. 237 M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 349. 232 45 onverzoenbaar met een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd: partijen hebben namelijk sowieso al een zeker opzeggingsrecht via artikel 35 WAO.238 101. In het kort kunnen we stellen dat een beding van stilzwijgende hernieuwing toelaatbaar is voor zover de wettelijke voorschriften nagekomen worden en de hernieuwing duidelijk vermeld is samen met het de aantal mogelijke hernieuwingen. Vanzelfsprekend mag het aantal hernieuwingen de overeenkomst voor bepaalde tijd niet de facto doen omvormen in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. 239 238 M. TAQUET en C. WANTIER, “Observations” (noot onder Cass. 15 april 1982), JTT 1982, 350. C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 311. 239 46 AFDELING IV OPEENVOLGING VAN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN A. Opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd 102. De wetgever heeft een regeling getroffen voor het geval een aantal arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd elkaar opvolgen: dit wordt uiteengezet in artikel 10 WAO. Het doel van de wetgever is misbruiken in hoofde van de werkgever te vermijden. Het arbeidsrecht biedt meer zekerheid van dienstbetrekking bij arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd dan aan die van bepaalde tijd. We kunnen vaststellen dat de regels betreffende de verbreking van arbeidsovereenkomsten gunstiger zijn voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd. Werkgevers gebruikten een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd vaak om de verplichte regels inzake opzegging te kunnen omzeilen.240 Partijen sloten bijvoorbeeld enkele arbeidsovereenkomsten na elkaar, voor een kortere duur dan de opzeggingstermijn die had moeten gerespecteerd worden, ware het een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd geweest.241 103. Vóór de wet van 3 juli 1978 heeft de wetgever reeds geprobeerd in te grijpen om dergelijke misbruiken tegen te gaan. Met de wet van 21 november 1969 poogde de wetgever aan de situatie te remediëren. Vanaf dat ogenblik ontstonden in de rechtspraak twee zienswijzen: Een deel van de rechtspraak legde de klemtoon op artikel 2bis van de toenmalige arbeidsovereenkomstenwet voor bedienden, thans artikel 11 WAO, en was van mening dat opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde tijd absoluut onmogelijk waren. Anderen waren van oordeel dat opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd mochten worden gesloten, op voorwaarde dat de werkgever niet als doel had de regels met betrekking tot de opzegging te ontduiken. 242 Het Hof van Cassatie heeft de eerste zienswijze verworpen. Het Hof oordeelde in 1980 dat artikel 2bis, thans artikel 11 WAO, veronderstelt dat de partijen hun overeenkomst van bepaalde tijd blijven uitvoeren na afloop van de bedongen termijn, en dus niet van toepassing is op een nieuwe overeenkomst gesloten ter vervanging van een nog bestaande arbeidsovereenkomst: “dat artikel 2bis… doelde op het geval dat de partijen de uitvoering voortzetten van een reeds verstreken overeenkomst voor een bepaalde tijd en niet van toepassing was wanneer een nieuwe overeenkomst werd gesloten ter vervanging van een lopende arbeidsovereenkomst”.243 Aldus komt het erop neer dat het oude artikel 2bis restrictief dient geïnterpreteerd te worden, in die zin dat het enkel van toepassing is op een stilzwijgende hernieuwing.244 104. Hoe dan ook, de wetgever is in 1978 opnieuw tussengekomen, deze keer om einde te stellen aan de hierboven uitgelegde controverse. De wetgever heeft met artikel 10 WAO een wetsbepaling ingevoerd die specifiek van toepassing is op de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur. Artikel 10 WAO stelt dat “wanneer partijen verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd hebben afgesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de 240 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476. 241 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476. 242 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 476-477. 243 Cass. 18 februari 1980, Arr. Cass. 1979-1980, I, 723. 244 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 478. 47 werknemer, worden zij verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan, behalve wanneer de werkgever het bewijs levert dat deze overeenkomsten gerechtvaardigd waren wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen.”245 105. Er is geen minimumaantal ‘opeenvolgende overeenkomsten vereist’ opdat het wettelijk vermoeden van artikel 10 WAO speelt. Ook al zijn er slechts twee opeenvolgende contracten, zij kunnen namelijk van lange duur zijn, speelt het vermoeden.246 106. Het vermoeden dat opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd verondersteld worden een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd te zijn, is weerlegbaar. De werkgever kan het bewijs leveren dat de opeenvolging gerechtvaardigd is ‘wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen’.247 Het tegenbewijs dat de werkgever levert, moet op objectieve redenen steunen. Het feit dat de werkgever niet de bedoeling of het bewustzijn had de regelgeving te omzeilen, is niet voldoende om het vermoeden om te keren.248 Het is waarschijnlijk dat een werkgever gemakkelijker de opeenvolging van contracten zal kunnen rechtvaardigen wanneer het een tweede overeenkomst betreft, dan wanneer de partijen reeds aan hun derde, vierde,… overeenkomst toe zijn.249 107. Wat moet nu juist verstaan worden onder de termijn ‘aard van het werk’ en ‘wettige redenen’? De parlementaire stukken geven geen omschrijving van de ‘aard van het werk’. Wel wordt nauwkeurig de door de rechtspraak aanvaarde ‘wettige redenen’ omschreven: - de economische ongunstige toestand waarin de onderneming zich bevindt: dit kan het geval zijn wanneer de schuldeisers van een onderneming haar reeds verschillende keren een verlenging heeft toegestaan van uitstel van betaling, of wanneer een onderneming moeilijkheden ondervindt voor de bevoorrading van grondstoffen. - het belang van de werknemer: bijvoorbeeld door een werknemer in staat te stellen naar nieuwe betrekking te zoeken. - de lange duur van de opeenvolgende overeenkomsten afgesloten in overeenstemming met een vast gebruik: een vast gebruik kan optreden in de confectienijverheid, in overeenkomsten tussen een schouwburg en een orkest, bij de aanwerving van artiesten door een opera voor het theaterseizoen.250 108. De wettekst zelf stelt problemen. Artikel 10 WAO was al voldoende duidelijk geweest zonder de vermelding ‘zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer”. Zoals artikel 10 WAO er nu staat, worden in eigenlijk twee feitelijke toestanden geregeld: - een opeenvolging van contracten voor bepaalde tijd zonder onderbreking - een opeenvolging met onderbreking die niet toe te schrijven is aan de werknemer. 245 Artikel 10, eerste lid WAO. B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310; C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309. 247 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 478. 248 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 479. 249 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310. 250 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310-2311; C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309. 246 48 De wetgever heeft met de tweede toestand een misbruik door de werkgever willen sanctioneren, wanneer die na het einde van een eerste overeenkomst voor bepaalde tijd opzettelijk een zekere tijd laat lopen alvorens een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd te sluiten. De wetgever is uit het oog verloren dat deze toestand wezenlijk verschilt van de misbruiken die hij wenste te vermijden met artikel 10 WAO. Volgende bemerkingen kunnen gemaakt worden: enerzijds maakt het aflopen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zomaar een onderbreking uit, maar een verstrijken; anderzijds kan het sluiten van een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd na een zeker tijdsverloop, niet beoordeeld worden als een opeenvolgende overeenkomst.251 109. Enkel een onderbreking toe te schrijven aan de werknemer kan rechtvaardigen dat opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd gesloten worden. Daaruit volgt dat iedere onderbreking die het gevolg is van de werkelijke wil van de partijen, beschouwd zal worden als zijnde een onderbreking toe te schrijven aan de werknemer. Wanneer tussen het einde van de eerste overeenkomst voor bepaalde tijd en de volgende overeenkomst voor bepaalde tijd een zeker tijdsverloop is, zal onderzocht moeten worden of het tijdsverloop overeenstemt met de wil van de partijen, dan niet een fictieve constructie is om de regels van de opzegging voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd te ontwijken.252 110. Kortom, de wet sluit niet volledig de mogelijk van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd. Er zijn twee situaties waar een opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd als geldig wordt beschouwd. Ten eerste wanneer de onderbreking – zowel vrijwillig als onvrijwillig - te wijten is aan de werknemer, ten tweede wanneer de opeenvolging gerechtvaardigd is en de werkgever hiervan het bewijs levert.253 De vraag rijst of artikel 10 WAO eveneens toepasbaar is wanneer een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, zonder onderbreking van de arbeidsprestaties, gevolgd wordt door een overeenkomst voor bepaalde tijd. B. Arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd volgend op arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd 111. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvoor vóór de indiensttreding en geschrift moet worden opgemaakt, kan geldig gesloten worden, ook al gaan de partijen ze aan op het ogenblik dat de vorige overeenkomst van onbepaalde tijd beëindigd wordt door onderling akkoord of dat die arbeidsovereenkomst nog uitgevoerd wordt.254 Werkgever en werknemer kunnen geldig beslissen om een bestaande arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd door een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd te vervangen, maar voorzichtigheid is geboden.255 Sommigen zijn het hiermee niet eens en stellen dat de tweede arbeidsovereenkomst, gesloten voor een bepaalde tijd, moet beschouwd worden als een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd.256 Diegene die ervan uitgaan dat een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd geldig een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd kan opvolgen, leggen wel één beperking op: er mag in geen geval ontduikingsopzet zijn in hoofde van de werkgever. De opeenvolging mag niet de bedoeling 251 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 310. C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 310-311. 253 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2310; C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 309. 254 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst:, 479. 255 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 313. 256 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312. 252 49 hebben de wetsbepalingen betreffende de beëindiging van arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur te omzeilen. Het Hof van Cassatie heeft onder deze voorwaarde de geldigheid aanvaard: “de schriftelijke vaststelling, voor enkel overeenkomst voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, moest gedaan worden voordat die overeenkomst een aanvang, nam; dat ze zich er niet tegen verzette dat die vaststelling plaatshad tijdens de uitvoering van een vorige arbeidsovereenkomst voor bedienden, ook al ging het om een overeenkomst voor onbepaalde tijd, op voorwaarde dat de werkgever daarmee niet de bedoeling had de dwingende bepalingen van de wet te ontduiken”.257 Ontduikingsopzet zal bijvoorbeeld voorkomen wanneer partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst sluiten voor een kortere tijd dan de opzegtermijn waarop de werknemer recht had op grond van de arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd.258 Deze techniek sterk lijkt op een overeenkomst over de duur van de opzegtermijn. Merk op dat overeenkomsten over de duur van de opzegtermijn, vóór het wettelijk toegelaten tijdstip, nietig zijn. De rechter zal dus moeten nagaan of er een ontduikingsopzet is in hoofde van de werkgever. 112. Is artikel 10 WAO toepasbaar wanneer een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd opvolgt? De meningen zijn verdeeld. Sommigen beweren van niet, maar vinden wel dat artikel 10 WAO onvolledig is, juist omdat het deze situatie niet regelt.259Anderen menen dat artikel 10 AOW niet beperkend mag geïnterpreteerd worden. Volgens hen moet deze bepaling gelezen worden naar de bedoeling van de wetgever: misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten beletten. Aannemen dat artikel 10 AOW toepasbaar is, brengt een weerlegbaar vermoeden met zich mee . De werkgever kan het vermoeden weerleggen door aan te tonen dat de opeenvolging objectief verantwoord is door de aard van het werk of wegens een andere wettige reden.260 257 Cass. 18 februari 1980, Arr. Cass. 1979-1980, I, 723. C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 313; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 480. 259 B. MERGITS, “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2312. 260 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 481. 258 50 AFDELING V ONTBINDENDE VOORWAARDE A. Principiële geldigheid 113. De principiële geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst wordt algemeen aanvaard.261 Het Hof van Cassatie oordeelde dat de opname van een ontbindende voorwaarde zonder terugwerkende kracht in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, haar niet het karakter ontneemt van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het Hof bekrachtigt zijn zienswijze door te stellen dat geen enkele wetsbepaling de partijen het verbod oplegt, in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, een ontbindende voorwaarde op te nemen, waarvan de vervulling de overeenkomst beëindigt zonder terugwerkende kracht.262 Kortom, de invoering van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst wijzigt niets aan de aard van de overeenkomst die hetzij van bepaalde, hetzij van onbepaalde tijd is. Partijen hebben bijgevolg de mogelijkheid om een vaste termijn te bepalen waarna de overeenkomst een einde zal nemen, indien ze tot dan is blijven bestaan.263 Toch dient erop gewezen te worden dat een deel van de rechtspraak en rechtsleer zich genuanceerder opstelt. Zij menen dat het voordeel dat het arbeidrecht aan de werknemer beoogt te bieden (de vastheid van betrekking) hem niet mag ontnomen worden door een ontbindende voorwaarde. Volgens deze strekking is de geldigheid van ontbindende voorwaarden beperkt tot de voorwaarden waarvan de werknemer het ogenblik van de vervulling kan voorzien.264 114. Met betrekking tot de geldigheid van een potestatieve ontbindende voorwaarde nuanceert het Hof van Cassatie haar standpunt. Het Burgerlijk Wetboek verbiedt iedere verbintenis die aangegaan is onder potestatieve voorwaarde.265 Er wordt aangenomen dat een potestatieve voorwaarde slechts nietig is, wanneer haar verwezenlijking uitsluitend afhangt van de wil van diegene die zich verbindt.266 Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 18 januari 1993 het volgende: “Overwegende dat een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst nietig is, wanneer ze ertoe leidt dat de overeenkomst uitsluitend door de wil van één van de partijen kan worden beëindigd zonder inachtneming van de door het arbeidsovereenkomstenrecht voorgeschreven dwingende ontslagregelen”267 Het Hof aanvaardt dus geen onbeperkte geldigheid van de ontbindende voorwaarde, maar gaat verder dan de rechtsleer op dat ogenblik. Volgens de rechtsleer was ook de gewone en de gemengde potestatieve ontbindende voorwaarde, afhankelijk van de wil van de werkgever, nietig.268 261 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 155. 262 Cass. 9 juni 2000, T.B.B.R. 2002, 154, noot E. VAN HOECKE. 263 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 155. 264 W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 72. 265 Artikel 1174 BW. 266 W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 73. 267 Cas. 18 januari 1993, Pas. 1993, I, 52. 268 W. RAUWS, “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, 73. 51 B. Artikel 36 WAO: bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd 115. De wetgever heeft bepaalde ontbindende voorwaarden verboden, zowel voor overeenkomsten van bepaalde tijd, als voor overeenkomsten van onbepaalde tijd269: “Nietig zijn bedingen waarbij wordt bepaald dat het huwelijk, het moederschap of het bereiken van de wettelijke of conventionele pensioengerechtigde leeftijd een einde maken aan de overeenkomst.”270 In navolging van artikel 6 WAO, zijn enkel de bedingen strijdig die in het nadeel zijn van de werknemer, en is artikel 36 WAO bijgevolg niet van openbare orde. Partijen kunnen dus wel een overeenkomst sluiten met als ultieme datum de pensioenleeftijd. Dit heeft namelijk als voordeel de werknemer een grotere zekerheid van dienstbetrekking verschaffen. In voorkomend geval kan de werknemer, enerzijds eiser tot de vastgestelde leeftijd in dienst te blijven, anderzijds kan enkel hij de relatieve nietigheid van het beding inroepen.271 116. Is het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een ontbindende voorwaarde of een ontbindende tijdsbepaling? Soms wordt, mijn inziens onterecht, beweerd dat het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een ontbindende tijdsbepaling is.272 Van Hoecke vat treffend het onderscheid tussen beide samen: bij de tijdsbepaling is het zeker dat de toekomstige gebeurtenis zal plaatsvinden, in tegenstelling tot de voorwaarde waar de verwezenlijking van de gebeurtenis onzeker blijft. Zij gaat er terecht van uit dat het bereiken van een zekere leeftijd, een ontbindende voorwaarde is. Namelijk, het is onzeker of de werknemer die leeftijd zal bereiken tijdens de loop van de overeenkomst.273 269 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 304; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 471. 270 Artikel 36 WAO. 271 C. DE GANCK, L. DE SCHRIJVER en J. STEYAERT, Arbeidsovereenkomst, 304; W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 472. 272 W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst, 470. 273 E. VAN HOECKE, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, 160. 52 AFDELING VI TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT 117. 1) In het arbeidsrecht worden overeenkomsten onderverdeeld in arbeidovereenkomsten van bepaalde tijd, voor een duidelijk omschreven werk en voor onbepaalde tijd. Die onderverdeling is verschillend van die in het gemeen recht, waar overeenkomsten hetzij van bepaalde, hetzij voor onbepaalde duur gesloten worden. 2) In het gemeen recht worden geen vormvoorwaarden vereist voor het sluiten van een overeenkomst van bepaalde duur. Daarentegen moeten arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd voldoen aan de vormvoorwaarden van 9 WAO. 3) In het gemeen recht brengt de voortzetting, zonder uitdrukkelijk beding, van een overeenkomst van bepaalde duur met zich mee dat de overeenkomst van onbepaalde duur wordt. Indien daarentegen de overeenkomst een beding van stilzwijgende verlenging bevat, kan de overeenkomst het karakter van bepaalde duur behouden, indien het aantal mogelijke vernieuwingen beperkt is in het beding. In het arbeidsrecht stellen we vast dat artikel 11 WAO poneert dat de voortzetting van de overeenkomst met zich meebrengt dat de arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd wordt. Volgens sommigen maakt deze bepaling geen onderscheid naargelang de arbeidsovereenkomst al dan niet een voortzettingsbeding bevat. We kunnen echter beter de stelling bijvallen die meent dat een voortzettingsbeding niet onverzoenbaar is met een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, voor zover het aantal mogelijke vernieuwingen bepaald is. 4) Wat betreft de opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur kunnen we het volgende vaststellen: in het gemeen recht wordt geen probleem gemaakt van het feit dat partijen opeenvolgend nieuwe overeenkomsten van bepaalde duur kunnen sluiten. De opeenvolging van overeenkomsten wordt enkel bestudeerd met betrekking tot een beding van stilzwijgende voortzetting. In het arbeidsrecht daarentegen heeft de wetgever willen verijdelen dat werkgevers, door een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd te voorzien, de dwingende regelen omtrent de opzegging van arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd omzeilen. Artikel 10 WAO roept een weerlegbaar vermoeden in het leven, in die zin dat een opeenvolging slechts mogelijk is wanneer de onderbreking toe te schrijven is aan de werknemer of wanneer de opeenvolging gerechtvaardigd is wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen. 5) In het gemeen recht mogen ontbindende voorwaarden zonder beperking ingevoegd worden zowel in overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur. Enige beperking die wordt opgelegd, heeft betrekking op de ontbindende voorwaarde in een overeenkomst van onbepaalde duur. Deze laatste mag aan de overeenkomst namelijk niet het karakter van onbepaalde duur ontnemen. In het arbeidsrecht wordt principieel eveneens de geldigheid van een ontbindende voorwaarde aanvaard. Sommigen beperken deze geldigheid echter tot de voorwaarden waarvan de werknemer het ogenblik van de vervulling kan voorzien. De wetgever zelf heeft omtrent de ontbindende voorwaarde beperkingen opgelegd: ontbindende bedingen met betrekking tot de pensioengerechtigde leeftijd, het moederschap of het huwelijk, zijn nietig volgens artikel 36 WAO. 6) Wat de opzegbedingen betreft, kan gewezen worden op de principiële geldigheid in het gemeen recht. In het arbeidsrecht zijn opzegbedingen eveneens geldig, voor zover het opzeggingsrecht van de werkgever niet volledig wegbedongen wordt. 53 HOOFDSTUK III CONCESSIEOVEREENKOMSTEN 54 INLEIDING 118. In principe zijn de partijen vrij in hun keuze om een concessieovereenkomst van bepaalde of van onbepaalde duur te sluiten. De regels van het gemeen recht zijn van toepassing, behalve voor wat betreft de concessieovereenkomsten die onder het toepassingsgebeid vallen van de Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop.274 Vermits de regels van het gemeen recht reeds uitvoerig besproken zijn, zal de aandacht in deze uiteenzetting hoofdzakelijk gevestigd worden op de concessieovereenkomsten275 die onderworpen zijn aan de regels van de Concessiewet. A. Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop. a) Doel van de wet 119. De wetgever is tussengekomen om aan concessieovereenkomsten een grotere stabiliteit en evenwicht te verlenen. Met de wet van 21 juli 1961 heeft de wetgever aan de partijen betere garanties willen verlenen, garanties die het gemeen recht hen niet kon bieden. Zowel de concessiehouder als de concessiegever worden beschermd in de wet: indien de wetgever niet de bedoeling had eveneens de concessiegever te beschermen, had hij heel gemakkelijk, met betrekking tot de opzeggingstermijn, een kortere duur kunnen voorschrijven ten gunste van de concessiehouder. 276 120. Welke waren de drijfveren van de wetgever die hem ertoe hebben gebracht specifiek een regeling te treffen voor de eenzijdige beëindiging van concessieovereenkomsten van onbepaalde tijd? De wetgever had vastgesteld dat een concessieovereenkomst vaak gepaard gaat met omvangrijke investeringen in hoofde van de concessiehouder en dat de concessiehouder vaak de zwakkere partij is in de onderhandelingen en bijgevolg vaak niet in staat is om een evenwichtige overeenkomst te sluiten.277 Daarboven kwam dat de concessiehouder, voor de invoering van de wet, in grote onzekerheid verkeerde met betrekking tot de toekenning van schadevergoedingen in geval van eenzijdige opzegging. De ene strekking in de rechtspraak was van mening dat de concessieovereenkomst, net doordat zij van onbepaalde duur is, opgezegd mag worden zonder opzegtermijn, noch vergoeding. De andere strekking meende, op grond van de goede trouw en de billijkheid, dat wel een vergoeding kon worden toegekend wanneer de concessiehouder zijn overeenkomst abrupt beëindigd zag. Naast deze overwegingen heeft de wetgever eveneens bescherming willen bieden aan de concessiegever, in die zin dat hij hem wou behoeden voor de rampzalige financiële gevolgen die kunnen volgen uit een plotselinge opzegging van de overeenkomst.278 121. De vraagt rijst of het beginsel, vervat in de Concessiewet, dat de stabiliteit van de betrekkingen tussen handelaars beoogt, een algemene draagwijdte heeft? De Raad van State is van mening dat een ruimere toepassing van dit beginsel inderdaad mogelijk is, maar beperkt de toepassing tot de situaties 274 Hierna vermeld als ‘Concessiewet’. Wanneer in deze uiteenzetting gesproken wordt over ‘concessieovereenkomsten’ in het kader van de Concessiewet, worden ‘(quasi) exclusieve concessieovereenkomsten’ bedoeld. 276 G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 33-34. 277 K. DAELE, “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake alleenverkoop” (noot onder Cass. 27 oktober 2000),TBH 2001, 460. 278 G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 33-36. 275 55 waar één van de partijen zich in een economisch sterkere positie bevindt. Sommige auteurs vallen de opvatting van de Raad van State bij, maar menen dat een concessieovereenkomst niet sowieso een ongelijkheid tussen de partijen inhoudt. Daarom vinden zij het wenselijk dat een ruime toepassing van het beginsel zijn grondslag vindt in de beginselen van goede trouw en billijkheid, eerder dan op ongelijkheid tussen de partijen.279 b) Toepassingsgebied 122. Met betrekking tot het toepassingsgebied van de Concessiewet kan verwezen worden naar het eerste artikel van de wet. Deze bepaling beschrijft op welke concessies de wet van toepassing is, evenals wat onder de term ‘verkoopconcessie’ bedoeld wordt.280 Om zich te kunnen beroepen op de bescherming die door deze wet voorzien is, is vereist dat de verkoopconcessie voortkomt uit een contract. Een wederzijdse overeenkomst is niet vereist, de overeenkomst mag eenzijdig aangegaan zijn ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Er is bijvoorbeeld geen overeenkomst wanneer partijen een ‘gentleman’s agreement’ hebben gemaakt, dit wil zeggen wanneer de partijen hebben aanvaard zich moreel te binden, zonder dat zij wensen dat hun toestemming juridische gevolgen genereert. Bovendien is de wet slechts van toepassing wanneer de overeenkomst gesloten is voor een onbepaalde duur en een (quasi) exclusief recht om producten te verkopen inhoudt.281 c) Dwingende aard 123. In navolging van artikel 6 van de wet betreffende de verkoopconcessie, zijn de bepalingen van de wet van dwingende aard: “De bepalingen van deze wet zijn van toepassing niettegenstaande hiermede strijdige overeenkomsten, gesloten vóór het einde van het contract”282. De wetgever wou dat het in ieder geval mogelijk was de bescherming van de wet in te roepen, behalve indien partijen na het einde van hun overeenkomst van deze mogelijkheid afzien. Het dwingende karakter van de wet belet dus niet dat de partijen vrijelijk de modaliteiten van de beëindiging van hun overeenkomst regelen, van zodra één van de partijen aan de andere partij te kennen heeft gegeven een einde te willen stellen aan de overeenkomst.283 De regels van de wet zijn van dwingende aard, maar niet van openbare orde. De Raad van State stelt dat de bescherming die de wet biedt door haar imperatief karakter, gerechtvaardigd is in die zin dat de wet als doel heeft te vermijden dat de zwakkere partij, bij de sluiting van de overeenkomst, zou verzaken aan bepaalde voordelen die de wet biedt. Aangezien de bepalingen van de wet van dwingende aard zijn, maar niet van openbare orde, kan enkel de beschermde partij de nietigheid inroepen.284 Indien zij dit wenst, kan ze dus het door relatieve nietigheid aangetaste beding bevestigen.285 279 G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 34-35. Artikel 1, §§1-2 Concessiewet. 281 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 156-160. 282 Artikel 6, eerste lid Concessiewet. 283 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 156-156. 284 M. WILLEMART, S. WILLEMART, C. SMITS. en C. JASSOGNE, Les concessions de vente en Belgique. Eléments de droit positif, de doctrine et de jurisprudence, Waterloo, Kluwer, 2007, 39 (hierna verkort : M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique). 285 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 156. 280 56 AFDELING I CONCESSIEOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR 124. De Concessiewet maakt het onderscheid tussen concessieovereenkomsten voor bepaalde en voor onbepaalde duur: artikel 2 handelt over de concessieovereenkomsten van onbepaalde duur, en in artikel 3bis zijn regels met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde duur terug te vinden. Het is duidelijk dat de wetgever een voorkeur heeft voor concessieovereenkomsten van bepaalde duur, de wetgever heeft met artikel 3bis zoveel mogelijk geprobeerd de concessieovereenkomsten voor onbepaalde tijd te laten gelden, en heeft op die manier de concessieovereenkomsten van onbepaalde duur extra bescherming geboden.286 125. In principe is het gemeen recht van toepassing op concessieovereenkomsten, maar voor concessieovereenkomsten van onbepaalde duur heeft de wetgever specifieke, dwingende regels met betrekking tot de eenzijdige beëindiging uitgevaardigd. Enkel deze specifieke regels zullen toegelicht worden. A. Eenzijdige opzegging 126. Net zoals in het gemeen recht is de eenzijdige opzegging de voornaamste manier waarop concessieovereenkomsten van onbepaalde duur eindigen. Artikel 2 van de Concessiewet bepaalt dat er twee mogelijkheden zijn voor de beëindiging van een overeenkomst voor onbepaalde duur: ofwel wordt de overeenkomst opgezegd wegens grove tekortkoming, ofwel gebeurt de opzegging met inachtneming van een redelijke opzegtermijn of een billijke vergoeding.287 127. De opzeggingsvoorwaarden uit het gemeen recht dienen gerespecteerd te worden: duidelijke en ondubbelzinnige uiting van de wil een einde te stellen aan de overeenkomst, die wil ter kennis brengen aan de opgezegde partij, zonder dat enige motivatie is vereist.288 Voorts kan vermeld worden dat de duur van de opzegtermijn begint te lopen op het ogenblik dat de opgezegde partij kennis krijgt van de wil tot opzegging. Bovendien moet op het ogenblik van de kennisgeving de duur van de opzegtermijn meegedeeld worden. Het is niet voldoende dat de opzeggende partij enkel de wens uitdrukt dat hij wil onderhandelen over de duur van de opzegtermijn. Dit sluit niet uit dat de aanduiding van de termijn eventueel de vorm kan aannemen van een ‘onderhandelbaar voorstel’. Indien de tegenpartij aanvaardt te onderhandelen, zal het voorstel geen definitief en onherroepelijk karakter hebben. Partijen zijn immers gerechtigd in onderlinge overeenstemming de opzegtermijn te wijzigen. Indien de tegenpartij integendeel niet ingaat op het voorstel tot onderhandelen, zal de voorgestelde duur beschouwd worden als definitief: de tegenpartij heeft het recht de voorkeur geven aan een billijke vergoeding, dan te onderhandelen over de duur van de opzeggingstermijn. 289 De opzegging van de concessieovereenkomst wegens grove tekortkoming wordt niet geregeld door de wet. Ook hier is het gemeen recht van toepassing. De wetgever heeft het opzeggingsrecht dus niet op een algemene wijze voor alle concessieovereenkomsten van onbepaalde duur geregeld.290 286 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 409; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 85. 287 Artikel 2, eerste lid Concessiewet. 288 zie supra 18, nr. 27. 289 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 83-84. 290 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 155. 57 Keuzemogelijkheid? 128. Artikel 2 stelt dat opzegging mogelijk is mits ‘redelijke opzegtermijn’ of ‘billijke vergoeding’. Nochtans mag deze bepaling niet op zodanige wijze geïnterpreteerd worden dat de auteur van de opzegging een keuzerecht heeft tussen de twee opties. Aangenomen wordt dat er een zekere hiërarchie bestaat tussen beide opties: de ‘redelijke opzegtermijn’ is de regel en de ‘billijke vergoeding’ is slecht een vervanging van de niet of slecht uitgevoerde contractuele verplichting, die eruit bestaat een redelijke opzegtermijn te geven.291 Daaruit volgt dat de ‘billijke vergoeding’ eigenlijk geen keuzemogelijkheid is die op zichzelf staat, maar eerder een compensatoir karakter heeft, in die zin dat de billijke vergoeding in de plaats treedt van de niet nagekomen contractuele verbintenis een redelijke opzegtermijn te geven.292 Dit wil niet zeggen dat het recht van de opzeggende partij, om de ene optie boven de andere te verkiezen, beperkt of opgeheven mag worden. Zowel de concessiehouder als de concessiegever mogen eenzijdig een einde stellen aan de overeenkomst van onbepaalde duur en elke rechter is gehouden de keuze van de opzeggende partij te erkennen. Enkel de toekenning van een billijke opzegvergoeding of in voorkomend geval van een bijkomende vergoeding kan voorwerp zijn van een geschil. Wanneer de opzeggende partij de overeenkomst beëindigt zonder redelijke opzeggingstermijn, kan de rechter aan deze partij enkel een billijke vergoeding opleggen. Zelf wanneer een ontoereikende opzegtermijn gegeven werd, kan de rechter die termijn niet verlengen. Hij kan in dat geval enkel een vervangende opzegvergoeding opleggen.293 Het is niet de bedoeling dat de billijke vergoeding een fout van de opzeggende partij herstelt, vermits de opzeggende partij begaat, behalve bij misbruik van het opzeggingsrecht, geen fout begaat door het louter feit de hij concessieovereenkomst beëindigt.294 Kortom, het keuzerecht komt toe aan de partij die opzegt: de partij die een opzegtermijn kreeg, mag geen billijke vergoeding vragen; diegene die een ontoereikende opzegtermijn kreeg mag daar geen verlenging van vragen en diegene die een billijke vergoeding kreeg mag geen opzegtermijn eisen.295 B. De redelijke opzegtermijn 129. Onder ‘redelijke opzeggingstermijn’ dient verstaan te worden een termijn die aan de tegenpartij voldoende tijd geeft om een gelijkaardige concessie te vinden.296 Dit is de tijd die redelijkerwijze nodig is opdat, hetzij de concessiegever een nieuwe concessiehouder vindt vergelijkbaar met de vorige, hetzij de concessiehouder een nieuwe concessie kan vinden die voordelen biedt, gelijkaardig met die van de beëindigde concessie. Merk op dat niet enkel dit criterium kan spelen voor de bepaling van de opzegtermijn, er dient ook rekening gehouden te worden met de belangen van de auteur van de opzegging. 297 Aangezien artikel 2 van de Concessiewet geen onderscheid maakt, heeft zowel de concessiegever als de concessiehouder het recht de concessieovereenkomst op te zeggen, maar de redelijke termijn kan naargelang het geval anders ingevuld worden. 291 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 78. T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 161. 293 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 418. 294 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 78-79. 295 I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, Brussel, Jeune Barreau, 1990, 170 (hierna verkort: I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”). 296 Brussel 20 juni 1995,TBH 1996, 235, noot P. KILESTE. 297 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 80. 292 58 a) Duur van de redelijke opzegtermijn 130. De duur van de opzeggingstermijn kan vastgesteld worden door de partijen of door de rechter. Partijen kunnen slecht de duur van de opzeggingstermijn regelen vanaf het ogenblik dat de overeenkomst opgezegd wordt.298 De duur van de opzegtermijn mag niet op voorhand voorwerp zijn van een overeenkomst. Uit de bewoordingen van de wet mag niet afgeleid worden dat de opzeggende partij de duur van de opzeggingstermijn niet eenzijdig mag vaststellen, noch dat hij het akkoord van zijn tegenpartij nodig heeft. Het is geoorloofd voor de opzeggende partij de duur van de opzeggingstermijn eenzijdig en onherroepelijk te bepalen. De duur kan enkel nog gewijzigd geworden indien beide partijen hierover een akkoord vinden, zodat de opzeggende partij in voorkomend geval gebonden is door de duur die hij bepaald heeft. Indien de opzeggingsduur onvoldoende wordt geacht, kan de opzeggende partij veroordeeld worden tot een billijke vergoeding.299 131. Indien de partijen niet tot een overeenstemming komen voor de duur van de opzeggingstermijn, kan de rechter ingrijpen door naar billijkheid, en eventueel rekening houdend met de gebruiken, uitspraak te doen over de duur.300 Opgelet, de partij die voorgesteld heeft te onderhandelen over de duur van de opzeggingstermijn, kan de zaak niet aanhangig maken bij een rechter opdat deze laatste de opzeggingstermijn bepaald. 301 1. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiegever opzegt 132. De evolutie in de rechtspraak leert ons dat de redelijke opzeggingstermijn in dit geval als volgt omschreven kan worden: de termijn die aan de concessiehouder de mogelijkheid biedt om zich op termijn in een situatie te bevinden, die hem inkomsten verschaft gelijkwaardig aan diegene die hij verloren heeft, indien nodig ten koste van een gedeeltelijke of totale verandering van zijn activiteiten. 302 Het Hof van Cassatie oordeelde dat de rechters die bovenvermeld criterium hanteren, een correcte toepassing maken van de wet: “le préavis raisonnable doit permettre au concessionnaire de se procurer une source de revenus nets équivalente à celle qu’il a perdue, le cas échéant moyennant reconversion totale ou partielle de ses activités et que le concessionnaire ne peut prétendre à un délai de préavis lui permettant dans tous les cas de retrouver une concession produisant des effets équivalents à la concession perdue et ce, quel que soit l’aléa de cette recherche.”303 Het is dus niet vereist dat de concessiehouder een concessie vindt die dezelfde gevolgen teweegbrengt als degene die beëindigd is. 2. Invulling van de ‘redelijke termijn’ als de concessiehouder opzegt 133. De rechtspraak houdt mutatis mutandis, rekening met dezelfde factoren, als die waarmee rekening wordt gehouden wanneer de concessiegever de overeenkomst opzegt. Maar dit verschaft ons geen duidelijkheid omtrent de duur van de opzeggingstermijn. Aangenomen wordt dat de opzegtermijn moet overeenstemmen met de duur die de concessiegever redelijkerwijs nodig heeft om efficiënt de concessiehouder te vervangen, dit wil zeggen dat de concessiegever een onderneming 298 Artikel 2, eerste lid Concessiewet. M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 84. 300 Artikel 2, tweede lid Concessiewet. 301 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 85. 302 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 81. 303 Cass. 10 februari 2005, JLMB 2005, 1447. 299 59 vindt die over gelijkwaardige actiemiddelen, menselijke investeringen, materieel en de nodige tijd beschikt om de efficiëntie te verzekeren.304 134. Niettemin zijn sommige auteurs de mening toebedeeld dat de wet zelf een aanduiding geeft van de minimumduur van de opzeggingstermijn. De wet stelt namelijk dat, indien de partijen een concessieovereenkomst van bepaalde duur niet wensen te hernieuwen, de opzegging moet gegeven worden minstens 3 maanden voor het verstrijken van de duur bepaald in de overeenkomst. Volgens deze auteurs kan de termijn van drie maanden gebruikt worden om een minimumduur aan te duiden voor de ‘redelijke opzeggingstermijn’ vereist voor overeenkomsten van onbepaalde duur.305 3. Jurisprudentiële criteria 135. Aangezien de wetgever geen forfaitaire termijn heeft voorgeschreven voor de opzegtermijn, moet de redelijke opzegtermijn op een andere manier bepaald worden. De wet schrijft voor rekening te houden met de billijkheid en de gebruiken bij het bepalen van de duur van de opzeggingstermijn306. Over het algemeen neemt de rechtspraak volgende elementen in rekening voor het bepalen van de duur:307 - duur van de contractuele betrekking: De effectieve duur van de contractuele verhouding tussen de concessiehouder en de concessiegever ten tijde van de opzegging is één van de elementen die een invloed hebben op de beoordeling van het redelijk karakter van de duur van de opzeggingstermijn. De duur van de betrekking brengt een zekere getrouwheidsplicht met zich mee, en het zou onbillijk zijn hier geen rekening mee te houden. Nochtans dient opgelet te worden geen doorslaggevend karakter te geven aan dit criterium. Er zijn andere elementen met een groter economische en commercieel belang. Het Hof van Beroep van Brussel oordeelde dat de opzeggingstermijn overeen moet komen met de tijd die de concessiehouder nodig heeft om zijn activiteiten te heroriënteren. De duur van de contractuele betrekkingen is in principe van geen belang om de duur van de opzeggingstermijn vast te stellen. Het is niet omdat de concessiegever en de concessiehouder sinds lange tijd gebonden waren door de concessieovereenkomst, dat de concessiehouder proportioneel meer tijd zal nodig hebben om een nieuwe gelijkwaardige bron van inkomsten te vinden. - omvang van het territorium: In tegenstelling tot de effectieve duur van de concessieovereenkomst is dit criterium van groot belang. Het is inderdaad gemakkelijker een concessieovereenkomst te sluiten voor een beperkt territorium, dan voor bijvoorbeeld geheel België. - aandeel van de verkoopsconcessie in de bedrijvigheid van de concessiehouder: Voor een onderneming die zich in zijn bedrijvigheid enkel toelegt op de distributie van één reeks producten zal de opzegging van de concessie een grotere economische impact hebben dan voor een onderneming die naast die ene concessie nog andere concessies en activiteiten heeft. Voor de eerste 304 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 92. M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 93. 306 Artikel 2 Concessiewet. 307 Criteria aangehaald door DELAHAYE en WILLEMART met referenties aldaar: T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 163; M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 86-89. 305 60 onderneming zal het van levensbelang zijn een gelijkwaardige bron van inkomsten te vinden, terwijl het voor de tweede onderneming soms mogelijk is om het hoofd te bieden aan de situatie door zijn activiteiten aan te passen. Natuurlijk moet nagekeken worden of die ene concessie niet net een reeks producten vervolledigde, en dat zo die ene concessie wel van groot belang was voor de onderneming. Bij ondernemingen die meerdere activiteiten hebben, dient een onderscheid gemaakt te worden tussen, enerzijds, de ondernemingen waarvoor het ene product voorwerp van de concessie uniek is, en de ondernemingen waarvoor dat product slecht één product is onder de zovele, anderzijds. Afhankelijk of partijen zich in de ene situatie of de andere bevinden, zal dit criterium in belang toenemen of juist inboeten. - investeringen van de concessiehouder: In samenhang met de duur van de contractuele relatie tussen de partijen, zal de afschrijving van de investeringen van de concessiehouder ook in rekening gebracht kunnen worden. Het begrip ‘investeringen’ dient breed geïnterpreteerd te worden: de onroerende en roerende investeringen, de kosten gemaakt om zich aan te passen aan het product, het personeel op te leiden, voldoende voorraad te hebben,… Hoe meer de concessiehouder zich ingezet heeft door middel van zijn ‘investeringen’, hoe meer met dit criterium rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de duur van de opzegging. De invloed van dit criterium dient dus onbeduidend te zijn, wanneer de concessiehouder reeds concurrerende producten in concessie had; invloedrijk, wanneer de concessie de enige activiteit is van de concessiehouder; en gewogen, in functie tot het al dan niet aanzienlijk aandeel van de concessie in het geheel van de activiteiten van de concessiehouder. - naambekendheid van het merk en het product en de specificiteit van de producten: Hoe meer een product bekend is, hoe moeilijker het zal zijn om een gelijkwaardig product te vinden dat het kan vervangen. Bovendien is een merk een uitstekend middel om cliënteel aan zich te binden. Met andere woorden, het zal voor de concessiehouder die het product onder zijn eigen merk verkoopt, gemakkelijker zijn het product door een ander te vervangen. Natuurlijk moet in samenhang met het vorige rekening gehouden worden met de beschikbaarheid van concurrerende producten met gelijkwaardige naambekendheid. - evolutie van de omzet en van de resultaten: Ongeacht het aandeel van de omzet van de concessie in het geheel van de activiteiten van de onderneming, het blijft het een criterium dat de duur van opzeggingstermijn kan beïnvloeden. Het is vanzelfsprekend dat, wanneer de omzet aanzienlijk is, het moeilijker is een nieuwe concessie te vinden die dezelfde omzet verschaft. En dat een concessiehouder waarvan de resultaten onbeduidend zijn, slecht een beperkte termijn nodig zal hebben om zich in een gelijkaardige situatie te plaatsen, en bijgevolg slechts aanspraak zal kunnen maken op een verminderde opzeggingstermijn. Wanneer de concessie verlieslatend is, zal de beëindiging van de concessieovereenkomst geen nadeel berokkenen, bijgevolg zal de concessiehouder geen enkel recht hebben op een opzegtermijn. b) Beding betreffende de minimumduur van de opzegtermijn 136. Kunnen partijen een geldige regeling treffen met betrekking tot een minimum opzegtermijn, vóór het einde van de concessieovereenkomst? De Concessiewet bepaalt dat partijen slechts op het ogenblik van de opzegging van hun 61 concessieovereenkomst een redelijke termijn mogen overeenkomen.308 Daarenboven bepaalt artikel 6 van de wet dat elk beding strijdig met de wet, gesloten vóór het einde van de overeenkomst, geen uitwerking krijgt. We stellen vast dat de Concessiewet eigenlijk zeer duidelijk een afspraak omtrent de opzegtermijn ongeldig acht, indien zij vóór de opzegging gesloten is. Volgens sommige auteurs sluit deze bepaling niet uit dat partijen een opzegtermijn mogen overeenkomen, voor zover dit een minimumtermijn is die onderworpen blijft aan de controle van de rechter. 309 Het Hof van Cassatie deelt die mening en stelt in zijn arrest van 27 oktober 2000 dat, als partijen in een alleenverkoopovereenkomst voor onbepaalde duur een minimum opzeggingstermijn bedingen, moet de redelijke opzeggingstermijn of de billijke vergoeding uiteindelijk bij de opzegging van het contract door de partijen dan wel door de rechter moet bepaald worden. Vervolgens oordeelt het Hof dat artikel 6 hoofdzakelijk tot doel heeft de concessiehouder te beschermen en dat een beding waarbij een minimum opzegtermijn wordt bepaald, aldus niet onverenigbaar is met dit artikel.310 Nu vaststaat dat artikel 6 van de Concessiewet geen probleem meer vormt voor de geldigheid van een beding betreffende een minimum opzegtermijn, dient nog onderzocht te worden of artikel 2 die mogelijk volledig uitsluit of niet. Aangenomen wordt dat zulke clausules eveneens verenigbaar is met artikel 2, daar de partijen vooraf eigenlijk slechts de opzegtermijn moduleren zonder dat die evenwel definitief vastligt. De partijen en de rechter hebben de mogelijkheid om die minimumtermijn te toetsen aan de feiten van de zaak en kunnen indien nodig een langere termijn overeenkomen of opleggen. In voormeld arrest van het Hof van Cassatie was het de concessiegever die zich beroept op het beding betreffende een minimum opzegtermijn. Daaruit kan afgeleid worden dat zo’n beding zowel in hoofde van de concessiehouder, als in hoofde van de concessiegever verbindend is, en door beiden ingeroepen kan worden. 311 137. Daele geeft op een pertinente wijze een overzicht van de praktische gevolgen die uit een beding dat een minimum opzegduur bepaalt, kunnen voortspruiten: - indien een partij geen rekening houdt met de bedongen opzegtermijn of een kortere termijn in acht neemt: zijn tegenpartij kan minstens een vervangende opzegtermijn ten belope van de minimum opzegtermijn bekomen, of kan op basis van feitelijke elementen van de zaak een vervangende opzegvergoeding vorderen ten belope van meer dan de minimumopzegtermijn. - indien een partij de bedongen minimumtermijn in acht neemt: de tegenpartij kan de termijn aanvaarden, of op basis van feitelijke elementen van de zaak een vervangende opzegvergoeding vorderen ten belope van meer dan het minimum. - indien een partij een langere opzegtermijn in acht neemt: zelfde gevolgen als wanneer de minimale opzegtermijn in acht is genomen. 312 c) Verplichtingen tijdens opzegtermijn 138. Tijdens de opzegtermijn moet de concessieovereenkomst uitgevoerd worden zoals vóór de opzegging. De partijen mogen geen enkele eenzijdige verandering aanbrengen aan de overeenkomst, 308 Artikel 2, eerste lid Concessiewet. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 418; I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, 153. 310 Cass. 27 oktober 2000,TBH 2001, 458 met noot K. DAELE. 311 K. DAELE, “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake alleenverkoop” (noot onder Cass. 27 oktober 2000),TBH 2001, 461. 312 K. DAELE, “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake alleenverkoop” (noot onder Cass. 27 oktober 2000),TBH 2001, 461. 309 62 die de lasten van zijn medecontractant verzwaren of hem voordelen van de concessie ontnemen.313 Indien een partij gebrekkig blijft in de verdere uitvoering van de overeenkomst, kan zijn tegenpartij nog steeds de overeenkomst opzeggen wegens grove tekortkoming en aanspraak maken op een schadevergoeding. Zo mag een concessiegever, vóór afloop van de opzegtermijn, geen nieuwe concessie opstarten in het zelfde gebied als die van zijn huidige concessiehouder.314 C. De billijke opzegvergoeding 139. Wanneer de opzegging van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is door grove tekortkomingen van een partij, dient de partij die de overeenkomst wenst te beëindigen, een redelijke opzeggingstermijn te geven, zo niet een billijke vergoeding.315 De partij die de opzegging ondergaat, zonder dat haar een grove tekortkoming te verwijten is, heeft het recht een billijke vergoeding te eisen, wanneer zij niet heeft kunnen genieten van een redelijke opzeggingstermijn.316 140. De billijke vergoeding moet gelijkwaardig zijn aan de voordelen die de redelijke opzeggingstermijn zou opgeleverd hebben. Bijgevolg zal een opzegging die geen nadeel berokkent aan de tegenpartij, geen aanleiding geven tot een vergoeding.317 Volgens de Concessiewet mogen de partijen, vanaf het ogenblik van de opzegging, tot een akkoord komen betreffende het bedrag van de vergoeding.318 Indien de partijen geen akkoord bereiken, zal de rechter naar billijkheid, en eventueel met inachtneming van de gebruiken, uitspraak doen over het bedrag van de vergoeding.319 Het is evenwel mogelijk, en vaak voorkomend, om deels in natura, deels bij equivalent aan de verplichting van artikel 2 te voldoen. Met andere woorden, het is geoorloofd een ontoereikende opzegtermijn in acht te nemen en het verschil, tussen de gegeven opzegtermijn en de opzegtermijn die redelijkerwijs gegeven had moeten zijn, te compenseren met een opzegvergoeding.320 Criteria aan de hand waarvan de opzegvergoeding wordt bepaald a) de duur van de redelijke opzeggingstermijn 141. De billijke vergoeding is geen autonome verplichting voor de opzeggende partij, maar komt bij gebrek aan een redelijke opzeggingstermijn, in de plaats daarvan. De duur van de redelijke termijn is het vertrekpunt voor de berekening van het bedrag van de vergoeding. De rechter zal de duur van de redelijke opzeggingstermijn vaststellen en vervolgens op basis daarvan de voordelen beoordelen, om ze uiteindelijk om te zetten in een vergoeding.321 b) criteria eigen aan de concessiegever 142. De concessiegever heeft recht op een vergoeding die overeenstemt met de voordelen van de opzegging waarvan hij niet heeft kunnen genieten. Hij heeft dus recht op een bepaald bedrag, berekend 313 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 163-164. M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 96. 315 Art. 2, 1ste lid Concessiewet. 316 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 99. 317 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 164. 318 Artikel 2, eerste lid Concessiewet. 319 Artikel 2, tweede lid Concessiewet. 320 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 99. 321 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 101. 314 63 in functie van de aankopen en verkopen die de concessiehouder normalerwijze zou verwezenlijkt hebben tijdens de duur van de opzeggingstermijn.322 c) criteria eigen aan de concessiehouder 143. De rechtspraak houdt rekening met de duur van de contractuele betrekkingen en de omvang van het gebied waarvoor de concessie gold. Daarnaast neemt de rechtspraak gewoonlijk als vertrekpunt voor de berekening van de vergoeding, de gemiddelde semi-brutowinst. De gemiddelde semibrutowinst wordt berekend op basis van een zo dicht mogelijk bij de opzegging gelegen periode. Meestal komt dit erop neer dat de twee of drie jaren voorafgaand aan de opzegging in aanmerking worden genomen. De gemiddelde semi-brutowinst kan omschreven worden als de nettowinst vermeerderd met de algemene kosten die niettegenstaande de stopzetting van de activiteit, blijven lopen tot het ogenblik waarop de opzeggingstermijn een einde had moeten nemen. Wanneer het voor de rechter onmogelijk is de opzegvergoeding te bepalen aan de hand van de voorgelegde feiten, mag de rechter ex aequo et bono beslissen.323 D. De bijkomende vergoeding 144. De Concessiewet biedt een bijkomende bescherming aan de concessiehouder aan wie niets kan verweten worden.324 Volgens artikel 3 van de Concessiewet is het in twee gevallen mogelijk aanspraak te maken op een bijkomende vergoeding: - wanneer de concessie door de concessiegever wordt beëindigd, voor zover hij zijn beslissing niet grond op een grove tekortkoming vanwege de concessiehouder, - wanneer de concessiehouder de concessie beëindigt wegens grove tekortkoming in hoofde van de concessiegever. 145. De elementen waarmee rekening gehouden wordt bij de bepaling van de bijkomende vergoeding, zijn limitatief in artikel 3 vermeld: “1° de bekende meerwaarde inzake cliëntele die door de concessiehouder is aangebracht en die aan de concessiegever verblijft na de beëindiging van het contract; 2° de kosten die de concessiehouder gedaan heeft met het oog op de exploitatie van de concessie en die aan de concessiegever voordelen mochten opleveren na het eindigen van het contract; 3° het rouwgeld dat de concessiehouder verschuldigd is aan het personeel dat hij verplicht is te ontslaan tengevolge van de beëindiging van de verkoopconcessie.”325 322 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 107. M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 101-106. 324 T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 164. 325 Artikel 3, eerste lid Concessiewet. 323 64 AFDELING II CONCESSIEOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR 146. Geen enkele wet regelt specifiek de concessieovereenkomsten van bepaalde duur. Daarom zijn deze concessieovereenkomsten in principe geregeld door het gemeen recht. Krachtens het gemeen recht nemen overeenkomsten van bepaalde duur, behoudens contractuele afwijkingen, een einde zonder opzeggingstermijn of vergoeding bij het verstrijken van de in de overeengekomen bepaalde termijn. Door de wet van 13 april 1971 betreffende de eenzijdige beëindiging van de verkoopsconcessie, is daar verandering in gekomen. Deze wet heeft in de Concessiewet artikel 3bis ingevoerd. 147. Zoals reeds vermeld had de wetgever inzake concessieovereenkomsten een voorkeur voor contracten van onbepaalde duur. Door artikel 3bis in het leven te roepen heeft de wetgever getracht zoveel mogelijk concessieovereenkomsten van bepaalde duur om te vormen in concessieovereenkomsten van onbepaalde duur. Artikel 3bis bevat in feite twee regels: Ten eerste bepaalt artikel 3bis dat elke concessieovereenkomst voor bepaalde tijd een mogelijkheid tot vernieuwing bevat, behoudens opzegging326. Vervolgens stelt het artikel dat elke overeenkomst voor bepaalde tijd, die reeds tweemaal is hernieuwd of verlengd, door elke volgende verlenging geacht wordt voor onbepaalde tijd aangegaan te zijn.327 De wet van 13 april 1971 heeft dus op twee vlakken de wilsautonomie van de partijen beperkt: enerzijds door een wettelijke vernieuwing in te voeren, anderzijds door het aantal mogelijke hernieuwingen te beperken. Wanneer een concessieovereenkomst van bepaalde duur onder het toepassingsgebeid valt van de Concessiewet, moeten de partijen, met betrekking tot de voortzetting van hun overeenkomst, ingevolge artikel 6 van de wet, rekening houden met de dwingende rechtsregels. A. Eerste gedragsregel van artikel 3bis: wettelijk voorziene vernieuwing 148. De eerste beperking met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde tijd is terug te vinden in het eerste lid van artikel 3bis van de Concessiewet: “Wanneer een aan deze wet onderworpen verkoopconcessie voor bepaalde tijd wordt verleend, worden de partijen geacht te hebben ingestemd met een vernieuwing van het contract, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgestelde tijd, tenzij zij bij een ter post aangetekende brief ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór de overeengekomen termijn opzegging hebben gegeven.” De wetgever heeft in elke concessieovereenkomst van bepaalde duur een mogelijkheid tot vernieuwing ingevoerd, die enkel en alleen vermeden kan worden door op tijd, namelijk ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór het verstrijken van de overeengekomen termijn, aan de tegenpartij kennis te geven van de opzegging. Met andere woorden, wie een overeenkomst van bepaalde tijd sluit, wordt geacht in te stemmen met de vernieuwing van de overeenkomst. De enige manier om ervoor te zorgen dat de overeenkomst effectief uitdooft na afloop van de termijn is door een tijdige opzegging.328 Opdat de opzegging geldig is, moet daarenboven de kennisgeving gebeuren 326 Artikel 3bis, eerste lid Concessiewet. Artikel 3bis, tweede lid Concessiewet. 328 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 419. 327 65 door een ter post aangetekende brief. Een ongeldige opzegging blijft zonder gevolg, waardoor de overeenkomst zal doorlopen.329 Dat de wetgever een opzegmogelijkheid heeft voorzien voor alleenverkoopovereenkomsten van bepaalde tijd is opmerkenswaardig. In het gemeen recht heerst controverse over de vraag of een opzegmogelijkheid verenigbaar is met een overeenkomst voor bepaalde duur, sommigen oordelen dat er in voorkomend geval geen sprake meer kan zijn van een tijdsbepaling: een toekomstige en zekere gebeurtenis.330 Het is frappant dat de wetgever een opzegmogelijkheid heeft voorzien, zonder te onderzoeken of daardoor niet meteen de aard van de overeenkomst wordt gewijzigd.331 149. Merk op dat de wet gebruik maakt van de term ‘vernieuwing’. Volgens het Hof van Cassatie wordt in werkelijkheid een ‘verlenging’ bedoeld. Het Hof stelt dat een vernieuwing, op basis van het eerste lid van artikel 3bis van de Concessiewet, de verlenging van de bestaande overeenkomst tot gevolg heeft.332 150. De vraag rijst naar welke datum nu juist gekeken moet worden om te weten of een geldige opzegging plaatsvond of niet. Er moet rekening gehouden worden met de datum waarop de aangetekende brief aan de post wordt overhandigd. Elke kennisgeving van opzegging, met andere woorden van niet-hernieuwing, buiten de in de wet gestelde tijdsgrenzen, blijft zonder gevolg. Indien er geen geldige kennisgeving van de wil om de overeenkomst niet te hernieuwen, plaatsvond, blijft de overeenkomst bestaan na afloop van de termijn, hetzij voor een onbepaalde duur, hetzij voor de duur die bepaald is in een beding van stilzwijgende vernieuwing.333 B. Tweede gedragsregel: beperkt aantal vernieuwingen mogelijk 151. De tweede beperking met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde tijd staat in het tweede lid van artikel 3bis van de Concessiewet: “Wanneer een voor bepaalde tijd verleende concessie tweemaal werd vernieuwd, ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan niet werden gewijzigd tussen dezelfde partijen, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten gevolge van een beding van het contract, wordt elke latere verlenging geacht te zijn toegestaan voor onbepaalde tijd.” Vanaf het verstrijken van de derde periode van bepaalde duur, kan de overeenkomst, indien deze nog steeds dezelfde concessiegever en concessiehouder verbindt, enkel nog hernieuwd worden voor een onbepaalde duur, ongeacht contractuele wijzigingen die de contractspartijen in de loop van de overeenkomst aan de overeenkomst hebben toegebracht.334 De vernieuwing op zich brengt niet met zich mee dat alle bedingen in de overeenkomst vernieuwd worden. Het is de concessieovereenkomst op zich die van onbepaalde duur wordt. De partijen kunnen geldig, zonder te raken aan de essentiële bestanddelen van hun overeenkomst, wijzigingen aanbrengen 329 B. KOHL,“La prorogation et la reconduction du contrat”, 303. zie supra 20, nr. 43. 331 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 86. 332 Cass. 13 december 2001, RW 2003, 213; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 420. 333 zie infra 65, nr. 153. 334 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 64. 330 66 aan hun overeenkomst: distributiemodaliteiten,…335 bijvoorbeeld in verband met de quota’s, de prijzen, de Proefbeding 152. Partijen mogen natuurlijk, alvorens zich definitief te binden, een proefbeding invoegen in hun concessieovereenkomst om na te gaan of hun medecontractant aan hun verwachtingen zal voldoen. Aangezien de Concessiewet geen specifieke regels heeft getroffen met betrekking tot zulke bedingen, dient nagegaan te worden of zulke proefbedingen, in het licht van artikel 3bis, beschouwd kunnen worden als een eerste overeenkomst van bepaalde duur. In de rechtspraak is hier geen eensgezindheid over te vinden. Een deel van de rechtspraak en rechtsleer is van oordeel dat een proefbeding gezien dient te worden als een overeenkomst van bepaalde duur, de partijen hebben zich namelijk gebonden voor een bepaalde termijn, en dat ze voor een onbepaalde duur verlengd wordt, voor zover geen geldige opzegging werd gegeven.336 C. Beding van stilzwijgende vernieuwing 153. Is een concessieovereenkomst van bepaalde duur verenigbaar met een beding van stilzwijgende vernieuwing? Hoe zit het dan met artikel 3bis? In het eerste lid van artikel 3bis vinden we volgende bewoordingen: “hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgesteld tijd.” In het tweede lid: “tweemaal worden vernieuwd…, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten gevolgen van een beding van het contract” We kunnen derhalve vaststellen dat de Concessiewet aanvaardt dat partijen een beding van stilzwijgende vernieuwing incorporeren in hun overeenkomst van bepaalde duur. Indien de invoeging van een beding van stilzwijgende hernieuwing in een concessieovereenkomst van bepaalde duur, als gevolg zou hebben dat de overeenkomst van onbepaalde duur wordt, zou de bescherming van artikel 3bis geen enkel nut hebben.337 Als de overeenkomst automatisch wordt vernieuwd volgens het eerste lid van artikel 3bis, geldt de verlenging in principe voor een onbepaalde tijd. Maar de wet zelf heeft aan de partijen de mogelijkheid geboden om hierover een regeling te treffen. Zij mogen immers een termijn bepalen waarvoor de verlenging zal gelden. 154. Nu de wet, in het tweede lid van artikel 3bis, bepaalt dat een concessieovereenkomst van bepaalde duur maximum twee maal vernieuwd kan worden, alvorens omgevormd te worden in een overeenkomst van onbepaalde duur, kunnen we ons afvragen of het nut heeft het aantal mogelijke vernieuwingen te bepalen. Een deel van de rechtsleer is van mening dat er een verschil is naargelang de overeenkomst maximaal twee keer of meer kan worden vernieuwd. Indien de overeenkomst maximaal twee maal kan worden vernieuwd, behoudt de overeenkomst haar karakter van bepaalde duur. Wanneer daarentegen het aantal mogelijke vernieuwingen meer dan twee bedraagt, kunnen de partijen niet meer met zekerheid weten wanneer hun overeenkomst een einde zal nemen, en zal hun overeenkomst gekwalificeerd worden als een overeenkomst van onbepaalde duur.338 335 I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, 152. M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 65. 337 P. KILESTE, “Détermination du caractère déterminé ou non de la durée d’un contrat de concession exclusive de vente” (noot onder Brussel 28 september 1989), TBH 1990, II, 680-681. 338 B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat”, 304. 336 67 D. Niet vernieuwing van de concessieovereenkomst 155. Concessieovereenkomsten van bepaalde duur zijn, wat hun verlenging en vernieuwing betreft, onderworpen aan artikel 3bis van de Concessiewet: in principe kunnen partijen besluiten hun overeenkomst niet te vernieuwen. In voorkomend geval zal de overeenkomst uitdoven na afloop van de termijn, zonder dat enige aanspraak op een vergoeding kan gemaakt worden. In principe brengt het niet verlengen of vernieuwen van een overeenkomst de aansprakelijkheid van de opzeggende partij niet in het gedrang.339 156. Desalniettemin, kan misbruik van het recht de overeenkomst niet te vernieuwen, gesanctioneerd worden door een schadevergoeding wegens het foutief karakter van de opzegging. 340 Zoals in het gemeen recht kan de rechter de uitoefening van een recht, die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale rechtsuitoefening, veroordelen. 341 Zelf wanneer de overeenkomst of de wet de modaliteiten regelt voor de niet hernieuwing, kan rechtsmisbruik ingeroepen worden. Inderdaad, het is niet omdat een recht gereguleerd is door de wet of gemoduleerd is door de overeenkomst, dat een partij er geen misbruik van kan maken.342 Rechtsmisbruik kan voorkomen wanneer een partij, tijdens de overeenkomst, een zekere houding aangenomen heeft, waaruit zijn medecontractant kon afleiden dat hij zinnens was de overeenkomst te verlengen of te vernieuwen.343 E. Nieuwe concessieovereenkomst van bepaalde duur 157. Indien een nieuwe verkoopsconcessie wordt gesloten na de beëindiging van een vroegere overeenkomst, is het wettelijk regime betreffende de hernieuwing van overeenkomsten van bepaalde duur niet van toepassing. Volgende situaties kunnen voorkomen:344: 1) een nieuwe verkoopsconcessie is geen hernieuwing: Als een nieuwe overeenkomst, die het vervolg is van een vroegere overeenkomst tussen dezelfde partijen die beëindigd is, zich op een objectieve manier onderscheidt van de oude overeenkomst door een nieuw en essentieel element, kan niet geoordeeld worden dat er een vernieuwing plaatsvond. 2) een nieuwe verkoopsconcessie door de verandering van één van beide contractspartijen: Artikel 3bis vereist dat de hernieuwingen ‘tussen dezelfde partijen’ optreden. De regel dat maximaal drie opeenvolgende periodes van bepaalde tijd mogelijk zijn, is bijgevolg enkel van toepassing indien de partijen gedurende deze hernieuwingen niet veranderd zijn. 3) een nieuwe verkoopsconcessie door wijziging van het voorwerp van de overeenkomst: Bovendien is artikel 3bis van toepassing “ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan niet werden gewijzigd” Maar het moet nog steeds gaan over de aanvankelijke overeenkomst, over hetzelfde negotium, kortom over dezelfde verkoopsconcessie. Indien de wijzigingen betrekking hebben tot essentiële bestanddelen van de overeenkomst, en dus werkelijk sprake is van een nieuwe 339 G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 29. M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 71. 341 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 57. 342 M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 70. 343 G. BRICMONT en R. GYSELS, Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 29. 344 Volgende drie situaties worden uitvoerig besproken in M. WILLEMART, et al., Les concessions de vente en Belgique, 66-68. 340 68 verkoopsconcessie, moet het mogelijk zijn voor de partijen om effectief een nieuwe overeenkomst voor bepaalde duur te sluiten. 158. Ter illustratie kunnen we refereren naar een vonnis van de Rechtbank van Koophandel van Brussel. De rechter oordeelde dat er geen verlenging is van een vorig contract, gesloten met een vennootschap voor bepaalde duur wanneer dit contract wordt opgevolgd door een nieuw contract gesloten met natuurlijke personen die nadien aandeelhouders en bestuurders worden van de vennootschap die voordien titularis was van de concessie. De rechter baseerde zijn uitspraak op volgende overwegingen: enerzijds heeft de vorige concessiehouder uitdrukkelijk afstand gedaan heeft van zijn rechten en plichten ten voordele van zijn vervanger, en anderzijds was de vorige overeenkomst gesloten met een vennootschap waarvan nu fysieke personen in de plaats getreden zijn.345 159. In ieder geval dient erop gewezen te worden dat er geen nieuwe overeenkomst tot stand komen zonder dat de vorige overeenkomst voorafgaandelijk opgezegd werd. Uit het artikel 3bis en 6 van de Concessiewet kan onrechtstreeks afgeleid worden dat vervanging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd in een overeenkomst voor bepaalde tijd, enkel geldig is na regelmatige opzegging van de eerste overeenkomst. Het is verboden een concessieovereenkomst van onbepaalde duur om te vormen naar een concessieovereenkomst van bepaalde duur.346 345 Kh. Brussel 10 augustus 1989, TBH 1990, 708-715, noot P. KILESTE. T. DELAHAYE, Résilitation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 158; P. KILESTE, “Observations” (noot onder Brussel 20 juni 1995), TBH 1996, 240; I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, 152. 346 69 AFDELING III TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT 160. Met de Wet van 21 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessie van alleenverkoop, heeft de wetgever verscheidene afwijkingen ingevoerd ten aanzien van het gemeen recht: 1) Artikel 3bis van de wet voorziet een automatische vernieuwing van de concessieovereenkomsten van bepaalde duur, indien deze niet tijdig en bij een ter post aangetekende brief worden opgezegd. Daaruit volgt dat de wetgever in feite een opzegmogelijkheid heeft gegeven met betrekking tot de concessieovereenkomsten van bepaalde duur. In het gemeen recht is terug te vinden dat een opzeggingsmogelijkheid in een overeenkomst voor bepaalde tijd, ertoe leidt dat, vermits in dergelijk geval geen sprake meer kan zijn van een toekomstige en zekere gebeurtenis, de overeenkomst als een overeenkomst voor onbepaalde duur wordt beschouwd. Aangezien de wetgever in het kader van een verkoopconcessie, ondanks de mogelijkheid tot opzegging, blijft spreken over een overeenkomst van bepaalde duur, zijn voor het overige de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot overeenkomsten van bepaalde duur toepasselijk. 2) De contractspartijen kunnen in hun verkoopsconcessie voor bepaalde tijd bedingen dat de overeenkomst bij vernieuwing slechts voor een bepaalde tijd zal gelden. Indien, de partijen in hun aanvankelijke verkoopconcessie van bepaalde tijd, niets hebben bepaald omtrent de vernieuwing of geen tijdsbepaling bevat, zal de overeenkomst na de vernieuwing voor onbepaalde tijd gelden. In het gemeen recht mogen de partijen eveneens stilzwijgende vernieuwingsbedingen overeenkomen waarbij ze de duur bepalen van de vernieuwde overeenkomst. Wel zijn er dissidenten over de gevolgen met betrekking tot de aard van de overeenkomst, naargelang het aantal mogelijke vernieuwingen contractueel beperkt is of niet. 3) Vermits de wet spreekt van een vernieuwing, kan aangenomen worden dat de oorspronkelijke overeenkomst tenietgaat en dat dan een nieuwe overeenkomst tot stand gebracht wordt. Indien artikel 3bis, eerste lid van de wet betreffende de verkoopconcessie het had over ‘verlengen’ in plaats van ‘vernieuwen’, zou het tweede lid van artikel 3bis overbodig geweest zijn. Artikel 3bis, tweede lid van de wet betreffende de verkoopconcessie stelt dat , indien reeds twee vernieuwingen plaats gevonden hebben, elke volgende verlenging van onbepaalde tijd is. Zelf indien de overeenkomst uitdrukkelijk een beding van stilzwijgende verlenging bevat, blijft het een vernieuwing.347 4) Wanneer een concessieovereenkomst van bepaalde tijd stilzwijgend vernieuwd werd voor een bepaalde tijd, is de nieuwe overeenkomst van bepaalde duur eveneens onderworpen aan artikel 3bis van de Concessiewet. 5) De Concessiewet legt daarenboven een beperking op met betrekking tot het aantal mogelijke vernieuwingen. Een concessieovereenkomst van bepaalde duur is slechts tot tweemaal toe vatbaar voor een vernieuwing voor een bepaalde tijd. In het gemeen recht is van dergelijke beperking geen speur, partijen zijn vrij in het bepalen van het aantal mogelijke beperking, voor zover het aantal de overeenkomst niet de facto omvormt in een overeenkomst van onbepaalde duur. 6) Wanneer een alleenverkoopovereenkomst voor bepaalde tijd, een derde keer verlengd of vernieuwd wordt, wordt die overeenkomst geacht verder te bestaan als een overeenkomst voor onbepaalde tijd. 347 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, 86. 70 Het is hier geen belang of de derde verlenging of vernieuwing plaatsvindt op grond van een uitdrukkelijk beding van hernieuwing of op grond van de wilsovereenstemming van de contractspartijen voor of na de verwezenlijking van de tijdsbepaling. In het gemeen recht wordt een voortgezette overeenkomst van bepaalde duur geacht voor onbepaalde duur te zijn gesloten, indien er in de overeenkomst geen vernieuwingsbeding bestaat. 71 HOOFDSTUK IV AANNEMINGSOVEREENKOMSTEN 72 INLEIDING 161. Het Burgerlijk Wetboek geeft geen definitie van de aannemingsovereenkomst, maar rangschikt de aanneming onder ‘huur van werk’ (louage d’ouvrage)348. Huur van werk wordt in het Burgerlijk Wetboek wel omschreven, en meer bepaald in artikel 1710 BW, dat als volgt luidt: “ een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de andere te verrichten, tegen betaling van een tussen hen bedongen prijs.” Aanneming van werk vormt een bijzondere klasse van ‘huur van werk’.349 Voor een definitie van de aannemingsovereenkomst dient zodoende beroep gedaan te worden op de rechtspraak en rechtsleer die tot volgende beschrijving kwamen: de overeenkomst waarbij een persoon, de aannemer (l’entrepreneur), zich ertoe verbindt tegen betaling van een prijs, in volledige onafhankelijkheid, doch zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, een bepaald intellectueel of stoffelijk werk voor een ander, de opdrachtgever of aanbesteder (maître d’ouvrage), te verrichten door het stellen van materiële handelingen.350 Bij de aanneming van werk staat het verrichten van een dienst, een menselijk werk centraal. Daarom komt de aannemingsovereenkomst als gemeenrechtelijke dienstenovereenkomst of als restcategorie binnen de dienstenovereenkomst naar voor.351 De organieke bepalingen op de aanneming van werk bestaan slechts uit dertien artikelen (1787 tot 1799 BW), en zijn hoofdzakelijk van aanvullend recht. Deze bepalingen vormen het gemene recht van de aanneming. De wezenlijke bestanddelen van de aanneming van werk staan in de artikels 1710 en 1711 BW, de natuurlijke bestanddelen zijn terug te vinden in de organieke bepalingen.352 162. Partijen zijn vrij in hun keuze om een aannemingsovereenkomst van bepaalde of van onbepaalde duur te sluiten. De regels van het gemeen recht zijn van toepassing op de aannemingsovereenkomsten, behalve wanneer het specifiek aannemingsrecht toegepast moet worden. In de praktijk komen de partijen zelden uitdrukkelijk een termijn overeen. In geval van betwisting zal de rechter moeten uitmaken of de overeenkomst voor een bepaalde duur, dan wel voor een onbepaalde duur werd gesloten.353 348 Artikel 1779 BW. G. BAERT, Aanneming van werk in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2001, 4 (hierna verkort: G. BAERT, Aanneming van werk). 350 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 56; C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 235; W. GOOSSENS, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, Die Keure, 2003, 3 (hierna verkort: W. GOOSSENS, Aanneming van werk). 351 W. GOOSSENS, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, Die Keure, 2003, 3 en 108. 352 G. BAERT, Aanneming van werk, 6-7. 353 B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669. 349 73 AFDELING I AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR 163. Over het algemeen kan gesteld worden dat partijen een aannemingsovereenkomst voor bepaalde duur hebben gesloten, wanneer op het ogenblik van de contractsluiting vaststaat dat ze door een uitdrukkelijke of stilzwijgende tijdsbepaling is begrensd. Dat er een einde komt aan de werken moet vaststaan, wanneer er een einde aan komt, niet.354 Een aannemingsovereenkomst voor de uitvoering van een bepaald werk is een overeenkomst van bepaalde duur, aangezien de duur bepaald wordt door de termijn die nodig is om het werk uit te voeren. Een voorwaarde is tevens dat de partijen op het ogenblik van de contractsluiting zekerheid hebben omtrent de realisatie van het werk en het eindpunt van de uitvoering ervan.355 A. Beëindiging op grond van artikel 1794 BW 164. Normaliter dooft een overeenkomst van bepaalde tijd uit na afloop van de bedongen termijn of verwezenlijking van de toekomstige en zekere gebeurtenis. Dit is niet anders bij aannemingsovereenkomst voor bepaalde duur, doch de wetgever heeft met artikel 1794 BW een verbrekingsrecht toegevoegd ten voordele van de opdrachtgever: “De opdrachtgever kan de aanneming tegen vaste prijs door zijn enkele wil verbreken, ook al is het werk reeds begonnen, mits hij de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven, al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had hunnen winnen.” 165. De ratio legis van artikel 1794 BW is het nut, of beter gezegd het gebrek of het wegvallen ervan, van de uitvoering in natura van de dienst zoals die is geconcipieerd.356 Aanneming is dikwijls een werk van lange duur, waardoor het best mogelijk is dat het werk na verloop van tijd niet meer nuttig of nodig zou zijn, of nog de opdrachtgever niet meer over de nodige fondsen zou beschikken.357 Dankzij het artikel 1794 BW kan de opdrachtgever de gedwongen uitvoering van een aannemingsovereenkomst die hij niet wenst verder te zetten, vermijden.358 166. Het recht van de opdrachtgever om de aannemingsovereenkomst te verbreken, komt juridisch neer op een opzeggingsrecht, namelijk het recht om door middel van een eenzijdige rechtshandeling voor de toekomst definitief een einde te stellen aan de overeenkomst.359 Het recht de overeenkomst eenzijdig te verbreken is een absoluut recht. De opdrachtgever mag een einde stellen aan de overeenkomst op welke gronden ook. Door het louter feit van de verbreking begaat de opdrachtgever die verbreekt geen fout.360 Merk op dat niet iedereen het ermee eens is om artikel 1794 BW te kwalificeren als een eenzijdig opzeggingsrecht. Zij zien deze bepaling als een toepassing van de ontbinding van overeenkomsten op 354 B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669. 355 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1067; B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669. 356 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1053. 357 G. BAERT, Aanneming van werk, 310; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 56; C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 271. 358 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 57. 359 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1034. 360 G. BAERT, Aanneming van werk, 307. 74 grond van 1184 BW. Volgens deze strekking bestaat de fout van de opdrachtgever uit de eenzijdige verbreking, en is de vergoedingsplicht van artikel 1794 BW bijgevolg een schadevergoedingsplicht.361 a) verschillen tussen de artikels 1794 en 1184 BW 167. Artikel 1184 BW behelst de gerechtelijke ontbinding van overeenkomsten wegens wanprestatie van overeenkomsten en is fundamenteel verschillend van het eenzijdig verbrekingsrecht opgenomen in artikel 1794 BW.362: Ten eerste veronderstelt de gerechtelijke ontbinding een fout, een wanprestatie in hoofde van één van de partijen. Daar staat tegenover dat de eenzijdige verbreking een recht is van de opdrachtgever, onafhankelijk van enige fout in hoofde van de aannemer. Ten tweede moet de rechter in geval van ontbinding wegens wanprestatie nagaan of er wel degelijk grove tekortkomingen voorhanden zijn. In het kader van een eenzijdige verbreking op grond van artikel 1794 BW is geen motivatie vereist en kan de rechter niet weigeren de verbreking vast te stellen. Ten derde kunnen we opmerken dat de ontbinding al naargelang het geval in meer of mindere mate terugwerkt; de eenzijdige verbreking daarentegen heeft slechts gevolgen voor de toekomst, met name vanaf de kennisgeving van de verbrekingswil. Ten vierde is de schadevergoeding bij een ontbinding onderworpen aan het gemeen recht en kan aanspraak gemaakt worden op een morele schadevergoeding, terwijl de opzegvergoeding wegens eenzijdige verbreking beperkt is tot de in artikel 1794 BW opgesomde elementen. Ten vijfde kan op basis van artikel 1184 de gedwongen uitvoering van de verbintenissen gevorderd worden, wat niet mogelijk is op grond van artikel 1794 BW. Ten slotte staat de ontbinding wegens wanprestatie open voor beide partijen, en tegenstelling tot de eenzijdige verbreking van artikel 1794 BW, dat enkel een mogelijkheid is voor de opdrachtgever. 168. Deze talrijke verschillen nemen niet weg dat het verschil tussen de ontbinding wegens wanprestatie en de eenzijdige verbreking in de praktijk niet altijd even duidelijk is. Het onderscheid tussen beide is bijvoorbeeld niet evident wanneer een stilzwijgende verbreking plaatsvond: immers, het is moeilijk uit te maken of er sprake is van een eenzijdige verbreking of van een wanprestatie vanwege de opdrachtgever.363 Zijn de artikels 1184 en 1794 BW cumulatief toepasbaar? 169. De vraag rijst of de opzeggingsmogelijkheid van artikel 1794 BW en de ontbinding op grond van artikel 1184 BW een invloed hebben op elkaar. Is een ontbinding mogelijk na de opzegging, en vice versa? 361 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1035. Deze verschillen worden behandeld in: T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 58-59; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil et sur son champ d’application” (noot onder Cass. 4 september 1980), RCJB 1981, 531-533 (hierna verkort: X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”); W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1039. 363 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 59; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1040. 362 75 Traditioneel wordt aangenomen dat de opdrachtgever die de aannemingsovereenkomst op grond van artikel 1794 BW heeft opgezegd, geen recht meer heeft om de ontbinding te vorderen wegens wanprestatie van de aannemer om zo te ontsnappen aan zijn plicht tot schadeloosstelling.364 Dit heeft als gevolg dat de opdrachtgever geen schadevergoeding kan bekomen wegens, niet uitgedrukt, wanprestatie van zijn medecontractant, maar wel een opzegvergoeding verschuldigd is.365 Hierbij dient opgemerkt te worden dat een deel van rechtspraak en rechtsleer van oordeel is dat de opzegging niet uitsluit dat, via ontbinding, een schadevergoeding kan gevorderd worden voor fouten die dateren van vóór de opzegging. Zij baseren hun redenering op twee vlakken: ten eerste is het mogelijk dat de opdrachtgever zich verkeerd uitdrukt en een opzegging laat overkomen hoewel hij zich eigenlijk op de tekortkomingen van zijn medecontractant wenst te beroepen. Ten tweede zijn de eenzijdige verbreking en de ontbinding wegens wanprestatie, twee rechtsfiguren met een verschillende inhoud, wat echter niet met zich meebrengt dat ze niet cumulatief kunnen worden toegepast. 366 170. Indien een opdrachtgever echter de ontbinding van zijn aannemingsovereenkomst vordert, kan hij zich niet langer beroepen op zijn eenzijdig opzeggingsrecht.367 Natuurlijk is dit wel mogelijk indien de rechter de vordering tot ontbinding heeft afgewezen.368 b) toepassingsgebeid van artikel 1794 BW 171. Op welke aannemingsovereenkomsten is artikel 1794 BW van toepassing? Uit artikel de bewoordingen van 1794 BW zou kunnen afgeleid worden dat deze bepaling enkel betrekking heeft op ‘aannemingen tegen vaste prijs’. De meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak is echter van oordeel dat het eenzijdig verbrekingsrecht eveneens kan toegepast worden op aannemingen tegen eenheidsprijzen, in daghuur, in regie, bij het stuk of bij de maat, of zonder prijsafspraak.369 Aangenomen wordt dat artikel 1794 BW een organieke regel is met betrekking tot de aannemingsovereenkomsten, en bijgevolg van toepassing is op elke aannemingsovereenkomst, ongeacht het voorwerp, of de wijze van prijsbepaling.370 Hoewel de plaats van artikel 1794 in het Burgerlijk Wetboek laat uitschijnen dat het enkel betrekking heeft op bouwovereenkomsten, is algemeen aanvaard dat het voorwerp van een aannemingsovereenkomst materieel of intellectueel, roerend of onroerend mag zijn.371 Deze zienswijze wordt aanvaard door het Hof van Cassatie: “que par la généralité de ses termes, cette disposition est applicable à tout ouvrag quelconque, matériel ou intellectuel” Het Hof voegt evenwel een voorwaarde toe: “pourvu qu’il s’agisse de l’entreprise d’un travail déterminé par son objet ou par un terme exprès”. 372 De meeste auteurs betwisten dat de aannemingsovereenkomst door een uitdrukkelijke tijdsduur bepaald moet zijn. Deze voorwaarde voegt een formalisme toe aan de aannemingsovereenkomst die een vormvrij contract is. Voorts doet deze voorwaarde vermoeden dat het eindpunt van de termijn moet vaststaan, wat tegenstrijdig is met het feit dat een aannemingsovereenkomst van bepaalde duur is, indien ze door een uitdrukkelijke of stilzwijgende tijdsbepaling is begrensd. Inderdaad ook een 364 G. BAERT, Aanneming van werk, 321. W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1043. 366 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1044. 367 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 58. 368 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1050. 369 G. BAERT, Aanneming van werk, 312. 370 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1058. 371 X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 539; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1058. 372 Cass. 4 september 1980, RCJBW 1981, 527 noot X. DIEUX. 365 76 aannemingsovereenkomst voor de uitvoering van een bepaald werk is van bepaalde duur, de duur wordt in dergelijk geval bepaald door de termijn die nodig is om het werk uit te voeren.373 We kunnen dus het Hof van Cassatie niet volgen wanneer ze stelt dat de overeenkomst door een uitdrukkelijke tijdsduur bepaald moet zijn opdat artikel 1794 BW kan toegepast worden. 172. Samengevat moet een overeenkomst aan volgende voorwaarden voldoen opdat artikel 1794 BW toepassing vindt: de overeenkomst moet kunnen gekwalificeerd worden als een aanneming van werk, de overeenkomst moet geldig tot stand gekomen zijn, en moet gesloten zijn voor een bepaalde duur of een bepaald werk.374 Onderaanneming 173. De vraag rijst of artikel 1794 BW van toepassing is op onderaannemingsovereenkomsten? De meningen zijn verdeeld. Een eerste strekking meent van niet. Volgens hen is artikel 1794 BW een uitzonderingsbepaling die strekt tot bescherming van de eigenaar of van degene die een attribuut van eigendomsrecht uitoefent. De hoofdaannemer mag niet als opdrachtgever in de zin van artikel 1794 BW beschouwd worden.375 Een tweede strekking is de tegenovergestelde mening toebedeeld: zij menen dat de hoofdaannemer wel als opdrachtgever kan aanzien worden, de term ‘opdrachtgever’ sluit geenszins de hoofdaannemer uit.376 Deze strekking baseert haar overtuiging op het Cassatiearrest van 5 mei 1967 dat met betrekking tot artikel 1792 BW. oordeelde dat “ladite protection du maître de l’ouvrage se justifie aussi à l’égard de l’entrepreneur principal”.377 Het Hof heeft in dit arrest aan de hoofdaannemer de hoedanigheid van opdrachtgever toegekend. Op basis van dit arrest vindt deze strekking, mijn inziens terecht, dat artikel 1794 BW van toepassing is op onderaannemingsovereenkomsten. B. Eenzijdig verbrekingsrecht van de opdrachtgever 174. Zoals elke eenzijdige opzegging is de eenzijdige verbreking een eenzijdige rechtshandeling en moet de wil de overeenkomst te verbreken, ter kennis gebracht worden. De kennisgeving van de verbreking aan de aannemer is aan geen enkele vormvoorwaarde onderworpen: de verbrekingswil kan inderdaad zowel uitdrukkelijke als stilzwijgend ter kennis gebracht worden.378 De opzegging kan bestaan uit gedragingen van de opdrachtgever, voor zover die een ondubbelzinnige uiting zijn van de beslissing de overeenkomst te beëindigen. Voldoen aan die vereiste: het aan het werk stellen van een andere aannemer, het niet toelaten op het werk of wegzenden van het personeel van de aannemer, het werk zelf uitvoeren, het niet vervullen van contractuele verplichtingen, …379 373 G. BAERT, Aanneming van werk, 313; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 60-61; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 545; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1065. 374 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1060-1067. 375 G. BAERT, Aanneming van werk, 316. 376 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 85; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 537; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1073. 377 Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1048; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 537. 378 G. BAERT, Aanneming van werk, 318-319; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 85; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1082 379 G. BAERT, Aanneming van werk, 319; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1084-1087. 77 a) inhoud 175. Geen enkele motivering van de beslissing de overeenkomst te beëindigen is vereist. De opdrachtgever is het best geplaatst om het nut van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst te beoordelen, zonder dat hij zijn redenen aan zijn aannemer moet meedelen.380 Dat een opdrachtgever een ongegronde reden tot beëindiging van de overeenkomst aanwendt, doet als zodanig geen afbreuk aan het recht van de opdrachtgever. 381 De opdrachtgever moet zijn aannemer geenszins in gebreke stellen: de opzegging op basis van artikel 1794 BW is niet gegrond op een wanprestatie, een fout in hoofde van de aannemer. Daarenboven heeft de opzegging onmiddellijke stopzetting van de werken tot gevolg.382 b) gerechtigden 176. De opzeggingsbevoegdheid van artikel 1794 BW is enkel ten voordele van de opdrachtgever, dit staat duidelijk in de wettekst. Daar artikel 1794 BW van aanvullend recht is, kunnen partijen contractueel overeen komen om aan de aannemer ook een opzeggingsbevoegdheid toe te kennen.383 Natuurlijk zal de opdrachtgever enkel van deze bepaling gebruik kunnen maken indien hij niet zelf zwaar aan zijn verplichtingen is tekortgekomen. Artikel 1794 BW mag niet verkeerd gebruikt worden, indien de opdrachtgever zelf zwaar is tekortgekomen in zijn verplichtingen, zou het onbillijk zijn moest hij zich nog steeds kunnen beroepen op artikel 1794 BW om enkel de daar voorziene vergoeding te betalen.384 Het opzeggingsrecht is een persoonlijk recht, de schuldeisers van de opdrachtgever kunnen de aannemingsovereenkomst niet opzeggen door middel van een zijdelingse vordering. 385 c) tijdstip 177. Artikel 1794 BW leert ons dat de opdrachtgever de aanneming mag verbreken “ook al is het werk reeds begonnen”. Hieruit kan afgeleid worden dat het werk eveneens vóór de aanvang van de werken verbroken mag worden.386 De aannemingsovereenkomst kan opgezegd worden vanaf het ogenblik dat deze tot stand gekomen is.387 Wanneer de aannemer reeds met de uitvoering van de werken begonnen is, kan de rechter de overeenkomst verbreken, zolang het werk nog niet voltooid is.388 Op het ogenblik dat de aannemer aan al zijn contractuele verplichtingen heeft voldaan, verliest de verbrekingsbevoegdheid van de opdrachtgever al haar uitwerkingskracht.389 Toch dient erop gewezen te worden dat voorzichtigheid geboden is, wanneer de werken reeds vergevorderd zijn. 390 380 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 87; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1091. 381 G. BAERT, Aanneming van werk, 318. 382 G. BAERT, Aanneming van werk, 319, W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1091. 383 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1095. 384 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 84. 385 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 84; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1099. 386 Kh. Brussel 13 oktober 1971, BRH 1972, I, 166. 387 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1093. 388 G. BAERT, Aanneming van werk, 319; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 85. 389 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1094. 390 G. BAERT, Aanneming van werk, 320; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1095. 78 d) rechtsgevolgen 178. De eenzijdige verbreking is definitief en onherroepelijk, en brengt de onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst met zich mee. Zodra de aannemer weet of behoort te weten dat de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst wil beëindigen, wordt de overeenkomst meteen en ogenblikkelijk verbroken.391 De opdrachtgever heeft de bevoegdheid om de overeenkomst te beëindigen, niet om de uitvoering van de overeenkomst op te schorten.392 De opzegging werkt ex nunc en heeft geen terugwerkende kracht. Bijgevolg zal de overeenkomst voor het gedeelte vóór de opzegging rechtsgevolgen blijven voortbrengen.393 179. Gedeeltelijke verbreking van een aannemingsovereenkomst is mogelijk, maar dient te goeder trouw te gebeuren. De opdrachtgever pleegt rechtsmisbruik wanneer de verbreking met zich mee brengt dat de opdrachtgever alle winstgevende onderdelen van de aanneming voor de aannemer uitsluit, en alleen de onderdelen overlaat die niets opbrengen voor de aannemer.394 Een gedeeltelijke verbreking geeft aan de opdrachtgever het recht op een prijsvermindering, maar hij dient nog steeds de aannemer schadeloos te stellen voor de gederfde winst.395 Concreet ten aanzien van de partijen 180. Concreet heeft de opzegging volgende gevolgen ten aanzien van de aannemer: - - hij moet de werken onmiddellijk staken en kan geen uitvoering in natura meer vorderen.396 hij kan geen aanspraak maken op een vergoeding voor de werken die hij uitgevoerd heeft na de opzegging.397 hij kan van rechtswege aanspraak maken op de schadeloosstelling bedoeld in artikel 1794 BW, zonder daarvoor de opdrachtgever in gebreke te stellen om de werken in ontvangst te nemen.398 hij kan schade bekomen voor de opzegging, indien de opzegging onrechtmatig is.399 hij kan nog steeds de ontbinding vorderen om een volledige schadevergoeding te bekomen.400 hij is niet ontheven van zijn aansprakelijkheid voor gebreken in het reeds uitgevoerde gedeelte van het werk.401 Hij blijft het risico voor het verlies van de zaak dragen indien hij deze nog in zijn macht heeft, voor zover hij de opdrachtgever nog niet in gebreke gesteld heeft de zaak in ontvangst te nemen.402 391 Rb. Nijvel 11 juni 1974, RJI 1874, 201; Luik 18 december 1950, Jur. Liège 1950-1951, 153; G. BAERT, Aanneming van werk, 320; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 90; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1099-1100. 392 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1099. 393 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1103. 394 G. BAERT, Aanneming van werk, 328. 395 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1093. 396 Brussel 29 april 1953, JT 1953, 399; G. BAERT, Aanneming van werk, 322; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 90; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1093 397 G. BAERT, Aanneming van werk, 322; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 91. 398 Cass. 7 december 1978, Pas. 1979, I, 407.G. BAERT, Aanneming van werk, 322; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 90. 399 Gent 3 april 1980, RJI 1981, 277. 400 G. BAERT, Aanneming van werk, 322. 401 G. BAERT, Aanneming van werk, 322. 402 G. BAERT, Aanneming van werk, 322. 79 181. Ten aanzien van de opdrachtgever: - hij kan niet meer terugkomen op zijn beslissing om de overeenkomst te verbreken, behalve met akkoord van de aannemer.403 hij moet van rechtswege de aannemer schadeloosstellen, maar hij behoudt het recht de schadeloosstelling te betwisten.404 hij mag de uitvoering van het werk dadelijk aan een andere aannemer uitbesteden.405 hij kan de ontbinding op grond van 1184 BW niet meer vorderen.406 C. Opzegvergoeding a) Omschrijving 182. De opdrachtgever moet in navolging van artikel 1794 BW een vergoeding betalen aan de aannemer, indien hij de aannemingsovereenkomst vroegtijdig beëindigd: “mits hij de aannemer schadeloos stelt voor al zijn uitgaven al zijn arbeid, en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen.” De vergoeding bedoelt in artikel 1794 BW moet begrepen worden als ‘onder de verplichting om’ en niet als ‘op voorwaarde dat’. De vergoeding is namelijk een gevolg van de opzegging, maar geen geldigheidsvereiste of voorwaarde.407 183. De verbreking door de opdrachtgever zet al zijn verplichtingen, zijn hoofdverplichtingen en zijn nevenverplichtingen en toevallige verbintenissen ten aanzien van zijn aannemer en betreffende de uitvoering van het werk, om in een geldschuld.408 We kunnen ons afvragen wat nu juist de aard van die schadeloosstelling is? De schadeloosstelling is geen schadevergoeding wegens wanprestatie in de zin van artikel 1146 BW, de opdrachtgever begaat geen fout door de overeenkomst te verbreken.409 Evenmin kan de vergoeding aanzien worden als een betalingsverplichting, die zit namelijk vervat in de aannemingsovereenkomst zelf.410 De schadeloosstelling is slechts een uitvoering van een verminderde verplichting, die uit de verbreking voortvloeit en beantwoordt aan de vermindering van prestaties die de aannemer anders nog zou moeten uitvoeren.411 b) Berekening 184. De berekening van de opzegvergoeding gebeurt aan de hand van de instructies voorzien in artikel 1794 BW. Daaruit volgt dat de aannemer recht heeft op de vergoeding van al zijn uitgaven, al zijn arbeid en alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen. 403 G. BAERT, Aanneming van werk, 321; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 91; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1104. 404 G. BAERT, Aanneming van werk, 321. 405 G. BAERT, Aanneming van werk, 321; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 92. 406 Dit wordt betwist zie supra 73, nr. 169. 407 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1092. 408 G. BAERT, Aanneming van werk, 323. 409 G. BAERT, Aanneming van werk, 324; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 87. 410 G. BAERT, Aanneming van werk, 323-324; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1108. 411 G. BAERT, Aanneming van werk, 325. 80 185. Er zijn twee manieren om de opzegvergoeding te bepalen: de ‘methode positive’ en de ‘methode de la déduction’. Volgens de eerste manier, diegene die in feite wordt voorgeschreven door artikel 1794 BW, wordt een optelsom gemaakt van alle posten om de schadeloosstelling te berekenen. Bij de tweede manier is het vertrekpunt de contractuele aannemingsprijs, van dit bedrag wordt de som afgetrokken die de aannemer door de beëindiging van de aanneming heeft kunnen uitsparen. Het onderscheid tussen de methodes heeft gevolgen met betrekking tot de bewijslast, die respectievelijk bij de aannemer en bij de opdrachtgever berust.412 1. Schadeloosstelling voor “al zijn uitgaven en al zijn arbeid” (damnum emergens) 186. Voor het deel van de aannemingsovereenkomst die de aannemer reeds heeft uitgevoerd, voor alle gedane uitgaven en zijn verrichte arbeid, moet de aannemer vergoed worden voor alle gedane uitgaven en zijn verrichte arbeid.413 Zowel de voorbereidende arbeid als de werkelijke arbeid dienen te worden vergoed. 414 De aannemer moet volledig vergoed worden voor deze posten, op basis van de contractsvoorwaarden en de echtheid ervan.415 Deze post kan bijvoorbeeld omvatten: de aankoopprijs van materieel, vaste loonkosten, kosten die het gevolg zijn van de opzegging, interesten betaald aan de bank voor de financiering van de aanneming, de eigen arbeid van de aannemer,…416 In de hypothese dat de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst verbreekt voordat de aannemer met de uitvoering van de werken begonnen is, is het nuttig te weten of hij recht heeft op de vergoeding van zijn algemene kosten. Algemeen wordt aanvaard dat de algemene kosten, dit zijn de kosten die uit de algemene bedrijfsvoering van de aannemer voortvloeien, in aanmerking komen voor vergoeding, maar enkel in verhouding tot de werkelijk uitgevoerde werken417 Mijn inziens is dit terecht. Het lijkt mij immers onbillijk de algemene kosten niet te vergoeden: de aannemer dient niet gestraft te worden voor het feit dat de opdrachtgever beslist een einde te stellen aan de overeenkomst alvorens hij met de uitvoering van de werken heeft mogen aanvatten. De schadeloosstelling die de wetgever in artikel 1794 BW heeft ingevoegd, heeft als doel de aannemer schadeloos te stellen. Welke reden zou dan nog kunnen rechtvaardigen dat de algemene kosten niet in aanmerking komen voor vergoeding. 2. Schadeloosstelling voor “alles wat hij bij die aanneming had kunnen winnen” (lucrum cessans) 187. De gederfde winst moet in concreto berekend worden rekening houdend met de werkelijke gegevens van de zaak en van het aannemingsbedrijf.418 Deze post beoogt de aannemer te plaatsen in de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien hij het werk volledig had mogen uitvoeren. Het wordt dan ook logischerwijze berekend op basis van het deel van de werken die hij nog moest uivoeren.419 Let wel, onverantwoorde uitgaven van de aannemer of fouten in de uitvoering van het werk, moeten in terugrekening worden gebracht.420 In de praktijk zal de rechter veeleer, de gederfde 412 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1109-1111. W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1109. 414 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1111. 415 G. BAERT, Aanneming van werk, 326. 416 G. BAERT, Aanneming van werk, 326; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 88; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1114-1115. 417 G. BAERT, Aanneming van werk, 326; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1115. 418 G. BAERT, Aanneming van werk, 326. 419 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89. 420 G. BAERT, Aanneming van werk, 327; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89. 413 81 winst berekenen aan de hand van een forfaitair percentage: de schadeloosstelling voor deze post is dan vaak tien ten honderd wat het niet uitgevoerde deel betreft.421 Laten we evenwel de aandacht vestigen op het feit dat, indien de aannemer door de verdere uitvoering van het werk eerder verlies zou geleden hebben, hij geen aanspraak maken op de gederfde winst.422 Daarentegen kan hij omwille van bijzondere omstandigheden wel aanspraak maken op een grotere vergoeding, namelijk voor uitzonderlijke winsten.423 188. De vraag rijst of morele schade ook vergoed kan worden op basis van artikel 1794 BW? Deze vraag is van belang, aangezien de aannemer met de uitvoering van bepaalde werken ervaring kan opdoen, naambekendheid kan verkrijgen,…424 Morele schade is niet als afzonderlijke schadepost vermeld, bijgevolg kunnen we besluiten dat de aannemer geen aanspraak kan maken op de vergoeding van enige morele schade. Enkel indien de opdrachtgever misbruik heeft gemaakt van zijn eenzijdig verbrekingsrecht kan morele schade vergoed worden, wel te verstaan wordt de schadevergoeding in voorkomend geval niet toegekend op basis van artikel 1794 BW. 425 D. Opzeggingsbeding 189. Aangezien artikel 1794 BW van aanvullende aard is, mogen partijen contractuele afwijkingen voorzien, zowel met betrekking tot de opzegbaarheid als met betrekking tot de opzegvergoeding. a) opzegvergoeding 190. De vergoedingsplicht van artikel 1794 BW is geenszins afhankelijk van een contractuele bepaling daaromtrent.426 Dit neemt niet weg dat het de partijen toegestaan is contractueel afwijkingen te voorzien omtrent de wettelijke vergoedingsplicht van artikel 1794 BW.427 De partijen mogen de opzegvergoeding forfaitair bepalen of zelf volledig uitsluiten. Een clausule die de opzeggingsvergoeding bepaalt, mag niet beschouwd worden als een schadebeding, in de zin van artikel 1229 BW, vermits een schadebeding een fout in hoofde van de opdrachtgever veronderstelt. 428 Het Hof van Cassatie oordeelde in die zin als volgt: “ne saurait , des lors, être une clause pénale au sens de cet article 1229 la stipulation conventionnelle d’une comme d’argent qui ne constitue pas la réparation d’un dommage mais la contrepartie d’une faculté de résiliation unilatérale prévue par le contrat.”429Bijgevolg is zo’n beding niet onderworpen aan de matigingsbevoegdheid van de rechter. Dit neemt niet weg dat een deel van de rechtspraak en rechtsleer van mening is dat de rechter wel kan tussenkomen, bijvoorbeeld als de opzegvergoeding zeer hoog is. Zij zijn van mening dat een opzegvergoeding een schadevergoedend karakter kan hebben, en daarom dezelfde finaliteit kan hebben als een schadebeding. 430 421 G. BAERT, Aanneming van werk, 327; T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1118. 422 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89. 423 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1119. 424 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1120. 425 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 89; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1119. 426 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1127. 427 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 88. 428 G. BAERT, Aanneming van werk, 324. 429 Cass. 22 oktober 1999, TBH 2000, 183. 430 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1127-1129. 82 b) opzegbaarheid 191. Partijen kunnen eveneens regels treffen met betrekking tot de opzegbaarheid van de aannemingsovereenkomst. Zo mogen zij de opzeggingsbevoegdheid van de opdrachtgever volledig wegbedingen als zij dit wensen.431 E. Voortzetting van de overeenkomst 192. De wetgever heeft geen specifieke regels voorzien met betrekking tot de verlenging of vernieuwing van een aannemingsovereenkomst van bepaalde duur. We dienen dus terug te vallen op de gemeenrechtelijke regels. 432 431 432 G. BAERT, Aanneming van werk, 308; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1123. zie supra 29, nr. 57-72. 83 AFDELING II AANNEMINGSOVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR 193. De aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur is de overeenkomst waarvan de uitvoering van de dienst door de aannemer niet van meet af aan door een toekomstige en zekere gebeurtenis is beperkt.433 De aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur is gelijk te stellen met een overeenkomst van onbepaalde duur.434 Bijgevolg is de opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur volledig onderworpen aan de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot de eenzijdige opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur.435 A. Eenzijdig opzeggingsrecht 194. De gemeenrechtelijke regels met betrekking tot de opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur werden uitvoering besproken in het ‘gemeen recht’. In het kort komen de gemeenrechtelijke regels op het volgende neer: Beide partijen hebben het recht hun overeenkomst van onbepaalde duur te allen tijde op te zeggen. Het beginsel van de eenzijdige opzegging is van openbare orde, bijgevolg kunnen de partijen contractueel hun opzeggingrecht niet wegbedingen. De kennisgeving van de wil om de overeenkomst te beëindigen moet duidelijke en ondubbelzinnig zijn. Geen enkele vorm noch motivering is vereist, en in beginsel dient geen opzegtermijn in acht genomen te worden. Maar aangezien de overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd, zullen partijen doorgaans een opzegtermijn in acht nemen, om te vermijden dat zij a posteriori veroordeeld worden wegens rechtsmisbruik. Natuurlijk kunnen partijen in hun overeenkomst een na te leven opzegtermijn invoeren. 195. Artikel 1794 BW wordt niet toegepast op aannemingsovereenkomsten voor onbepaalde duur. Waarom niet? Het eenzijdig opzeggingsrecht voor overeenkomsten van onbepaalde duur is bedoeld om de individuele vrijheid van de partijen te beschermen. Het hoger belang van deze doelstelling, die haar het karakter van openbare orde verleent, primeert op artikel 1794 BW.436 Een deel van de rechtspraak en rechtsleer is van oordeel dat de niet-toepasselijkheid van artikel 1794 BW te maken heeft met het feit dat de te vergoeden gederfde winst, bij aannemingsovereenkomsten van onbepaalde duur, niet bepaald kan worden.437 Anderen zijn het hier niet mee eens: besluiten dat een rechtsregel niet toepasbaar is, omdat deze moeilijk toepasbaar is, is uitermate vreemd. Daarenboven maakt artikel 1794 BW zelf geen onderscheid tussen aannemingsovereenkomsten voor bepaalde en voor onbepaalde duur.438 433 B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 669; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1067. 434 C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 272. 435 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1068. 436 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 64; X. DIEUX, “Observations sur l’article 1794 du Code civil”, 545; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1063. 437 T. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, 64. 438 W. GOOSSENS, Aanneming van werk, 1064. 84 Verschillen met artikel 1794 BW 196. Artikel 1794 BW regelt de eenzijdige opzeggingsbevoegdheid van de opdrachtgever in een aannemingsovereenkomst voor bepaalde duur. Die opzeggingsbevoegdheid van artikel 1794 BW verschilt op vele vlakken van het eenzijdig opzeggingrecht bij overeenkomsten van onbepaalde duur: 1) Een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur kan te allen tijde door beide partijen worden opgezegd. Artikel 1794 BW verleent slecht een opzeggingsbevoegdheid aan de opdrachtgever 2) De opgezegde partij bij een overeenkomst van onbepaalde duur heeft geen enkel recht op vergoeding, voor zover de opzegging op een onrechtmatige wijze gebeurde. Artikel 1794 BW daarentegen stelt dat de eenzijdige opzegging door de opdrachtgever steeds aanleiding geeft tot een schadevergoeding. 3) Hoewel er niet echt een verplichting toe bestaat, wordt, op grond van de beginselen van goede trouw en billijkheid, de inachtneming van een opzegtermijn opgelegd bij de opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur. Artikel 1794 BW staat de opzegging ad nutum toe, waarbij geen enkele opzegtermijn is vereist. 4) Het eenzijdig opzeggingsrecht bij overeenkomsten van onbepaalde duur heeft een ondeelbaar karakter, in tegenstelling tot artikel 1794 BW dat partijen de mogelijkheid biedt hun aannemingsovereenkomst slechts deels op te zeggen. 5) Het beginsel dat overeenkomsten van onbepaalde tijd te allen tijde eenzijdig opgezegd kunnen worden, is van openbare orde. Partijen mogen het opzeggingsrecht niet wegbedingen. Artikel 1794 BW daarentegen is noch van openbare orde, noch van dwingende aard, maar slechts van aanvullend recht, partijen kunnen dus rechtsgeldig contractuele afwijkingen overeenkomen. 6) Een eenzijdig opgezegde overeenkomst van onbepaalde duur kan nog steeds op grond van contractuele wanprestatie ontbonden worden. Bij artikel 1794 BW wordt traditioneel aangenomen dat dit niet mogelijk is, al zijn de meningen hierover verdeeld. 85 AFDELING III TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT 198. Aangaande de aannemingsovereenkomsten van onbepaalde duur valt weinig te zeggen. Deze overeenkomsten zijn niet onderworpen aan enige specifieke bepaling, bijgevolg kunnen de gemeenrechtelijke regels voor de overeenkomsten van onbepaalde duur toegepast worden. Met betrekking tot de aannemingsovereenkomsten van bepaalde duur is er wel een groot verschil met het gemeen recht: artikel 1794 BW geeft aan de opdrachtgever de mogelijkheid de aannemingsovereenkomst eenzijdig te verbreken. In het gemeen recht wordt de overeenkomst van bepaalde duur beëindigd door de verwezenlijking van de toekomstige en zekere gebeurtenis. Hoewel de meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak aanvaardt dat partijen een opzegmogelijkheid mogen bedingen in hun overeenkomst, kunnen partijen in principe niet eenzijdig een einde stellen aan hun overeenkomst. Het is dus opmerkenswaardig dat de wetgever een wettelijke opzegmogelijkheid heeft ingevoerd voor aannemingsovereenkomsten van bepaalde duur, doch enkel ten voordele van de opdrachtgever. Voor het overige zijn de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot overeenkomsten van bepaalde duur van toepassing op de aannemingsovereenkomsten van bepaalde duur. 86 HOOFDSTUK V WONINGHUUROVEREENKOMSTEN 87 INLEIDING 199. Hoewel een woninghuurovereenkomst in principe niet van onbepaalde duur kan zijn439 en deze uiteenzetting bijgevolg enkel de woninghuurovereenkomsten van bepaalde duur bestrijkt, lijkt het mij toch opportuun om deze huurovereenkomsten te bespreken, daar er specifieke regels gelden met betrekking tot de opzegging. A. De Woninghuurwet a) Toepassingsgebied 200. Het toepassingsgebied van de Woninghuurwet wordt geregeld in artikel 1. Globaal kan gesteld worden dat de wet van toepassing is op “huurovereenkomsten betreffende een woning die de huurder, met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de verhuurder, vanaf de ingenottreding tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt.”440 Vooreerst is dus een huurovereenkomst vereist met betrekking tot een woning. Alle andere overeenkomsten op grond waarvan het genotsrecht van een woning wordt toegekend, zijn uitgesloten.441 Vervolgens moet de woning bestemd zijn tot hoofdverblijfplaats. De term ‘woning’ wordt in de wet als volgt verduidelijkt: “elk roerend of onroerend goed of een deel ervan dat tot hoofdverblijfplaats van de huurder is bestemd.”442 Daarnaast is vereist dat de woning tot hoofdverblijfplaats van de huurder is bestemd. Het begrip ‘hoofdverblijfplaats’ staat niet in de wet omschreven, maar kan gedefinieerd worden als de woonplaats die tot hoofdverblijf dient.443 De woonplaats is de plaats waar een persoon of een gezin woont en daar waar het centrum van de belangen is gevestigd. Een verblijfplaats is daar waar iemand voor een tijd zijn verblijf vestigt. 444 De hoofdverblijfplaats is een feitelijke kwestie, het is ofwel de plaats waar de leden van een huishouden dat uit meerdere personen is samengesteld, al dan niet met een verwantschapsband, gewoonlijk leven, ofwel daar waar een alleenstaande gewoonlijk verblijft. Deze feitelijke toestand kan met alle middelen van recht bewezen worden.445 Ten slotte dient de verhuurder uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn instemming te geven voor de bestemming als hoofdverblijfplaats. Volgen het derde lid van artikel 1, §1 is het mogelijk dat die bestemming in de loop van de overeenkomst wordt gegeven. Een verhuurder kan, door middel van een contractuele afwijking die bestemming vermijden, maar slechts onder twee voorwaarden. Allereerst moet uitdrukkelijk een ernstige reden vermeld worden in de huurovereenkomst, ten tweede moet in de 439 zie infra 88, nr. 204. Artikel 1, §1, eerste lid Woninghuurwet. 441 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2002, 121 (hierna verkort: M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur ); J. HERBOTS, Y. MERCHIERS, M. DAMBRE, E. DEGROOTE, Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, Brugge, Die Keure, 1997, 11-12 (hierna verkort: J. HERBOTS, et al, Woninghuur na de Wet van 13 april 1997); A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1521. 442 Artikel 1, §1, eerste lid Woninghuurwet. 443 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 126; C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 184. 444 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 126. 445 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 129. 440 88 huurovereenkomst de hoofdverblijfplaats van de huurder vermeld worden.446 De eenvoudige vermelding van een ander adres dat als hoofdverblijfplaats dient, is niet voldoende om aan de toepassing van de Woninghuurwet te ontsnappen.447 Eveneens kan opgemerkt worden dat het feit dat de partijen de bedoeling hadden een voorlopige woning te bezorgen aan de huurder, hen niet onttrekt aan de regels met betrekking tot de woninghuur.448 b) Dwingende aard 201. De wet van 20 februari 1991 heeft door de invoering van artikel 12 aan de Woninghuurwet een dwingend karakter verleend: “Behalve als zij er anders over beschikken, zijn de bepalingen van deze afdeling van dwingend recht”. De wetgever wenst op die manier de privébelangen te beschermen. Partijen kunnen contractuele afwijkingen overeenkomen, maar indien zij strijdig zijn met de bepalingen van de wet, kan de relatieve nietigheid ingeroepen worden door de partij wiens belangen de Woninghuurwet tracht te beschermen.449 c) Duur van de woninghuurovereenkomst 202. De bepalingen met betrekking tot de duur van de overeenkomsten beogen enerzijds de erkenning van het recht op huisvesting te verzekeren door een minimumduur op te leggen en anderzijds het eigendomsrecht van de verhuurder te vrijwaren. Het recht op huisvesting wordt beschermd door de invoering van een principiële duur van negen jaar van een woninghuurovereenkomst. De verhuurder kan dergelijke huurovereenkomsten enkel beëindigen op bepaalde tijdstippen of voor redenen die de wetgever heeft toegestaan. Het eigendomsrecht van de verhuurder wordt beschermd door de mogelijkheid om op welbepaalde tijdstippen een verhoging van de huurprijs door te voeren.450 Desalniettemin kunnen partijen opteren voor een huurovereenkomst van korte duur indien zij dit wensen. Deze mogelijkheid werd ingevoerd door de Wet van 20 februari 1991. Hoewel de wetgever de huurovereenkomst van korte duur als een uitzondering had voorzien, hebben de huurders en verhuurders hier veelvuldig gebruik van gemaakt en werd de huurovereenkomst van korte duur eerder regel dan uitzondering. Om hieraan te remediëren, en vooral om de misbruiken een halt toe te roepen, heeft de wetgever in 1997 de regels met betrekking tot woninghuurovereenkomsten van korte duur aangepast.451 203. De regels die de duur van de woninghuurovereenkomsten regelen, zijn te vinden in artikel 3 van de Woninghuurwet. Partijen kunnen een woninghuurovereenkomst sluiten voor negen jaar452, voor een korte duur van maximaal drie jaar453, voor een langere termijn dan negen jaar454 of voor de duur van het leven.455 De regels met betrekking tot elk van deze woninghuurovereenkomsten worden hieronder uitgelegd. 446 Artikel 1, §1, tweede lid Woninghuurwet. A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1522. 448 A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1522. 449 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 105; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 31. 450 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 294. 451 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 294-295; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale in Répertoire notarial, Bruxelles, Larcier, 1998, 88 (hierna verkort: Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale). 452 Artikel 3, §1 Woninghuurwet 453 Artikel 3, §6 Woninghuurwet 454 Artikel 3, §7 Woninghuurwet 455 Artikel 3, §8 Woninghuurwet 447 89 AFDELING I WONINGHUUROVEREENKOMST VAN NEGEN JAAR A. Principe 204. “ Elke huurovereenkomst bedoeld in artikel 1 wordt geacht te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar.”456 Deze bepaling legt een minimumduur op voor de woninghuurovereenkomsten om de woonzekerheid van de huurder ten goede te komen. Daar elke huurovereenkomst geacht wordt te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar, is het in principe onmogelijk voor de partijen een woninghuurovereenkomst te sluiten voor onbepaalde duur. Dit zal het geval zijn wanneer partijen geen duur afspreken of wanneer de overeengekomen duur onzeker of onduidelijk is. 457 Merk op dat indien twijfel bestaat over de bedoeling van de partijen, het beding omtrent de duur, in navolging van artikel 1162 BW, tegen de verhuurder zal worden uitgelegd aangezien hij aanzien wordt als diegene die heeft bedongen.458 De wetgever heeft voor huurovereenkomsten van negen jaar geen geschrift vereist. Daaruit volgt dat de principiële duur van negen jaar zowel voor schriftelijke als voor mondelinge huurovereenkomsten geldt. Elke woninghuurovereenkomst, mondeling of schriftelijk aangegaan, waarvan de duur meer dan drie jaar of minder dan negen jaar bedraagt, wordt automatisch omgezet in een overeenkomst van negen jaar.459 Kortom, een mondelinge huurovereenkomst, een schriftelijke huurovereenkomst van onbepaalde duur en een huurovereenkomst van meer dan drie jaar en minder dan negen jaar, worden van rechtswege geacht gesloten te zijn voor een bepaalde duur van negen jaar.460 205. Reeds werd vermeld dat de bepalingen van de Woninghuurwet van dwingende aard zijn. Door in principe een minimumduur van negen jaar op te leggen, heeft de wetgever de huurder willen beschermen. Daaruit volgt dat enkel de huurder het recht heeft te eisen dat de duur van negen jaar wordt gerespecteerd. Hij kan van dit recht gebruik maken wanneer de overeenkomst gesloten is voor een duur van meer dan drie jaar en minder dan negen jaar. De verhuurder beschikt niet over deze bevoegdheid, daar de huurder te allen tijde de huurovereenkomst mag opzeggen mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Let wel, doordat deze bepaling ten voordele is van de huurder, kan hij aan dit recht verzaken.461 206. De huurovereenkomst van negen jaar vangt aan op het ogenblik dat de huurovereenkomst in werking treedt. Deze datum is niet noodzakelijk dezelfde als de datum van het sluiten van de huurovereenkomst.462 207. Het is mogelijk dat partijen in de loop van een huurovereenkomst besluiten dat het verhuurde goed bestemd wordt tot hoofdverblijfplaats van de huurder. De negenjarige termijn begint dan te lopen vanaf de dag waarop partijen deze beslissing hebben genomen.463 456 Artikel 3, §1, eerste lid Woninghuurwet M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 302; J. HERBOTS, et al. , Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 66. 458 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 302; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 89. 459 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 304. 460 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 66-67; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 89. 461 J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 69; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 89. 462 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 303. 457 90 B. Beëindiging van de woninghuurovereenkomst 208. Behalve wat de opzegging betreft, blijven de gemeenrechtelijke regels onverkort van toepassing op de huurovereenkomsten. Eerst en vooral eindigt de huurovereenkomst na afloop van de negenjarige termijn. Evenwel is de overeenkomst niet van rechtswege beëindigd, vermits de partijen ten minste zes maanden voor de vervaldag de overeenkomst dienen op te zeggen.464.465 Verder kunnen partijen ook in onderling akkoord een woninghuurovereenkomst beëindigen.466 Voorts is een ontbinding wegens wanprestatie eveneens een mogelijkheid om de overeenkomst te beëindigen, dit in navolging van artikel 1741 BW, dat een toepassing vormt van het algemeen principe neergelegd in artikel 1184 BW.467 Met betrekking tot de opzegging van woninghuurovereenkomsten gelden specifieke regels, terug te vinden in artikel 3 van de Woninghuurwet. Deze regels zijn verschillend naargelang de verhuurder468 of de huurder469 de overeenkomst opzegt. a) Opzegging door de verhuurder 209. De verhuurder kan op drie manieren de huurovereenkomst opzeggen: ofwel om het goed persoonlijk te betrekken of door familieleden te laten betrekken, ofwel voor de uitvoering van werken, ofwel zonder motivatie. Voor elke van deze opties gelden specifieke regels die de verhuurder moet naleven. 470 1. Opzegging voor eigen gebruik of gebruik door familieleden 210. Indien de verhuurder het verhuurde goed zelf wil betrekking of wil laten betrekken door familieleden, kan hij de huurovereenkomst opzeggen. Wat onder familieleden moet worden verstaan, staat in de wet limitatief in artikel 3 vermeld, en meer bepaald: “zijn afstammelingen, zijn aangenomen kinderen, zijn bloedverwanten in opgaande lijn, zijn echtgenoot, door diens afstammelinge, bloedverwanten in opgaande lijn en aangenomen kinderen, door zijn bloedverwanten in de zijlijn en de bloedverwanten in de zijlijn van zijn echtgenoot tot in de derde graad.” Deze opzegmogelijkheid ten voordele van de verhuurder wordt gerechtvaardigd door de lange duur die hem dwingend opgelegd wordt ten voordelen van de huurder.471 De partijen zijn vrij contractueel de opzegmogelijkheid van de verhuurder in te perken.472 Zij mogen beslissen de opzegmogelijkheid met het oog op persoonlijke betrekking in de tijd te beperken, deels 463 Artikel 1, §1, derde lid Woninghuurwet. Artikel 3, §1, tweede lid Woninghuurwet 465 zie infra 101, nr. 241. 466 Artikel 1134, tweede lid BW. 467 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 347. 468 Artikel 3, §§2-4 Woninghuurwet. 469 Artikel 3, §5 Woninghuurwet. 470 Artikel 3, §2 Woninghuurwet. 471 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 83; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 100. 472 Artikel 3, §2, vijfde lid Woninghuurwet. 464 91 weg te bedingen of zelf volledig uit te sluiten.473 Dit is ingevoerd door de wet van 13 april 1997, bijgevolg is artikel 3 §2 van suppletieve aard.474 De verhuurder kan te allen tijde van deze mogelijkheid gebruik maken voor zover hij de wettelijk opgelegde regels naleeft. Hij moet een opzegtermijn van zes maanden in acht nemen, hij moet de identiteit van de persoon die het goed zal betrekken en de band van verwantschap met de verhuurder vermelden, het goed moet binnen een jaar werkelijk betrokken worden en het moet gedurende twee jaar werkelijk en doorlopend betrokken worden. Indien het goed niet effectief betrokken is na één jaar, en de verhuurder geen buitengewone omstandigheden kan bewijzen, zal hij gehouden zijn een vergoeding gelijk aan achttien maanden huur te betalen. 211. Merk op dat de wetgever de term ‘betrekken’ gebruikt, dit betekent dat het beoogde gebruik geenszins ‘bewoning’ dient te zijn. De verhuurder, of zijn familieleden, moeten er dus niet in gaan wonen, laat staan er hun hoofdverblijfplaats hebben. Het verhuurde goed mag gebruikt worden voor professionele doeleinden, als tweede verblijfplaats, als vakantieverblijf, enz.475 Evenmin is vereist dat het volledige goed in gebruik wordt genomen. Wel dat het noodzakelijk was de overeenkomst te verbreken opdat het door de verhuurder of diens familieleden kon betrokken worden.476 212. Daar dit opzeggingsrecht te allen tijde kan plaatsvinden, vangt de opzeggingstermijn, in navolging van artikel 3 §9, aan op “de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke de opzegging wordt gedaan”. 2. Opzegging voor het uitvoeren van werken477 213. Artikel 3 §3 Woninghuurwet geeft aan de verhuurder de mogelijkheid de overeenkomst op te zeggen “indien hij voornemens is het onroerend goed of een gedeelte ervan weder op te bouwen, te verbouwen, of te renoveren”. De wetgever heeft met deze bepaling beoogt de verhuurders aan te moedigen hun onroerend vermogen te renoveren.478 Opdat de verhuurder van deze opzegmogelijkheid gebruik wenst te maken, moeten de werken qua aard en omvang aan bepaalde voorwaarden voldoen en dienen de werken aangevat en beëindigd te worden binnen de wettelijk voorgeschreven termijn.479 De renovatie-, verbouwings- of herbouwingswerken moeten aan volgende voorwaarden voldoen480: - de werken moeten uitgevoerd worden met eerbiediging van de bestemming van het goed die voortvloeit uit de wets- en verordeningsbepalingen inzake stedenbouw, - de werken moeten worden uitgevoerd aan de door de huurder bewoonde gedeelte van het onroerend goed, - de kosten van de werken moeten meer bedragen dan drie jaar huur, of twee jaar huur indien het 473 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 100-101; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1528. 474 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 315; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 84. 475 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 87; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1526. 476 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 87; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1527. 477 Artikel 3, §3 Woninghuurwet. 478 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 110. 479 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 323. 480 Artikel 3, §3, eerste lid Woninghuurwet. 92 gebouw waarin het verhuurde goed gelegen is uit verscheidene verhuurde woningen bestaat die aan dezelfde verhuurder toebehoren, Het weder opbouwen, het verbouwen of het renoveren van het verhuurde goed, impliceert dat het gaat om belangrijke werken, andere dan onderhouds- en herstellingswerken die de verhuurder verplicht is uit te voeren volgens zijn verplichtingen voortvloeiend uit de wet. Het is evenwel niet vereist dat de werken noodzakelijk of nuttig zijn. Wel moet het werken betreffen die onmogelijk uitgevoerd kunnen worden zolang de huurder in het verhuurde goed woont.481 214. De verhuurder kan slechts opzeggen voor de uitvoering van werken “bij het verstrijken van de eerste en tweede driejarige periode… met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden”.Hoewel de wet het niet expliciet voorziet, is het natuurlijk ook mogelijk om de opzegging, wegens uitvoering van werken, te geven bij het verstrijken van de negenjarige periode.482 In één geval mag de verhuurder te allen tijde de huurovereenkomst opzeggen voor de uitvoering van werken: “de verhuurder van verscheidene woningen in eenzelfde gebouw kan te allen tijde verscheidene huurovereenkomsten beëindigen, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, voor zover de huurovereenkomst niet tijdens het eerste jaar wordt opgezegd.”483 215. Deze bepaling is net zoals artikel 3 §2 van suppletieve aard. Partijen mogen conventioneel deze opzegmogelijkheid ten voordele van de verhuurder verder beperken of zelf uitsluiten. Zo mogen partijen bedingen dat de verhuurder slecht bij het verstrijken van de tweede driejarige termijn de overeenkomst mag opzeggen voor de uitvoering van werken. Ze mogen strengere voorwaarden bedingen voor het geval de verhuurder de overeenkomst wil opzeggen: een hogere kostprijs van de werken, de verplichting een bouwvergunning voor te leggen. Partijen mogen daarentegen in geen geval mindere strenge voorwaarden opleggen, dan degene die dwingend door de wet opgelegd zijn.484 3. Opzegging zonder motivatie485 216. Artikel 3 §4 regelt de mogelijkheid voor de verhuurder om de huurovereenkomst op te zeggen zonder motivatie, met inachtneming van de wettelijke voorwaarden: “ Bij het verstrijken van de eerste en de tweede driejarige periode kan de verhuurder de huurovereenkomst beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, zonder motivering maar met betaling van een vergoeding.” 217. Ook hier mogen partijen contractuele afwijkingen bedingen: zij mogen deze mogelijkheid volledig uitsluiten, beperken in de tijd, of beperkingen opleggen betreffende de motieven.486 De door de wet bepaalde vergoeding van “negen dan wel zes maanden huur naargelang de overeenkomst een einde neemt bij het verstrijken van de eerste of de tweede driejarige periode” is daarentegen wel van dwingende aard.487 481 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 323; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997 98-99; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 110. 482 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 324. 483 Artikel 3, §3, tweede lid Woninghuurwet. 484 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 336; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 97; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 109. 485 Artikel 3, §4 Woninghuurwet. 486 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 339; J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 110; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 117. 487 Artikel 3, §4, derde lid Woninghuurwet. 93 218. De vraag rijst vanaf welke datum de vergoeding wegens opzegging zonder motivatie opeisbaar is. Een eerste strekking is van oordeel dat de vergoeding slechts opeisbaar is op het ogenblik van de teruggave van het verhuurde goed. Een tweede strekking meent dat de vergoeding opeisbaar is vanaf de datum van de opzegging. Nog een andere strekking meent, mijn inziens terecht, dat het recht op de vergoeding ontstaat op het ogenblik van de opzegging, maar de vergoeding zelf is slechts opeisbaar op het einde van de opzegtermijn, met name wanneer de overeenkomst effectief beëindigd is.488 De wetgever heeft namelijk de omvang van de opzegvergoeding afhankelijk gemaakt van het tijdstip van de beëindiging van de huurovereenkomst.489 4. Opmerking: onmogelijkheid tot substitutie van het opzeggingsmotief 219. Wanneer een verhuurder de overeenkomst opzegt overeenkomstig artikel 3, moet hij duidelijk te kennen geven op welke opzeggingsgrond hij zijn opzegging stoelt, opdat de huurder de oprechtheid, de uitvoerbaarheid en de formele geldigheid van de opzegging zou kunnen beoordelen.490 Het opzeggingsmotief wordt beoordeeld op het ogenblik van de opzegging, en enkel het motief ingeroepen ten tijde van de opzegging komt in aanmerking voor die beoordeling.491 Substitutie van het opzeggingsmotief is niet mogelijk: de verhuurder die opzegging heeft gegeven zonder motivering, mag daarna niet een nieuwe opzegging geven voor eigen betrekking, een opzegging om zelf het goed te betrekking mag niet vervangen worden door een opzegging zonder motivering, enz.492 220. Opgelet, er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de onmogelijkheid tot substitutie en het feit dat binnen een bepaald opzeggingsmotief wijzigingen gebeuren. Zo mag bij een opzegging voor eigen betrekking, een andere persoon dan diegene die opgegeven is in de opzegging, het goed bewonen, voor zover die voldoet aan de wettelijke vereisten van verwantschap. Binnen een opzegging wegens uitvoering van werken, mogen andere werken plaatsvinden dan diegene die gepland waren, voor zover eveneens voldaan is aan de wettelijke vereisten.493 Laten we tevens opmerken dat een opzegging zonder motivering wél gevolgd kan worden door een opzegging wegens eigen betrekking, daar deze opzegging te allen tijde mag gebeuren.494 b) Opzegging door de huurder 221. Ook de huurder heeft het recht de huurovereenkomst op te zeggen. In navolging van artikel 3 §5 kan de huurder de huurovereenkomst “op ieder tijdstip beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden”. De wetgever heeft de huurder een zekere bewegingsvrijheid willen geven. Een huurder kan namelijk om verschillende redenen wensen om de huurovereenkomst op te zeggen: huwelijk, echtscheiding, geboorte, eigen woning, financiële moeilijkheden, enz. 495 Om te vermijden dat een huurder, door een contractuele afwijking in de overeenkomst, verplicht wordt zijn huurovereenkomst uit te zitten, wanneer deze voor hem een te zware last geworden is of hem geen 488 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 339; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 119; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1529. 489 A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1529. 490 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 340. 491 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 119. 492 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 340. 493 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 340-341. 494 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 120. 495 J. HERBOTS,et al.,, Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 114; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 121. 94 enkel voordeel meer oplevert, heeft de wetgever ervoor geopteerd om deze bepaling een dwingende aard te verlenen.496 Partijen kunnen dus het opzeggingsrecht van de huurder niet conventioneel beperken. De huurder moet een wettelijk opgelegd opzeggingstermijn van drie maanden in acht nemen die aanvangt op de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens welke de opzegging wordt gedaan.497 De huurder moet eveneens een vergoeding betalen indien hij de overeenkomst opzegt tijdens de eerste driejarige periode: “die vergoeding is gelijk aan drie maanden, twee maanden of één maand huur naargelang de huurovereenkomst een einde neemt gedurende het eerste, het tweede of het derde jaar”.498 De ratio legis van deze bepaling is dat elke verandering van huurder kosten veroorzaakt voor de verhuurder. Met name: kosten van opfrissing, publiciteitskosten, tijdverlies, risico van niet onmiddellijke wederverhuring, enz. Om die redenen is het billijk een vergoeding toe te kennen aan de verhuurder, aangezien deze ervan uit mocht gaan dat de kosten normaal gezien verspreid gingen worden over een duur van negen jaar.499 Er heerst controverse in de rechtspraak over de vraag of een huurder ook een vergoeding zal moeten betalen wanneer hij opzegt bij het verstrijken van de eerste driejarige termijn? Volgens de bewoordingen van de wet, “tijdens de eerste driejarige periode”, dienen we aan te nemen dat dit niet het geval is.500 222. Merk op dat de wetgever een lid heeft toegevoegd aan artikel 3 §5: “Zolang het huurcontract niet geregistreerd is na de termijn van twee maanden bedoeld in artikel 32, 5°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zijn zowel de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn als de in het tweede lid bedoelde vergoeding niet van toepassing.” Deze wetsbepaling geldt enkel voor schriftelijke woninghuurovereenkomsten, daar mondelinge huurovereenkomsten niet vatbaar zijn voor registratie.501 c) Tegenopzegging door de huurder 223. De huurder kan een tegenopzegging doen: “Wanneer de verhuurder de huurovereenkomst beëindigt overeenkomstig de §§2 tot 4, kan de huurder op zijn beurt de huurovereenkomst te allen tijde beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.”502 224. Wat is het gevolg van dergelijke tegenopzegging indien de verhuurder zijn ingeroepen motief niet verwezenlijkt binnen de wettelijke gestelde termijn? Het Hof van Cassatie oordeelde dat “wanneer de huurder een einde maakt aan de huurovereenkomst door een opzegging waarvan de termijn verstrijkt vóór het verstrijken van de termijn van de opzegging door de verhuurder, de huurovereenkomst niet eindigt door een verkorting van de termijn van de opzegging door de verhuurder, maar door de opzegging door de huurder”503 Het Hof is dus van 496 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 114. Artikel 3, §9 Woninghuurwet. 498 Artikel 3, §5, tweede lid Woninghuurwet. 499 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 342; J. HERBOTS, Y. et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 115. 500 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 342; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (19982005), RW 2005-2006, III, 1529. 501 A. VAN OEVELEN, “Wijzigingen in het (woning)huurrecht”, RW 2007-2008, 302. 502 Artikel 3, §5, vierde lid Woninghuurwet. 503 Cass. 22 juni 1998, Pas. 1998, I, 328. 497 95 oordeel dat de huurder door zijn tegenopzegging geen recht meer heeft op de vergoeding van achttien maanden huur indien de verhuurder zijn opzeggingsmotief niet respecteert. Een deel van de rechtsleer is het niet eens met deze stelling, en meent dat de verhuurder die voor eigen gebruik de huurovereenkomst opzegt, alle voorwaarden moet naleven en dat een tegenopzegging door de huurder hier geen afbreuk aan doet. Volgens hen vergeet het Hof dat het de initiële opzegging door de verhuurder is, die de tegenopzegging van de huurder teweegbrengt.504 In 2006 heeft de Hof haar standpunt bevestigd: “In geval de huurder na de opzegging van de verhuurder met toepassing van artikel 3, §5, derde lid, van de Woninghuurwet de huurovereenkomst opzegt, de huurovereenkomst niet eindigt door een verkorting van de opzeggingstermijn in de opzegging door de verhuurder, maar door de opzegging door de huurder en dat in dit geval de verhuurder niet meer de in artikel 3, §2, derde lid, van die wet bepaalde verplichting heeft het goed te betrekken.”505. In 2007 heeft het Hof in diezelfde zin geoordeeld dat de huurder slechts aanspraak kan maken op de vergoeding bedoeld in artikel 3, §2, vierde lid als het huurcontract eindigt als gevolg van een opzegging door de verhuurder. Wanneer partijen, na opzegging door de verhuurder voor persoonlijk gebruik, in onderling akkoord is beëindigd, heeft de huurder geen recht meer op die vergoeding.506 Diezelfde redenering, ongeacht of de huurovereenkomst uiteindelijk eindigt door een tegenopzegging of in onderling akkoord, kan doorgetrokken worden tot de opzegging door de huurder wegens verbouwingen. Doch niet tot de opzegging door de verhuurder zonder motivatie, daar is de verhuurder gehouden de wettelijk bepaalde vergoeding te betalen ongeacht de wijze waarop de overeenkomst uiteindelijk beëindigd wordt.507 225. De verhuurder kan geen aanspraak maken op de vergoeding. Indien de huurder een tegenopzegging doet, is hij niet gehouden de vergoeding bepaald in art 3 §5 te betalen, ook niet wanneer die tegenopzegging gebeurt in de eerste driejarige periode. Dit is logisch aangezien de opzegging van de verhuurder de oorzaak is van de tegenopzegging, de vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst is dus niet te wijten aan de huurder, maar aan de verhuurder.508 504 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 345. Cass. 15 september 2006, TBO 2007, 95, noot M. DAMBRE. 506 Cass. 15 november 2007, TBO 2008, 105, noot M. DAMBRE. 507 M. DAMBRE, “De gevolgen van de tegenopzegging van de huurder inzake woninghuur op de verbintenissen van de verhuurder na een opzegging voor eigen gebruik” (noot onder Cass. 15 september 2006), TBO 2007, 98; M. DAMBRE, “De gevolgen van de beëindiging van de woninghuur in onderling akkoord voor de verbintenissen van de verhuurder na een opzegging om het goed zelf te betrekken” (noot onder Cass. 15 november 2007), TBO 2008, 105. 508 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 124. 505 96 AFDELING II WONINGHUUROVEREENKOMST VAN KORTE DUUR 226. De woninghuurovereenkomst van korte duur is een type huurovereenkomsten dat geregeld is door artikel 3 §6 Woninghuurwet. De Woninghuurovereenkomst is, de wet zegt het zelf, een afwijking op het principe dat woninghuurovereenkomst geacht worden gesloten te zijn voor een duur van negen jaar. De mogelijkheid voor partijen om een woninghuurovereenkomst te sluiten voor een kortere termijn dan negen jaar werd ingevoerd door de Wet van 20 februari 1991. Hoewel de wetgever deze overeenkomsten als uitzondering had voorzien, hebben de huurders en verhuurders hier veelvuldig gebruik van gemaakt, waardoor de huurovereenkomst van korte duur eerder regel dan uitzondering is geworden. De wetgever heeft hieraan proberen remediëren, met de Wet van 13 april 1997, door dit type overeenkomsten aan strengere regels te onderwerpen.509 227. Luidens artikel 3 §6 kan “In afwijking van § 1 kan de huurovereenkomst schriftelijk worden gesloten voor een duur die korter is dan of gelijk aan drie jaar.” De wet legt een maximumduur van drie jaar op, maar schrijft geen minimumduur voor. Dankzij de regeling van artikel 3 §6 kan een verhuurder die binnen korte tijd terug in het genot van het goed wil treden, zijn goed verhuren of kan een verhuurder die schrik heeft zich ineens voor negen jaar te binden, een soort van overeenkomst ‘op proef’ sluiten. De huurder langs zijn kant kan om verschillende redenen wensen om slechts een huurovereenkomst voor korte duur te sluiten: studentenkamer, jonge gezinnen, enz.510 Huurovereenkomsten van korte duur moeten schriftelijk gesloten worden. Het geschrift is een substantieel vormvereiste om geldig te kunnen afwijken van het principe dat woninghuurovereenkomsten worden geacht voor een negenjarige termijn te zijn gesloten.511 Indien de huurovereenkomst niet op geschrift werd gesteld, zal de overeenkomst geldig zijn, doch geacht worden te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar.512 De wet legt niet op dat de korte duur waarvoor de huurovereenkomst gesloten wordt uitdrukkelijk in de overeenkomst wordt aangeduid. Een huurovereenkomst die vermeldt dat de overeenkomst gesloten is voor een “korte duur”, wordt geacht voor een duur van drie jaar gesloten te zijn.513 Evenwel wordt aangenomen dat de ‘korte duur’ bepaald of minstens bepaalbaar moet zijn.514 A. Opzegging 228. Volgens het tweede lid van artikel 3 §6 is de huurovereenkomst van korte duur “niet onderworpen aan de bepalingen van de §§ 2 tot 5“ De opzeggingsmogelijkheden van de woninghuurovereenkomst voor negen jaar gelden niet voor de overeenkomsten van korte duur. De 509 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 294-295; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 88. 510 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 352. 511 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 353; A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (19982005), RW 2005-2006, III, 1530. 512 zie supra 88, nr. 204. 513 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 74; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 92. 514 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 353. 97 verhuurder kan bijgevolg de huur niet beëindigen voor eigen gebruik, noch voor de uitvoering van werken, noch zonder motief maar met schadevergoeding. De huurder beschikt niet over de bevoegdheid de huurovereenkomst te allen tijde op te zeggen mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. 229. De huurovereenkomst van korte duur eindigt niet van rechtswege bij het verstrijken van de overeengekomen termijn: “Zij wordt beëindigd mits een van de partijen ten minste drie maanden voor het verstrijken van de in de overeenkomst bepaalde duur een opzegging betekent”.515 Deze bepaling is van dwingende aard, partijen kunnen conventioneel niet verplicht worden een langere of kortere opzegtermijn in acht te nemen.516 Dit neemt niet weg dat partijen vrijwillig een langere opzegtermijn in acht mogen nemen.517 230. Daar de wet geen minimumduur voorschrijft, stelt de vraag zich hoe een opzegtermijn van drie maanden in acht kan genomen worden om een woninghuurovereenkomst van minder dan drie maanden te beëindigen? Deze situatie wordt niet geregeld door de wet. Sommigen menen dat dergelijke overeenkomsten door hun zeer korte duur geen betrekking kunnen hebben op de hoofdverblijfplaats van de huurder, en aldus buiten het toepassingsgebied van de Woninghuurwet vallen.518 Geldigheid van conventioneel bedongen opzeggingsmogelijkheid? 231. Het is in principe niet mogelijk de huurovereenkomst voortijdig op te zeggen. De vraag rijst of partijen conventioneel opzeggingsmogelijkheden mogen bedingen in hun overeenkomst. De meerderheidsstrekking is, mijn inziens terecht, van oordeel dat zulke opzeggingsbedingen geldig zijn: de wet spreekt zich niet uit over deze kwestie, zodat opzeggingsbedingen zijn toegestaan, ook al zijn dergelijke bedingen moeilijk verenigbaar met de ratio legis van de huurovereenkomst van korte duur.519 Een andere strekking is van oordeel dat partijen niet conventioneel opzeggingsmogelijkheden mogen bedingen. Volgens hen vloeit dit voort uit het feit dat de wetgever bij huurovereenkomsten van negen jaar, bepaalde opzeggingsmogelijkheden heeft voorzien, terwijl dit niet het geval is voor de huurovereenkomsten van korte duur. Daarenboven ontnemen zulke clausules de zin van huurovereenkomsten van korte duur, daar de overeengekomen termijn op die manier niet meer gewaarborgd zou zijn.520 Nog een andere strekking opteert eerder voor een tussenoplossing: bedingen die een opzeggingsmogelijkheid in het leven roepen, kunnen bedongen worden ten voordele van de huurder, maar niet ten voordele van de verhuurder.521 515 Artikel 3, §6, vierde lid Woninghuurwet. Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 96. 517 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 77. 518 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 352; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 96. 519 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 75; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 93. 520 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 356. 521 A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1531. 516 98 B. Opeenvolgende woninghuurovereenkomsten a) Huurovereenkomst van korte duur volgend op een huurovereenkomst voor de duur van negen jaar 232. De mogelijkheid om een huurovereenkomst van korte duur te sluiten is niet beperkt tot de ‘eerste’ huurovereenkomst. Ook na afloop van een huurovereenkomst van negen jaar, kunnen partijen ervoor opteren een huurovereenkomst van korte duur te sluiten. Vereist is wel dat de huurovereenkomst van negen jaar beëindigd is door een opzegging ten minste zes maanden vóór afloop van de termijn.522 Indien de partijen niet tijdig hun huurovereenkomst van negen jaar hebben opgezegd wordt de huurovereenkomst van rechtswege verlengd met drie jaar523, zonder dat die drie jaar kan aanzien worden als een huurovereenkomst van korte duur. 233. Kunnen partijen eveneens een huurovereenkomst van korte duur sluiten na vervroegde opzegging van een huurovereenkomst van negen jaar? Dit is mogelijk doch enkel wanneer de huurovereenkomst voor negen jaar vroegtijdig opgezegd werd zonder motief. Wanneer de vervroegde opzegging plaatsvond om redenen van eigen gebruik of uitvoering van werken, dient het antwoord meer genuanceerd te worden. In voorkomend geval zal de huurder door het sluiten van een huurovereenkomst van korte duur, aanspraak kunnen maken op de wettelijk voorziene vergoedingen wegens het niet naleven van het opzeggingsmotief.524 b) Huurovereenkomst van negen jaar volgend op een huurovereenkomst van korte duur 234. Wanneer een huurovereenkomst beëindigd wordt door een opzegging ten minste drie maanden vóór afloop van de bedongen termijn, kunnen partijen een nieuwe negenjarige huurovereenkomst sluiten. De wet heeft als doel de opeenvolging van huurovereenkomsten van korte duur te vermijden. Maar ondanks de termen “zelf in de veronderstelling dat een nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten”, kan de mogelijkheid om een negenjarige huurovereenkomst te sluiten na een huurovereenkomst van korte duur, aanvaard blijven. De aanvangsdatum van de nieuwe huurovereenkomst is de datum van het sluiten van die overeenkomst, niet de datum waarop de huurovereenkomst van korte duur werd gesloten.525 522 Artikel 3, §1, tweede lid Woninghuurwet; M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 360; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 92. 523 Artikel 3, §1, derde lid Woninghuurwet. 524 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 360; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 92. 525 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 360. 99 AFDELING III WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR MEER DAN NEGEN JAAR 235. De wet geeft aan partijen de mogelijkheid om een huurovereenkomst voor meer dan negen jaar aan te gaan: “In afwijking van § 1 kan de huurovereenkomst tevens bij geschrift worden gesloten voor een termijn die een duur van negen jaar te boven gaat.”526 Met deze bepaling heeft de wetgever zoveel mogelijk rekening trachten te houden met de wil van de partijen.527 Hoewel de wetgever vaak in driejarige termijnen redeneert, hoeft de termijn van een huurovereenkomst van meer dan negen jaar geen veelvoud van drie te vormen.528 De wet vereist dat huurovereenkomsten van meer dan negen jaar schriftelijk worden aangegaan529, bij gebreke aan een geschrift wordt geacht dat de huurovereenkomst voor een duur van negen jaar werd gesloten.530 Artikel 3 §7 regelt de wijzen waarop de huurovereenkomst voor meer dan negen jaar een einde neemt: Die huurovereenkomst loopt ten einde bij het verstrijken van de overeengekomen termijn mits een van de partijen ten minste zes maanden voor de vervaldag een opzegging betekent.531 236. Ofschoon de wet geen specifieke opzeggingsmogelijkheden regelt voor huurovereenkomsten van meer dan negen jaar, wordt aangenomen dat de opzeggingsmogelijkheden voor negenjarige huurovereenkomsten toegepast mogen worden. Dit wordt afgeleid uit het feit dat de wetgever in artikel 3 §6 uitdrukkelijk de opzeggingsmogelijkheden van de negenjarige huurovereenkomsten uitgesloten heeft, en dit niet gedaan heeft in artikel 3 §7.532 Huurder kan bijgevolg de huurovereenkomst te allen tijde opzeggen mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. De verhuurder kan de huurovereenkomst te allen tijde opzeggen voor eigen gebruik, bij het verstrijken van de eerste en tweede driejarige periode voor de uitvoering van werken, of zonder motivering mits betaling van een vergoeding.533 526 Artikel 3, §7, eerste lid Woninghuurwet. J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 71; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 90. 528 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 361; J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 71; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 91. 529 Artikel 3, §7, eerste lid Woninghuurwet. 530 Artikel 3, §1, eerste lid Woninghuurwet. 531 Artikel 3, §7, tweede lid Woninghuurwet. 532 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 362. 533 Artikel 3, §§2-5 Woninghuurwet. 527 100 AFDELING IV WONINGHUUROVEREENKOMST VOOR DE DUUR VAN HET LEVEN 237. De wet van 13 april 1997 heeft voor partijen de mogelijkheid ingevoerd om een huurovereenkomst voor de duur van het leven te sluiten: “In afwijking van § 1 kan de huurder een schriftelijke huurovereenkomst sluiten voor het leven. Die huurovereenkomst eindigt van rechtswege bij het overlijden van de huurder. Die huurovereenkomst is niet onderworpen aan de bepalingen van de §§ 2 tot 4, tenzij partijen anders overeenkomen.”534 De ratio legis van deze bepaling is de volgende: Vaak wil de eigenaar van een onroerend goed aan diegene die samen met hem onder één dak leven, de zekerheid bieden dat zij in het goed kunnen blijven wonen, zelfs al is hij overleden.535 238. Om een levenslange huurovereenkomst te sluiten is een geschrift vereist, bij gebrek aan geschrift blijft de huur geldig, maar wordt zij geacht aangegaan te zijn voor de duur van negen jaar.536 Tussen partijen volstaat een onderhands geschrift, maar opdat de huurovereenkomst tegenstelbaar aan derden zou zijn, dienen de partijen hun overeenkomst over te schrijven in de registers van het hypotheekkantoor en daarvoor is een authentieke akte nodig.537 Daar de levenslange huurovereenkomst van rechtswege eindigt bij het overlijden van de huurder, heeft deze overeenkomst, in tegenstelling tot andere woninghuurovereenkomsten, een intuitu personae karakter. Het is mogelijk dergelijke huurovereenkomsten te sluiten met meer dan één persoon, de levenslange huur wordt dan beëindigd door het overlijden van de langstlevende huurder.538 Het feit dat de overeenkomst een einde neemt bij het overlijden van de huurder, stelt wel een praktisch probleem: het einde van de huurovereenkomst brengt met zich mee dat de huurder het goed moet teruggeven. De huurder, in dit geval zijn rechtsverkrijgenden, moet het goed teruggeven ten laatste op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst. In het geval van een levenslange huurovereenkomst betekent dit dat de teruggave dient te gebeuren op de dag van het overlijden van de huurder. Dit is weinig realistisch.539 239. De wet stelt dat levenslange huurovereenkomsten niet door de verhuurder kunnen beëindigd worden volgens de wettelijke opzegmogelijkheden voorzien voor de negenjarige huurovereenkomsten. Maar partijen mogen hiervan afwijken. Dit is dus net de tegenovergestelde regeling dan die voor negenjarige huurovereenkomst: daar maken de wettelijke opzeggingsmogelijkheden van rechtswege deel uit van de overeenkomst, met de mogelijkheid voor partijen hiervan contractueel af te wijken.540 Bij levenslange huurovereenkomsten mogen partijen dus gerust bedingen dat de verhuurder wel over 534 Artikel 3, §8 Woninghuurwet. J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 79; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 97. 536 Artikel 3, §1, eerste lid Woninghuurwet. 537 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 367; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 79; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 97; A. VAN OEVELEN, “Wijzigingen in het huurrecht (Wet van 13 april 1997)”, RW 1997-1998, 739. 538 J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 81; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 98. 539 J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997 , 80; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 97. 540 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 369. 535 101 één, meerdere of alle opzeggingsmogelijkheden beschikt.541 De huurder daarentegen behoudt het recht de huurovereenkomst te allen tijde te beëindigen volgens artikel 3 §5, vermits dit niet door de wet wordt uitgesloten.542 Van bepaalde of van onbepaalde duur? 240. De meerderheidsopvatting in de rechtsleer neemt aan dat huurovereenkomsten voor het leven van bepaalde duur zijn, en niet van onbepaalde duur. Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 29 mei 1998 de controverse over de vraag of een levenslange huurovereenkomst moet beschouwd worden als een overeenkomst van bepaalde, dan wel van onbepaalde duur, beslecht. 543 Het Hof sluit zich aan bij de meerderheidsstrekking. De feiten van het arrest luidden als volgt: de huurovereenkomst werd omschreven als 'een voor de duur van het leven gesloten overeenkomst' die van rechtswege een einde zal nemen wanneer de langstlevende huurder overlijdt. In de overeenkomst werd eveneens bedongen dat de huurders de overeenkomst konden opzeggen op elke verjaardag, met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden. Het Hof oordeelde als volgt: “Overwegende dat de rechtbank in hoger beroep, door te beslissen dat de litigieuze huurovereenkomst, die van rechtswege eindigt uiterlijk bij het overlijden van de langstlevende huurder, een voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst is, op grond dat de huurders het recht hadden ze op iedere verjaardag te ontbinden, haar beslissing niet naar recht verantwoordt”. Hieruit volgt dat het Hof heeft bevestigd dat de levenslange huur geen huurovereenkomst van onbepaalde duur, maar van bepaalde duur is, namelijk het leven van de huurder, ook al de einddatum alleatoir.544 541 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 79; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 97. 542 Artikel 3, §8 Woninghuurwet. 543 Cass. 29 mei 1998, TBBR 2000, 95, noot Y. MERCHIERS. 544 P. DE SMET,, « De huur voor het leven is van welbepaalde duur, maar de overgang van het een naar het andere blijft onzeker », AJT 1999-2000, 743; Y. MERCHIERS, “Levenslange huur: huur van bepaalde of van onbepaalde duur?”, TBBR 2000, 97. 102 AFDELING V VOORTZETTING VAN DE WONINGHUUROVEREENKOMST A. Wettelijke verlenging a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar 241. De Woninghuurwet stelt dat een huurovereenkomst van negen jaar slechts eindigt na het verstrijken van de periode van negen jaar indien de partijen ten minste zes maanden op voorhand de overeenkomst opzeggen.545 Wat gebeurt er indien partijen niet tijdig hun opzegging geven? De wet heeft in dit geval een wettelijke verlenging voorgeschreven: “Indien binnen deze termijn geen opzegging wordt betekend, wordt de huurovereenkomst telkens onder dezelfde voorwaarden voor een duur van drie jaar verlengd”.546 242. De wet spreekt bewust van een ‘verlenging’ en niet van een ‘vernieuwing’: op die manier biedt de wet een antwoord op de vraag of de –verlengde- huurovereenkomst voor drie jaar al dan niet als een nieuwe huurovereenkomst moet worden beschouwd.547 Dit brengt belangrijke gevolgen met zich mee: - de voorwaarden van de huurovereenkomst blijven, behalve de duur, onverminderd van kracht; - de huurder mag te allen tijde de huurovereenkomst opzeggen mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden;548 - de verhuurder mag te allen tijde een einde stellen aan de huurovereenkomst voor eigen gebruik;549 - de verhuurder mag daarentegen de huurovereenkomst niet opzeggen voor de uitvoering van werken of zonder motivatie, deze mogelijkheid is enkel voorzien op het einde van een driejarige periode.550 243. Indien partijen een tweede verlenging voor drie jaar willen vermijden, moeten zij ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de driejarige periode hun opzegging geven. De huurder zal evenwel slechts een opzegtermijn van drie maanden in acht moeten nemen en, aangezien de huurovereenkomst zich in de vierde driejarige periode bevindt, zal hij geen vergoeding verschuldigd zijn.551 244. Wat gebeurt er indien de huurder het goed, ondanks een regelmatige opzegging, na verstrijken van de negenjarige termijn blijft betrekken? Sommigen menen dat deze situatie niet geregeld is door de Woninghuurwet, daar deze enkel toepassing vindt wanneer geen opzegging werd gegeven. Volgens hen is artikel 1738 BW van toepassing, dat stelt dat er wederinhuring geschiedt tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur betreft, waardoor de huurovereenkomst verlengd is voor een duur van negen jaar.552 545 Artikel 3, §1, tweede lid Woninghuurwet. Artikel 3, §1, derde lid Woninghuurwet. 547 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 349. 548 Artikel 3, §5, eerste lid Woninghuurwet. 549 Artikel 3, §2 Woninghuurwet. 550 Artikel 3, §§ 3-4 Woninghuurwet. 551 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 350; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 130. 552 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 351. 546 103 Anderen zijn van mening dat artikel 3 §1 onverminderd toepassing vindt.553 Mijn inziens dient de tweede opvatting gevolgd te worden: de partijen leggen de opzegging naast zich neer, en doen alsof de opzegging niet plaatsvond. Dit kan gelijkgeschakeld worden met de situatie waar geen opzegging werd gegeven. 245. Met betrekking tot huurovereenkomst van meer dan negen jaar, geldt dezelfde wettelijke verlenging als die voor negenjarige huurovereenkomsten.554 b) Huurovereenkomst van korte duur 246. Een woninghuurovereenkomst van korte duur eindigt niet automatisch: “Zij wordt beëindigd mits één van de partijen ten minste drie maanden vóór het verstrijken van de in de overeenkomst bepaalde duur een opzegging betekent.”555 247. Bij gebrek aan een geldige opzegging wordt de huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar: “Niettegenstaande enig andersluidend beding of andersluidende overeenkomst, wordt bij ontstentenis van een tijdig berekende opzegging of indien de huurder het goed blijft bewonen zonder verzet van de verhuurder, zelfs in de veronderstelling dat een nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten tussen dezelfde partijen, de huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar te rekenen van de datum waarop de aanvankelijke huurovereenkomst van korte duur in werking is getreden en is zij derhalve onderworpen aan de §§ 1 tot 5. In dat geval blijven de huurprijs en de andere voorwaarden dezelfde als die welke bepaald waren in de aanvankelijk gesloten huurovereenkomst van korte duur, zulks onverminderd de toepassing van de artikelen 6 en 7.”556 De wetgever heeft hier, in tegenstelling tot de huurovereenkomst van negen jaar of meer, wel de situatie geregeld waar de huurder het goed blijft betrekken na afloop van de termijn, zelf als een opzegging werd gegeven. 557 De overeenkomst wordt beschouwd als een huurovereenkomst van negen jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de huurovereenkomst van korte duur. Het tijdstip van omzetting is van belang: vanaf die datum zijn alle regels met betrekking tot de negenjarige huurovereenkomsten van toepassing. Sommigen menen, terecht, dat de omzetting gebeurt op de eerste dag van de derde maand vóór het einde van de huurovereenkomst van korte duur, daar de partijen vanaf die datum onmogelijk nog een tijdige opzegging kunnen geven.558 Partijen kunnen zich dus, vanaf de eerste dag van de derde maand vóór het einde van de huurovereenkomst, beroepen op de opzeggingsmogelijkheden voor negenjarige huurovereenkomsten. De huurder kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen, mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, maar indien hij dit doet alvorens in principe de eerste driejarige periode verstreken is, kan de verhuurder aanspraak maken op de vergoeding bepaald in artikel 3 §5, tweede lid. De verhuurder daarentegen zal te allen tijde de huurovereenkomst mogen beëindigen mits inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. En hij kan de overeenkomst opzeggen voor de uitvoering van werken of zonder motivering, maar met vergoeding, bij het verstrijken van de driejarige periode.559 553 Merchiers volgens M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 351. Artikel 3, §7, derde lid Woninghuurwet. 555 Artikel 3, §6, vierde lid Woninghuurwet. 556 Artikel 3, §6, vijfde lid Woninghuurwet. 557 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 355. 558 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 354. 559 Artikel 3, §§ 2-4 Woninghuurwet. 554 104 B. Conventionele verlenging of vernieuwing a) Huurovereenkomst voor negen jaar of voor meer dan negen jaar 248. Niets belet de partijen om conventioneel overeen te komen de huurovereenkomst te verlengen na het verstrijken van de negenjarige periode. In voorkomend geval bevestigt dergelijk beding de wettelijk geregelde verlenging.560 Uiteraard mogen partijen besluiten na afloop van hun overeenkomst een nieuwe overeenkomst te sluiten. Deze mogelijkheid kan enkel plaatsvinden wanneer partijen eerst geldig een einde hebben gesteld aan hun vorige huurovereenkomst,561 bij gebrek aan opzegging bevinden we ons terug in een wettelijke verlenging voor drie jaar geregeld door het derde lid van artikel 3 §1. Alle wettelijke bepaling van artikel 3 §§ 1-5 zijn van toepassing op de nieuwe huurovereenkomst, zonder uit het oog te verliezen dat we terug beginnen met een eerste driejarige periode. 249. Dezelfde regels zijn van toepassing met betrekking tot huurovereenkomsten voor meer dan negen jaar. b) Huurovereenkomst van korte duur 250. Partijen kunnen geldig overeenkomen hun huurovereenkomst van korte duur te verlengen, maar zullen de voorwaarden van het derde lid van artikel 3 §6 desalniettemin moeten naleven: - de huurovereenkomst kan slechts éénmaal verlengd worden; - de contractuele verlenging moet schriftelijk aangegaan zijn; - onder dezelfde voorwaarden als de beëindigde huurovereenkomst; - de maximale duur mag niet meer zijn dan drie jaar, daaruit volgt dat een huurovereenkomst van korte duur aangegaan voor een periode van drie jaar, niet verlengd zal kunnen worden. Indien niet voldaan is aan één van deze voorwaarden, zal de huurovereenkomst overeenkomstig het vierde lid van artikel 3 §6 geacht gesloten te zijn voor een duur van negen jaar.562 251. Is het voldoende dat de huurovereenkomst een beding van stilzwijgende verlenging bevat? Sommigen oordelen dat een beding van stilzwijgende verlenging inderdaad geldig is: er is geen nieuw geschrift vereist. Anderen menen, mijn inziens terecht, dat dergelijke bedingen ongeldig zijn, en dat er wel een nieuw geschrift vereist is voor de vernieuwing: dit strookt het best met de bedoeling van de wetgever.563 Een conventionele hernieuwing, met andere voorwaarden, is niet mogelijk. Indien dit toch gebeurt, zal de huurder de dwingende aard van de wetsbepalingen kunnen inroepen.564 Natuurlijk kunnen partijen wel geldig overeenkomen om na afloop van hun huurovereenkomst van korte duur, een nieuwe huurovereenkomst te sluiten voor negen jaar.565 560 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 126; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 130. 561 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 131. 562 Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 132. 563 A. VAN OEVELEN, “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1531. 564 J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 127; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 132. 565 zie supra 97, nr. 345. 105 C. Verlenging wegens buitengewone omstandigheden 252. Artikel 11 van de Woninghuurwet verleent aan de huurder de mogelijkheid om voor buitengewone omstandigheden een verlenging te bekomen: “Wanneer een huurovereenkomst vervalt of eindigt ten gevolge van een opzegging, kan de huurder, die het bewijs levert van buitengewone omstandigheden, om een verlenging verzoeken.”566 De wet gebruikt de term ‘verval’, maar sinds de wetswijziging van 1997 is voor elke huurovereenkomst een opzegging vereist. Verval is enkel nog mogelijk bij afloop van een verlenging wegens buitengewone omstandigheden, want dan is geen opzegging meer vereist opdat de overeenkomst een einde neemt.567 De wet maakt geen onderscheid naargelang de opzegging uitgaat van de verhuurder, dan wel van de huurder. De huurder zal dus ook van deze verlenging kunnen genieten als hij de overeenkomst had opgezegd.568 253. Er zijn wettelijke vereisten die, op straffe van nietigheid, nageleefd moeten worden om de verlenging te kunnen bekomen: de aanvraag moet ten minste één maand voor de vervaldag van de huur gevraagd worden aan de huurder en de aanvraag moet geschieden bij een ter post aangetekende brief. 569 254. De verlenging kan zowel minnelijk als gerechtelijk tot stand komen. Indien partijen tot een akkoord komen, zijn zij vrij de modaliteiten van de verlenging vast te leggen, de verhuurder mag zelf, na twee verlengingen wegens buitengewone omstandigheden, een bijkomende verlenging toestaan.570 Indien partijen niet tot een akkoord kunnen komen, kan de rechter tussenkomen: “bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen kan de rechter, rekening houdend met de belangen van de twee partijen, ondermeer met de eventuele hoge leeftijd van een van de partijen, de verlenging toestaan”.571 255. Een verlenging wegens buitengewone omstandigheden kan slechts eenmaal vernieuwd worden.572 Ook hier kan de rechter tussenkomen indien partijen geen overeenstemming vinden: Bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen kan de rechter deze verlenging toestaan eveneens onder dezelfde voorwaarden.”573 De woorden ‘onder dezelfde voorwaarden’ kan tot interpretatieproblemen leiden: worden hiermee de ingeroepen buitengewone omstandigheden bedoeld, wijst dit op de te volgen procedure of is dit een aanduiding van de modaliteiten waaronder de verlenging kan worden toegestaan? Het antwoord op deze vraag is van belang om te weten of maximaal één verlenging mogelijk is, dan wel of bijkomende verlengingen mogelijk zijn bij verschillende buitengewone omstandigheden. Enerzijds kunnen nieuwe buitengewone omstandigheden geen aanleiding geven tot een derde verlengingsaanvraag, anderzijds is de hernieuwing van de verlenging mogelijk op grond van 566 Artikel 11, eerste lid Woninghuurwet. M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 381; J. HERBOTS, et al. , Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 135. 568 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 383. 569 Artikel 11, tweede lid Woninghuurwet. 570 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 386; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 137; Y. MERCHIERS, Les baux. Le bail de résidence principale, 134. 571 Artikel 11, derde lid Woninghuurwet. 572 Artikel 11, vierde lid Woninghuurwet. 573 Artikel 11, vijfde lid Woninghuurwet. 567 106 andere buitengewone omstandigheden. De bewoordingen van de wet duiden zodoende op de te volgen procedure.574 256. Het begrip buitengewone omstandigheden veronderstelt dat de huurder te maken heeft met bepaalde, onafhankelijk van zijn wil, toestanden die zich kunnen voordoen en niet als misbruik beschouwd kunnen worden. De omstandigheden moeten persoonlijk zijn aan de huurder en moeten hun oorsprong vinden in de moeilijke situatie waarin de huurder zich bevindt.575 Volgende voorbeelden kunnen illustreren wat in aanmerking kan komen als buitengewone omstandigheden:576 - hoge leeftijd van de huurder (dit wordt expliciet vermeld in de wet), - zware heelkundige ingreep, - onbeschikbaarheid van de aangekochte woning, - zwangerschap met noodzaak te rusten, - de uitoefening van een politiek mandaat, - enz. Wat niet in aanmerking kan komen als buitengewone omstandigheden:577 - bouw van een woning terwijl het werk op het ogenblik van de opzegging nog niet is aangevat, - blijvende invaliditeit, - het ontvangen van een bestaansminimum en de indiening van een aanvraag voor een sociale woning, - een geplande reis naar Amerika om er naar immigratiemogelijkheden te informeren, - enz. 574 M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 399; J. HERBOTS,et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 146. 575 C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004, 197. 576 Voorbeelden ontleend aan: M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur , 390; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, 141. 577 Voorbeelden ontleend aan: M. DAMBRE en B. HUBEAU, Woninghuur, 391; J. HERBOTS, et al., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997 , 141-142. 107 AFDELING VI TOETSING AAN HET GEMEEN VERBINTENISSENRECHT 257. 1) In het gemeen recht eindigen overeenkomsten van bepaalde duur van rechtswege bij afloop van de termijn. De wetgever heeft met betrekking tot woninghuurovereenkomsten, aan beide partijen de verplichting opgelegd de huurovereenkomst op te zeggen indien zij willen dat de huurovereenkomst effectief een einde neemt na afloop van de bedongen termijn. 2) In het gemeen recht kunnen overeenkomsten van bepaalde duur in principe niet eindigen door opzegging. Bovendien heerst bij de opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur controverse over de vraag of er al dan niet een opzegtermijn in acht moet genomen worden. De Woninghuurwet heeft wettelijke opzeggingsmogelijkheden voorgeschreven, met in acht te nemen opzegtermijnen, naargelang de duur van de overeenkomst en desgevallend het opzeggingsmotief. 3) Met betrekking tot de conventionele verlengingen van woninghuurovereenkomsten, zijn de partijen beperkt in hun mogelijkheden, vooral bij huurovereenkomsten van korte duur. In het gemeen recht zijn partijen vrij contractueel hun verlengingen vast te leggen. 4) De Woninghuurwet geeft aan de huurder de mogelijkheid een verlenging aan te vragen wegens buitengewone omstandigheden, in tegenstelling tot het gemeen recht waar geen spoor is van dergelijke mogelijkheid. Het dient gezegd dat de verlenging wegens buitengewone omstandigheden gekoppeld is aan de specifieke aard van de woninghuurovereenkomsten. 5) Partijen kunnen in het gemeen recht steeds vernieuwingsbedingen in hun overeenkomst van bepaalde duur incorporeren. Voor woninghuurovereenkomsten daarentegen is dit niet altijd mogelijk, namelijk bij huurovereenkomsten van korte duur. 108 BESLUIT 258. In het gemeen verbintenissenrecht zijn de overeenkomsten onderverdeeld in overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur. Overeenkomsten van bepaalde tijd worden gekenmerkt door een uitdovende tijdsbepaling. De overeenkomst van bepaalde duur neemt van rechtswege een eind bij het verstrijken van de termijn. Overeenkomsten van onbepaalde tijd kunnen te allen tijde opgezegd worden door beide partijen, met als enige vereiste dat de wil om de overeenkomst op te zeggen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ter kennis van de tegenpartij moet worden begracht. Over de geldigheid van opzegbedingen in overeenkomsten van bepaalde duur heerst controverse. De meerderheidsstrekking is van mening dat opzegbedingen in overeenkomsten van bepaalde duur mogelijk zijn. Een minderheidsstrekking is van oordeel dat de aanwezigheid van een opzegbeding de overeenkomst van bepaalde duur omzet in een overeenkomst van onbepaalde duur. Mijn inziens dient de meerderheidsstrekking, die stelt dat zulke bedingen gerechtvaardigd zijn op grond van de persoonlijke vrijheid, bijval te vinden. Partijen mogen de overeenkomst van bepaalde duur voortzetten indien zij dit wensen, doch zonder zich op een subjectief recht op hernieuwing of verlenging te kunnen beroepen. Zij kunnen zich in verschillende situaties bevinden: ofwel zetten ze de overeenkomst voort zonder dat daar enig beding over te vinden is, ofwel maken de partijen in de loop van hun overeenkomst afspraken met betrekking tot de voortzetting van hun overeenkomst, ofwel hebben de partijen bij de contractsluiting een beding van stilzwijgende voortzetting geïncorporeerd. In een beding van stilzwijgende voortzetting zullen de contractanten uitdrukkelijk de duur moeten bepalen indien zij wensen dat de overeenkomst van bepaalde duur blijft. Wat de rechtsleer en rechtspraak vooral bezighoudt, is de vraag of een stilzwijgend voortzettingsbeding waarvan het aantal mogelijke verlengingen of vernieuwingen niet vaststaat de overeenkomst van onbepaalde duur maakt of niet. De eerste opvatting meent dat de overeenkomst enkel haar karakter van bepaalde duur behoudt indien het aantal mogelijke vernieuwingen beperkt is, terwijl de andere strekking van oordeel is dat het al dan niet beperken van het aantal vernieuwingen geen impact heeft op het bepaald karakter van de overeenkomst. Mijn inziens dient de eerste opvatting gevolgd te worden. Natuurlijk weten de partijen dat elke vernieuwing of verlenging slechts geldt voor een vooraf bepaalde periode, maar dit neemt niet weg dat, wanneer het aantal mogelijke verlengingen of vernieuwingen niet bepaald is, de partijen aanvankelijk niet kunnen weten wanneer de overeenkomst uiteindelijk een einde zal nemen. 259. In het arbeidsrecht heeft de wetgever de eenzijdige opzegging bij overeenkomsten van onbepaalde tijd aan voorwaarden onderworpen. Voor de opzegging is een geschrift vereist dat de aanvang en de duur van de opzegtermijn vermeld. Omtrent de geldigheid van eenzijdige opzeggingsbedingen in arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd heeft het Hof van Cassatie in haar arrest van 6 december 1962 uitsluitsel gegeven: eenzijdige opzeggingsbedingen in arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd kunnen geen uitwerking krijgen. Betreffende de stilzwijgende voortzettingsbedingen kan opgemerkt worden dat de wet geen uitsluitsel geeft omtrent de geldigheid. Artikel 10 WAO is van toepassing op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd. Sommigen zijn van oordeel dat, wanneer een overeenkomst een stilzwijgend opzeggingsbeding bevat, de verlenging of de vernieuwing geen afbreuk doet aan het feit dat er in feite slechts één overeenkomst is. Anderen menen dat er vanaf de eerste voortzetting een aaneenschakeling ontstaat en dat artikel 10 WAO wel toegepast moet worden. Mijn inziens heeft de eerste strekking het bij het rechte eind, omdat artikel 10 WAO zich niet uitspreekt over de mogelijkheid een arbeidsovereenkomst stilzwijgend voort te zetten, en daarenboven de wetgever met 109 deze bepaling enkel misbruiken heeft willen vermijden. Partijen mogen volgens mij een stilzwijgend voortzettingsbeding incorporeren in hun overeenkomst voor zover van deze mogelijkheid geen misbruik wordt gemaakt. 260. De wet van 27 juli 1969 heeft aan de partijen van concessieovereenkomsten van alleenverkoop dwingende regels opgelegd, zowel voor de concessieovereenkomsten van bepaalde als van onbepaalde duur. De opzegging van concessieovereenkomsten van onbepaalde tijd kan enkel, behalve bij grove tekortkomingen, gegeven worden met inachtneming van een redelijke opzegtermijn of een billijke vergoeding. Hierbij kan vermeld worden dat de billijke vergoeding geen autonome opzeggingsmogelijkheid is, maar slecht ter vervanging dient van een niet of slecht gerespecteerde opzegtermijn. Partijen mogen conventioneel de duur van de opzegtermijn of de opzegvergoeding overeenkomen, maar dit ten vroegste bij de opzegging. De dwingende regels met betrekking tot concessieovereenkomsten van bepaalde duur, liggen vervat in artikel 3bis van de Concessiewet. Deze bepaling voorziet een wettelijke verlenging van de concessieovereenkomsten van bepaalde tijd, ingeval niet binnen de wettelijk vastgesteld termijn een opzegging werd gegeven. De Concessiewet stelt dat de verlenging hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij voor de duur die partijen in een stilzwijgend beding overeengekomen zijn. De wet aanvaardt dus de geldigheid van stilzwijgende voortzettingsbedingen. Daarbij komt nog dat de wetgever het aantal mogelijke vernieuwingen beperkt: vanaf de derde vernieuwing wordt de concessieovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor een onbepaalde duur. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 3bis kunnen we aannemen dat het toch nut heeft het aantal mogelijke vernieuwingen te bepalen. Indien volgens het beding van stilzwijgende vernieuwing de overeenkomst maximaal twee maal vernieuwd kan worden, behoudt de overeenkomst haar karakter van bepaalde duur. Indien daarentegen het beding aan partijen de mogelijkheid biedt de overeenkomst meer dan twee maal te vernieuwen, of het aantal vernieuwingen niet beperkt, moet de overeenkomst beschouwd worden als een concessieovereenkomst van onbepaalde duur. 261. De aannemingsovereenkomsten zijn doorgaans onderworpen aan de regels van het gemeen verbintenissenrecht. Opmerkenswaardig is dat de wetgever met artikel 1794 BW aan de opdrachtgever een eenzijdig opzeggingsrecht heeft verleend. De opdrachtgever kan evenwel enkel gebruik maken van zijn eenzijdige opzeggingsrecht onder de verplichting de aannemer schadeloos te stellen. Dit eenzijdig opzeggingsrecht verschilt grondig van het eenzijdig opzeggingsrecht van beide partijen bij overeenkomsten van onbepaalde duur. Zo is het eenzijdig opzeggingsrecht van artikel 1794 BW enkel ten voordele van de opdrachtgever en enkel mogelijk mits schadeloosstelling, maar zonder verplichting een opzegtermijn in acht te nemen. Daarenboven kunnen partijen conventioneel dit opzeggingsrecht beperken of zelfs uitsluiten en kan de opdrachtgever de overeenkomst slechts deels opzeggen. 262. Volgens de Woninghuurwet kunnen woninghuurovereenkomsten gesloten worden voor een duur van negen jaar, meer dan negen jaar, voor een korte duur van maximaal drie jaar of voor het leven. De wetgever heeft in de Woninghuurwet de opzegging van deze verschillende huurovereenkomsten geregeld. Zo kan de verhuurder, behalve voor de huurovereenkomsten van korte duur en voor het leven, de huurovereenkomst te allen tijde opzeggen voor eigen gebruik of bij het verstrijken van de eerste en tweede driejarige periode voor de uitvoering van werken of zonder motivering mits betaling van een vergoeding. De huurder daarentegen kan te allen tijde de elke huurovereenkomst opzegging mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, maar soms onder de verplichting een opzegvergoeding te betalen. 110 Laten we eerst en vooral opmerken dat de wetgever een wettelijke verlening wegens buitengewone omstandigheden in het leven heeft geroepen. Daarnaast voorziet de wet nog een aantal wettelijke verlengingen, met name wordt een huurovereenkomst van negen jaar en van meer dan negen jaar, bij gebrek aan opzegging wettelijk verlengd voor een termijn van drie jaar. Wanneer een huurovereenkomst van korte duur niet tijdig opgezegd wordt, wordt de huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar. Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van een stilzwijgende verlenging, vermits de verlenging steeds op grond van de wet gebeurt en bijgevolg een wettelijke verlenging is. Partijen van een huurovereenkomst van negen jaar of meer, mogen conventioneel de verlenging of vernieuwing regelen in hun overeenkomst. Laten we toch opmerken dat een beding van stilzwijgende verlenging eigenlijk enkel de wettelijke verlenging bevestigt en dat een beding van stilzwijgende vernieuwing slechts mogelijk is wanneer de overeenkomst eerst geldig beëindigd is. Partijen van een huurovereenkomst van korte duur worden beperkt in hun mogelijkheden de voortzetting contractueel te regelen. Een verlenging is slechts mogelijk als aan de wettelijke voorwaarden voldaan is. Een beding van stilzwijgende vernieuwing is niet mogelijk, daar de wet een geschrift vereist. 263. Door de veelvuldige contractuele mogelijkheden waarover partijen in alle rechtstakken beschikken, is het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en onbepaalde duur soms wazig. Er woeden over een aantal knelpunten hevige discussies in de rechtsleer en rechtspraak, waarbij hun standpunten soms zelf radicaal tegenover elkaar staan. We kunnen echter besluiten dat het onderscheid tussen overeenkomsten van bepaalde en van onbepaalde duur zich voornamelijk situeert op het vlak van de eenzijdige opzegging, en de rechtsgevolgen die eraan zijn verbonden. Doch is de wetgever met betrekking tot bepaalde types overeenkomsten regulerend opgetreden om van het gemeenrechtelijke verbintenissenrecht af te wijken. Soms om de belangen van één van de partijen te beschermen, soms gewoon om een zekere stabiliteit te verlenen aan de overeenkomsten, of een nog evenwicht te creëren in de rechtsverhoudingen tussen partijen. Zo heeft de wetgever het eenzijdig opzeggingsrecht in sommige gevallen aan wettelijke vereisten onderworpen, heeft hij bij andere overeenkomsten een eenzijdig opzeggingsrecht in het leven geroepen of heeft hij de verlengingen en vernieuwingen aan banden gelegd. Duidelijkheid over het al dan niet bepaalde of onbepaalde duur van de overeenkomst heeft de wetgever hierbij niet steeds geschept. De laatste rechtsgevende initiatieven waren eerder behept met de bedoeling rechtszekerheid te scheppen of de belangen van contracterende partijen te beschermen en hun (rechts)verhoudingen evenwichtiger te maken. Dit komt de ‘gewone’ rechtssubjecten ongetwijfeld ten goede, terwijl de juristen zich kunnen verheugen dat de rechtstheoretische discussies zeker niet zijn afgelopen. 111 BIBLIOGRAFIE BOEKEN, VERZAMELWERKEN EN REEKSEN - BAERT, G., Aanneming van werk in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2001, 680 p. - BRICMONT, G. EN GYSELS, R., Le contrat de concession de vente exclusive, Brussel, Larcier, 1962, 175 p. - CORNELIS, L., “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS, F. GLANSDORF, J. HERBOTS, MARCHANDISE, P., PHILIPPE, D., WALSCHOT, F., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Vlaamse Pleitgenootschap bij de balie te Brussel, 1991, 39-97. - CORNELIS, L., Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 997 p. - DAMBRE, M., HUBEAU, B., Woninghuur in A.P.R., Antwerpen, Story-Scientia, 2002, 563 p. - DE GANCK, C., De SCHRIJVER, L. en STEYAERT, J., Arbeidsovereenkomst, Brussel, Story-Scientia, 1990, 822 p. - DELAHAYE, T., Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge: éléments d’appréciation, Brussel, Bruylant, 1984, 303 p. - ENGELS, C., Bijzondere overeenkomsten, Brugge, Die Keure, 2004,358 p. - GOOSSENS, W., Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, Die Keure, 2003, 1327 p. - HERBOTS, J., MERCHIERS, Y., DAMBRE, M., DEGROOTE, E., Woninghuur na de Wet van 13 april 1997, Brugge, Die Keure, 1997, 317 p. - JASSOGNE, C. en LECLERCQ, J.-F., « Livre II : Notions essentielles du droit de obligations contractuelles », in JASSOGNE, C. (ed.), Traité pratique du droit commercial, t. I, Brussel, StoryScientia, 1990, 123-226. - KOHL, B., “La prorogation et la reconduction du contrat”, in WERY, P. (ed.), La fin du contrat, Luik, CUP, 2001, 261-312. - MERCHIERS, Y., Les baux. Le bail de résidence principale in Répertoire notarial, Bruxelles, Larcier, 1998, 238 p. - RAUWS, W., Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst: nietigheid, ontbinding en overmacht”, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1987, 874 p. - STIJNS, S., “Hoofdstuk 3: Uitdrukkelijk ontbindende bedingen, ontbindende voorwaarden en vervangingsbedingen”, in STIJNS, S. en VANDERSCHOT, K. (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 77-131. - VAN GERVEN, W. en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719 p. 112 - VERMANDER,F., “Hoofdstuk 7: bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in STIJNSS, S. en VANDERSCHOT, K. (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentie, 2006, 227-266. - VEROUGSTRAETE, I., “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, in GLANSDORFF, B. (ed.),. Les intermédiaires commerciaux, Brussel, Jeune Barreau, 1990, 143-187. - WILLEMART, M., WILLEMART, S., SMITS.C. en JASSOGNE,C., Les concessions de vente en Belgique. Eléments de droit positif, de doctrine et de jurisprudence, Waterloo, Kluwer, 2007, 310 p. BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN - BRICMONT, G., “Observation”, JT 1965, 282-283. - CLAEYS, I. en PHANG, L., “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 375-465. - DAMBRE, M., “De gevolgen van de tegenopzegging van de huurder inzake woninghuur op de verbintenissen van de verhuurder na een opzegging voor eigen gebruik”, TBO 2007, 97-99. - DAMBRE, M., “De gevolgen van de beëindiging van de woninghuur in onderling akkoord voor de verbintenissen van de verhuurder na een opzegging om het goed zelf te betrekken”, 105. - DAELE, K., “De contractuele bepaling van een minimum opzeggingstermijn in een overeenkomst inzake alleenverkoop”, TBH 2001, 458-461. - DE BERSAQUES, A., “ L’abus de droit en matière contractuelle”, RCJB 1969, 501-533. - DE SMET, P., « De huur voor het leven is van welbepaalde duur, maar de overgang van het een naar het andere blijft onzeker », AJT 1999-2000, 743-744. - DIEUX, X, “Observations sur l’article 1794 du Code civil et sur son champ d’application”, RCJB 1981, 528-546. - KILESTE, P., “Détermination du caractère déterminé ou non de la durée d’un contrat de concession exclusive de vente”, TBH 1990, II, 680-681. - KILESTE, P., “Observations”, TBH 1996, 239-241. - MAGREZ, M. en MAGREZ-SONG, G., “L’évolution du contrat de travail à durée déterminée”, RCJB 1988, 374-390. - MERCHIERS, Y., « Levenslange huur : huur van bepaalde of van onbepaalde duur ? », TBBR 2000, 97-98. - MERGITS, B., “Opeenvolgende arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd”, RW 1978-1979, II, 2303-2314. - RAUWS, W., “Het Hof van Cassatie en de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst”, Rec. Cass. 1993, 71-74. 113 - TAQUET, M., “Observations”, JT 1960, 191-191. - TAQUET, M. en WANTIER, C., “Observations”, JTT 1982, 349-350. - VAN HOECKE, E., “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur”, TBBR 2002, 154-161. - VAN OEVELEN, A., “Wijzigingen in het huurrecht (Wet van 13 april 1997)”, RW 1997-1998, 729748. - VAN OEVELEN, A., “ Kroniek van het woninghuurrecht (1998-2005), RW 2005-2006, III, 1521-1536. - VAN OEVELEN, A., “Wijzigingen in het (woning)huurrecht”, RW 2007-2008, 298-306. - VAN RANSBEECK, R., “De opzegging”, RW 1995-1996, 345-361. - VEECKMANS, B., “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 BW”, RABG 2003, 2, 668-672. RECHTSPRAAK - Luik 18 december 1950, Jur. Liège 1950-1951, 153. - Brussel 29 april 1953, JT 1953, 398. - Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 425. - Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1046. - Cass. 16 september 1969, Arr. Cass. 1970,I, 50. - Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1970, 530, noot M. PAPIER-JAMOULLE. - Kh. Brussel 13 oktober 1971, BRH 1972, I, 166. - Rb. Nijvel 11 juni 1974, RJI 1974, 201. - Cass. 17 april 1975, Pas. 1975, I, 914. - Cass. 31 oktober 1975, Arr. Cass. 1976, 287. - Cass. 7 december 1978, Pas. 1979, I, 407. - Cass. 18 februari 1980, Arr. Cass. 1979-1980, I, 721. - Gent 3 april 1980, RJI 1981, 277. - Cass. 15 april 1982, JTT 1982, 348-349, noot M. TAQUET en C. WANTIER. - Cass. 19 september 1983, RCJB 1986, 282, noot FAGNART. - Bergen 16 oktober 1984, TBH 1985, noot C. PARMENTIER. - Kh. Brussel 10 augustus 1989, TBH 1990, 708, noot P. KILESTE. 114 - Cass. 18 januari 1993, Pas. 1993, I, 52. - Brussel 20 juni 1995, TBH 1996, 235, noot P. KILESTE. - Cass. 29 mei 1998, TBBR 2000, 95, noot Y. MERCHIERS. - Cass. 22 juni 1998, Pas. 1998, I, 328. - Cass. 22 oktober 1999, TBH 2000, 181. - Cass. 27 oktober 2000, TBH 2001, 458, noot K. DAELE. - Cass. 10 februari 2005, JLMB 2005, 1440. - Cass. 15 september 2006, TBO 2007, 95, noot M. DAMBRE. - Cass. 15 november 2007, TBO 2008, 104, noot M. DAMBRE. 115