Betreft reactie OBV op brief Bestuurdersbeloningen in het onderwijs

advertisement
Onderwijsbestuurdersvereniging
Keizerskroon 197
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
t.a.v. de heer H. van der Vlist
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
8935 LP Leeuwarden
T 0612852410
E [email protected]
Datum 29 mei 2015
Betreft reactie OBV op brief Bestuurdersbeloningen in het onderwijs - uw kenmerk 732109
Geachte heer Van der Vlist,
Uw brief van 16 maart 2015 betreffende de bestuurdersbeloningen in het onderwijs hebben we in
goede orde ontvangen en we maken graag gebruik van de geboden mogelijkheid u aan te geven hoe
de bestuurdersvereniging denkt over deze problematiek.
De onderwijsbestuurdersvereniging VO, OBV VO, is ontstaan direct na discussies in de kamer over
beloningsleidraden die de onderwijssectoren hadden opgesteld en door de kamer gerelateerd
werden aan de maatschappelijke discussie over beloningen in de semi publieke sector. Het was de
tijd van de invoering van de Balkenende-norm. Voor de bestuurders in het VO was dit initiatief een
logisch gevolg van onze wens de beloningen in onze eigen sector transparant en tevens bescheiden
naar de samenleving vast te stellen. Wij zijn van mening dat de beloningen moeten passen binnen de
waarden en normen die de samenleving daaraan stelt en erkennen daarmee ook het huidige
vraagstuk. Om dit zorgvuldig te organiseren hebben wij samen met de VTOI sinds 2010 de
beloningen verankerd in een cao voor bestuurders in het VO. Dit heeft binnen onze sector geleid tot
harmonisatie en tevens aanvaardbaar gebruik van salarisklassen afhankelijk van de complexiteit van
organisaties. Slechts een zeer beperkt aantal schoolbesturen vallen in de hoogste categorie die
conform WNT-1 binnen de maximale sectorale grenzen bleef. Tevens heeft deze bestuurders CAO
voor het VO in de gehele VO-sector een duidelijke regulerende werking gehad. Uit de monitor die
verschenen is kunt u opmaken dat er binnen onze sector VO goed naar wordt gehandeld.
1
In de discussie die nu speelt is na de invoering van de WNT-2 opnieuw een neerwaartse druk
ontstaan op het beloningssysteem in onze sector. Wij zijn van mening dat de opvolging van een
sectoraal maximum onder de WNT-1 door een mogelijk nieuw sectoraal maximum onder de WNT-2
voor de onderwijssector onnodig is en onvoldoende recht doet aan de ontwikkeling van de
bestuurdersverantwoordelijkheden in het onderwijs. Dit geldt in versterkte mate als in het onderwijs,
gekoppeld aan de WNT-2, nog extra verlaagde sector-maxima worden vastgesteld. Daarbij brengen
we u onder de aandacht dat diverse beleidsmaatregelen er toe hebben geleid dat steeds meer
verantwoordelijkheden belegd zijn bij de besturen. De complexiteit van de instellingen is enorm
toegenomen. Er worden veel hogere eisen gesteld aan onze maatschappelijke taken en aan de
bestuurders met snellere bestuurswisselingen en beperkte aanstellingsperiodes tot gevolg.
De sociale zekerheid van bestuurders is – anders dan voor de medewerkers in de betreffende
sectoren – behoorlijk ingeperkt. Dat heeft geleid tot een compensatie in de primaire
arbeidsvoorwaarden. Derhalve is een vergelijking met het, in de jaren negentig ontwikkelde functiebouwwerk in de betreffende sectoren, zoals verwoord in een adviesrapport voor uw
ministerie, niet meer relevant.
Gezien de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het kabinet is het te rechtvaardigen dat zij
grenzen stelt aan de topinkomens door een plafond in te stellen voor de semi publieke sector. Deze
is nu in de WNT-2 vastgesteld op het ministerssalaris. Voor het invullen van arbeidsvoorwaarden is
het beleid van achtereenvolgende kabinetten geweest om dit arbeidsvoorwaardenoverleg te
beleggen tussen sociale partners, zodat er contractvrijheid ontstaat. Daarvoor zijn diverse wetten
gemaakt en hebben alle onderwijssectoren inmiddels zelf deze overleggen ingericht. Dit is voor de
VO sector ook gebeurd, hetgeen heeft geleid tot de bestuurders cao. Het is voor ons van belang om
deze lijn congruent toe te kunnen blijven passen op de bestuurdersbeloningen, waarmee de
wetgever zich kan beperken tot het vaststellen van de maximale beloningsgrens voor bestuurders in
het onderwijs. In eerdere reacties hierop wordt de gang van zaken bij de bestuurders cao VO ook
genoemd als goed voorbeeld.
Binnen de hierboven geschetste lijn zijn wij dan ook principieel van mening dat het instellen van
sectorale maxima strijdig is met de gewenste en noodzakelijk geachte decentralisatie van de
arbeidsvoorwaarden en de contractvrijheid van sociale partners. Zoals eerder aangegeven blijkt de
vrees van de Tweede Kamer dat zelfregulering leidt tot een opwaartse druk in de bezoldiging
ongegrond te zijn. Overigens zijn ook de VTOI en de OBV zich bewust van de noodzaak de
arbeidsvoorwaarden goed aan te laten sluiten bij die van het personeel. Ook hier kunnen we wijzen
op staand beleid: de cao partijen volgen de loonontwikkeling in de sector en laten de
loonontwikkelingen nooit sneller stijgen dan binnen de sector voor het overige personeel wordt
afgesproken.
Niet ontkend wordt dat er sprake is van een zekere correlatie tussen de sector en de zwaarte van de
bestuurdersfunctie, maar het instellen van sectorale maxima gaat volledig voorbij aan de grote
diversiteit en complexiteit binnen een sector. De aspecten die bijdragen aan de complexiteit van een
organisatie hebben meer met de context van de organisatie en de omvang van de organisatie te
maken dan de plaats van een opleiding in de onderwijskolom.
2
Het is derhalve lastig om complexiteitsfactoren te benoemen die recht doen aan de complexiteit van
een organisatie onafhankelijk van de sector, maar als je daarvoor kiest dan is in elk geval omzet (wat
een effect is van leerlingen/studenten, onderzoeksmiddelen, huisvestingsmiddelen en eventuele
marktgerichte activiteiten) van belang. Een verdere verbijzondering is naar onze mening niet
relevant. Daarmee kunnen de sectoren met elkaar afspraken maken om te komen tot een
klassenindeling die recht doet aan de complexiteit van de bestuurlijke verantwoordelijkheid in relatie
tot de in de WNT-2 genoemde maximale beloning.
We zijn dus van mening dat het instellen van sectorale maxima als ook van salarisklassen ongewenst
is. We hebben al bewezen via zelfregulering tegemoet te komen aan de wensen van de Tweede
Kamer. De salarisklassen voorkomen dat er een opwaartse druk ontstaat in de beloning, de
arbeidsvoorwaarden worden vastgelegd in een cao waarbij partijen de loonontwikkelingen zullen
afstemmen op de ontwikkelingen in de sectorale cao’s. Op deze wijze vindt aansluiting plaatst tussen
de arbeidsvoorwaarden van de bestuurder en het personeel en ontstaat een sluitend systeem.
We stellen voor de onderwijssectoren het vertrouwen te geven dat hoort bij een gedecentraliseerde
sector en geen verdere beperking aan de beloningen op te leggen dan reeds door WNT2 wordt
opgelegd. Dat zelfregulering werkt maakt de laatste beloningsmonitor helder. Een nieuwe set van
bovensectorale definities kan er voor zorgen dat elke sector zelf salarisklassen maakt die een
opwaartse druk van de beloning voorkomt.
Wij hopen u met deze brief inzicht te hebben gegeven in de wijze waarop wij als OBV aankijken tegen
het belang van een goede en transparante beloningsstructuur voor bestuurders met een zelfstandige
integrale maatschappelijke verantwoordelijkheid in het onderwijs. Wij zijn altijd bereid met u nader
van gedachten te wisselen ter voorbereiding op verdere besluitvorming en zien uw reactie graag
tegemoet.
Namens het bestuur van de OBV VO,
W. Littooij
Voorzitter
In afschrift aan:
- VSNU
- Vereniging van Hogescholen
- MBO-Raad
- VO-Raad
- PO-Raad
- VTOI
3
Download