Leesrooster Veertigdagentijd week 1 zondag 10 februari Leviticus 1:1,2; Exodus 29:38-46 In de Hebreeuwse bijbel zijn de eerste vijf boeken genoemd naar het eerste woord van dat boek. Genesis heeft ‘in het begin’. Leviticus heet ‘en hij riep’. Al die regels over het offeren, de priesterdienst enzovoort - het begint bij de HEER die Mozes roept en zegt: zo wil ik het. Want de HEER wil wonen bij zijn volk. Daarvoor heeft hij zijn volk gered uit Egypte (Ex.29:46). Kun je boven heel ons kerkelijk gebeuren (erediensten enz.) ook zetten ‘en hij roept’? Wat betekent dat voor hoe je tegen dingen aankijkt? maandag 11 februari Leviticus 1:10-17 Niet iedereen kon een rund offeren. Een schaap of geit kon ook al te duur zijn. Dan mag je komen met een duif. Een goedkoop alternatief. Maar bij alle offerdieren staat hetzelfde: een geurige gave die de HEER behaagt. Het gaat er bij de HEER niet om hoeveel je kunt leveren, maar om de instelling waarmee je het doet. Geef je alles wat je hebt? (lees eventueel Marcus 12:41-44) Herken je in de gemeente dat er runderen èn duiven geofferd worden? Hoe laat je aan mensen die slechts een duif offeren merken dat het net zo waardevol is? dinsdag 12 februari Leviticus 6:1-6 Er lag steeds een brandoffer op het altaar. Andere offers kwamen daar bovenop. De toewijding aan de HEER (in het totaal-offer) is de basishouding voor Israël. Opvallend dat niet het reinigingsoffer (voor verzoening), maar de toewijding aan God de rode draad in de eredienst van Israël is. Wat heeft de grootste plek in jouw geloofsbeleving: vergeving van zonden of wijding van je leven aan de Heer? Hoe maak je van toewijding de rode draad? woensdag 13 februari Leviticus 7:8, 1 Korintiërs 9:1-14 Heel het dier moest verbrand wordt. Behalve de huid. Die was voor de priester. Als bijdrage in zijn inkomen. Hij moest leven van de offerdienst. Net als de apostelen mochten leven van de evangelieverkondiging. Toewijding aan de HEER betekent ook: zorgen voor het doorgaan van het werk in zijn kerk. Wat kun je zeggen tegen mensen die zeggen: toewijding aan de HEER, dat doe ik wel alleen, daar heb ik geen gemeente voor nodig. donderdag 14 februari 2 Kronieken 29:20-24, 31-36 (of: 20-36) De tempel wordt weer in gebruik genomen. De koning zorgt voor het reinigingsoffer voor het volk. Eén offer (van zeven dieren) en de zware schuld is verzoend. Daarna mag het volk zich toewijden aan de HEER: eindeloos veel vrede-, dank en brandoffers. Na vergeving (door één offer) past eindeloze toewijding. Na het offer van Christus past onze toewijding aan God. Herken je jezelf in die Israëlieten: zelfs niets doen voor verzoening, wel veel willen doen aan toewijding? Wat wordt/werd jouw offer vandaag? vrijdag 15 februari Psalm 51 David vraagt vergeving, reiniging na zijn vreselijke zonden. Hij gelooft dat hij die krijgt. Daarna zingt hij over offers: niet voor verzoening, maar als toewijding aan de HEER. Het echte offer is: je hele hart aan God geven. Dat wordt zichtbaar in het brandoffer (hier in vs. 21 staat het woord ‘totaaloffer’). In de gereformeerde belijdenis staat heel duidelijk dat niets zelf hoeven te doen om vergeving te krijgen. Hoe duidelijk leeft het besef bij jou dat je na de vergeving alles aan God hebt te geven? zaterdag 16 februari Genesis 8: 20-22 Het is een refrein in Leviticus: een geurige gave die de HEER behaagt. Hij geniet ervan om het te ruiken. Maar het stonk toch vreselijk, dat verschroeiende vlees?! De HEER ruikt de instelling, de goede houding van de offeraar. Daar geniet hij van. Benoem eens wat situaties waarin je de neiging hebt om je neus op te halen voor wat iemand doet, maar waarin je juist zou moeten genieten van de geur van de goede instelling waarmee hij/zij het doet?