Geschiedenis begrippen: Griekenland

advertisement
Geschiedenis begrippen: Griekenland
Middellands- zeeklimaat : Koele, vochtige winters en warme, droge zomers.
Oikos: meervoud oikoi, zijn kleine, familiale landbouwbedrijven die enkel produceren voor
eigen consumptie.
Abraham: de aartsvader, die op aangeven van Jahwe de plaats Ur verliet en naar Kanaan
trok.
Kanaan: het land dat aan Abraham en zijn nakomelingen was beloofd door Jahwe.
Maximalisten: of traditionalisten. Blijven vasthouden aan de historiciteit van de Bijbel.
Minimalisten: Zij beschouwen de bijbel als een compilatie uit de Perzische of hellinstische
tijd. Het verhaal is volgens hen pas ontstaan vele eeuwen na de feiten en berust op fantasie.
Israël Finkelstein: archeoloog aan de universiteit van Tel Aviv. Hij staat aan het hoofd van
de ‘gematigden’. Zij gaan ervan uit dat de Bijbel in de 7de eeuw v.C. werd gecompileerd en
dus wellicht voor de 2 voorafgaande eeuwen historische elementen bevat.
Hyksos: de vreemde heersers.
David: de eerste grote koning. Versloeg de reus Goliath. Gedateerd tussen 1012 en 972v.C.
Hij zou de stichter zijn van Groot- Israël.
Filistijnen:
vestigden zich aan het eind van de 13de
eeuw voor Christus aan de zuid-west kust van Palestina (gazastrook). Bij pogingen om hun
territorium verder landinwaarts te brengen stoten ze op de Israëlieten.
Salomo: 972-932v.C. Opvolger van David. Hij is in de Joodse geschiedenis de bouwer van de
eerste tempel op de Templeberg in Jeruzalem. Hier is wel nooit een archeologisch bewijs voor
gevonden.
Megiddo: een tell met maar liefst 25 bewoningslagen van 7000v.C. tot 500v.C. Een laag trok
alle aandacht. Het betrof een ommuurd paleis met een monumentale poort. In de bijbel staat
dat Salomo de opdracht had gegeven om in Megiddo een paleis te bouwen, maart na C14
datering bleek dat het paleis te dateren is een eeuw voor Salomo.(9de eeuw)
Syrisch- Palestijnse Gang: de enige relatief gemakkelijke landverbinding tussen
Mesopotamie en het faraonische Egypte.
Transithandel: doorvoerhandel.
Fenicisch alfabet: Het Fenicische alfabet is het alfabet dat gebruikt werd door de Feniciërs om
hun taal mee weer te geven. Het is minstens 3500 jaar oud en men veronderstelt dat het
Griekse alfabet van dit Fenicische alfabet is afgeleid, alsmede het Aramese/Hebreeuwse,
Arabische en tal van andere alfabetten.
Oegarit: vindplaats van het oudste vorm van alfabet, dateert van de 143ste eeuw v.C.
Etrusken: De Etrusken (Grieks: Tyrsênoi of Tyrrhênoi; Latijn: Tusci of Etrusci; Etruskisch:
Rasenna of Rasna) vormden een bevolkingsgroep die van ca. de achtste tot de eerste eeuw
v.Chr. het gebied tussen de rivieren de Arno en de Tiber (thans Toscane, Umbrië en Latium)
in Italië bewoonde. Dit gebied noemt men in dit kader Etrurië. Door de zeer succesvolle
handel in ijzer (destijds een nieuw en kostbaar product) en het contact met Griekse kolonisten
op het Italisch schiereiland (de Etrusken namen van hen o.m. het schrift over en de techniek
om aardewerk met het pottenbakkerswiel te maken) heeft de Etruskische cultuur zich kunnen
ontwikkelen tot een van de meest hoogstaande culturen van Europa. De Etrusken worden ook
wel als de "grote voorgangers" van de Romeinen beschouwd.
Ondanks de grote beïnvloeding van de Griekse cultuur en de culturen van het Oosten (die
vooral na 700 v.Chr. waarneembaar wordt) heeft de Etruskische cultuur altijd een zeer eigen
identiteit gehad. De culturele verschillen met de omringende Italische volkeren waren zelfs zo
groot, dat in de oudheid al werd gespeculeerd over de herkomst van de Etrusken.
Villanovacultuur: wordt een cultuur uit de Italiaanse vroege ijzertijd verstaan, gedateerd van
de 9e eeuw tot ca. 650 v.Chr. De cultuur is zeer verwant met de Hallstatt-cultuur in het
noorden en er zijn vele aanwijzingen voor contacten. Deze cultuur wordt beschouwd als de
voorloper van de Etruskische beschaving, maar het is niet zeker of de mensen van het
Villanovavolk ook de voorouders van de Etrusken waren.
Auspicium: het observeren van de vlucht van vogels en aan de hand daarvan voorspellingen
doen
Augur: de uitvoerder van het auspicium.
Haruspicium: de analyse van ingewanden van offerdieren.
Granulatietechniek: techniek waarbij fijne gouddraad tot kleine gouden korreltjes wordt
verwerkt die vervolgens door een chemische reactie op een goeden vlak worden bevestigd.
Bucchero-vaatwerk: zwart vaatwerk , authentiek etruskisch.
Etruskisch schrift: de Etrusken namen in de 7de eeuw v.C. het alfabet over van de Grieken in
Italie. De tekens zijn dezelfde, ze werden van rechts naar links geschreven. Aanvankelijk
verschenen ze eerst als versiering op vaatwerk.
Minos: koning van Kreta.
Minotaurus: half mens, half stier.
Daedalus: architect, ontwierp onder meer het labyrint waar de minotaurus in woonde.
Theseus: Atheense held die de Minotaurus versloeg met behulp van de koningsdochter
Ariadne.
Icarus: zoon van Daedalus.
Arthur Evans: Sir Arthur John Evans (8 juli 1851 - 11 juli 1941) was een Engelse
archeoloog. Hij werd geboren te Nash Mills. Hij verwierf bekendheid door zijn opgraving van
het paleis van Knossos. In 1894 bracht Evans voor het eerst een bezoek aan Kreta. Sinds de
plek van het paleis van Knossos ontdekt werd, deed Evans onderzoek naar het geschrift van
de Minoïers. Toen Kreta in 1900 onafhankelijk werd kocht hij het terrein van de opgravingen
aan. Vervolgens deed hij hier van 1900 tot 1931 opgravingen. Hiervoor nam hij ongeveer 100
werknemers aan en spendeerde hij 250.000 Engelse ponden. Van 1921 tot 1935 schreef hij
bovendien het werk "Het paleis van Minos te Knossos", waarin hij zijn opgravingen
beschreef. Dit zesdelige (dus niet vier- of vijfdelig, zoals in andere publicaties valt te lezen)
werk wordt gezien als de bijbel van de Minoïsche architectuur. Evans schreef nog tientallen
andere publicaties met betrekking tot de Minoïsche beschaving, waarin hij zich onder andere
bezig hield met het schrift uit die periode.
Minoische cultuur: De Minoïsche beschaving heerste in Knossos en op het eiland Kreta van
ongeveer 3500 v.Chr. tot ongeveer 1350 v.Chr.. Zij ging aan de Myceense en vervolgens de
klassiek Griekse beschaving vooraf. Vele Griekse mythen en legenden zijn op de Minoïsche
beschaving terug te voeren waaronder de legende van de Minotaurus in het labyrint van
Knossos. De benaming Minoïsch werd op basis daarvan door de archeoloog die in belangrijke
mate tot de herontdekking van deze beschaving heeft bijgedragen (Arthur John Evans)
voorgesteld
Paleis van Knossos: het omvangrijkst van de 4 minoische paleizen. Het is niet zozeer 1
gebouw, maar een groot complex van asymmetrische geordende vertrekken en gangen,
opgetrokken rond het grote centrale binnenplein. Op vallend is het gebruik van zuilen, een
techniek wellicht overgenomen van de Egyptenaren.
Thalassocratie: een op zeemacht gebaseerde staatsmacht.
Terracotta vrouwen beeldjes: De meesteres van de dieren. Ze zijn alledrie uitgedost in de
typisch Kretenzische rituele klederdracht en rond hun armen of handen houden ze slangen
vast. Vermoedelijk staan deze symbool voor de band tussen de godheid en de ondergrond
waarmee slangen geassocieerd worden.
Dubbele-bijl-motief: zou te maken hebben met de hoorns van de stieren. In Knossos was er
een ware stieren cultus.
Labrys: rituele bronzen bijlen
Fresco’s:
De pigmenten van minerale oorsprong werden
aangebracht op natte kalk.. De afbeeldingen stellen vaak rituele activiteiten voor.
Rhyton: prachtig uitgesneden rituele schenkkannen
Het Lineair A is een schrift dat ontwikkeld is door de Kretenzische beschaving (3000 - 1400
v.Chr.). Het is het eerste Europese schrift. Het is nog steeds niet geheel ontcijferd.
Aanvankelijk bestond het schrift uit ideogrammen. Hierbij stelt elk teken een voorwerp,
handeling of persoon voor; het doet denken aan Egyptische hiërogliefen. De tekens werden in
klei gedrukt met stempels.
In de loop der tijd werden deze tekens vereenvoudigd en uiteindelijk blijven er alleen lijnen
over geschreven op horizontale regels. Niet enkel werden de tekens vereenvoudigd tot lijnen,
ze stellen ook geen begrippen meer voor maar lettergrepen van een woord (syllabisch schrift).
Lineair B: het schrift van de Myceners, ontwikkeld in de laat-palatiale tijd (1450v.C.). De
link met lineair A is niet duidelijk; het is ook niet helemaal uitgesloten dat het Lineair B in
Mycene, en niet op Kreta is ontwikkeld.
Heinrich Schliemann: 1822-1890. Een Duitse amateur archeoloog die zich vanaf 1868 voluit
aan zijn passie overgaf: de Ilias. Hij wilde bewijzen dat de verhalen van Homerus gebaseerd
waren op waargebeurde feiten.
Ilias: beschrijft een korte periode van de Trojaanse oorlog. De Ilias (Oud-Grieks Ἰλιάς) is een
vroeg-Grieks epos dat toegeschreven wordt aan de (volgens een traditie blinde) dichter
Homeros, hoewel geleerden het erover eens zijn dat deze vorm van poëzie waarschijnlijk eerst
mondeling overgedragen werd en pas later op schrift gesteld. De titel is ontleend aan Ilios of
Ilion (Ἴλιον), de oude, Griekse naam voor Troje, een stad die was gesitueerd in Klein-Azië
aan de noord-westkust van Anatolië.
Homerus: Homeros (Gr. Ὅμηρος) of Homerus (Lat.) was een Griekse dichter en zanger die
leefde van ca. 800 v.Chr. – ca. 750 v.Chr. Hij vervaardigde epische gedichten, waarin hij een
groot aantal overgeleverde heldensagen, godenverhalen en mythische vertellingen uit zijn
cultuur verwerkte. Twee epische gedichten, de Ilias en de Odyssee, de oudst bekende en
bewaard gebleven literaire werken van de Griekse letterkunde, worden aan hem
toegeschreven, al bestaat daar allerminst zekerheid over. het is zelfs niet zeker dat beide
werken door één auteur zijn vervaardigd.
De Myceense beschaving:
FASE 1 kwam op gang ca. 1575v.C. op de Peloponnesus en in het zuiden van het Griekse
vasteland op ontwikkelde zich op verschillende plaatsen een lokale, inheemse elite die
controle verwierf op de bevolking van het ommeland, de lokale surplussen accumuleerde en
haar op die manier verworven rijkdom etaleerde.
FASE 2 : vanaf 1450v.C. ontwikkelden deze vroege hiërarchische gemeenschappen zich tot
een echte paleizencultuur, waarvan spectaculaire atcheologische resten zijn teruggevonden in
ondermeer Mycene, Pylos en Tiryns.
Achaiers: een Grieks sprekende stam die rond 2000v.C. vanuit een onbekende regio ten
noorden van Griekenland naar het zuiden zou zijn afgezakt en daar de oorspronkelijke
bevolking, de Pelasgen, hebben onderworpen. Zij behoorden tot de vroegste sprekers van een
proto- Griekse taal die zich in Griekenland vestigden.
Megaron:
Een eenvoudige symmetrische constructie steunend op 4 zuilen, opgetrokken rond een
centrale haard. Wellicht een ceremoniële ruimte.
Koepelgraven: (tholos) In grote steenblokken opgebouwde cirkelvormige grafkamers
overdekt door een koepel en met monumentale toegang.
Dark ages: deze duistere tijden worden gedateerd tussen ca 1100-776v.C. In deze periode zijn
er weinig sporen van uitwisseling van producten, geen regionale centra, geen hiërarchische
structuur,….Het schrift raak ook totaal in onbruik. Omdat in die periode het gebruik van ijzer
in Griekenland werd geïntroduceerd spreekt men ook van de IJzertijd.
Achaische periode: 776-479v.C. Het begin van die periode wordt gekenmerkt door de
introductie van ijzerbewerking op grote schaal. Opnieuw onderling contact, stichting van
kolonies, de heropleving van het schrift,….
Polis: de polis was de kleine onafhankelijke gemeenschap van vrije burgers va een
woonplaats. De term slaat op drie elementen: de gemeenschap van bewoners, het territorium
dat hen toebehoort en hun gemeenschappelijke belangen.
Acropolis: de burcht op het hoogste punt van de polis.
Atheense acropolis:
was reeds in de Myceense
tijd voorzien van verdedigingsmuren, een beveiligde bron en tempels.
Agora: een open ruimte in het centrum van de polis die gebruikt werd om bijeenkomsten te
houden.
Bouleuterion: raadzaal, gebouwd langs de zijkanten van de agora.
Stoa: langgerekte zuilengaanderij.
Gymnasion: sportschool
Attica :
Herodotus: 5de eeuw v.C. Herodotus of Herodotos)van Halicarnassus was een Grieks
geschiedschrijver. Hij stamt waarschijnlijk uit een intellectueel milieu: hij blijkt immers te
beschikken over een brede en diepgaande kennis van alle bestaande literatuur tot dan toe. Zijn
bekendste werk is zijn historiën.
Barbaroi: de niet Grieks sprekende bevolkingsgroep.
Ionisch- Attische groep: een van de 5 varianten van het Grieks dat gesproken werd in de
polis.
Het Ionisch Grieks zou de oudste vorm van Grieks zijn, gesproken door de bewoners van de
Peloponnesus en Attica in het 2de millennium v.C. onder druk van de Dorische invallen
zouden de Ioniers rond 1200v.C. de Peloponnesus en in mindere mate Attica zijn ontvlucht en
naar de Kleine- Aziatische kust zijn getrokken. Op de Peloponnesus die door de Doriers werd
beheerst zou zich de Dorische taalgroep hebben ontwikkeld.
Koinè: gemeenschappelijke taal. Door de toenemende dominantie van Athene in de Griekse
wereld drong de Attische taalvariant zich in de volgende eeuwen veel sterker op als koinè.
Homerische kwestie: Rond de dichter Homerus bestaan in de geleerde kringen nog steeds
een groot aantal vraagtekens. Deze kan men (tot nu toe) enkel invullen aan de hand van
hypotheses en rond die hypotheses bestaat zeer veel discussie.
Hesiodus: Rond 700v.C. dichtte deze man 2 werken: de Theogonia ( vormt een cataloog van
de Griekse goden) en Werken en dagen ( hierin beschrijft hij het boerenleven).
Griekse tragedies: ze zin ontstaan in de 6de eeuw v.C. en lijken te zijn voortgekomen uit de
doinysusfeesten. Daarbij werden door een koor en een voorzanger teksten gedeclameerd en
gezongen. Aischylos gad de voorzanger een tegenspeler (antagonist) en Sophocles voegde er
een derde man aan toe (tritagonist).
Zeus: de zoon van Cronus en Rhea is de oppergod, de vader in de op patriarchale basis
geschoeide godenfamilie. Hij is getrouwd met Hera. Hij is in voorstelling herkenbaar door
zijn attributen de bliksemschicht, de eikenkrans, de adelaar.
Hera: wordt geassocieerd met het huwelijk
Hades: ook een zoon van Cronus en Rhea, is de god van de onderwereld, de wereld van de
doden.
Poseidon: god van de zee en broer van Zeus.
Demeter: zus van de vorige 3, in een aard en graan godin. Ze wordt ook speciaal als moeder
vereert en in een adem genoemd met haar dochter Persephone. Samen staan ze in voor de
vruchtbaarheid e, de goede gang van de seizoenen.
Athena:
was de dochter van Zeus, door hem gecreers en uit zijn hoofd
geschapen. Ze wordt geassocieerd met diverse vormen van handwerk. Tegelijkertijd is ze een
oorlogsgodindie de verdediging van de stad Athene op zich neemt. Ze wordt door haar
schranderheid ook geassocieerd met wetenschap en kunst.
Apollo: zoon van Zeus en Leto, gold als de god voor genezing en voor zuivering en tegelijk
beschermer van muziek en poezie.
Hephaistus: de smid en beschermer van het vuur
Aphrodite: de godin van de liefde
Ares: oorlogsgod
Artemis: Appolo’s tweelingszus en godin van de jacht.
Doinysus: de wijngod
Hermes: de gevleugelde boodschapper van de goden.
Asklepios: zoon van Apollo en Coronis. Als genezer werd hij zeer populair in Epidaurus. Hij
wordt afgebeeld met een staf waarrond een slag slingert.
Epidaurus: hier staat de tempel van Asklepios. Vele zieke pelgrims kwamen naar daar om
genezing te vragen.
Aesculaap:
Het Orakel van Delphi bevond zich in het centrum van de Oud-Griekse cultusplaats Delphi.
Het was een zeer belangrijke orakel, gewijd aan de god Apollon. Van heinde en ver begaven
zich jaarlijks duizenden mensen, vaak pelgrims, op weg daarheen, om het orakel te
raadplegen en de goden goede raad te vragen bij het nemen van belangrijke en moeilijke
beslissingen. Als god van het Licht werd Apollon immers verondersteld overal door te
dringen, en te zien wat aan het oog van de mensen ontgaat.
Pythia:
een Apollo priesteres die na een voorbereidende rite in trance
raakte en in wartaal boodschappen van de goden sprak. De prophetai ontcijferden vervolgens
e boodschappen tot een min of meer bevattelijke mededeling.
Panhelleense festivals: festivals voor een bepaalde god waarvoor deelnemers vanuit de hele
Griekse wereld samenstroomden. Er gold tijdens zo’n festival ook een algemene vrede
(Heilige vrede). Voorbeelden van zulke festivals zijn de Olympische spelen( voor zues vanaf
776 v.C.), de Pythische spelen , de Isthmische spelen en de Nemeische spelen.
Stadionloop: het koninginnenummer onder de loopwedstrijden. De atleten moesten eenmaal
de piste heen en weerlopen.
De Pentathlon: de vijfkamp, bestond uit lopen, worstelen, discuswerpen, verspringen en
speerwerpen.
Pankrateion: een erg gewelddadige vechtsport waarbij zowat alles toegelaten was.
Frédy de Coybertin: blies in 1894 de Spelen weer nieuw leven in.
Moederpolis: de stichtende polis van een kolonie.
Dochterpolis: de nieuwe nederzetting.
Push-en-pull factor: wat dreef de Grieken uit hun thuisland weg en wat lokte hen naar andere
streken?
Burgers: de atheense elite. Om Atheense burger te kunnen zijn moest je als jongen geboren
zijn uit een Atheense burger en een moeder die zelf de wettige dochter was van een
AZtheense burger. Beide ouders moesten wettelijk gehuwd zijn en de vader moest je als zoon
erkennen.
Solon: (594/593 v.C.) Hij verdeelde de burgers op basis van hun vermogen in 4 klassen
waaraan verschillende gradaties van deelname aan de besluitvorming waren gekoppeld.
Hij schafte ook de schuldslavernij af.
Fulé: stam
Metoiken: de tweede sociale groep van Athene. Hun oorsprong ligt in de immigratie van nietAtheners. Het waren handwerklieden, handelaars, zeelui,…Omdat de Atheense elite afkerig
stonden van nieuwe economische activiteiten speelden de metoiken een belangrijke rol in de
ontwikkeling van de Polis.
Slaven: stonden onderaan de ladder en hadden geen rechten.
Pedagogus: een opgeleide slaaf die de kinderen lesgaf.
Schuldslavernij: vrije boeren die in moeilijke tijden schulden hadden gemaakt en die niet
konden afbetalen werden door de schuldeiser gedegradeerd tot schuldslaaf.
Hetaeren: prostituees van de betere soort.
Pederastia: de aan duidelijk sociale regels onderworpen praktijk waarbij een volwassen man
seksueel plezier zocht bij een jongeling.
Sparta:
Peloponnesische bond: gesticht in de 6de eeuw v.C. Naast het leidende Sparta traden
naburige zelfstandige poleis tot de bond toe. Ze behielden in theorie hun zelfstandigheid en
leverden een bijdrage aan de militaire organisatie van Sparta, dat hen in ruil bescherming
bood.
Eumonia: de goede orde
Homoioi: de Spartaanse elite. Het waren afstammelingen van de oorspronkelijke Spartanen.
Perioiken: (zij die in de omgeving wonen) Deze waren persoonlijk vrij. Ze konden goederen
bezitten en konden huwen, maar hadden geen politieke rechten.
Heloten: de bij verovering onderworpen bevolking.
Peloponnesus:
Oligarchie: een bestuursvorm waarbij een kleine elite de wetten bepaalt, bestuurt en
rechtspreekt.
Areopaag: deze vergadering nam alle belangrijke bestuurlijke beslissingen, besliste over
oorlog en vrede en functioneerde als opperste rechtbank. Enkel de elite zetelde hierin
Volksvergadering: ofwel de ekklesia. Hierin zetelden de burgers van Athene. Zij had geen
reële politieke macht.
Archonten: Deze 9 magistraten waren verantwoordelijk voor de organisatie van het publieke
leven in de polis. Zij lieten de openbare werken uitvoeren, organiseerden de rechtbanken,
leidden de religieuze feesten,…
Draco: archont in 621v.C. Hij liet voor het eerst de wetten op schrift stellen.
Timocratie: Voor het eerst ontwikkeld in Athene door Solon. Een timocratie is een systeem
waarbij de politieke rechten afhankelijk waren van het vermogen.
Tiran: hun leiderschap was gebaseerd op de aanhang van het volk en een sterk huurleger.
Vandaag heeft de naam tiran een negatieve bijklank maar in die tijd hebben ze zeer veel
positieve dingen gerealiseerd voor de polis.
Cleisthenes: archont in 508v.C. voerde een grondige hervorming door. Vanaf dan zou de
politieke macht bij het volk liggen. De democratie was geboren.
Volksvergadering: ofwel de ekklesia. Hierin zetelden de burgers van Athene. Zij had geen
reële politieke macht. Zij vergadereden 40x per jaar en degene die kwamen opdagen kregen
vanaf midden van de 5de eeuw daar een vergoeding voor. De volksvergadering kon
zogenaamde volksdecreten stemmen, tijdelijke en specifieke regels. Zij kozen ook de 100
magistraten die verregaande verantwoordelijkheden kregen.
Strategen: gekozen door de volksvergadering, de militaire en financiële magistraten.
Heliaia: de volksrechtbank. Elke burger van 30 jaar of meer kon worden uitgeloot om hierin
te zetelen.
Boulè: of de raad van 500. De leden werden uitgeloot. De boulè vergaderde elke werkdag in
het bouleterion en bereidde de volksvergadering voor en was verantwoordelijk voor het
financiële beheer.
Prytaneis: het uitvoerende comité van de boulè. Hiervoor werd voor 1 tiende van het jaar50
personen uitgeloot.
Magistraten: zij waren met 1200 en hadden de praktische dagelijkse leiding van de openbare
aangelegenheden. Alle burgers die zich hiervoor geroepen voelden konden zich voor de
uitloting kandidaat stellen maar omdat deze functie niet vergoed werd bleef ze in handen van
de gegoede burgerij.
Schervengerecht: of ostracisme, een vorm van democratische noodrem. Dit schervengerecht
was een volksraadpleging waarbij de burgers zich konden uitspreken over de verbanning van
een medeburger. Een maal per jaar werd aan de ekklesia gevraagd of het nodig was om een
medeburger te verbannen. Indien de meerderheid hier positief op antwoordde werd
vervolgens op een vooraf bepaalde dag een ostrcisme georganiseerd. Elke burger werd
uitgenodigd om op de agora een potscherf in te dienen met daarop de naam van de burger die
volgens hem moest worden verbannen. Hiervoor waren minimaal 6000 potscherven zijn
ingediend.
Perzische oorlogen:De Eerste Perzische oorlog begon toen in het jaar 499 v.Chr. de Griekse
koloniën in Ionië op de westkust van Klein-Azië in opstand kwamen tegen de Perzen die daar
de macht hadden overgenomen (Ionische opstand). De Perzen onderdrukten de opstand en
vielen uit wraak Athene aan, dat de opstandelingen had gesteund. In 490 v.Chr. eindigde de
strijd met de slag bij Marathon in een overwinning voor de Atheners, onder leiding van
Miltiades.
[bewerk] Tweede Perzische oorlog
De Tweede Perzische oorlog begon toen in 481 v.Chr. opnieuw een zeer groot Perzisch leger
optrok tegen de Grieken onder persoonlijke leiding van koning Xerxes I, de zoon van Darius
I. Na een onverwacht zwaar bevochten overwinning op de Spartanen in de Slag bij
Thermopylae konden zij opmarcheren naar tijdig geëvacueerde Athene, dat verwoest werd; na
een nederlaag ter zee in de Slag bij Salamis (480 v.Chr.) hield koning Xerxes het voor gezien
en liet een zo eervol mogelijke afronding van de oorlog over aan zijn legerleider Mardonius;
die werd echter in 479 v.Chr. definitief te land verslagen tijdens de Slag bij Plataeae; de
Ionische steden werden bevrijd na een laatste overwinning op de westkust van Klein-Azië in
de Slag bij Mycale in hetzelfde jaar, waarbij de resten van de Perzische vloot werden
vernietigd en de Ioniërs bondgenoten van de Atheners werden.
De oorlog tussen Athene en Perzië bleef echter officieel nog tot 448 v.Chr. doorgaan, hoewel
schermutselingen eerder uitzondering werden. De Perzen zouden de Grieken nooit meer op
eigen terrein aanvallen, maar nog wel successen boeken met het tegen elkaar uitspelen van de
Griekse stadstaten.
Darius I: de Perzische koning ten tijde van de eerste Perzische oorlog.
Autocratisch bewind: koning aan de macht.
Hoplietenleger: de benaming van de Griekse legers.
Hopliet:
soldaat uit een Hoplietenleger. Gewapend met een kuras van
verstevigde linnen, een bronzen helm en beenkappen, een rond schild, een zwaard en speer.
Falanx: een gesloten formatie waarin de hoplieten in rijen naast elkaar en achter elkaar
stonden en een blok vormden.
Marathon: De eerste ‘marathon’ zou in 490 voor Christus hebben plaatsgevonden. Volgens
de later ontstane legende liep de Griekse soldaat Pheidippides in één ruk van Marathon naar
Athene om het nieuws van de overwinning van de Atheners op de Perzen te melden. Bij
aankomst in Athene zou hij zijn gestorven van uitputting.
De Slag bij Marathon was de beslissende veldslag die de zogenaamde Eerste Perzische
Oorlog beëindigde. Deze oorlog was een poging van de Perzen om de Griekse stadstaten bij
het rijk te voegen.
Xerxes: de opvolger van Darius. Hij plande een wraakactie tegen de Grieken na de grootte
nederlaag in Marathon. (2de Perzische oorlog 480v.C.)
Themistocles: was van vrij geringe afkomst, maakte als progressief politicus en handig
redenaar carrière in de prille Atheense democratie en bracht het tot archont (in 493) en
strateeg (in 490). Themistocles voelde aan dat de Perzen revanche zouden nemen voor hun
nederlaag bij Marathon en dat alleen een versterkte vloot Athene voor een totale nederlaag
kon behoeden. Een dergelijke vloot vereiste grotere financiële middelen dan de
belastinggelden konden opbrengen. Daarom stelde hij voor de opbrengst van de zilvermijnen
te Laurion (voordien bij privilege verdeeld onder de burgerij) daarvoor aan te wenden. Hij
kreeg dit echter pas gedaan, nadat zijn invloedrijkste politieke tegenstander Aristides door
ostracisme was verbannen. Op die manier werden tussen 490 en 480, op aanraden van
Themistocles, jaarlijks een bepaald aantal oorlogsschepen bijgebouwd, zodat de Atheense
vloot in tien jaar tijd 200 triremen bezat en aldus de eerste zeemacht onder de Grieken werd.
Triremen:
oorlogsschip met 3 rijen roeiers en een zeil, vooraan voorzien van een
stormram.
Salamis:
Thermopylen: Hier hield het elite-eenheid van Sparta onder Leonidas het Perzische leger 3
dagen tegen.
Delisch- Attische Zeebond: opgericht in 478v.C. Dit was een militair
samenwerkingsverbond tussen meer dan 200 poleis, die er zich toe engageerden om schepen
te leveren of een vervangende schatting te betalen om zo tot een gezamenlijk leger te komen.
Elk lid van de bond beschikte over 1 stem. Athene nam de bouw van de vloot op zich en
beheerde ook het geld. Athene was de eigenlijke leider van de bond.
De Peloponnesische oorlogen: (431 - 404 v.Chr.) was een strijd tussen de oude stadstaten
Athene en Sparta, de twee grootmachten van het Griekenland van die tijd.
Het was een lange en afmattende oorlog (met onderbrekingen af en toe) tussen beide Griekse
grootmachten, de aristocratische oligarchische landmacht Sparta en de democratische
zeemogendheid Athene, elk met haar bondgenoten. Omdat geen enkele Griekse stadstaat in
deze oorlog neutraal en afzijdig kon blijven, kan men dit conflict gerust een kleine "(Griekse)
wereldoorlog" noemen. Na afloop van de oorlog kwamen beide partijen zo verzwakt uit de
strijd, dat zij geen van beide ooit nog hun vroegere grootheid konden terugwinnen.
de Archidamische oorlog (431 tot 421 v.Chr.)
Vanaf 431 v.Chr. hield het Spartaanse leger (onder bevel van koning Archidamos) tien jaar
lang verwoestende tochten door Attika. Pericles liet Attika over aan de verwoesting en trok de
burgerbevolking terug binnen de Lange Muren. Intussen plunderde de Atheense vloot de
kusten van de Peloponnesos en bemoeilijkte daardoor de Spartaanse bevoorrading. Zelf
ondervond het geen bevoorradingsproblemen door de Pireus-haven.
Een groot verlies voor Athene was de dood van hun charismatische leider Pericles, die in 429
v.Chr. stierf aan de pest; deze moordende epidemie was uitgebroken onder de opeengehoopte
bevolking die tegen Sparta bescherming zocht binnen de Lange Muren tussen Athene en
Pireus. Pericles werd opgevolgd door Cleon, een voorstander van de harde lijn.
[bewerk] 2e fase
de Vrede van Nicias (421 tot 413 v.Chr.)
In 421 v.Chr. wist de Atheense leider Nicias een wapenstilstand te bewerkstelligen, die echter
voor een groot stuk dode letter bleef. Lokaal bleef het tot schermutselingen en wreedheden
leiden.
De Atheense tocht naar Sicilië (415-413 v.Chr.), met als doel het westelijke bekken van de
Middellandse Zee te beheersen, bracht opnieuw een grote ramp over Athene. De wispelturige
staatsman Alcibiades wilde op Sicilië enkele Griekse steden helpen tegen Syracuse, hopend
daardoor zelf grote roem te verwerven. Maar de tocht mislukte, Alcibiades liep over naar
Sparta - werd later wéér Atheens vlootvoogd en wéér afgezet - en de Atheense vloot werd
vernietigd.
[bewerk] 3e fase
de Dekeleïsche oorlog (413 tot 404 v.Chr.)
Er volgden moeilijke jaren voor Athene, dat zich nooit meer volledig heeft kunnen herstellen.
In 413 v.Chr. bezette een Spartaans leger de Attische grensgemeente Dekeleia. Toen Sparta
bovendien dacht aan de noodzakelijke uitbreiding van zijn vloot en daarvoor financiële hulp
aanvaardde van de Perzische koning (de aartsvijand nota bene; dat zegt overigens wel wat
over de houding van Sparta tegenover Athene), begon het er slecht uit te zien voor Athene.
Een mislukte poging tot staatsgreep (vanuit de oligarchische oppositie) in 411 v.Chr.
verzwakte de democratie. Tot slot werd in 405 v.Chr. de nieuwe Atheense vloot door de
Spartaanse admiraal Lysandros bij de Hellespont verslagen. Athene moest zich overgeven, de
Zeebond werd ontbonden, de vestingwerken en de Lange Muren moesten afgebroken worden.
Athene was gekortwiekt; Sparta had de hegemonie overgenomen.
Philippus II: Macedonische koning die in 338v.C. de verenigde legers van Athene en de
Thebanen versloeg en daardoor de politieke en militaire controle over het grootste deel van de
Griekse poleis verwierf.
Corintische bond: opgericht door Philippus II. Hij had ook de leiding over deze bond. Iedere
Griekse poleis die er deel van uitmaakte behield een vorm van zelfbestuur; maar waren dus
niet langer soeverein.
Alexander de Grote:
Macedonische falanx: gekenmerkt door hun 6 meter lange lansen, met de heel mobiele
eenheden boogschutters en vooral de heel wendbare maar toch stevig bewapende ruiterij.
In 334 v.Chr. begon Alexander aan zijn beroemde veldtocht tegen Perzië. De eerste twee jaar
richtte hij zich op Perzië, dat toen een groot gebied beheerste dat het hedendaagse Iran, Irak,
Syrië en Turkije omvatte. Zijn vader had al dit plan opgevat, terwijl ook de Grieken er warm
voor liepen om eindelijk met de Perzische erfvijand af te rekenen. Alexander veroverde eerst
Klein-Azië. In de ooit door Griekse kolonisten gestichte steden (zoals Halicarnassus) in
Klein-Azië zou Alexander vaak als bevrijder worden gezien.
Hij versloeg een Perzisch legertje bij de rivier de Granicus en veroverde daarna stad na stad.
Na anderhalf jaar (herfst 333 v.Chr.) versloeg hij de Perzen bij Issos. De Perzische koning liet
zich in een engte lokken, tussen het gebergte en de zee, waar hij weinig had aan zijn
numerieke overmacht; kwalitatief waren de Macedoniërs hem de baas.
Na Issos rukte Alexander op naar het zuiden, richting de Libanon en Egypte om eerst deze
gebieden te bezetten zodat de Perzen hem later niet in de rug konden aanvallen. Aan de voor
de Libanese kust gelegen eilandstad Tyrus stelde hij een ultimatum om vrijwillig toegang te
geven voor hem en zijn leger. De handelslieden van Tyrus hadden daar geen interesse in en
waanden zich onaantastbaar op hun goed beveiligde eiland. Maar Alexander liet een dam
aanleggen tot bij de stadsmuren en na een lange belegering wisten zijn soldaten de muren te
veroveren. Woedend over het verzet dat Alexander veel tijd had gekost liet hij zijn
manschappen de stad plunderen en verwoesten. De bevolking werd grotendeels uitgemoord
en de overlevenden als slaaf verkocht. Hierna trok Alexander naar Jeruzalem dat hem na het
inmiddels bekend geworden lot van Tyrus wijselijk vrije doortocht verleende. In Egypte werd
Alexander als bevrijder ontvangen en kostte het hem niet veel moeite om zijn gezag te
vestigen. Hij liet zich als nieuwe Farao eer bewijzen en liet de eerste plannen opstellen voor
de bouw van de nieuwe stad Alexandrië aan de monding van de Nijl. Hierna richtte Alexander
zich weer naar het oostelijke Perzische kernland om dit definitief te verslaan.
Hij rukte verder op naar het oosten, richting Gaugamela, voor de derde slag. Bij Gaugamela
versloeg hij op 1 oktober 331 v.Chr. opnieuw Darius III (zie Slag bij Gaugamela). Darius wist
te ontkomen maar werd later vermoord door een van zijn eigen generaals. Daarna veroverde
hij de Perzische steden Babylon en Persepolis, de gebieden Medië en Scythië en de steden
Susa, Herat en Samarkand. Hij sloot een vriendschapsverbond met het koninkrijk Khorazm
bij de Oxusrivier in 328 v.Chr., dat werd beschouwd als een woestijnachtig gebied. Bij
archeologische opgravingen bleek echter dat in die tijd bij deze rivier een grote
irrigatiecultuur bestond.
Hegemon: heerser
Amon orakel van Siwa: Middenin de Siwa-oase staat de "tempel van het orakel". Volgens de
overlevering vroeg heerser Alexander de Grote aan de god Amon de bevestiging dat hij de
zoon was van Zeus, wat door het orakel werd geconfirmeerd. Sindsdien liet hij zich op
munten afbeelden met twee ramshoorns (symbolen van Amon). De tempel werd ontdaan van
de erop gebouwde huisjes door de archeoloog Ahmed Fakhry in 1970. Hij bestaat uit twee
grote zalen en een heiligdom, gewijd aan Amon.
Diadochen: de opvolgers. Na de dood van Alexander werd zijn rijk verdeeld in 3 stukken, elk
stuk werd beheerst door een opvolger van Alexander.
Seleuciden: naar generaal Seleukas (een opvolger van Alexander). Zij kregen de macht in het
voormalig Perzische gedeelte van het rijk.
Antigoniden: kregen het bewind over de voormalige Macedonische en Griekse wereld
Ptolemeeen: voerden voortaan de faraotitel aan in Egypte dat ze vanuit Alexandrie besturen.
Hellenisering: de actieve verspreiding van de Griekse taal en cultuur in gebieden buiten het
Helleense kernland. Dit zou een van de positieve verwezenlijkingen van Alexander de Grote
zijn.
Hellenisme: hieronder wordt verstaan de Griekse beschaving zoals die zich, na osmose met
de andere autochtone culturen in Europa, Noord- Afrika en Westelijk Azië, voordeed. Het
hellenisme is in die zin het product van een acculturatieproces waarbij verschillende
cultuurgroepen, door intense contacten elkaar onderling beïnvloedden en zo een nieuwe
cultuur voortbrachten.
Alexandrie:
Archaische periode: De Archaïsche periode in de Griekse geschiedenis beslaat de periode
van ± 800 tot 480 v.Chr. Het woord archaïsch is van Griekse oorsprong en betekent vrij
vertaald 'uit het begin'.
Klassieke periode: 5de-4de eeuw v.C. tevens de periode waarin de Helleense kunst haar grote
bloei kent.
Hellenische kunst:
ROME
Tyrrheense zee:
Ionische zee
Adriatische zee
Povlakte:
Gallia cisalpina: Het gebied aan deze kant van de Alpen.
Campanie:
materiaal van de Vesuvius.
De grond is er erg vruchtbaar dankzij het vulkanisch
Magna Graecia:
Capitool: De Capitolijn was een heuvel met twee toppen, waarvan eigenlijk alleen de
zuidelijke (49 m. hoog, ca. 1,5 ha) Capitolium werd genoemd. De noordelijke top (46 m.
hoog, ca. 1 ha) werd Arx (burcht) genoemd
Palatijn: De Palatijn (Latijn: Palatium) is een van de zeven heuvels van Rome. Hij geldt als
de heuvel die het eerst werd bewoond, en was sinds de keizertijd de heuvel waar de keizers
hun paleis hadden. De naam is misschien afgeleid van de herdersgod Pales, maar deze
etymologie is omstreden.
Via Salaria: de zoutweg, die van de zoutpannen aan de kust ten noordwesten van Rome naar
de nederzettingen in de Albaanse bergen liep en op de plek waar Rome ontstond de Tiber
overstak.
Hineininterpretirung: iets bekijken vanuit het hedendaagse standpunt of vanuit je eigen tijd.
Bv Cicero roemde het strategisch inzicht bij de keuze van de plek om zijn stad (Rome) te
stichten, maar dit was bekeken vanuit de wereldstad die Rome intussen geworden was.
Regia: de verblijfplaats van de koningen
Vestatempel:
Muur van servius Tullius: in de 4de eeuw v.C. werd een muur gebouwd rondom het hele
terrein rond de heuvels.
Virtus, pietas, fides: moed, toewijding en trouw ten aanzien van de goden en de romeinse
staat.
Familia: hiertoe behoorde het hele huishouden dat onder 1 pater familias ressorteerde: zijn
vrouw, kinderen en het hele patrimonium inclusief de slaven.
Pater familias: de oudst levende man van de mannelijke afstamngslijn. Hij was een ware
koning in de familia. Romeinse naamgeving: elke vrije mannelijke romein had minstens 3 tot
4 namen.
Praenomen: de voornaam, die was zijn individuele naam.
Nomen: de 2de naam, hierin werd zijn sociale positie gespiegeld, deze verwees naar de
gens.(geslacht)
Cognomen: 3de naam, ook deze verwijst naar de sociale positie maar dan de familia.
Agnomen: 4de naam en zijn bijnaam, kon verwijzen naar een bijzonder uiterlijk kenmerk of
een speciale verdienste.
Gens: was de verzameling van de familiae die alle teruggingen op een en dezelfde stamvader.
Patriciers: de sociale elite van de Romeinse maatschappij. Zij vormden een gesloten groep
erfelijke grootgrondbezitters.
Plebs: de rest van de vrije bevolking.
Patronus en Cliens: de patriciër nam verschillende plebs onder zijn hoede. Die konden dan
rekenen op materiele steun en juridische bijstand, terwijl de patronus zich zo verzekerde van
de steun van een ruime aanhang. Dat leverde prestige en zorgde voor ruggesteun in zijn
politieke carrière.
Vrijgelatenen: een slaaf die vrij gelaten werd door zijn meester of die zich vrij kon kopen. Zij
waren persoonlijk vrij, maar genoten geen burgerrechten. Vaak bleven ze in dienst van hun
voormalige meester.
Romeinse koningen: of de rex. Zij resideerden in de regia.
Numa Pompilius: de eerste koning na Romulus. Hij zou de grondlegger zijn van een groot
aantal Romeinse rituelen en gebruiken. Hij zou ook de vestatempel gebouwd hebben.
Tarquinius Superbus: was de laatste koning en zou door zijn machtsmisbruik in 509v.C.
door het Romeinse volk zijn afgezet.
Senaat: raadgevende vergadering, bij hen lag de eigenlijke macht.
Volksvergadering: zou zijn samengesteld uit de patres familias van de patricische families
die niet in de senaat zetelden. De vergadering stelde de koning aan en besliste over oorlog en
vrede
Comitium: hier kwam de volksvergadering samen. Het was een rond open plein voor de
curia.
Res publica: de staatsbelangen
Consuls: er waren er 2 aangesteld voor 1 jaar en waren beurtelings een maand actief
binnen dat jaar. Beide consuls hadden een veto om beslissingen van de andere consul te
blokkeren. Ze hadden niet zoveel macht als de koningen ooit gehad hebben maar waren
wel nog steeds legeraanvoerder en de hoogste bestuurders.
Pontifex maximus: deze beklede de priesterlijke functie die ooit toebehoorde aan de
koning.
Toga praetexta: gedragen door de consuls, dit was een met een purperen boord
afgezette toga van de magistraten. Het was een teken van macht
Lictores: de ordehandhavers. waren het symbool van magistraten met hoog gezag. Hoe
meer lictores er waren hoe hoger het gezag van de magistraat.
Fasces: een in een roedenbundel gewikkelde bijl.
Dictator: werd aangesteld door de senaat in tijden van crisis voor 6 maanden. Hij moest
in die periode met onbeperkt gezag een einde maken aan de crisis.
Cursus honorum: die bepaalde in welke volgorde en op welke leeftijd de diverse
magistraatsfuncties konden worden opgenomen.
Quaestor: hiermee begon de carrière na een aantal jaren dienst in het leger en op de
leeftijd van 25 jaar. Zij waren verantwoordelijk voor de schatkist,controleerden de
betalingen en de inkomsten van de belastingen.
Aediel: verantwoordelijk voor de openbare ruimte en alles wat er zich afspeelde.
(feesten, werken,…..)
Praetor: zij waren de hoogste juridische gezagsdrager.
Pontifex maximus: opperpriester (er was er maar een) dit was een fel begeerde functie
omdat de opperpriester de kalender en de gang van de rituelen bepaalde, wat hem veel
invloed verschafte.
Censor: enkele consuls brachten het na hun consulaat nog tot censor. Om de 5 jaar
werden er 2 aangesteld. zij moesten toezien op de gang van zaken in Rome, zij hielden
toezicht op zedelijk gedrag en stelden de senaat samen.
Nobilis: de ambtsadel.
Equites: de geldadel.
Senatus populusque Romanus (SPQR): de senaat en het Romeinse volk.
Comitia centuriata: een van de 2 belangrijke volksvergaderingen in Rome. Zij verkozen
onder meer de praetoren en de consuls. Deze vergadering werd opgedeeld volgens de 5
cijnsklassen. De eerste en allerrijksten werden onderverdeeld in 90 stemgroepen met elk
een stem. De 4 andere werden onderverdeeld in minder stemgroepen en hadden dus
minder stemmen
Proletariërs: zij die niets bezaten, zij vielen helemaal buiten het politieke systeem.
Comitia tributa: deze vergadering stemde oorlog en vredeen moest wetten goed of
afkeuren hiertoe werd vergaderd en gestemd per tribus. 3 in de stad en 31 op het
platteland. Stemming gebeurde in het openbaar op het comitium.
Lex hortensia: gaf de besluiten van de volksvergadering voortaan rechtsgeldigheid
zonder goedkeuring van de senaat
Wet der 12 tafelen: de Romeinse wet op schrift. Het publiceren van deze wet doorbrak
het monopolie van de patriciers die voordien als enige toegang hadden tot de wet.
Bellum iustum: rechtvaardige oorlog, gericht tegen mogelijke agressors en met de
eigen veiligheid als prioritair doel.
Triomftocht: een legeraanvoerder kreeg een triomftocht door Rome als hij een grote
overwinning had behaald op het slagveld en minstens 5000 vijanden had omgebracht..
Pyrrhus van Epirus: Een Griekse koning wiens hulp ingeroepen werd door de Griekse
kolonisten toen Tarente bedreigt werd door de Romeinen. Aanvankelijk was hij aan de
winnende hand maar doordat de Romeinen steeds nieuwe troepen konden leveren moest hij
zich toch gewonnen geven.
Bondgenoot: sommige steden sloten zich ( al dan niet vrijwillig) aan bij Rome. Zij werden
daardoor bondgenoot. Deze bondgenoten bezaten verregaande vormen van zelfbestuur, waren
vrijgesteld van belastingen maar moesten wel troepen leveren.
Bevoorrechte steden: dit waren steden in de onmiddellijke omgeving van Rome die het
Romeinse burgerrecht bezaten.
Divide et impera: verdeel en heers.
Heirbanen: militaire wegen.
Via appia: de oudste heirbaan
Haven van Ostia: haven in de buurt van Rome.
Kolonies: officiële stichtingen van nieuwe nederzettingendoor de Romeinse staat in veroverd
gebied.
De Punische oorlogen:
Oorzaken: zowel Carthago als Rome wilden de controle over sicilie.
Direct Aanleiding: in 264v.C. bereikte Rome een brief van de Mamertijnen van Messina.
Deze bende Romeinse huurlingen was er voorheen in geslaagd om de stad Messina onder
controle te krijgen. Toen ze belegerd werden door de Grieken van Syracuse kregen ze
aanvankelijk hulp van de Carthagers. Maar toen die op hun buert te opdringerig werden
richten zse een smeekbede tot Rome. Deze stemden in tot oorlog
Eerste Punische oorlog: 264-241v.C.
Provincie: (wingewest) dit was een zo goed als rechteloos territorium. De proconsul( exconsul) moest toezien op de ordehandhaving en de belastingsinning.
Tweede Punische oorlog: 218-201v.C. oorzaak was de expansiepolitiek die de carthagers
voerden op het Spaanse schiereiland, de Romeinen besloten dat de maat vol was en
verklaarden hen de oorlog. Hierop trok Hannibal met zijn leger de Pyreneeën over om de
Romeinen zelf aan te vallen. De Romeinen leden nederlaag na nederlaag en nadat ze de slag
bij Cannae verloren leken ze een vogel voor de kat. Hannibal besloot evenwel Rome zelf niet
aan te vallen maar er rond te trekken en het zuiden van Italië te plunderen.
Scipio: was een generaal van de Romeinen ten tijde van Hannibal. Hij haalde het rijk uit zijn
impasse en verlegde het frnot naar Spanje en Afrika. Hij viel Carthago rechtstreeks aan
waardoor hannibal gedwongen werd om zich terug te trekken. . Bij de slag van Zama kon hij
Hannibal definitief verslaan. Hij kreeg hierdoor de naam Scipio Africanus Major.
Derde Punische oorlog: 149-146v.C. De Carthagers kregen een ultimatum om zelf hun stad
te verwoesten. Toen ze dit weigerden viel het Romeinse leger aan onder leiding van Scipio
Aemillianus. De stad werd verwoest en hij kreeg de agnomen Scipio Africanus minor.
Cato: Romeins senator die elke redevoering beëindigde met “ en overgins ben ik van mening
dat Carthago moet verwoest worden”.
Mare nostrum: onze zee
Mattheuseffect: de baten van de oorlog gingen naar een kleine elitaire groep van
grootgrondbezitters, terwijl de grote groep armen armer werd.
Latifundia: grote boerderijen
Ager publicus: gemeenschappelijke weidegronden.
Proletariërs: zij die enkel hun kroost bezitten.
Panem- et- circenses model: brood en spelen
Tiberius Gracchus: stelde in 133v.C. een akkerwet op die een eind moest brenegen aan de
grote sociale problemen. Voortaan werd er een limiet gesteld aan de omvang van
grootgrondbezit in handen van 1 familie. Families die teveel grond hadden kregen een
finaciele tegemoetkoming voor hun verlies, de grond zou dan aan de armen gegeven worden.
Gracchus liet de wet meteen door de volksvergadering goedkeurren zonder de Senaat om
advies te vragen. Deze was hierdoor verbolgen ( de Senaat zelf bestond uit zo goed als
helemaal uit grootgrondbezitters. Gracchus werd vermoord in 131v.C.
Optimates: groep mensen die stonden voor de traditionele politieke weg waarbij een heel
beperkte groep van aristocratische families de politieke touwtjes in handen hield.
Populares: kozen voor de nieuwe weg. Ze speelden heel expliciet in om de volksmassa. Ze
lieten zich verkiezen door de Volksvergadering en schakelden deze tevens in als wetgevend
orgaan.
Marius: (populares) 157-86v.C. werd voor vier opeenvolgende jaren tot consul verkozen.
Voerde een legerhervorming door. Tot dan toe was het leger er een van dienstplichtigen
geweest maar Marius maakte er een beroepsleger van die betaald kregen voor hun dienst.
Sulla: optimates 138-78v.C. Hij had zijn sporen verdiend tijdens de bondgenotenoorlog. In
88v.C. werd hij consul Van de Senaat kreeg hij de opdracht om een leger aan te voeren tegen
Mithridas van Pontus. Sulla was al vertrekkensklaar toen de leiding van de expeditie
toevertrouwd werd aan Marius. Hierop overtuigde Sulla zijn troepen dat hen een lucratieve
expeditie zou ontglippen als ze niet meteen naar Rome optrokken. Hierop volgde de eerste
Romeinse burgeroorlog.
Bondgenotenoorlog: 90-89v.C. In zowat heel italie kwamen de bondgenotern, bevoorrechte
steden en onderworpen steden gezamenlijk in opstand tegen Rome. Zij eisten allen een beter
statuut.
Eerste Romeinse burgeroorlog: 88-82v.C. De troepen van Sulla bezetten Rome nadat hen
een expeditie was ontzegd. Sulla herkreeg het bevelhebberschap en vertrok naar het Oosten.
Marius profiteerde van Sulla’s afwezigheid door een leger samen te roepen en op zijn beurt
Rome te bezetten en wraak te nemen op al degene die Sulla gesteund hadden. Marius stierf
kort hierop
Proscriptielijsten: Sulla stelde een lijst samen met al degene die verdacht werden
sympathieën met Marius te hebben. Zonder vorm van proces werden ze terechtgesteld.
Sulla werd de eerste dictator zonder beperkingen
Pompejus: (optimates)106-48v.C.: Ging bij de terugkeer van Sulla op eigen houtje een leger
bijeenroepen om deze militair te steunen. Na Sulla’s dood hielp hij ondermeer de
slavenopstand onder leiding van Spartacus te onderdrukken. In 70v.C. werd hij consul en
ging terug meer macht geven aan de volksvergadering om zo het volk achter zich te krijgen.
Gaius Julius Caesar: 100-44v.C. Was een populares en kreeg dankzij de hervormingen van
Pompejus de kans om een politieke carriere uit te bouwen. Nadat Pompejus naar het Oosten
trok om ondermeer Syrië te onderwerpen werd hij de populairste politicus. Bin zijn terugkeer
besloot Pompejus om met caesar samen te werken. Bij hen sloot ook Crassus (115-53v.C.)
zich aan. Zo kwam het eerste triumviraat tot stand.
Tweede Romeinse burgeroorlog(49-48v.C.): Caesar begon in 59v.C. aan de verovering van
Gallie, op enkele jaren tijd had hij de volledige controle. Deze militaire successen kenden ook
in Rome de nodige weerklank. Pompejus en Crassus werden achterdochtig en drongen aan op
de hernieuwing van het Triumviraat waarbij ook zij controle kregen over rijke provincies.
Pompejus werd gouverneur van Spanje, Crassus kreeg Syrië. Na de dood van, Crassus bleven
ze nog met 2 over. Pompejus liet zich in Spanje vertegenwoordigen door een plaatsvervanger
en ging de politiek in Rome gaan bespelen. Hij werd zelf consul zonder collega en beval
caesar om zijn leger te ontwapenen. Deze stak hierop de Rubico over en trok naar Rome om
deze militair te veroveren.
Derde Romeinse burgeroorlog: Na de moord op Caesar door onder andere brutus en Cassius
eiste het volk de terechtstelling van zijn moordenaars. 3 figuren wisten zich op het voorplan te
trekken: Marcus Antonius, Octavianus en Lepidus.
Download