H4 Les 8 + 9 Grieken en Romeinen Net als in Mesopotamië waren er rond 2.000 voor Christus op het eiland Kreta steden, havens en grote paleizen met voorraadkamers en prachtige muurschilderingen: de Minoïsche cultuur. Op het Griekse vasteland lagen de burchten van de machtige vorsten van de Myceense cultuur. Maar rond 1200 v. Chr. verdwenen de meeste stedelijke centra door volksverhuizingen in het oostelijke Middellandse Zeegebied. In de vier eeuwen die volgden, leefde de bevolking in kleine boerengemeenschappen onder leiding van edelen die hen beschermden. Wel gingen de Grieken steeds meer een culturele eenheid vormen, met dezelfde goden, dezelfde gewoontes en dezelfde taal. Daarin vertelden ze elkaar de prachtigste verhalen over de Myceense tijd, bijvoorbeeld over de list met het houten paard waardoor Troje kon worden veroverd. Die culturele eenheid bleek ook uit de gezamenlijke religieuze spelen, zoals de Olympische Spelen, waarvoor zelfs oorlogen werden stopgezet. Vanaf ongeveer 850 v. Chr. ontstond er in Griekenland opnieuw een stedelijke cultuur. De nieuwe stadstaten, vaak niet meer dan een stadje met omringend platteland, verschilden sterk van de Myceense steden. Bijna nergens was nog een koning en meestal vervulden de edelen in zo’n polis de belangrijkste functies. Door een sterke bevolkingsgroei ontstonden er al snel voedseltekorten. Een deel van de bevolking trok weg uit hun polis om ergens anders een kolonie te stichten. Zo ontstond er tussen 750 en 550 v. Chr. aan de kusten van de Middellandse Zee een netwerk van Griekse stadstaten. Deze koloniën behielden het contact met hun moederstad. De nieuwe poleis op Sicilië en in Zuid- Italië waren al snel rijker dan de steden in hun moederland. De vruchtbare koloniën aan de Zwarte Zee leverden volop graan, waardoor kolonisatie niet meer zo hard nodig was. Rond 550 v. Chr. was de politieke situatie ook veranderd: machtige rijken als dat van de Etrusken, Carthago en het Perzische Rijk maakten het stichten van nieuwe koloniën moeilijker. De Griekse stadstaten in Ionië kwamen met hulp van het Griekse moederland in 499 v. Chr. in opstand tegen hun Perzische bestuur. De opstand mislukte en de Perzische koning besloot om de Grieken te straffen voor hun hulp. Maar hij werd tweemaal door de Grieken verslagen. De Griekse poleis konden dus in geval van nood goed samenwerken. Net als in de meeste Griekse poleis was in Athene eerst de adel oppermachtig en hadden mannen die een wapenrusting konden betalen, de hoplieten, de meeste politieke rechten. Maar in de 5e eeuw was Athene een democratie. Vrijheid en gelijkheid waren de belangrijkste zaken. Vrijheid was de mogelijheid om politiek actief te zijn en om vrij te kunnen spreken in het openbaar. Gelijkheid hield in dat iedereen voor de wet gelijk was en politiek actief kon zijn. Iedere burger kon worden ingeloot in de Raad van 500 die de voorstellen voor de volksvergadering voorbereidde, of in het dagelijks bestuur van de polis. Deze vrijheid en gelijkheid gold niet voor vrouwen, niet- Atheners en slaven. als je wilde meebeslissen moest je aanwezig zijn bij de volksvergadering. Het was voor sommige mensen lastig om steeds aanwezig te zijn; boeren konden niet zomaar weglopen bij de oogst bijvoorbeeld. Daarom kregen burgers een kleine aanwezigheidsvergoeding. Er waren ook tegenstanders van de democratie. Rijkere mensen waren er veel macht door kwijtgeraakt. De volksvergadering besliste immers over alles en de meeste functies werden door loting verdeeld. Anderen vonden dat de oude adellijke families zich juist maximaal in moesten zetten voor de staat. Weer anderen zagen Sparta als ideaal: daar hadden de rijken het voor het zeggen en niet het domme volk.