Pepermunt Pepermunt (Mentha piperita) is een zich snel verbreidende meerjarige winterharde plant. Pepermunt bloeit van juli t/m september met kleine violette bloempjes. De bladeren zijn mint groen en staan kruisgewijs tegenover elkaar op de stengel. De bladeren zijn langwerpig, eivormig en gezaagd en hebben een opvallende mentholgeur. Het zaad van munt is donkerbruin ongeveer bolvormig en klein. De plant is een kruising van watermunt (Mentha aquatica) en groene munt (Mentha spicata) en kent veel variëteiten (20 tot 35 verschillende soorten pepermunt). De donkerpaarse variant geld als de meest geschikte voor medicinale toepassingen. De vele muntsoorten hebben ongeveer dezelfde eigenschappen, hoewel de smaak vaak sterk uiteenloopt. Mentha arvensis wordt in China en Noord-Amerika veel gebruikt. Muntsoorten worden vooral in de keuken en voor verfrissende theeën gebruikt. De plant groeit het beste in gedeeltelijke schaduw of in de volle zon. Munt groeit het best op vochtige, goed gedraineerde, alkalische grond met veel voedingsstoffen. Je kunt hem uitdunnen of verplanten op 30 cm afstand, in grote potten of plastic zakken om uitlopen van de wortels te beperken. Verwijder alle bloeiende stelen om kruisbestuiving tussen de verschillende soorten te voorkomen. Recept: Chocolade mousse met pepermunt INGREDIENTEN 8 PERSONEN 500 g fondant chocolade; 1/2 l room; 250 g eiwitten; 1 bosje pepermunt Bereidingswijze Smelt de chocolade au bain-marie of in de oven op een temperatuur van 100?C; klop de room stevig op; klop de eiwitten stevig op met een snuifje zout; vermeng room met het eiwit; spatel er de chocolade onder en vermeng het geheel met de versnipperde munt. Recept: pepermunt thee INGREDIENTEN Pepermunt Citroenmelisse Water Bereidingswijze Zet een zeefje op een theeglas en doe in het zeefje twee theelepels gedroogd pepermuntblad en een theelepel citroenmelisse. Giet het water erop en laat het 5 minuten trekken. Zo simpel en zo lekker. Waard voor: muntvlindertje Het muntvlindertje (Pyrausta aurata) is een dagactieve vlinder uit de familie grasmotten (Crambidae). Uiterlijk: Het is met een spanwijdte van 10 tot 15 millimeter een zeer klein vlindertje. De vlinder lijkt sterk op het purpermotje dat net iets groter is. De rups is donkergroen met zwarte vlekken en leeft op wild kattenkruid (Neparia cataria) en andere geurige lipbloemigen zoals citroenmelisse (Melissa citronalis). De rupsen uit de tweede generatie overwinteren op deze planten en verpoppen zich nadien in een spinsel in de grond. Voedsel: De waardplant is zoals de naam al doet vermoeden munt. De vliegtijd is van eind april tot eind september. Ook salie-soorten gelden als waardplant. Het muntvlindertje vliegt in twee overlappende generaties per jaar van april tot september. Voorkomen: Dit vlindertje komt verbreid voor in Europa, Afrika en Azië. Men vindt ze, meestal in talrijke mate, terug op zonnige plaatsen zoals droge weidegronden en grasvelden. In Nederland en België komt de soort vrij algemeen voor. Dracht voor: hommel Uiterlijk: Hommels zijn kleurige, harige en vaak fors gebouwde sociale insecten, die ook bij lagere temperaturen vliegen. Ze kunnen hun vleugelspieren niet alleen gebruiken om te vliegen, maar door hun vleugels 'los te koppelen', gebruiken ze dezelfde spieren om op te warmen. Hierdoor kunnen ze bij lagere temperaturen vliegen dan andere hymenoptera (vliesvleugeligen). Hommels hebben drie, in grote gelijke cubitaalcellen (bijen hebben er twee), de drie ocelli (enkelvoudige ogen) staan in een lijn en niet in een driehoek. Door de verschillende kleuren lijkt identificatie gemakkelijk, bij hommels komen echter kleurafwijkingen veelvuldig voor. In dit overzicht zijn ook de parasitaire koekoekshommels (Psithyrus) opgenomen. Van koekoekshommels worden vaker darren waargenomen dan vrouwelijke exemplaren. Van een aantal hommels is naast de lichaamslengte van de vrouwelijke (werkster) en mannelijke (dar) exemplaren ook de grootte van de koningin opgenomen. De grootte van de werksters kan gedurende het seizoen sterk variëren. Het nest wordt gemaakt van was, die de vrouwelijke exemplaren uit speciale klieren produceren. Ze bouwen daarvan broedcocons waarin de koningin het eitje legt. Het hommelnest wordt in het voorjaar gebouwd door de koningin, later wordt deze taak overgenomen door de werksters. De koningin hoeft dan alleen nog maar eitjes te leggen. Aan het einde van het seizoen worden nieuwe koninginnen geboren, die vervolgens uitvliegen om, na bevruchting, ergens alleen te overwinteren. De rest van het volk gaat dood. Voorkomen: In Nederland komen 31 verschillende soorten hommels voor, waarvan enkele nog niet worden beschouwd als gevestigd. Sommige soorten zijn sterk in aantal achteruit gegaan, zoals de gele hommel (Bombus distinguendus). Van andere soorten is niet goed bekend hoe het met ze gaat, zoals de heidehommel (Bombus humilis), die moeilijk is te inventariseren. In Nederland zijn verschillende soorten al lange tijd niet meer waargenomen en worden beschouwd als uitgestorven. Voorbeelden zijn de soorten (met jaar van laatste waarneming): boloog (Bombus confusus, 1942), de Limburgse hommel (Bombus pomorum, 1948) en de waddenhommel (Bombus cullumanus, 1953). Bestuiving: In koudere klimaten zijn hommels zeer belangrijke bestuivers, omdat ze ook bij lage temperaturen nog vliegen, dit in tegenstelling tot de meeste andere bijen. In heel warme streken zoals grote delen van Afrika en in Australië komen geen hommels voor. In Nieuw-Zeeland werd in het verleden rode klaver ingevoerd als voedsel voor het vee van de kolonisten. Omdat rode klaver een bloem heeft waarbij de nectar diep in de kroonbuis zit, konden de van nature voorkomende bijen de planten echter niet bestuiven. Op advies van Charles Darwin werden rond 1880 hommels ingevoerd waarna het probleem was opgelost. Alleen de uitrolbare tong van een hommel kan rode klaver bestuiven. Ook in Denemarken en Frankrijk worden gekweekte hommels ingezet voor het bestuiven van rode klaver. Hommels worden tegenwoordig gefokt voor de bestuiving van verschillende planten. De aardhommel wordt in Europa gebruikt om tomaten, te bestuiven, in andere werelddelen worden hiervoor andere hommelsoorten gebruikt. Andere gewassen die door hommels worden bestoven zijn: paprika, aubergine, courgette, meloen, aardbei, framboos en aalbes in kassen. Bij tomaat, paprika en aubergine worden de hommels bijgevoerd met suikerwater, omdat de bloemen geen nectar produceren. Bij deze laatste drie soorten, die allemaal behoren tot de nachtschadefamilie (Solanaceae), zijn de helmhokjes buisvormig met een opening aan één kant. De gladde stuifmeelkorrels zitten stevig vast in de helmhokjes. Hommels zijn goede bestuivers van deze planten omdat ze met de bovenkaken (mandibels) en klauwtjes aan de poten de bloem kunnen vastpakken en door de borstspieren snel te bewegen de meeldraden laten trillen om zo de stuifmeelkorrels uit de helmhokjes te laten vallen. Dit wordt in het Engels 'buzz pollination' genoemd, wat vrij vertaald 'zoembestuiving' betekent. Bij komkommerkruid kunnen alleen hommels op deze manier het stuifmeel uit de helmhokjes krijgen. De vallende korrels plakken aan hun elektrostatisch geladen lijf. Vervolgens kunnen zij met hun poten het stuifmeel verzamelen in hun korfjes. Een hommel neemt ook sneller genoegen met stuifmeel als er geen nectar aanwezig is. Ook verlaat een hommel niet zo gauw de kasruimte, in tegenstelling tot een bij. Hommels zijn over het algemeen niet zo efficiënt als bijen als het gaat om het bestuiven van bloemen. De volkeren zijn aanmerkelijk kleiner en hommels eten ook stuifmeel van onrijpe bloemen waardoor deze niet goed bestoven worden. Wanneer de nectar te diep in een bloem verborgen is bijt de hommel een gaatje in de zijkant van de bloemkroon om zo bij de nectar te kunnen komen. Het openknippen van bloemen heeft een negatieve impact op de bloem, omdat de hommel de bloem beschadigt of soms zelfs vernietigd. Bovendien komt de hommel met zijn lichaam niet altijd langs de meeldraden, zodat de bloem niet goed wordt bestoven. De plantensoorten waarbij dit voorkomt zijn smeerwortel, rode klaver, grote ratelaar, holwortel, hengel en dopheide. Ook van de houtbijen uit het geslacht Xylocopa is bekend dat ze bloemen openknippen als ze niet op de gebruikelijke manier bij de nectar kunnen komen. Daarnaast zijn bijen in staat om hun soortgenoten kenbaar te maken waar veel rijpe bloemen bloeien, hommels kennen deze vorm van communicatie niet. Dracht voor: groefbij Groefbijen is de nederlandse benaming voor twee geslachten behorend tot de subfamilie Halictinae: Halictus en Lasioglossum. Van het eerste geslacht komen er in Nederland 11 en van het tweede komen er 42 soorten voor. Uiterlijk: De naam komt van de groef die bij de vrouwelijke exemplaren over het midden van de laatste achterlijfsplaat loopt. Het geslacht Halictus heeft aan het einde van de segmenten duidelijke banden. De Lasioglossum heeft aan de basis van de segmenten meer of minder duidelijke haarbandjes of vlekken. Het einddeel van een plaat heeft alleen een rij borstelhaartjes. Net zoals bij de Halictus is ook de basale ader bij de Lasioglossum sterk gebogen. Groefbijen hebben een kleine angel. Voorkomen: Halictus komt over de hele wereld voor en er zijn er al meer dan 2450 soorten beschreven. In Europa komen de meeste soorten rond het Middellandse zeegebied voor. Nestgelegenheid is altijd in de grond: zand, leem of losswandjes of -glooiingen. Vaak alleen, soms in kolonie, veelvuldig met een vertakte broedkamer (soms raatvormig). Het plantenbezoek is heel divers: van composieten tot lipbloemen, maar ook rozen- of wilgenfamilie. Vrouwtjes groefbijen bereiken voor bijen een hoge leeftijd.