OUDHEID IN UITVOERING Hoe zet je de tentoonstelling in elkaar? Nadat je deze handleiding hebt doorgenomen kan je, als het goed is, een tentoonstelling opzetten. Het is aan jou om te bepalen hoe en welke informatie je gaat gebruiken. Het is in ieder geval handig om het één en ander uit deze handleiding in je achterhoofd te houden als je aan de slag gaat. Veel succes! DE VOORBEREIDING VAN EEN TENTOONSTELLING Voordat je met de tentoonstelling begint, bekijk je eerst wat je precies met de tentoonstelling wilt bereiken. Vervolgens bedenk je voor wie je de tentoonstelling maakt; dit zijn je bezoekers oftewel het publiek. Publiek Wat is het minst vermoeiend voor het publiek? Om je publiek aan te spreken houd je rekening met een aantal dingen: * Leeftijd. Hoe oud is het publiek gemiddeld, welke leeftijden wil je aanspreken? * Het begripsvermogen. Maak een tentoonstelling niet te moeilijk maar ook niet te simpel voor je publiek. * De voorkennis. Hiermee wordt bedoeld: Wat weten de bezoekers al van de klassieke oudheid en wat moet je nog uitleggen? Ga er van uit dat je publiek veel minder bekend is met het materiaal dan je denkt. Om erachter te komen wat je publiek al weet kun je een aantal mensen uit het publiek vragen om je plannen eens te bekijken en te zeggen wat ze er van vinden. * Hoe fit is het publiek? Is je publiek gewend om lang te staan of zijn ze gauw moe? (Is er voor oude mensen bijvoorbeeld zitgelegenheid?). Ook de lengte van de bezoekers is belangrijk. Bijvoorbeeld: een tentoonstelling met objecten op twee meter hoogte is niet geschikt voor de kleuterklas. * Ooghoogte. De objecten en teksten moeten op zo'n hoogte staan dat het publiek alles goed kan zien. Houd hierbij rekening met de gemiddelde lengte van het publiek. Welke hoofdbewegingen moeten de bezoekers maken om de teksten en de objecten te kunnen zien? Omhoog kijken is veel vermoeiender dan omlaag kijken. Ook is het voor de meeste mensen lastig om een tekst te lezen met lange regels. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. * Concentratie. Besef dat je publiek zich maar tijdelijk goed kan concentreren op de tentoongestelde spullen en de teksten erbij. Zorg daarom voor afwisseling en houd het interessant. De volgende stap is de vraag waarop je je wilt richten, dus welke thema's of rode draden (deze zijn beschreven in het documentatiemateriaal) je gaat gebruiken voor de tentoonstelling. HET MAKEN VAN EEN ONTWERP VOOR EEN TENTOONSTELLING Nu bedenk je hoe de tentoonstelling eruit zal zien. Je bepaalt welke replica's er tentoongesteld gaan worden en welke informatie hier bij hoort. Vervolgens bekijk je de ruimte waar je de tentoonstelling gaat neerzetten. Bedenk ook alvast waar je wat neer kunt zetten. Knip alle objecten die je tentoon wilt stellen op schaal uit en maak een plattegrond van de ruimte. Door met de papieren schaalobjecten te schuiven op de plattegrond kan je precies zien waar je wat neer kan zetten. Kijkroute Om de bezoekers de tentoonstelling in een bepaalde volgorde te laten bekijken, maak je een kijkroute. Door objecten op een bepaalde manier neer te zetten 'dwing' je je bezoekers om de tentoonstelling op een door jou bepaalde volgorde te bekijken. Mogelijkheden om kijkroutes te maken zijn: * Nummer de objecten en laat het publiek via een bepaalde route lopen. Ze kunnen dan van nummer 1 naar nummer 2 lopen en vandaar naar nummer 3... * Voetstappen op de vloer die het publiek moet volgen * Plattegrond waarop de route is aangegeven. Hang deze op of deel deze uit. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Kleuren Het gebruik van kleur in een tentoonstelling is belangrijk. Bepaalde kleuren zijn prettiger om (lang) naar te kijken dan andere. Ook roept iedere kleur een bepaald gevoel op. Een aantal combinaties van kleuren die altijd goed samen gaan: Zwart + Kleur Wit + Kleur Ton-sur-ton (verschillende variaties van één kleur, bijvoorbeeld lichtblauw en donkerblauw) Denk eraan dat kleuren kunnen veranderen bij verschillende soorten licht! De tentoonstellingsruimte wordt klaargemaakt. Dit wil zeggen, er moeten genoeg tafels/kasten/blokken of ander tentoonstellingsmateriaal staan om de replica's neer te zetten. Kijk waar je dingen op kunt hangen. Verder moet je naar de verlichtingsmogelijkheden kijken in de ruimte. Licht Zet de tentoonstelling in een goed verlichte ruimte zodat alle objecten en teksten goed te zien zijn. Natuurlijk licht valt nauwelijks te regelen, denk maar aan zonlicht. Je kunt hoogstens een gordijn sluiten om het licht buiten te sluiten. Kunstlicht is te regelen. Je kunt spotjes richten en je kunt de lichtsterkte regelen. Er zijn een paar problemen met het gebruik van licht tijdens een tentoonstelling: * Waar haal je het materiaal vandaan?(lampen, stekkers, verlengsnoeren, spijkers en schroeven om de lampen op te hangen) * Zijn er genoeg stopcontacten in de buurt? * Zijn er bevestigingspunten om lampen op te hangen of neer te zetten? * Houdt rekening met de spiegeling van licht in bijvoorbeeld glas. * Bij het opstellen van lichtpunten is het van belang om te kijken of het niet in iemands ogen kan schijnen. * Er moet goed gelet worden op veiligheid. Kan er niemand over snoeren struikelen? Staat het licht niet te dicht bij iets dat kan gaan branden? Wordt er geen kortsluiting veroorzaakt? Vraag hierbij de hulp van iemand die meer over licht en elektriciteit weet. De tekstborden die bij de replica's horen worden nu gemaakt. Tekstborden Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bedenk eerst het volgende: 1. Maak je een tekst met behulp van de informatie uit de documentatie map? 2. Ga je zelf extra informatie zoeken (bijvoorbeeld uit de bibliotheek)? Een tekst moet leesbaar zijn. Maak de tekst dus niet te lang. Lange teksten nodigen niet uit tot lezen. Een tekst moet ook makkelijk te lezen zijn, dus op de goede ooghoogte en niet te lange regels. Houd als richtlijn aan: Niet meer dan 10 woorden per regel en niet meer dan 200 woorden per tekst. De teksten moeten begrijpelijk zijn. Laat de tekst eerst aan iemand lezen die niets van de tentoonstelling afweet voordat je de tekst gebruikt. Zo kan je testen of de teksten begrijpelijk zijn. Vervolgens wordt een keuze gemaakt hoe de teksten worden opgehangen. Komen de teksten uitgeprint te hangen naast de replica's of maak je aparte tekstborden? Je bent hier afhankelijk van het materiaal dat op school aanwezig is, het geld dat de school wil uitgeven en de tijd die je erin kan en wil steken. Er zijn veel methoden om een tekst op te hangen, kijk dus goed om je heen en gebruik je fantasie. Er zijn verschillende manieren om teksten te maken. De mogelijkheden op een rijtje: computerletters uitvergroten wrijfletters plakletters zeefdruk Deze kunnen opgeplakt worden op bijvoorbeeld: karton wissellijsten polystyreen, PVC-plaat aluminium hout etc... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. DE UITVOERING Als op papier de tentoonstelling goed is ingericht is het tijd om de tentoonstelling uit te voeren. De tafels/kasten/ander tentoonstellingsmateriaal worden klaar gezet. De objecten worden op de goede plaats neergezet of opgehangen. De tekstborden worden duidelijk leesbaar bij de juiste objecten geplaatst. De ruimte wordt verlicht. Plaatsing van de replica's Let op: * Veiligheid * Thema's * Aantrekkelijkheid Veiligheid Ga altijd voorzichtig met de replica's om (Bij het in- en uitpakken en het neerzetten). Let verder op de veiligheid van de replica's tijdens de tentoonstelling. Kunnen de replica's niet vallen of omgestoten worden, hangen de platen veilig en stevig? Als laatste, bekijk goed hoe je diefstal van de replica's kunt voorkomen. Thema's Plaats de replica's in thema's bij elkaar, of laat duidelijk zien welke replica's bij elkaar horen. Aantrekkelijkheid Een tentoonstelling moet er voor de bezoeker aantrekkelijk en verzorgd uitzien. Dit geldt niet alleen voor de replica's maar ook voor de gehele aankleding van de tentoonstelling. Om de tentoonstelling aantrekkelijk te maken kan je gebruik maken van of een tafellaken of een andere lap stof om de replica's op neer te zetten. Bij het plaatsen van de replica's geldt verder dat je pas weet hoe het resultaat eruit zal zien door het te proberen, experimenteer dus met de opstelling. Als alles klaar staat, ga je nog één keer bekijken of alles in orde is. Zijn de replica's goed zichtbaar, staan ze veilig, staan ze op de juiste plaats? Kloppen de tekstbordjes, zijn er geen spelfouten, is de tekst leesbaar en begrijpelijk? DE OPENING Het is leuk om de tentoonstelling officieel te laten openen door een bekend persoon. Kondig de tentoonstelling tijdig aan bij je bezoekers/publiek, zo ben je verzekerd van een grote belangstelling voor de tentoonstelling. De aankondiging doe je door affiches en posters te verspreiden. Plaats ook een aankondiging in de schoolkrant of in de lokale Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. media (krant, wijkblad, radio, kabelkrant e.d.). HANDLEIDING OUDHEID IN UITVOERING Hoe zet je de tentoonstelling in elkaar? Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. GESCHIEDENIS VAN GRIEKENLAND EN ROME IN GROTE LIJNEN Meer dan 4000 jaar geleden waren er op Kreta en in Mycene al koninkrijken. Vooral koning Minos van Kreta is bekend omdat hij een plaats heeft gekregen in latere Griekse verhalen. Hoewel er koningen aan het hoofd stonden, lijken vrouwen in deze samenlevingen wel een belangrijke rol gespeeld te hebben. Dit blijkt ook uit het feit dat er godinnen werden vereerd, zoals de slangengodin (4) van Kreta. Vermoedelijk waren er ook vrouwelijke priesters. Ook aan de dames in het blauw (3) is te zien dat vrouwen aanzien hadden op Kreta. Als vrouwen niet gewaardeerd zouden worden, zouden ze vermoedelijk ook niet zo vaak zijn afgebeeld. De koninkrijken van Kreta en Mycene werden verwoest door binnenvallende volken. Verschillende volken bleven in Griekenland wonen. Van de eeuwen die volgden is heel weinig bekend. Ze worden dan ook wel de 'Donkere Eeuwen' genoemd. Wat we van deze periode wel weten, komt vooral door de gedichten van Homeros (14). Homeros schreef een geschiedenis op die vermoedelijk al honderden jaren van vader op zoon was doorverteld. Homeros' Ilias speelt in de Trojaanse Oorlog, een oorlog tussen enkele Griekse steden en de Stad Troje, die in Azië ligt. Heel lang werd gedacht dat heel het verhaal verzonnen was, totdat in de vorige eeuw Troje werd opgegraven. Zo'n 800 jaar voor Christus ontwikkelden zich in Griekenland enkele kleine staatjes. Deze werden poleis (enkelvoud polis) genoemd. Een polis was een staatje met een hele grote zelfstandigheid. Hoewel in de verschillende Griekse poleis dezelfde taal werd gesproken en dezelfde goden werden vereerd, liep de staatsvorm uiteen. De twee belangrijkste poleis waren: - Sparta: In Sparta heersten koningen. In deze polis was een kleine stam (Spartanen), die een grote massa (Heloten) overheerste. Om de grote, onderdrukte massa in bedwang te houden, moesten de Spartanen een sterk leger (8) hebben. Soldaten waren voor deze polis dan ook erg belangrijk. Kinderen werden al op hun zevende bij hun moeder weggehaald en kregen dan een strenge opvoeding. Hierbij leerden zij uithoudingsvermogen en hardheid. Bovendien leerden ze hoe ze met wapens om moesten gaan. Niet voor niets wordt er nu nog steeds wel gesproken van een Spartaanse opvoeding, wanneer iemand erg streng wordt opgevoed. - Athene: In Athene was het landleger niet zo belangrijk. Wel had Athene een grote vloot. Deze polis was een democratie. Het volk (demos), dat wil zeggen alle vrije, mannelijke burgers, mocht stemmen in de volksvergadering. De beschermvrouw van Athene was de godin Athena (7). Om haar te vriend te houden werd er ter ere van haar een reusachtige tempel opgericht: het Parthenon. Één van de ver- sieringen, die hierop waren aangebracht, was het hoofd van het paard van de maangodin Selene (12) Athene was rijk geworden door de handel. Vandaar dat er geld was om dit soort grote gebouwen te laten bouwen. Tijdens de bloeiperiode van Athene werd er niet alleen veel gedaan aan de beeldhouwkunst. Er leefden in die tijd ook grote denkers als Sokrates (21). Ook waren er in die tijd enkele beroemde toneelschrijvers. Één hiervan was Sofokles (16). Zelfs nu nog worden er van hem toneelstukken opgevoerd, bijvoorbeeld Antigone. De oostelijke gevel van het Parthenon, met helemaal rechts het hoofd van het paard van Selene. Ondertussen waren Sparta met zijn sterke landleger en Athene met zijn grote vloot in oorlog met Perzië gekomen. Een belangrijke overwinning behaalden de Atheners bij Marathon. Op slag werd Athene beroemd in Griekenland en ver daarbuiten. Samen verdreven Sparta en Athene de Perzen uit Griekenland. Nog voor de oorlog goed en wel was beëindigd bleken Athene en Sparta echter steeds minder goed met elkaar op te kunnen schieten. Door onderlinge jaloezie kwamen ze uiteindelijk zelfs in een oorlog op leven en dood (Peloponnesische Oorlogen 471-404). Beide Griekse stadstaten waren echter zo verarmd en verzwakt dat ze geen verweer meer konden bieden toen Philippus II, de koning van Macedonië, in 338 met een leger Griekenland binnenviel. Philippus stierf en werd opgevolgd door zijn legendarische zoon Alexander de Grote. Alexander werd niet alleen de heerser van heel Griekenland, maar ook van grote delen van Azië. Na zijn vroege dood viel zijn wereldrijk echter uit elkaar. Inmiddels was meer in het westen Rome opgekomen. Het verhaal zegt dat Rome werd gesticht in 753 v. Chr. Romulus en Remus, twee bastaardzonen van de oorlogsgod Mars waren na hun geboorte in een mandje de Tiber opgezet. Het mandje spoelde aan en de twee kinderen werden door een wolvin gezoogd. Romulus zou later de stad Rome stichten. De wolvin (9) werd later door de Romeinen vaak afgebeeld. Na Romulus volgden nog zes koningen. De laatste werd afgezet en Rome werd een republiek. Aan het hoofd van de staat stonden twee consuls. Hun macht was beperkt omdat ze ieder jaar werden vervangen en omdat de ene consul niets kon doen zonder de goedkeuring van de ander. Ze werden door een senaat van raad voorzien. In de senaat zaten mannen van de aanzienlijkste Romeinse families. Rome werd steeds machtiger. Nadat de Romeinen in enkele zware oorlogen (de Punische Oorlogen) het machtige Noordafrikaanse Carthago verslagen hadden, waren ze twee eeuwen voor Christus het machtigste volk van de Middellandse Zee geworden. Na het uitschakelen van de grootste vijand, werd Rome bedreigd door spanningen in het rijk zelf. De onenigheid tussen de hervormers en de conservatieven, die alles bij het oude wilden laten, eindigde in een serie burgeroorlogen. Toen de burgeroorlogen al vele jaren gaande waren stond er in Rome een sterke man op: Julius Caesar. Julius Caesar (24) was een voorstander van veranderingen, en zat dan ook bij de hervormingspartij. Deze lieveling van het volk voerde eerst oorlog tegen de Galliërs. Zijn herinneringen hieraan zijn terug te lezen in De Bello Gallico (24). De Galliërs ken je misschien wel uit de Asterix-strips. Na zijn terugkomst uit Gallië versloeg hij zijn tegenstanders binnen het rijk en liet zich in 47 v. Chr. uitroepen tot dictator van Rome. De conservatieven namen drie jaar later wraak. Julius Caesar werd door zijn tegenstanders met vele dolksteken vermoord. Na Caesars dood gingen de burgeroorlogen nog enige tijd door. De adoptiefzoon van Caesar: Octavianus kwam enkele jaren later als overwinnaar uit de strijd. Hij werd door deze overwinning Caesar, een titel die later als keizer werd vertaald. Ook kreeg hij de titel Augustus (26), wat 'de verhevene' betekent. Hiermee was er een einde gekomen aan de republiek. De meeste Romeinse burgers kon dit niet zoveel schelen. Ze waren al lang blij dat na zo'n lange oorlog eindelijk de rust weer was teruggekeerd. Augustus was getrouwd met Livia, die uit een eerder huwelijk twee zonen had. Augustus zelf had alleen een dochter, ook uit een ander huwelijk. De keizer probeerde het meisje aan zijn mogelijke opvolgers te koppelen. Een hiervan was de oude Agrippa. Deze stierf, maar liet drie kinderen achter, onder wie Gaius en Lucius (27). Graag had Augustus gezien dat hij door zijn kleinzoons zou worden opgevolgd. Beiden stierven echter jong. Gefluisterd werd dat de keizerin Livia achter deze geheimzinnige sterfgevallen zat om haar eigen zonen op de troon te krijgen. Lange tijd was er vrede in het Romeinse Rijk. De keizers bleven aan de macht. Ze lieten hun macht onder andere blijken door zich te laten afbeelden op munten (35). Als de burgers het hoofd van de keizer op ieder muntstuk zagen staan, zouden ze er wel van overtuigd raken dat de keizer de baas was. De keizers voegden nog steeds nieuwe gebieden aan het Romeinse rijk toe. Dit betekende ook dat de grenzen steeds langer werden. Om te voorkomen dat andere stammen de grens overtrokken, moest Rome een sterk leger hebben. Om soldaten te werven moesten enkele voorrechten beloofd worden. Als je als buitenlander intrad in het leger, kreeg je bij het afzwaaien een diploma (30). Als je dit contract eenmaal had, was je een volwaardig burger van het rijk. Zo konden niet-Romeinen ook burger worden. Ook de adelaar (21) heeft te maken met het Romeinse leger. De adelaar, de grootste en de sterkste van alle roofvogels, staat voor een machtig rijk. Beeldjes van deze vogels dienden als legioensadelaars. Ze werden door het leger op de veldtochten meegenomen. Munt met de afbeelding van keizer Nero, Munt met de afbeelding van keizer 64-68 n. Chr. Constantijn de Grote, 326 n. Chr. Eeuwenlang ging het goed, maar toen ontstonden er aan de grenzen steeds grotere problemen. Vooral de Germanen stonden te dringen om het rijk binnen te komen. In deze rumoerige tijd veranderden de Romeinen van godsdienst. In 312 ging keizer Constantijn de Grote over op het Christendom. Bovendien maakte hij Constantinopel (nu heet deze stad Istanboel) tot de hoofdstad van het rijk. Het Christendom was in het Midden-Oosten ontstaan. Het heilige boek (de Bijbel) verscheen in het Grieks. Een fragment hiervan is te zien op het papyrusblad met daarop een deel van het Johannesevangelie (29). Eerst hadden verschillende Romeinse keizers de Christenen streng vervolgd. Het geloof bleek echter niet uit te roeien en later werd het zelfs de staatsgodsdienst. Na Constantijn was er nog één keizer die de tijd terug probeerde te draaien: Julianus de Afvallige. Zijn poging om het Christendom terug te dringen mislukte echter doordat hij al snel stierf. Dat zijn stap door sommigen wel gewaardeerd werd, blijkt uit het ivoren paneeltje (33). Dit is gemaakt ter ere van de honderdste geboortedag van Julianus. Dit soort paneeltjes werden door consuls aan voorname personen geschonken. Hoewel men het misschien aan had kunnen zien komen, kwam de verwoesting van Rome door de Germaanse stam de Visigoten in 410 toch als een grote schok. Dit was het einde voor het (West)romeinse Rijk. CULTUURPERIODES VAN DE OUDHEID De oudheid loopt van 3000 v.Chr. tot ongeveer 500 na Chr. Over deze 3500 jaar zijn zeven cultuurperiodes te onderscheiden. Elk van hen heeft eigen trekken. Aan de hand van de replica's van de tentoonstelling zullen ze hieronder besproken worden. 1. De oudste cultuur is de Cycladische cultuur. Deze ontstond op de Griekse eilanden de Cycladen, en duurde van 3000 tot 1100 v.Chr. Aan de beeldjes valt de langgerekte lichaamsvorm op, zoals bij de Cycladische vruchtbaarheidsgodin (1). Zo'n beeld werd aan de doden meegegeven in hun graf, en stelde de schenkster van de vruchtbaarheid voor. Dit is te zien aan de nadruk die is gelegd op de geslachtskenmerken. Een ander beeldje dat van de Cycladen komt is de fluitspeler (2). 2. Iets later dan de Cycladische cultuur, bloeide op het eiland Kreta tussen 1700 en 1400 v.Chr. een beschaving die we de Minoïsche cultuur noemen. In de ruïnes van oude paleizen, met als bekendste dat van Knossos, werden vele kunstschatten gevonden. Zoals (weer) een vruchtbaarheidssymbool; de slangenpriesteres (4). Omdat de slang werd gezien als het symbool van de wedergeboorte, een slang vervelt, vergezelde dit dier de priesteres. Een ander mooi voorbeeld van Minoïsche kunst is een muurschildering van dames in het blauw (3). 3. Op het Griekse vasteland kwam rond 800 v.Chr. een cultuur op die we de Archaïsche (=oude) cultuur noemen. De eerste beeldhouwers keken de kunst af van de Egyptenaren. Die maakten beeldjes die er vrij stijf en stram uitzagen, maar de Grieken brachten daar al snel verandering in. De beeldjes ogen losser en menselijker (terwijl de Egyptische beeldjes alleen goden afbeelden). Zo zie je Artemis haar boog spannen (5), en richt Zeus dreigend zijn bliksem (6a). De vermenselijking van de beeldjes komt naar voren in de Spartaanse soldaat (8). De Archaïsche cultuur duurde tot het jaar 480 v.Chr., het jaar waarin de Grieken de Perzen versloegen. Voorbeelden van vroege Griekse beeldjes, de zogenaamde 'kouroi'. Hierin zijn de Egyptische onvloeden nog duidelijk te herkennen (6e eeuw v.Chr). 4. Na 480 v.Chr. begon de Klassieke periode, die duurde tot 320 v.Chr. De vermenselijking en 'vernatuurlijking' ging steeds verder door. Je kunt dit goed zien aan de verschillende Zeusbeeldjes. Zijn de beeldjes uit de achtste eeuw nog vrij rechtlijnig, de beeldjes uit de vijfde eeuw zijn al meer gedetailleerd (6a,b,c). Je ziet echt de 'werpbeweging' van Zeus, en zijn gezicht en lichaam worden preciezer weergegeven. Ook de paardekop (12) laat zien dat de Klassieke kunstenaars zeer bedreven waren in het laten zien van details. De vermoeidheid straalt af van het paard van de maangodin Selene, die net een tocht langs de nachtelijke hemel heeft gemaakt. De klassieke periode was ook de periode waarin de beeldhouwers de mens steeds mooier maakten. Dit kun je bijvoorbeeld zien aan het beeldje van de atlete die in sierlijke houding het vuil van haar lichaam schraapt (15). 5. De veroveringen van Alexander de Grote luidden een nieuwe periode in: de Hellenistische cultuur. In deze periode was er een uitwisseling tussen de Griekse, en de Aziatische en Afrikaanse culturen. De Hellenistische kunstenaars hadden veel oog voor emoties en persoonlijke eigenaardigheden. Dit zie je bij de kop van Sofokles, een Griekse schrijver en denker (16), maar het duidelijkst zie je het bij de kop van Sokrates (21), een Griekse denker. De beeldhouwer heeft Sokrates niet mooier gemaakt. Zijn (legendarische) lelijkheid -dikke lippen, platte neus, uitpuilende ogen en zwaarlijvigheid- worden duidelijk afgebeeld. Een ander belangrijk kenmerk was een scherp oog voor het menselijk lichaam. Vooral bij beelden van vrouwen was deze ontwikkeling goed te zien. Ze werden vaker naakt of met natte kleding -zodat de vormen beter uitkwamenafgebeeld. Het hellenistisch reliëf van de dansende menade (19) laat een voorbeeld van deze 'natte stijl' zien. Door de natte kleding worden de bewegingen van de 'Razende Vrouw' ook duidelijker. De Hellenistische periode eindigt met de keizertijd van het Romeinse Rijk. Voorbeeld van een afbeelding in de zogenaamde 'natte stijl' (5e eeuw v.Chr.). 6. Al vóór het Hellenisme, werd het oude Italië door de Grieken beïnvloed. Deze cultuur noemen we Etruskisch, en bestond van 700 v.Chr. tot ongeveer 500 v.Chr. gehanteerd. Al vanaf het eerste begin is de Griekse invloed erg groot. Zo verwijst de wapenloper (10) naar het laatste onderdeel van de Griekse Olympische Spelen: de hoplietenloopwedstrijd. Toch heeft de Etruskische cultuur ook haar geheel eigen dingen voortgebracht. Een mooi voorbeeld ervan is de wolvin (9). Niet voor niets is ze later het symbool geworden van Rome en het Romeinse Rijk; een toonbeeld van levendigheid en waakzaamheid. 7. De Griekse invloed bleef op het vasteland van Italië erg groot. Veel beelden werden door de Romeinen uit Griekenland meegevoerd of gekopieerd, vooral na de overwinning van de Romeinen op de Grieken. Toch hadden de Romeinen hun eigen specialiteiten. De periode die we de Romeinse periode noemen liep van 500 v.Chr. tot 300 na Chr. Vooral de portretkunst werd door de Romeinen gebruikt. Portretten moesten er zo realistisch mogelijk uitzien. Niet alleen werden persoonlijke eigenaardigheden weergegeven, ook zaken als rimpels en wratten werden het afbeelden waard. Bepaalde families hadden gemeenschappelijke kenmerken, zoals het kapsel, die dan ook op portretten werden aangebracht. Zo draagt Gaius of Lucius Caesar (27) het haar in een typisch Iulisch kapsel. Voor het lichaam van de uit te beelden personen werd weer teruggegrepen op bestaand Hellenistisch werk. Voorbeeld van de Romeinse portretkunst. Je kunt zien dat de rimpels zeer duidelijk zijn weergegeven (1e eeuw v. Chr.) DE ANTIEKE GODSDIENST HOE KWAMEN DE GRIEKEN EN ROMEINEN AAN HUN GODEN ? Duizenden jaren geleden kwam het Griekse volk het tegenwoordige Griekenland binnen. In het land leefden toen echter al verschillende stammen met eigen godsdiensten. Deze oorspronkelijke bevolking bestond vooral uit landbouwers. Ze waren erg afhankelijk van de vruchtbaarheid van het land dat ze bewerkten. Daarom werden er vooral vruchtbaarheidsgodinnen vereerd. Het waren altijd godinnen. Vrouwen werden namelijk met de vruchtbaarheid van de aarde in verband gebracht. Niet voor niets spreken we nog steeds van Moeder Aarde. Het Cycladische vrouwenbeeld (1,2) is een mooi voorbeeld van zo'n vruchtbaarheidsbeeld. Dit beeld is gevonden op de Cycladen, een eilandengroep in de Middellandse Zee. Ook op het eiland Kreta werden waarschijnlijk hoofdzakelijk godinnen vereerd. Zo werd hier deze slangengodin (4) (of slangenpriesteres) gevonden. De slang was een teken van vruchtbaarheid. Door regelmatig te vervellen leek een slang namelijk steeds opnieuw geboren te worden. Toen de Grieken zich in Griekenland vestigden, namen ze vaak hun eigen goden mee. Rond 1200 v. Chr. waren er heel veel goden bij de Grieken. In verschillende plaatsen werden andere goden vereerd en overal hadden de goden en godinnen andere taken. Er was echter behoefte aan ordening. De gedichten van Homeros (14) brachten die samenhang. We nemen aan dat hij de schrijver was van de Ilias en de Odysseia, twee lange gedichten. Het eerste ging over de Trojaanse Oorlog, het tweede over de terugreis van Odysseus. In deze gedichten, die heel veel werden gelezen, kwamen veel goden voor. Homeros stelde de goden voor als een erg menselijk gezelschap, dat op de berg Olympos besluiten nam over het leven van de mensen. De goden zagen eruit als mensen en hadden ook allemaal hun gebreken. Wel waren de goden veel machtiger dan de mensen en bovendien onsterfelijk. Elke godheid was verantwoordelijk voor zijn eigen taken. De belangrijkste taken waren over twaalf goden verdeeld. De belangrijkste god was Zeus (6a,b,c), die voor het Griekse volk de oppergod werd. Zijn naam betekent letterlijk 'hemelgod', maar hij kreeg ook bijnamen als 'wolkenverzamelaar' en 'dondergod'. Daarom werd hij ook regelmatig met een bliksemstraal in de hand afgebeeld. Behalve het brengen van onweer had Zeus nog vele andere taken. Zo beschermde hij het koningschap, de steden, huis en haard en de reizigers. Dat mannelijke goden nu de belangrijkste rol gingen spelen is niet verwonderlijk. In de Griekse families had de man erg veel macht. Het was daarom logisch dat de Grieken als oppergod een vaderfiguur kozen. De oude vruchtbaarheidsgodinnen bleven voortbestaan. Vaak leefden ze voort in de godinnen die door de Grieken werden meegenomen. Ze kregen vaak wel nieuwe taken. Voorbeelden hiervan zijn: Athena (7). Van haar werd gezegd dat ze een dochter van Zeus was. Op zekere dag werd de oppergod geplaagd door hevige hoofdpijn. Een andere god stelde voor zijn hoofd te splijten om te kijken wat de oorzaak van de ziekte was. Uit het voorhoofd van de oppergod sprong vervolgens Athena tevoorschijn. Vooral in de naar haar vernoemde stad (Athene) werd Athena een belangrijke godin. Ze was niet alleen beschermvrouw van deze stad, maar ze was ook godin van de wijsheid en de oorlog. Vaak werd ze met wapens afgebeeld. Artemis (5). De oude natuurgodin Artemis onderging bij de Grieken echter wel een grote verandering. Ooit was ze een spookachtig wezen geweest, nu werd ze een knappe jonge godin, die de jacht en de wilde dieren beschermde. De Grieken voerden ook wel goden uit buurlanden in. Een voorbeeld hiervan is Aphrodite (23) die eigenlijk uit Azië kwam. Net als Athena en Artemis werd ze afgebeeld als een knappe godin. Aphrodite had tot taak om liefde en schoonheid te beschermen. Later werden de belangrijkste goden van de Grieken door de Romeinenen overgenomen. Ze kregen vaak een andere naam, maar hun functies bleven hetzelfde. Zo werd Zeus door de Romeinen Juppiter genoemd en Dionysos Bacchus. De Grieken en Romeinen hadden behalve de belangrijkste goden ook vele lagere goden. Een voorbeeld hiervan is Hypnos (20). Dit was de god van de slaap. Hypnos betekent slaap. Deze naam is terug te vinden in ons woord hypnose. Zijn tweelingbroer Thanatos bracht de dood. Maar misschien kan je ook moeilijk meer verwachten van goden, die de Nacht en de Duisternis als ouders hebben. Nog een stapje lager stonden de halfgoden. Deze waren geboren uit relaties tussen mensen en goden. Omdat goden en godinnen soms knappe aardse meisjes en jongens wisten te verleiden, waren halfgoden niet zeldzaam. Naast de officiële godsdienst bestond er bij de Grieken en Romeinen ook een volksgeloof. Hierin speelden bosnimfen, geesten en demonen een belangrijke rol. Het volksgeloof was ontstaan in de tijd dat de Grieken en Romeinen nog vooral een volk van landbouwers waren. Omdat een goede oogst erg belangrijk was, werden veel goddelijke machten verbonden met de oogst. Voorbeelden van dit soort natuurgeesten waren faunen (25), saters (32) en nimfen. Faunen waren bovennatuurlijke wezens, die bos, veld, vee en akker beschermden. Net zoals de saters waren faunen half mens, half dier. Ook saters zorgden voor het bos. Ze brachten hun tijd echter ook graag door met het lastig vallen van bosnimfen. Ook met huis en haard waren veel godheden verbonden. Zo vertegenwoordigde de Romeinse godin Vesta (Grieks: Hestia) het vuur in de haard en de eveneens Romeinse Janus de deur van het huis. Ook had ieder huis zijn eigen huisgoden, penaten (28) genoemd. Veel Romeinse huizen hadden in de kamer een altaar staan. Hier werden de huisgoden vereerd. Men geloofde dat deze goden de bewoners van het huis zouden beschermen. GODENVERERING De meeste Griekse en Romeinse goden werden vereerd bij tempels. Elke tempel was gewijd aan een god of godin. Één van de bekendste Griekse tempels was het Parthenon in Athene. Dit was een tempel voor Athena. Vaak was de tempel de trots van de stad. Voor dit gebouw werden dan ook kosten noch moeite gespaard. Zo waren aan het Parthenon veel versieringen aangebracht. Het paardehoofd (12) behoorde toe aan het paard van Selene, de maangodin. Bij de tempel werden vieringen voor de goden gehouden. Maar ook buiten de heiligdommen werden de goden vereerd. Zo konden de goden worden aangeroepen in huis of in het vrije veld. Deze pogingen om met de goden in contact te komen, worden rituelen genoemd. Vaak waren rituelen erg mysterieus. Bij de rituelen, in dienst van Dionysos, kon het er ruig aan toegaan. Dionysos was de god van de wijn. Er waren wilde feesten die ter ere van hem werden gegeven, waarop alleen vrouwen welkom waren. Deze vrouwen werden de menaden (19,32) genoemd. Menade betekent letterlijk razende vrouw. De naam leeft nog voor in ons woord manie. Hoe belangrijk de goden en godinnen waren, blijkt uit het feit dat ze vaak werden afgebeeld op gebruiksvoorwerpen. Een voorbeeld hiervan is de zilveren schaal (32). Hierop wordt iets van het volksgeloof afgebeeld: een sater en ook een menade. Afbeeldingen van een god konden ook uit dank worden gemaakt. Dit is het geval met het Asklepios-reliëf (22). Asklepios (Aesculapius) was de god van de geneeskunst. Wanneer iemand van een ernstige ziekte was genezen, wilde hij de god hiervoor danken. Dit deed hij door een afbeelding te laten maken, waarop de god te zien was. Ook de schenker zelf stond op het kunstwerk, meestal kleiner afgebeeld dan de god. TWIJFELS AAN DE EIGEN GODSDIENST Op de wel érg menselijke goden hadden verschillende tijdgenoten al kritiek. Sommigen beweerden dat er in werkelijkheid slechts één god bestond. Deze zou er niet als een mens uitzien, maar het zou een onzichtbare geest zijn. Twijfels aan de eigen godsdienst werd vooral aangewakkerd door de grote Griekse denkers. Denkers uit de oudheid hebben ook nu nog grote invloed op het denken van nu. De klassieke geschriften zijn door kopieerwerk in de Middeleeuwen voor een deel bewaard gebleven, en na de Middeleeuwen weer in de belangstelling komen te staan. De Griekse cultuur werd eerder dan andere culturen, zoals de Chinese en Indische, door de Europese wereld 'ontdekt'. Hierdoor was hun invloed op het westerse denken veel groter dan die van andere culturen. Zo rond de zevende eeuw v.Chr. begonnen de Griekse denkers zich los te maken van het oude, mythische denken. Zij richtten hun aandacht op het grote geheel van de natuur, de kosmos. Een van de Griekse schrijvers van die periode was Sofokles (16). Sofokles was een schrijver van ernstige toneelstukken, uit de vijfde eeuw voor Chr. Hij liet zijn helden strijden tegen het noodlot. Telkens als ze het denken te redden, worden ze verpletterend verslagen. Zijn bekendste werken zijn 'Antigone' en 'Oedipus'. Sokrates (21) is was een bekende Griekse denker. Hij vond dat hij de plicht had de Atheense burgers te wijzen op de noodzaak van een zedelijk leven. Ook vond hij dat de denkers zich meer bezig moesten houden met de mens, dan met de kosmos. Door op prikkelende, soms ergerlijke wijze mensen op hun onwetendheid te wijzen, kreeg hij veel vijanden. Sokrates werd in 399 v.Chr. wegens goddeloosheid veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. In de Hellenistische periode richtte zich men meer op het individu. De schrijvers van die tijd dachten na over hoe de mens zich diende te gedragen. Een rol hierin speelde de veranderde houding in een, door de veroveringen van Alexander de Grote, 'grotere' wereld. De Romeinen blonken meer uit in staatmanskunst en organisatietalent. In de wijsbegeerte hadden ze de neiging om uit het vele denkwerk dat al door de Grieken gedaan was, die dingen te halen die ze het beste vonden. Hierdoor is ook veel van de Griekse wijsbegeerte bewaard gebleven. Grieken en Romeinen begonnen door de wijsbegeerte aan hun godsdienst te twijfelen en stonden open voor andere geloofsopvattingen. Een bewijs hiervan is dat In de eerste eeuw na Christus andere godsdiensten belangrijk werden. Het Christendom was één van die godsdiensten. Het heilige boek van de Christenen was het Nieuwe Testament, dat in het Grieks verscheen. Van die oude bijbelversies zijn nog fragmenten overgebleven. Een voorbeeld van zo'n Griekse tekst is het Papyrusblad met het Johannesevangelie (29). Eerst werd het Christendom nog fel bestreden door de Romeinse keizers. Later werd het Christendom echter de verplichte godsdienst in het Romeinse Rijk. Schaal met christelijke motieven uit de 4e eeuw na Chr. HET DAGELIJKS LEVEN IN DE OUDHEID Vaak geven de geschiedenisboekjes ons alleen een beeld van de heldhaftige mannen, de belangrijke oorlogen, de beslissende veldslagen, de uitzonderlijkste kunstwerken en van spectaculaire uitvindingen. Bijna zou je soms vergeten dat ook lang geleden de mensen van vlees en bloed waren. Dat er miljoenen en miljoenen mensen geleefd hebben, van wie de namen nooit of te nimmer de geschiedenisboekjes zullen bereiken. GEBRUIKSVOORWERPEN Het enige wat nog aan de gewone mensen doet herinneren zijn gebruiksvoorwerpen. Bedenk wel dat de voorwerpen die al die honderden jaren de tand des tijds hebben doorstaan, zelden of nooit het eigendom zullen zijn geweest van de arme mensen. Alleen de voorwerpen van de rijke mensen waren mooi genoeg om ze te bewaren. Ze waren vaak versierd met beeldhouwwerk of schilderingen. Bovendien zullen de eigendommen van de rijken van betere kwaliteit zijn geweest. Zo konden ze vele eeuwen onbeschadigd blijven. Als je vandaag de dag door Griekenland of Italië loopt, zullen je vermoedelijk de olijfboomgaarden opvallen. Uit de vruchten, de olijven, is olie te winnen. Deze olie was al in de oudheid erg belangrijk. De olielampjes (36a,b,c) werden er namelijk mee gevuld. De olielampjes waren potjes van brons of aardewerk, waaruit een lont stak. Zowel bij de Grieken als bij de Romeinen waren de olielampjes de normale verlichting. Vooral scherven van aardewerk zijn nog overgebleven van het dagelijks leven in de oudheid. Dit komt omdat aardewerk geen waarde meer heeft, wanneer het kapot is. Er is namelijk geen hergebruik mogelijk, zoals bij metaal. Ook omdat aardewerk niet snel vergaat, kan het vele eeuwen trotseren. Aardewerk had veel verschillende functies. Zo werd er voedsel in bewaard en opgediend. Behalve een praktisch nut hadden deze voorwerpen ook een kunstwaarde. De rijkere mensen hadden in plaats van aardewerk zilver. Dit kon mooi versierd zijn. Dat zal wel duidelijk zijn als je kijkt naar de zilveren schaal (32) uit de 4e eeuw na Christus. Aardewerk kwam in alle huishoudens voor. Er waren echter ook voorwerpen, die alleen door rijke mensen werden gekocht. Dit geldt bijvoorbeeld voor muziekinstrumenten. In de oudheid waren er al verschillende soorten muziekinstrumenten. Één hiervan was de aulos (2). De aulos bestond uit twee pijpen, die aan één mondstuk zaten. Ook schrijfstiften (11a) zullen niet in ieder huis gelegen hebben. Veel mensen konden in de oudheid niet lezen of schrijven. Dit kwam ook doordat schrijven duur was. In plaats van papier moest men in die dagen nog het dure papyrus gebruiken. DE VROUW IN DE OUDHEID In de meeste geschiedenisboeken gaat het vooral over mannen. De politici, de kunstenaars, de schrijvers en de soldaten, het zijn allemaal mannen. De andere helft van de mensen, de vrouwen, zijn vergeten. De reden voor deze onzichtbaarheid van vrouwen is vrij simpel. Terwijl de mannen zich bezighielden met politiek en kunst, werd er van de vrouwen verwacht dat ze zich beperkten tot het huishouden. Als ze zich te nadrukkelijk buitenshuis lieten zien, vond men dat een schande. Niet altijd hadden vrouwen zo'n verborgen bestaan hoeven te leiden. Op Kreta was de positie van de vrouw heel anders geweest. Op de afbeelding van de dames in het blauw (3) zien we enkele babbelende Minoïsche vrouwen. De vrouwen hadden op Kreta veel vrijheden. Zo konden ze op jacht gaan en ze konden openbare voorstellingen bijwonen. Waarschijnlijk mochten vrouwen op Kreta ook als priesteres werken. De slangenpriesteres (4) is hiervan een voorbeeld. Het beeldje uit Tanagra (18) laat een Griekse vrouw zien, zoals ze hoorde te zijn: in een rustige, waardige houding. Bovendien is ze netjes gekleed. Ze heeft een chiton aan, een lang hemd dat bij de schouders en aan de zijkanten is dichtgenaaid. Daarover draagt ze een mantel. Hier is een rijke vrouw afgebeeld. De Griekse en Romeinse vrouwen deden veel om er mooi uit te zien. Bewijzen hiervan zijn het handvat van een toiletkistje (17) en het zalfschaaltje (11b). Ook probeerde men zich al lekkere geurtjes mee te geven. Het parfumflesje (36d) is zelfs al ouder dan 2500 jaar ! Ze droegen ook sieraden. Dit is te zien bij de dames in het blauw (3). De vrouwen dragen hier armbanden, halskettingen en hoofdbanden, gemaakt van parels en kralen. GEZONDHEID En hoe was het met oude mensen ? Soms werden ze in de kunst wel afgebeeld. Zo zien we dat Homeros (14) wordt afgebeeld als een oude, blinde man. Oudere mensen zullen het in de oudheid niet gemakkelijk hebben gehad. Voor hun eten waren de bejaarden vaak van de vrijgevigheid van hun kinderen afhankelijk. Veel oude mensen zullen er echter niet geweest zijn, omdat de mensen meestal veel minder oud werden dan nu. Dit kwam ook door de nog niet zo ver ontwikkelde geneeskunst. Er waren niet zoveel geneesmiddelen en de meeste mensen richten zich voor hun genezing tot de goden. De god van de geneeskunst was Asklepios (22) Mensen gingen naar zijn tempels om er genezen te worden. De priesters van de tempel kregen hierdoor een grote kennis van verschillende ziekten. Vaak werden de tempels dan ook artsenscholen en ziekenhuizen. SPORT Homeros, de eerste bekende Griekse schrijver (14),beschreef als eerste sportwedstrijden. In zijn 'Ilias' en 'Odyssee' komen levendige beschrijvingen voor van wagenraces, speerwerpen, boogschieten, en boksen en worstelen. Prestaties in oorlog en sport werden even hoog aangeslagen. Het bekendste sportevenement ter wereld, de Olympische Spelen, is in Griekenland begonnen, zo'n 1000 jaar v.Chr. Deze wedstrijden werden gehouden ter ere van de god Zeus. Sport was in het oude Griekenland een mannenzaak. Vrouwen mochten niet meedoen, en vaak niet eens kijken. Alleen in Sparta, waar meisjes een zelfde opvoeding kregen als de jongens, sportten vrouwen ook. Een voorbeeld van een sportende vrouw is de atlete (15). Ze schraapt na de inspanning het vuil en zweet van zich af met een strigilis, een schraapijzer. Sport werd in de oudheid gezien als noodzakelijk voor een goede opvoeding, en wenselijk voor een militaire carrière. Er werd ook veel meer tijd besteed aan het lichaam dan nu. Het gevolg hiervan zijn vele beelden en beeldjes die sporters en atleten uitbeelden. Zoals de wapenloper (10) die naakt, maar met wapenuitrusting een zware sportprestatie levert. INVENTARISLIJST REPLICA'S 1. Vruchtbaarheidsidool van de cycladen. Vrouwelijke statuette van Amorgos. Parisch v.Chr. 2. Fluitspeler. Cycladisch. 2200 v. Chr. 3. Dames in het blauw. 1400 v.Chr. Fresco. marmer 2600-2000 4. Minoïsche slangenpriesteres. Vrouwenfiguur in geglazuurd aardewerk. Jonge paleistijd, na 1450 v.Chr. 5. De godin Artemis. Brons. 8ste eeuw v.Chr. 6a.Zeus. Brons. 8ste eeuw v.Chr. 6b.Zeus. Brons. 5de eeuw v.Chr. 6c.Zeus. Brons. 5de eeuw v.Chr. 7. De godin Athena. Brons. Etruskische oorsprong. 6de eeuw v.Chr. 8. Spartaans soldaat. Brons. 500 v.Chr. 9. Wolvin van het Kapitool. Brons. 500-450 v.Chr. 10. Wapenloper. Brons. Etruskische oorsprong. 5de eeuw v.Chr. 11a. Schrijfstift. 5de eeuw v.Chr. Etruskisch. 11b. Zalfschaaltje. 12. Paardekop van de wagen van Selene. Afkomstig van het tympanon, de gevel, van het Parthenon. Marmer. 440 v.Chr. 13. Naakte jongen. Brons. Etruskische oorsprong in Hellenistische stijl, 4de eeuw v.Chr. 14. Homeros. Marmer, 3e-4e eeuw voor Christus. Hellenistisch. 15. Atlete. Brons. 330-300 v.Chr. 16. Kop van Sofokles. 3de eeuw v.Chr. Hellenistische stijl. 17. Handvat in de vorm van een lichaam. Brons. 3de eeuw v.Chr. 18. Tanagrabeeldje. Aardewerk. 3de eeuw v.Chr. 19. Reliëf van dansende menade. Hellenistisch. 20. Kop van Hypnos. Brons. 21. Sokrates. Marmer. 2de eeuw v.Chr. 22. Asklepios reliëf. 23. Kop van de godin Aphrodite. Brons. 2de-1ste eeuw v.Chr. 24. Caesar. 1ste eeuw v.Chr. 25. Dansende faun. Brons. 1ste eeuw na Chr. 26. Augustus. Brons. 1ste eeuw na Chr. 27. Gaius of Lucius Caesar. Marmer. 1ste eeuw na Chr. 28. Huisgodje. 1ste-2e eeuw na Chr. 29. Evangelie van Johannes. 2e eeuw na Chr. 30. Legerdiploma. 31. Legioensadelaar. Brons. 2de eeuw na Chr. 32. Zilveren schaal. 4de eeuw na Chr. 33. Geschenkpaneeltje. Ivoor. 450 na Chr. 34. Fragment van een manuscript uit de 9e/10e eeuw na Chr. van Caesar's Comentarii De Bello Gallico, de oorlog tegen de Galliërs. 35. Griekse en Romeinse munten. 36a t/m 36c. Olielampjes. 36d. Parfumflesje. Aardewerk.