Het belang van moeders sensitiviteit voor de ontwikkeling van

advertisement
Het belang van moeders sensitiviteit voor de ontwikkeling van
adoptiekinderen
Bevindingen uit:
Stams, G.J.M., Juffer, F., & van IJzendoorn, M.H. (2002). Maternal sensitivity, infant attachment, and
temperament in early childhood predict adjustment in middle childhood: The case of adopted children and
their biologically unrelated parents. Developmental Psychology, 38(5), 806-821.
Stams, Juffer en van Ijzendoorn (2002) gaan in hun longitudinale studie na of de
sensitiviteit van de moeder1, de gehechtheid en het temperament van het adoptiekind
reeds vroeg in de ontwikkeling de latere ontwikkeling van het kind kunnen voorspellen. Bij
biologische gezinnen werd reeds aangetoond dat deze factoren een belangrijke invloed
uitoefenen op hoe adoptiekinderen zich op langere termijn ontwikkelen. Zo werd
bijvoorbeeld gevonden dat onveilige gehechtheid of een moeilijk temperament bij het kind
zowel gedragsproblemen als depressieve problemen bij het kind kunnen verklaren. Het
mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk zou kunnen zijn is een “mismatch” tussen kind
en omgeving, met andere woorden: te grote verschillen tussen ouders en kind. De
onderzoekers veronderstellen dat bij adoptie de kans op een mismatch groter is,
aangezien er geen biologische verwantschap is. Uit onderzoek bleken adoptiekinderen
ook relatief meer problemen te vertonen, omwille van hun meer beladen
voorgeschiedenis, hetgeen deze mismatch kan vergroten.
In onderzoek bij biologische gezinnen werd vastgesteld dat sensitiviteit van moeder en
een veilige gehechtheid van het kind een minder optimale ontwikkeling kan ombuigen
naar een meer adaptieve ontwikkeling. Stams en collega’s gaan in hun onderzoek na of
dit ook het geval is bij adoptiekinderen. Een voordeel van adoptieonderzoek, in
vergelijking met onderzoek bij biologische gezinnen, is dat eventuele genetische
verklaringen voor de resultaten kunnen worden uitgesloten, aangezien adoptieouders niet
genetisch verwant zijn aan hun kind.
Werkwijze van het onderzoek
Aan dit onderzoek namen in totaal 146 Nederlandse koppels met hun adoptiekind deel. De
kinderen (65 jongens en 81 meisjes) werden vóór hun zesde levensmaand geadopteerd
en waren afkomstig uit Sri Lanka, Zuid-Korea en Colombia. Deze kinderen werden tot hun
zevende levensjaar opgevolgd, tijdens huisbezoeken op de leeftijd van 5, 6, 9 en 12
maanden en 7 jaar, en op het onderzoekscentrum wanneer de kinderen 12, 18 en 30
maanden oud waren. Aan de hand van vragenlijsten, die zowel door moeder als vader
ingevuld werden, en observaties, gingen de onderzoekers volgende factoren na:
- gezondheidstoestand van het kind bij aankomst (via interview op 5
maanden);
- sociaal-economische status van de ouders;
- kind-moeder gehechtheidsveiligheid (via observatie op 12 maanden);
- sensitiviteit van de moeder (via observatie op 12, 18 en 30
maanden, en op 7 jaar);
- temperament van het kind (via vragenlijst op 12, 18 en 30 maanden);
- persoonlijkheid van het kind (via observatie op 7 jaar);
- sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van het kind (via interview,
vragenlijsten en observatie op 7 jaar);
1
Sensitiviteit verwijst naar de helderheid waarmee de moeder de signalen en communicaties van haar kind
percipieert en de wijze waarop ze deze beantwoordt.
- stressvolle levensgebeurtenissen (tussen 5 en 7 jaar, via vragenlijst op 5 en 7 jaar).
Bij alle metingen werden vooral de adoptiemoeders betrokken; voor de meting van
sociaal-emotionele ontwikkeling werden ook klasgenoten en leerkrachten bevraagd.
Resultaten van het onderzoek en kritische bedenking
Uit het onderzoek blijkt dat sensitiviteit gedurende de vroege en midden kindertijd, naast
de gehechtheid en het temperament van het kind, voorspellend is voor de ontwikkeling in
de midden kindertijd (7 jaar). Daarbij valt op dat meisjes het beter doen dan jongens, een
bevinding die overeenkomt met eerder onderzoek.
Daarnaast blijkt het temperament van het kind een belangrijke factor te zijn, die in
combinatie met andere risicofactoren (moeilijk temperament én onveilige gehechtheid) de
minst optimale ontwikkeling voorspelt.
Sensitiviteit van de moeder in de vroege kinderjaren is daarentegen, ónafhankelijk van
geslacht en temperament van het kind en moeders sensitiviteit op 7 jaar, een belangrijke
voorspeller van een betere ontwikkeling. Dit ondersteunt de stelling dat vroege ouder-kind
interacties een belangrijke invloed blijven uitoefenen gedurende de verdere levensloop
van het adoptiekind.
Samenvattend toont dit onderzoek dus aan dat niet enkel genen verantwoordelijk zijn voor
de ontwikkeling van een kind, maar ook hoe ouders met dit kind, met zijn of haar
specifieke temperament, omgaan.
Een beperking van het onderzoek is dat enkel moeders bevraagd werden over het
temperament van hun kind, en dat enkel de relatie tussen moeder en kind werd
onderzocht. Toekomstig onderzoek zou ook vaders kunnen betrekken, zowel voor het
inschatten van het temperament als het nagaan van vader-kind relaties, vermits de vader
ook een belangrijke zorgfiguur is die de ontwikkeling van het kind mee kan vormgeven.
Tekst: Sara Casalin
Download