Adoptie: een ontwikkelingsbevorderende interventie? Bevindingen uit: van IJzendoorn, M.H., & Juffer, F. (2006). The Emanuel Miller Memorial Lecture 2006: Adoption as intervention. Meta-analytic evidence for massive catch-up and plasticity in physical, socio-emotional, and cognitive development. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(12), 1228-1245. Zie ook: Bos, H. (2007). De Emanuel Miller Memorial Lezing 2006: Adoptie als interventie. Een metaanalytisch bewijs voor het catch-up model en de vervormbaarheid in fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Kind en Adolescent Review, 14(4), 447-452. Van IJzendoorn en Juffer (2006) buigen zich in hun artikel over de vraag of adoptie zorgt voor een betere ontwikkeling bij adoptiekinderen. Adoptiekinderen die in hun voorgeschiedenis negatieve ervaringen meemaakten, kunnen immers op een aantal ontwikkelingsdomeinen een achterstand oplopen, namelijk wat betreft (1) fysieke ontwikkeling, (2) gehechtheid, (3) cognitieve ontwikkeling, (4) zelfbeeld en (5) gedrag. Onderzoek toont ook aan dat adoptiekinderen meer dan andere kinderen vertegenwoordigd zijn in de hulpverlening. In dit kader zou adoptie beschouwd kunnen worden als een 'natuurlijk interventie-experiment'1 waarbij adoptieouders kinderen in moeilijke levensomstandigheden een betere toekomst geven. Van IJzendoorn en Juffer (2006) voerden een meta-analyse uit over meer dan 270 studies, waaraan in totaal meer dan 230.000 geadopteerde en niet-geadopteerde kinderen en hun ouders deelnamen. Ze wilden zo nagaan of adoptiekinderen beter ontwikkelen dan leeftijdsgenoten uit het land van herkomst die niet werden geadopteerd2 of biologische leeftijdsgenoten. Resultaten van de meta-analyse Fysieke ontwikkeling Adoptiekinderen lopen een achterstand op wat betreft gewicht en lengte vergeleken met biologische leeftijdsgenoten; en hoe langer het verblijf in een kindertehuis, hoe groter de achterstand. Kinderen die vóór hun eerste levensjaar geadopteerd werden, weten deze achterstand goed in te halen. Tijdens de adolescentie wordt echter weer gevonden dat adoptiekinderen kleiner zijn. Gehechtheid Adoptiekinderen blijken op 12 maanden vaker onveilig gehecht te zijn aan hun zorgfiguren dan biologische leeftijdsgenoten. Na twee jaar in hun adoptiegezin opgenomen te zijn, vertonen deze kinderen nog altijd vaker een onveilige gehechtheid. Belangrijk hierbij te vermelden is wel dat kinderen die vóór het eerste levensjaar geadopteerd werden, vaker veilig gehecht zijn dan kinderen die op latere leeftijd geadopteerd werden. Wanneer adoptiekinderen op vier jaar vergeleken worden met kinderen die nog steeds in het kindertehuis verbleven, dan wordt duidelijk dat zij het qua gehechtheid veel beter doen. Men kan hier dus besluiten dat deze kinderen door de adoptie wel een inhaalbeweging maken qua gehechtheid, maar niet tot op de hoogte van biologische leeftijdgenoten. 1 2 In het Engels het 'catch-up model of adoption' genoemd In het Engels 'past peers' genoemd Cognitieve ontwikkeling Adoptiekinderen behalen betere IQ-scores en schoolresultaten dan leeftijdsgenoten die in het kindertehuis achterbleven. Vergeleken met biologische leeftijdsgenoten scoren ze op deze vlakken iets minder goed, maar vertonen ze aanzienlijk meer leerproblemen. De inhaalbeweging van adoptiekinderen op vlak van schoolresultaten, maar niet op vlak van IQ, hangt grotendeels af van de leeftijd waarop ze geadopteerd werden: hoe ouder, hoe minder goed ze op school presteren. Zelfbeeld De meta-analyse toont aan dat adoptiekinderen geen lager zelfbeeld hebben dan biologische leeftijdsgenoten. Hier lijkt de leeftijd waarop het kind geadopteerd werd geen invloed te hebben. Gedrag Wat betreft gedragsproblemen worden wel verschillen gevonden, maar deze zijn eerder klein te noemen. Zo wordt bijvoorbeeld gevonden dat adoptiekinderen iets meer depressief/angstig of agressief gedrag vertonen dan biologische leeftijdsgenoten. Negatieve ervaringen in de voorgeschiedenis van het kind, eerder dan leeftijd bij adoptie, blijkt hier van belang te zijn. Wel zijn adoptiekinderen aanzienlijk meer vertegenwoordigd in de hulpverlening en in schoolbegeleidingsdiensten. Dit wijten de onderzoekers onder meer aan de lagere drempel die adoptieouders ervaren om professionele hulp in te roepen. Conclusie Van IJzendoorn en Juffer (2006) besluiten dat wanneer men adoptiekinderen vergelijkt met achtergebleven kinderen in het land van herkomst, adoptie een interventie-effect heeft. Adoptiekinderen ontwikkelen namelijk op verschillende domeinen beter. Met andere woorden: ze halen een eerder ontstane ontwikkelingsachterstand in. Wat betreft fysieke ontwikkeling en gehechtheid komen ze echter niet op dezelfde hoogte als hun biologische leeftijdsgenoten. Adoptie blijkt dus een goed alternatief te zijn voor kinderen die door hun biologische ouders werden afgestaan. Toch pleiten deze onderzoekers er ook voor om de levensomstandigheden van ouders in armere landen of in de tehuizen zo optimaal mogelijk te maken, teneinde adoptie als ontwikkelingsbevorderende interventie zo veel mogelijk overbodig te maken. Tekst: Sara Casalin