De sociale ontwikkeling van adoptiekinderen: doet opvoeding er toe? Bevindingen uit: Jaffari-Bimmel, N., Juffer, F., van IJzendoorn, M.H., Bakermans-Kranenburg, M.J., & Mooijaart, A. (2006). Social development from infancy to adolescence: Longitudinal and concurrent factors in an adoption sample. Developmental Psychology, 42(6), 1143-1153. Jaffari-Bimmel en collega’s (2006) bespreken in hun artikel vijf theorieën in verband met de ontwikkeling van kinderen. In vier van deze theorieën staat centraal dat er een wederzijdse beïnvloeding is tussen omgeving en kind: het kind wordt beïnvloed door zijn omgeving, en het kind beïnvloedt ook zijn omgeving. De eerste theorie geeft aan dat vroege ervaringen van het kind de verdere ontwikkeling van het kind bepalen; de tweede theorie benadrukt daarentegen eerder het belang van huidige ervaringen van het kind. De derde en vierde theorie vinden beide belangrijk, maar verschillen in die zin dat de derde theorie stelt dat zowel vroege als huidige ervaringen de ontwikkeling direct beïnvloeden, terwijl de vierde theorie zegt dat vroege ervaringen een indirecte invloed uitoefenen doordat deze vroege ontwikkelingspatronen beïnvloeden die op hun beurt de verdere ontwikkeling bepalen. De vijfde theorie gaat er tenslotte van uit dat enkel kindkenmerken (zoals genetisch bepaald temperament), en dus niet de omgeving, de verdere ontwikkeling van het kind bepalen. Het eigenlijke onderzoek van Jaffari-Bimmel en collega’s (2006) gaat bij 14-jarige adoptiekinderen na of vroege dan wel huidige ervaringen of een samenspel van beide de sociale ontwikkeling bepalen. Een studie in een adoptiepopulatie is interessant om deze vraagstelling te onderzoeken omdat de effecten die gevonden worden, kunnen toegeschreven worden aan de omgeving, en niet aan genetische overeenkomsten (aangezien adoptieouders en hun kinderen genetisch niet verwant zijn). Werkwijze van het onderzoek Er werden 160 internationaal (uit Sri Lanka, Zuid-Korea en Colombia) geadopteerde kinderen, die vóór hun zesde levensmaand door Nederlandse koppels geadopteerd werden, opgevolgd over verschillende ontwikkelingsperiodes (zuigelingentijd, kindertijd en puberteit). Hierbij werden volgende factoren nagegaan: gezondheidstoestand van het kind bij aankomst (via vragenlijst op 5 maanden); baby-moeder gehechtheidsveiligheid (via observatie op 12 maanden); sensitieve responsiviteit van de moeder1 (via observatie op 12, 18 en 30 maanden, en op 7 en 14 jaar); temperament van het kind (via vragenlijst op 12, 18 en 30 maanden, en op 7 en 14 jaar); sociale ontwikkeling van het kind (via vragenlijst en observatie op 7 en 14 jaar); stressvolle levensgebeurtenissen (via vragenlijst op 7 en 14 jaar); sociaal-economische status van de ouders (via vragenlijst op 7 en 14 jaar). Bij alle metingen werden de adoptiemoeders betrokken, bij de sociale ontwikkeling 1 Dit wil zeggen dat de moeder in staat is de noden van haar kind te begrijpen en deze gepast te beantwoorden. vulden ook de leerkrachten de vragenlijsten in. Resultaten van het onderzoek Er werd geen steun gevonden voor de eerste theorie: er was geen direct verband tussen moederlijke sensitiviteit en gehechtheid wanneer het kind 5 tot 30 maanden oud was enerzijds en sociale ontwikkeling van het kind op 14 jaar anderzijds. De tweede theorie werd slechts gedeeltelijk ondersteund: moederlijke sensitiviteit op 14 jaar was verbonden met sociale ontwikkeling op 14 jaar, maar dit verband was niet sterk en sensitiviteit was niet de belangrijkste voorspeller van sociale ontwikkeling. Voor de derde theorie werd geen steun gevonden: het directe verband tussen moederlijke sensitiviteit op 14 jaar en sociale ontwikkeling op 14 jaar was sterker dan het verband tussen moederlijke sensitiviteit op 5 tot 30 maanden en sociale ontwikkeling op 14 jaar. Voor de vierde theorie werd de meeste steun gevonden: vroege moederlijke sensitiviteit en gehechtheid bij de baby hadden een indirect verband met sociale ontwikkeling in de puberteit via sociale ontwikkeling in de kindertijd en moederlijke sensitiviteit tijdens de puberteit. Voor de vijfde theorie tenslotte werden er wel sterke verbanden gevonden tussen temperament en sociale ontwikkeling, maar ook directe en indirecte invloeden van vroege en huidige ervaringen, waardoor deze theorie niet kan aangehouden worden. Conclusies Deze bevindingen tonen duidelijk aan dat de ontwikkeling van kinderen altijd plaatsvindt in een dynamische interactie tussen kind en omgeving. Dit wil zeggen dat kindkenmerken en vroege ervaringen belangrijk zijn, zonder evenwel de ontwikkeling van het kind volledig te bepalen. Anders gezegd: opvoeding doet er dus toe. Zo zal een moeilijk temperament van het kind een invloed uitoefenen op de verdere ontwikkeling, maar zal een ondersteunende en aangepaste houding van ouders ten aanzien van dit kind de negatieve gevolgen van dit moeilijk temperament kunnen opvangen. Ook andere omgevingsfactoren zoals veranderingen in sociale steun, de mentale gezondheid van de ouders of levensgebeurtenissen kunnen de verdere ontwikkeling van kinderen mee bepalen. Enkele tekortkomingen van dit onderzoek dienen te worden vermeld. Zo werd enkel de relatie met moeder beoordeeld, en niet met de vader of met leeftijdsgenoten. Ook werd slechts één aspect van ouderschap gemeten, en geen aspecten zoals discipline of cognitieve stimulatie. Tenslotte kunnen deze bevindingen niet zonder meer vertaald worden naar kinderen die op een oudere leeftijd werden geadopteerd of naar “special needs” kinderen. Tekst: Sara Casalin