• Hoofdstuk zes: Emotionele en sociale ontwikkeling in de eerst twee jaren Ontwikkelingspsychologie • Theorie van Erikson • Vergelijking met Freud Leeftijd Eerste jaar Erikson Stadium Basisvertrouwen vs wantrouwen -cruciale rol van beschikbare en sensitieve ouder -wederzijdse bevestiging van vertrouwen komt tot uiting via rituelen -> hebben positieve functies, zoals gevoel van veiligheid, erkenning en voorspelbaarheid Freud Stadium Oraal: behoefte aan voeding en orale stimulatie Tweede jaar Autonomie vs schaamte/twijfel -toilettraining is maar één aspect -zelfvertrouwen winnen door andere zaken -eigen wil: protestfase/koppigheidsfase Anaal: driften gecentreerd rond ontlasting -controle leren verwerven over impulsen -positieve oplossing: aanbieden van gepaste begeleiding en keuzes -negatieve uitkomst: twijfel en angst, te kort aan zelfcontrole, schrik door anderen veroordeeld te worden (ouders laten kind niks zelf doen) Te sterke blootstelling kan averechts werken = koppigheid en rebellie (ouders laten alles toe) -nadruk op ontwikkeling van het ego -goed verloop ontwikkeling hangt af van kwaliteit en zorg (en niet van orale stimulatie) -oraal-sensorisch stadium: alle zintuigen zijn er in betrokken -kernconflict: autonomie tegenover schaamte en twijfel (kind wil dingen zelf doen) • -nadruk op ID Ontwikkeling van emoties • Basisemoties * spelen belangrijke rol in ontwikkelingen die Erikson belangrijk vond *zijn universeel bij mensen *hebben lange geschiedenis in evolutie en overlevingswaarde *kunnen rechtstreeks afgeleid worden uit gelaatsuitdrukkingen *bij begin bij baby’s: weinig differentiatie -> twee globale toestanden van opwinding/arousal: aantrekking tot aangename stimuli terugtrekking van onaangename stimuli ->vooral een weerspiegeling van wel/geen bevrediging van fysiologische behoeftes -> solitair en zelfgenoegzaam karakter ( niet gericht op anderen) *cfr primaire circulaire reacties in cognitieve ontwikkeling en adulteit *geleidelijk worden emoties duidelijke, goed georganiseerde signalen ->6 maand ->emoties variëren mee met de sociale omgeving -> interne gemoedstoestand van peuter kan afgelezen worden van expressie van emoties Geluk *lach: verbindt ouders en baby met elkaar +is uitdrukking van het beheersen van een nieuwe vaardigheid: bevordert competentie *glimlach: eerste drie weken: als voldaan (buikje vol), lach niet gedifferentieerd 6-10 weken: eerste sociale glimlach/contactglimlach uitgelokt door menselijk gelaat -> hangt samen met toenemende gevoeligheid voor complexiteit van visuele patronen 3-4 maanden: als reactie op actieve stimuli 10-12 maanden: verschillende vormen van lachen ->gereserveerd naar vreemden, plezier bij ouders *verschillende lach naar vreemden of naar bekenden vereist herkenning (cogn) + voorkeur voor bekend(fysiek) Woede *frequentie/intensiteit neemt toe: uitdrukking van protest *is adaptief bij verkenning omgeving (overleving) *cognitieve ontwikkeling (Piaget): je kan intentioneel gedrag stellen, waardoor je weet krijgt van factoren die je doelstellingen verhinderen Angst *neemt toe in tweede helft eerste levensjaar *meest frequente uitdrukking: tegenover onbekende volwassenen (vreemdenangst, 8 maanden) *indicatie dat kind onderscheid maakt tussen verschillende gezichten loopt parallel met lachen naar bekende gezichten • Begrijpen emoties van anderen *emotionele besmetting (vroege kinderjaren) -> kind is gevoelig voor de sfeer in huis MAAR sommige wetenschappers geloven in operante conditionering *herkennen gelaatsuitdrukkingen van anderen (7-10 maand) *in begin: imiteren gezichtsuitdrukkingen van anderen vaststellen emoties van anderen door automatisch proces van emotionele besmetting geleidelijk aan ontdekken dat emoties aan bepaalde gebeurtenissen en personen zijn gerelateerd *sociale bevestiging: kind baseert zich op emotionele reactie van vertrouwenspersoon om situatie te kunnen duiden en te kunnen beslissen hoe te reageren in onzekere situatie -> voordelen: negatieve gebeurtenis vermijden, omgeving leren kennen door onrechtstreekse ervaring, eigen emo toestand benoemen door vergelijking met ouderen -> conclusie: emotionele signalen van anderen dienen om interne toestanden van anderen af te leiden en zo richting te geven aan eigen handelen VB visuele kloof: mama toont angst, baby kruipt niet over de kloof • Zelfbewuste emoties = hebben betrekking op ons gevoel een eigen zelf/ego te zijn (sense of self) -zijn van een hogere orde -spelen een belangrijke rol in gedragingen van kinderen die verband houden met prestaties en in morele gedragingen -situaties waarin ouders deze emoties aanmoedigen, verschillen van cultuur tot cultuur *schaamte, schuld, jaloezie, trots, verlegenheid -> schuld: concreet gedrag dat slecht ontvangen is ->globale negatieve attributie, niet perse door gedrag, meer door je eigen globale persoon *midden tweede jaar *behoefte aan richtlijnen volwassenen over wanneer je ze voelt • Emotionele zelfregulatie =de strategieën die we gebruiken om onze emotionele toestand tot een comfortabel niveau te brengen zodat we onze doelen kunnen bereiken (versus overweldigd door emoties) VB examenstress, iedereen heeft zijn eigen techniek *jongere kinderen vertrouwen op verzorgers om hen te troosten -> dragen bij tot stijl van zelfregulering -tolerantie voor stimulatie neemt toe: in face-to-face play wordt de mate van stimulatie aangepast aan mogelijkheden van het kind VB kind moe en toch spelletjes spelen = schade aan zelfregulatie -ouders leren aan wat sociaal aanvaard is (pos vaker imiteren dan neg) ! geslachts- en cultuurverschillen *neemt toe in eerste jaar *tweede levensjaar: peuters zijn beter in staat tot zelfregulatie in stessmomenten dankzij voorstellingsvermogen (Piaget) en taal kunnen ze zichzelf troosten +fysieke troost zoeken + moeder opzoeken -> kunnen emoties beter benoemen, verzorger kan beter meeleven • Temperament en ontwikkeling • Structuur van temperament *temperament = stabiele individuele verschillen in kwaliteit en intensiteit van reactiviteit en zelfregulatie *Thomas & Chess (1977): bekendste longitudinale onderzoek -temperament voorspelt psychologische aanpassing -opvoedingsstijl ouders beïnvloedt emotionele stijl kind -> negen dimensies: activiteitsniveau, ritmiciteit, verstrooidheid, toenadering/wegtrekken, aanpassing, aandacht en volharding,intensiteit van reactie, niveau van responsiviteit, kwaliteit van effect ->drie types: 1)makkelijk (40%) -komt als baby snel tot regelmatige gewoontes (routines) -is meestal opgewekt -past zich makkelijk aan nieuwe ervaringen aan 2)moeilijk (10%) -is onregelmatig inzake dagelijkse gewoontes -reageert negatief en intens -past zich traag aan nieuwe ervaringen aan 3)slow-to-warm-up (15%) -is niet actief -reageert matig en weinig intens op omgeving, negatieve stemming -past zich traag aan nieuwe ervaringen aan Of: niet geclassificeerd: vertonen unieke combinatie van temperamentkenmerken (15%) -> problemen: -meeste bij moeilijk kind: angstig, teruggetrokken, agressief (tijdens LO: vroege kindertijd) -ook bij slow-to-warm-up: overdreven angstig, traag gedrag op school en in groep *Rothbart: nieuwe classificatie, verschilt van T&C op drie punten: -combinatie van sommige dimensies -weglaten van te globale dimensies (VB ritmiciteit) -nieuwe dimensie: irritatie • Meten temperament *methoden: -interviews, vragenlijsten voor ouders -gedragsbeoordelingen door mensen die het kind kennen -labo observaties -fysiologische metingen (VB verlegen kind heeft snellere hartslag) *waarde: beoordelingen door ouders vaak onder kritiek, want subjectief MAAR correleren wel met gedragsobservaties • Stabiliteit temperament *stabiliteit meestal laag/matig, veel kenmerken enkel stabiel voor extreme waarden ->reden: temperament ontwikkelt zelf ->gevolg: predictie op lange termijn lukt pas vanaf tweede jaar MAAR ervaringen kunnen temperament wijzigen • Genetische invloeden *genetische basis -> evidentie: -eeneiige tweelingen gelijkaardiger dan twee-eiige tweelingen -50% individuele verschillen terug te voeren op genetische verschillen -etnische verschillen -geslacht • Omgevingsinvloeden *opvoeding versterkt genetische aanleg -gender-stereotypen: uitvergroting aanvankelijk geobserveerde verschillen -kind opvoeden naar uniek toegeschreven kenmerken -> interactie genetica + omgeving • ‘goodness-of-fit’ model *Thomas & Chess = model dat verklaart hoe temperament en omgeving samen tot gunstige resultaten kunnen leiden *meer aangepast functioneren bemoedigen door omgeving waar elk temperament erkend wordt (problemen bij moeilijke kinderen) *afhankelijk van culturele waarden -> westen: sociale incompetentie ->China: grote sociale maturiteit en inzicht • Ontwikkeling van gehechtheid =de sterke, affectieve band die we hebben met bijzondere mensen in ons leven -> plezier en vreugde, troost in tijden van stress *oude theorie: -Psychoanalyse (Freud): voeding is primaire context waarin deze band wordt uitgebouwd DUS voedsel is primaire drijfveer, hechting is neveneffect -Klassieke conditionering: tijdens voeding ontwikkeld baby voorkeuren voor aanrakingen door moeder DUS positieve gevoelens (CR) van hongerbevrediging worden aan moeder toegeschreven -Operante conditionering: Watson (1920): niet knuffelen of oppakken bij huilen *Tegenevidenties: 1)Harlow (1950) experiment A -rhesusapen verkiezen zachte moeder(zonder voeding) boven draadmoeder (met voeding) DUS voeding speelt niet alleen een rol experiment B -één groep blijft bij zachte moeder, andere bij draadmoeder (terwijl ze evenveel melk kregen) blootstelling aan harde geluiden: groep 1 bij moeder,rust en groep 2 angstig, op de grond 2)ontwikkeling van gehechtheid met familieleden die ons niet voeden (vader, broer, vrienden) 3)studie van weeskinderen na WO2: ondanks materieel comfort, lijden ze psychisch omwille van voortdurende personeelswissel DUS voeding is geen voldoende voorwaarde • Ethologische theorie *inspiratie voor Bowlby: ‘Attachement and Loss’ (1969,73,80) -algemeen: mensen worden geboren met erfelijk geprogrammeerde strategieën die soort in stand houden -concreet: hechtingsgedragingen zorgen voor band baby en verzorger -deze gedragingen zijn onderdeel van hechtingssysteem dat evolutie bevordert (evolved response) (geboorte – 6weken) Fase 1: nog geen gehechtheid =pre-attachement fase -ondanks sociaal wezen, zendt het een aantal aangeboren signalen uit (Vb brabbelen lokt pos reactie uit) -geen verschil (on)bekenden (6weken – 6tot8 maanden) Fase 2: beginnende gehechtheid -begin van differentiële reactie, ontwikkelt voorkeur voor bekende gezichten (selectieve sociale glimlach) -basisvertrouwen obv (al dan niet) contingent reageren van de moeder -nog geen reactie op scheiding met moeder (6-8 m – 18m tot 2jaar) Fase 3: duidelijke gehechtheid = clear-cut attachement -gehechtheid aan vertrouwde verzorger -separatieangst (6-15m) -baby wil aanwezigheid verzorger bestendigen (volgen) -veilige uitvalsbasis (terugkeren naar verzorger voor emotionele steun) (18m-2j) Fase 4: ontstaan van wederkerige relatie -voorstelling en taal ->intern werkmodel: geheel van verwachtingen over beschikbaarheid gehechtheidfiguren en kans dat ze hulp zullen bieden in stressmomenten. = model voor alle latere relaties • Gehechtheid meten +soorten gehechtheid *Ainsworth et al. (1978): vreemde situatie (strange situation) = techniek om gehechtheid te meten tussen 1 en 2 jaar -introductie in speelkamer -ouder zit neer en kind speelt -vreemde zit neer, praat met ouder -ouder gaat buiten, vreemde reageert op kind -ouder komt weer binnen, vreemde gaat weg -ouder gaat weg (kind alleen) -vreemde komt om kind te troosten -ouder komt binnen, wekt belangstelling speelgoed -> principes: 1. Veilig gehechte kinderen gebruiken ouder als veilige uitvalsbasis om onbekende speelkamer te verkennen 2. Als ouder weggaat, biedt volwassene minder troost door vreemdenangst -> veel aandacht voor fasen van hereniging van ouders *vier hechtingsstijlen: veilige hechting (60%) -ouder is veilige haven -separatie: even van slag, voorkeur voor ouder -hereniging: actief contact zoeken, vlot troosten -> hoge zelfwaardering, sociaal competent, werkt goed samen, populair Vermijdende hechting (avoidant) (15%) -niet responsief tov ouder -separatie: geen zichtbare stress (wel fysiologisch meetbaar), zelfde reactie op vreemde als ouder -hereniging: vermijden ouder, traag in begroeten, ondergaan het opgepakt worden ->geïsoleerd, weinig contacten Angstig-ambivalent hechting (resistant) (10%) -zoeken nabijheid ouder, weinig exploratie -separatie: huilen, eisen moeder op -hereniging: woede en verzet, blijven huilen en moeilijk te troosten ->storend, moeilijk gedrag Gedesorganiseerde/gedesoriënteerde gehechtheid (15%) -vertonen grootste onveiligheid -hereniging: verwarde en tegenstrijdige gedragingen (VB blik afwenden, bevroren houding, depressief…) ->grote vijandigheid en agressie *MAAR bedenkingen bij onderzoek: -causale verbanden niet aangetoond -sommige studies bevestigen deze trend niet *verklaringen voor effecten: mogelijke continuïteit van de opvoeding bepalend of veilige hechting verbonden zal zijn met latere ontwikkeling (kinderen zijn weerbaar en kunnen onveilige hechting overkomen) • Stabiliteit van gehechtheid *baby’s uit midden SES en gunstige omstandigheden: kwaliteit meestal veilig en stabiel *overgang onveilig -> veilig -goed functionerende moeders krijgen rol onder de knie overgang veilig -> onveilig: -lage SES: veel stress en weinig steun *conclusie: veilig gehechte behouden status vaker dan onveilig gehechte baby’s. UITZ gedesorganiseerd: zeer stabiel over 2 eerste levensjaren • Culturele verschillen (macrosysteem) *gehechtheidpatronen anders geïnterpreteerd in andere culturen VB Duitsers: meer onafhankelijkheid, meer vermijdende hechting Japanners: laten kinderen zelden alleen, meer angstig-ambivalente binding • Determinanten van hechtingskwaliteit • Mogelijkheid tot hechting *normale ontwikkeling hangt af van kunnen vormen van nauwe band met verzorgers in eerste jaren VB kinderen opgenomen in instelling: emotionele problemen -niet door scheiding moeder, maar door afwezigheid band met verzorger -later geadopteerd: wel goede band met adoptieouders MAAR emo-sociale problemn *sensitieve periode! • Kwaliteit opvoedingsstijl * sensitieve opvoeding = snel, consistent omgaan met baby’s (kwaliteit interactie telt) -> interactie-synchronie: een nauwkeurig afgestelde ‘emo dans’ waarbij de verzorger reageert op signalen van kind op een goed getimede, ritmische en gepaste manier + emo toestanden op elkaar afstemmen *vermijdend: overstimulerende/intrusieve opvoeding, vermijden is ontsnapping *angstig-ambivalent: -gebrek aan betrokkenheid op juiste ogenblik -inconsistente opvoeding: niet reageren op signalen, maar exploratie odnerbreken -geen objectpermanentie van verzorgingsfiguren -sterk afhankelijk, kwaad omwille van afwezige betrokkenheid -gedesoriënteerd: vaak mishandeling, vaak depressieve moeders • Materiële omstandigheden gezin *stress en instabiliteit -direct: discussie en conflict -indirect: verminderde sensitieve verzorging • Ouderkenmerken *interne werkmodellen ouders -objectiviteit en evenwicht in beschrijving van eigen ervaringen = veilig gehecht -ervaringen onbelangrijk vinden, woede, verwarrende beschrijving = onveilig MAAR interne werkmodellen zijn gereconstrueerde herinneringen, die beïnvloed zijn: -gebeurtenissen in levensloop -persoonlijkheid -huidige levenstevredenheid… • Kenmerken van kind *samenhang temperament en hechtingskwaliteit onduidelijk *kenmerken kind hangen niet samen met hechting -> hun invloed hangt af van goodness-of-fit • Meerdere hechtingsfiguren • Vaders *sensitieve verzorging door vader voorspelt veilige hechting *verschillende rollen: -moeder: verzorger -vader: speelkameraad MAAR verandering door werkende vrouwen *vaders die betrokken zijn bij opvoeding -zijn minder stereotiep -hebben sympathieke, vriendelijke persoonlijkheid -zien ouderschap als een verrijkende ervaring *goede huwelijkrelatie ondersteunt betrokkenheid kinderen (vooral belangrijk voor vaders) • Broers en zussen *geboorte zus/broer: vaak moeilijke ervaring (jaloezie), maar ook pos reacties (bezorgdheid) *conflict neemt toe als één van hen zeer emotioneel of zeer actief is *veilige hechting hangt samen met positieve interactie broers/zussen -> speciale momenten met oudste kind draagt bij tot harmonische relatie *Bartholomew & Horowitz (1991): schema zie PPT • Ontwikkeling van het zelf gedurende de eerste 2 jaar Ik-zelf Gevoel van zichzelf als handelende instantie (‘agent’) Afgescheiden van de omgeving/wereld Mij-zelf Gevoel van zichzelf als object van kennis en evaluatie Kwaliteiten die het zelf uniek maken -lichamelijke kenmerken, bezittingen,houdingen, overtuigingen, persoonlijkheid Kan eigen gedachten en handelingen onder controle houden • Zelfbewustzijn 1)bewustzijn lichaam als eigen entiteit 2) ik-zelf komt eerst -inzicht dat eigen handelingen voorspelbare acties veroorzaken (intentioneel stadium Piaget) -aanmoedigen exploratie bevordert 3) mij-zelf komt later (2j) -experiment spiegel -zichzelf herkennen op foto’s -gebruik van persoonlijke voornaamwoorden 4) verdere ontwikkelingen: -ontstaan van zelfbewuste emoties -empathie: pogingen om perspectief te begrijpen • Zelfcategorisatie *hangt sterk samen met taaontwikkeling *mij-zelf: zich vergelijken met anderen *18-30m: zichzelf en anderen indelen in categorieën van leeftijd/fysieke kenmerken/goed en slecht • Zelfcontrole =vermogen om weerstand te bieden aan impulsen tot sociaal niet-aanvaard gedrag en aan negatieve emoties *12-18m, neemt toe in vroege kindertijd *gebaseerd op: -inzicht van zichzelf als handelende agent -inzicht van zichzelf als iemand die normen kan overtreden -herinnering van verzoek *gehoorzaamheid -12-18m -autonomie bevestigen door ongehoorzaamheid