werk 1 2011 def

advertisement
1.
Een kleuter krijgt last van langdurige diarree. Hij krijgt daarom in een infuus fysiologische
zoutoplossing toegediend. De osmotische waarde van het bloed bij de mens komt overeen
met die van de fysiologische oplossing (nl. 0.9% NaCl oplossing).
Wat kan er gebeuren indien het vocht in het infuus een zoutoplossing van 1,2% heeft?
Indien het vocht in het infuus een zoutoplossing van 1,2% heeft
A.
B.
C.
D.
2.
gaan de rode bloedcellen inkrimpen omdat er vocht aan ze wordt onttrokken.
gaan de rode bloedcellen heel veel vocht opnemen totdat ze barsten.
barsten de witte bloedcellen na vochtopname.
gaan de rode en de witte bloedcellen inkrimpen omdat hun osmotische waarde steeds
zal afnemen.
Onderstaande figuur geeft een schematische weergave van een cel. Vier organellen zijn
genummerd.
Welk organel zal in de hals van een spermacel in een grote concentratie voorkomen?
A. Organel 1.
B. Organel 2.
C. Organel 3.
D. Organel 4.
1
3.
Nevenstaande tekening geeft een schematische weergave van een bloemdiagram.
Twee leerlingen, Joyce en Armand, doen een uitspraak over dit bloemdiagram.
Joyce zegt: Dit diagram is gemaakt
van een tweeslachtige bloem.
Armand zegt: In zo’n bloem kan
er kruisbestuiving of zelfbestuiving plaatsvinden.
Wie heeft of hebben gelijk?
A. Alleen Joyce.
B. Alleen Armand.
C. Beiden hebben gelijk.
D. Beiden hebben ongelijk.
4.
Een enttak van een navelsinaasappelboom (1) en één van een
mandarijnboom (2) worden geënt op één
gemeenschappelijke onderstam (3).
De onderstam is afkomstig van een lemmetjeplant.
(zie nevenstaande afbeelding).
Beide enttakken groeien uit en dragen vruchten.
Welke uitspraak in verband met het bovenstaande is juist?
A. Alle vruchten aan deze boom zullen jammer genoeg even zuur proeven als lemmetjes.
B. De mandarijnen zullen kleiner zijn doordat de grootte hiervan beïnvloed wordt door de
genetische informatie in de celkernen van de onderstam.
C. Aan deze boom zijn er in totaal drie verschillende genotypen te onderscheiden.
D. Aan beide enttakken zullen lemmetjes groeien alleen aan die van enttak 2 zullen ietwat
groter zijn.
2
5.
In onderstaande tekening is een schematische weergave van de ingreep, welke is gepleegd
bij een 30 jarige vrouw, voorgesteld.
Na deze ingreep
A. zal bij deze vrouw geen ovulatie meer optreden.
B. zal progesteron de baarmoeder nooit bereiken om de baarmoederslijmvliezen dikker te
maken.
C. zal de vrouw toch normaal ovuleren en menstrueren.
D. kunnen de follikelcellen in de eierstokken zich niet meer ontwikkelen.
6.
In de stam van een kasjoeboom, die in het licht staat, wordt een ringwond gemaakt.
Er is dan een strook bast van 2 cm tot op het hout rondom de stam weggesneden.
Drie leerlingen, Ivan, Jane en Rona, doen elk een uitspraak over deze kasjoeboom.
Ivan zegt dat de bladeren boven de ringwond gedurende weken glucose en eiwitten kunnen
maken.
Jane zegt dat de bladeren boven de ringwond alleen glucose maar geen eiwitten zullen
kunnen maken.
Rona zegt dat de bladeren boven de ringwond noch glucose noch eiwitten kunnen maken.
Wie heeft of hebben gelijk?
A. Alleen Ivan.
B. Alleen Jane.
C. Alleen Rona en Jane.
D. Alleen Ivan en Rona.
3
7.
Een Surinaamse deelneemster aan de Olympische Spelen in Mexico (hoogte: 2000m boven
zeeniveau) had na een verblijf van 6 weken 3 miljoen rode bloedcellen per mm3 meer in
haar bloedbaan.
De oorzaak hiervan is dat
A. het Mexicaanse voedsel meer ijzer bevat, zodat er meer hemoglobine gevormd is.
B. op die hoogte meer zuurstof in de lucht zit, zodat er meer rode bloedcellen gevormd zijn.
C. op die hoogte meer zuurstof in de lucht zit, zodat de rode bloedcellen meer zuurstof dan
koolstofdioxide kunnen binden.
D. op die hoogte minder zuurstof in de lucht zit, zodat er meer rode bloedcellen zijn
bijgevormd, waardoor er voldoende zuurstof kan worden gebonden.
8.
Het bloed in vier bloedvaten wordt onderzocht op bepaalde stoffen die daarin voorkomen.
Bloedvat 1: een zeer hoog ureumgehalte,
Bloedvat 2: een vrij laag zuurstofgehalte,
Bloedvat 3: een zeer hoog zuurstofgehalte,
Bloedvat 4: een zeer laag ureumgehalte.
In welke reeks zijn die namen van de bloedvaten juist ingevuld?
A.
B.
C.
D.
9.
Bloedvat 1
Nierslagader
Nierader
Leverader
Leverader
Bloedvat 2
Longader
Longslagader
Aorta
Longslagader
Bloedvat 3
Longslagader
Aorta
Longslagader
Aorta
Bloedvat 4
Nierader
Leverader
Leverslagader
Nierader
Na een koolhydraatrijke maaltijd bevat het bloed in de poortader veel glucose.
Welke is de kortste weg die een glucosemolecuul in deze poortader zal afleggen om
uiteindelijk in een spiercel van je linkerduim te worden gedissimileerd?
De weg die dit glucosemolecuul aflegt langs de verschillende delen van het lichaam is als
volgt: poortader dan
A. leverslagader – bovenste holle ader – rechterboezem – linkerboezem – linkerkamer –
aorta – linkerarmader.
B. leverader – onderste holle ader – rechterboezem – linkerboezem – longader –
linkerkamer – aorta – linkerarmslagader.
C. leverader – onderste holle ader – rechterharthelft – linkerharthelft – aorta –
linkerarmslagader.
D. leverslagader – bovenste holle ader – linkerharthelft – rechterharthelft – aorta –
linkerarmslagader.
4
10. Men bepaalt bij een groene plant de koolstofdioxide opname bij toenemende lichtintensiteit
en zet deze waarden grafisch uit zodat onderstaand diagram ontstaat.
Bij een bepaalde lichtintensiteit P geeft de plant zuurstof af en bij een andere lichtintensiteit
Q neemt de plant zuurstof op.
Met welke punten in het diagram komen de lichtintensiteiten overeen?
Lichtintensiteit P komt
overeen met punt
A.
B.
C.
D.
3
1
2
3
Lichtintensiteit Q komt
overeen met punt
2
3
1
1
11. Een hoeveelheid gist en druivensap worden in een vat onder anaërobe condities gehouden.
De glucosemoleculen worden omgezet in alcohol en koolstofdioxide.
De gist zal op deze wijze ATP verkrijgen. De omzetting van glucose zal ophouden nog
voordat alle glucosemoleculen verbruikt zijn.
Er blijft dan een oplossing over waar gist, koolstofdioxide en glucose te vinden zijn.
Het ophouden van het gistingsproces is te verklaren doordat
A. anaërobe condities ongeschikt zijn voor de gisting.
B. de gist slechts een beperkte hoeveelheid glucose kan gebruiken.
C. de gist vergiftigd wordt door de alcohol.
D. het gistingsproces ophoudt als de gist voldoende energie verkregen voor zijn celdeling.
5
12. In onderstaand schema staan een aantal kringlopen waarin stikstof is opgenomen.
Verschillende soorten bacteriën die in de kringlopen een rol spelen, zijn in het schema
aangegeven met de nummers 1, 2, 3 en 4.
Welke cirkel in het schema stelt nitrificerende bacteriën voor?
A. Cirkel 1.
B. Cirkel 2.
C. Cirkel 3.
D. Cirkel 4.
13. De activiteit van een eiwitsplitsend enzym dat voorkomt in een wasmiddel, werd bij
verschillende temperaturen bepaald. Als maat voor de activiteit werd genomen de
hoeveelheid eiwit die in 20 minuten gesplitst werd. De resultaten zijn uitgezet in
onderstaand diagram.
Welke van de onderstaande manieren van wassen zal de grootste hoeveelheid eiwit uit
wasgoed kunnen verwijderen als in alle gevallen evenveel wasmiddel is toegevoegd?
A. Gedurende 20 minuten wassen in water van 600C.
B. Gedurende 20 minuten wassen in water dat tijdens het wassen langzaam opgewarmd
wordt tot 600C.
C. Gedurende 10 minuten wassen in kokend water en dan 10 minuten in water van 600C.
D. Gedurende 10 minuten in het wasmiddel weken bij 100C en dan 10 minuten wassen in
water van 700C.
6
14. Iemand is bezig met een vermageringskuur. Hij wil voedingsmiddelen gebruiken die weinig
energie leveren.
Hij kan kiezen uit mager vlees, gekookt ei, komkommer of patates frites.
Welk van deze voedingsmiddelen moet hij kiezen om per 100 gram voedingsmiddel zo
weinig mogelijk energie op te nemen?
A.
B.
C.
D.
Mager vlees.
Gekookt ei.
Komkommer.
Patates frites.
15. Nevenstaande tekening stelt een doorsnede
voor van een darmvlok van de mens.
De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan.
Op welke van de aangegeven plaatsen is
het zuurstofgehalte het hoogst?
A.
B.
C.
D.
Op plaats 1.
Op plaats 2.
Op plaats 3.
Op plaats 4.
7
16. Wordt de druk in de longen lager of hoger wanneer de spieren met X aangegeven ( zie
onderstaande afbeelding), zich samentrekken?
X
Is er hier sprake van een inademing of een uitademing?
A.
B.
C.
D.
Druk in de longen wordt
lager
lager
hoger
hoger
Er is sprake van
uitademing
inademing
uitademing
inademing
17. Vier factoren die bij de mens de ademhalingfrequentie beïnvloeden zijn:
1. stijging van het CO2 - gehalte van het bloed,
2. daling van het CO2 - gehalte van het bloed,
3. stijging van de impulsfrequentie in het parasympathische deel van het autonome
zenuwstelsel,
4. stijging van de impulsfrequentie in het orthosympathische deel van het autonome
zenuwstelsel.
Onder invloed van welke van deze factoren daalt de ademhalingfrequentie?
A.
B.
C.
D.
1 en 3.
1 en 4.
2 en 3.
2 en 4.
8
18. Onderstaande afbeelding geeft een doorsnede weer van de huid van de mens.
Bij het zonnebaden wordt als bescherming tegen UV – straling in bepaalde delen van de
huid melanine afgezet.
Wanneer de huid niet meer aan de zon wordt blootgesteld, verdwijnt dit bruine pigment
geleidelijk weer. De cellen met het pigment sterven af en verdwijnen.
In welke laag van de huid wordt dit pigment melanine afgezet?
A. In de hoornlaag.
B. In de slijmlaag.
C. In de lederhuid.
D. In het onderhuidse bindweefsel.
19. In het lichaam van de mens kunnen onder andere de volgende processen plaatsvinden:
1.
2.
3.
4.
5.
het omzetten van glycogeen in glucose,
het afbreken van aminozuren,
het afbreken van hemoglobine,
het produceren van glucagon,
het onschadelijk maken van giftige stoffen die in het bloed aanwezig zijn.
Welke van deze processen kunnen plaatsvinden in de lever?
A.
B.
C.
D.
Alleen de processen 1, 2 en 4.
Alleen de processen 3, 4 en 5.
Alleen de processen 1, 2, 3 en 5.
De processen 1, 2, 3, 4 en 5.
9
20. Bij de mens zijn bepaalde uitlopers van zenuwcellen verbonden met de speekselklieren in de
mondholte. Door impulsen die via deze uitlopers worden voortgeleid, geven deze klieren
speeksel af.
Zijn deze uitlopers delen van motorische of van sensorische zenuwcellen?
Behoren deze zenuwcellen tot het animale of tot het autonome zenuwstelsel?
A.
B.
C.
D.
Uitlopers zijn delen van
sensorische zenuwcellen
sensorische zenuwcellen
motorische zenuwcellen
motorische zenuwcellen
Zenuwcellen behoren tot het
autonome zenuwstelsel
animale zenuwstelsel
autonome zenuwstelsel
animale zenuwstelsel
21. Nevenstaande afbeelding geeft schematisch een
horizontale doorsnede van de grote hersenen weer.
Over de schors worden de volgende beweringen gedaan:
1. in de schors komt myeline voor,
2. in de schors vindt verwerking van impulsen plaats,
3. in de schors bevinden zich uitlopers van
motorische zenuwcellen,
4. de sensorische en motorische centra
liggen in de hersenschors.
schors
merg
Welke van bovengenoemde beweringen is ( zijn) juist?
A.
B.
C.
D.
Alleen 2.
Alleen 1 en 4.
Alleen 1 en 3.
Alleen 2 en 4.
10
22. Runderen zijn herkauwers. Na het grazen gaan de runderen op een rustige plekje
herkauwen: hun voedsel komt uit de pens terug in de bek en wordt tijdens het herkauwen
met grote hoeveelheden speeksel vermengd.
Het terugbrengen van het voedsel van de pens naar de bek berust op een reflex.
Bij deze reflex zijn onder andere de volgende vijf lichaamsdelen / celtypen betrokken:
1.
2.
3.
4.
5.
spieren in de penswand,
schakelcellen,
receptoren in de penswand,
motorische zenuwcellen,
sensorische zenuwcellen.
In welke volgorde zijn deze vijf lichaamsdelen / celtypen betrokken bij de totstandkoming
van deze reflex?
A.
B.
C.
D.
3 – 5 – 4 – 1 – 2.
3 – 5 – 2 – 4 – 1.
5 – 3 – 2 – 1 – 4.
5 – 2 – 3 – 4 – 1.
23. Een deelnemer van een hardloopwedstrijd legt een afstand van 30 kilometer af. Drie uur na
de start bereikt hij de finish. Bij het passeren van de finish is de concentratie van bepaalde
hormonen in zijn bloed hoger dan in rust.
Drie hormonen zijn glucagon, insuline en adrenaline.
Wordt de omzetting van glycogeen in glucose bevorderd door glucagon, insuline of
adrenaline?
A.
B.
C.
D.
Alleen door glucagon.
Alleen door insuline.
Alleen door adrenaline.
Door glucagon en adrenaline.
11
24. Onderstaande tekening stelt de lens met lensbandjes en straalvorming lichaam voor in een
oog van een mens.
Is de lens in dit oog plat of bol?
Is dit oog dan ingesteld op het scherp zien van voorwerpen die zich dichtbij of op grote
afstand bevinden?
De lens is
A. plat
B. plat
C. bol
D. bol
Het voorwerp is
dichtbij
op grote afstand
dichtbij
op grote afstand
25. Nevenstaande afbeelding geeft een stukje van het netvlies
in een oog van de mens weer. Een deel van het netvlies
is aangegeven met de letter X.
Geeft X een deel van de gele vlek of van
de blinde vlek aan?
Kan iemand in het daglicht met behulp van deel X
van het netvlies het verschil tussen zwart
en donker grijs zien?
X geeft een deel van
A. de gele vlek
B. de gele vlek
C. de blinde vlek
D. de blinde vlek
Verschil zien
nee
ja
nee
ja
X
12
26. Een kruising tussen een plant met brede behaarde bladeren en een soortgenoot met smalle
kale bladeren geeft een groot nakomelingschap (F1) met brede kale bladeren.
Beide ouderplanten zijn homozygoot en de betrokken genen zijn gekoppeld.
De F1 plant zich voort door zelfbestuiving.
Welk deel uit de F2 zal naar verwachting smalle kale bladeren hebben?
1
16
3
B.
16
1
C.
2
1
D.
4
A.
27. Een bepaald type doofheid bij mensen is erfelijk. In de afbeelding is een stamboom
getekend van een familie waarin dit type doofheid voorkomt.
Hoe erft dit type doofheid over?
A.
B.
C.
D.
Dominant, X – chromosomaal.
Dominant, niet X – chromosomaal.
Recessief, X – chromosomaal.
Recessief, niet X – chromosomaal.
13
28. Bij bijen is de koningin een diploïd organisme maar dar is haploїd. Bij kruising van een
donkerbruine koningin met een donkerbruine dar ontstaan wijfjes, die alle donkerbruin zijn.
Van de mannetjes is 50% donkerbruin en 50% is lichtbruin.
Het dominante allel wordt weergegeven door K.
Wat zijn de genotypen van de donkerbruine koningin en de donkerbruine dar?
A.
B.
C.
D.
KK en k.
Kk en k.
Kk en K.
kk en K.
29.
T C G
A G G
A C T
U G A
GTA
CAU
AGG
T G A
C A T
Welk proces wordt door bovenstaand schema voorgesteld?
Waar vindt dit proces plaats, in de celkern of op de ribosomen?
Bovenstaand schema stelt voor
A. transcriptie
B. replicatie
C. transcriptie
D. replicatie
Dit proces vindt plaats
in de celkern
in de celkern
op de ribosomen
op de ribosomen
14
30. De pindaplant behoort tot de vlinderbloemige planten. Aan de wortels van vlinderbloemige
planten zitten verdikkingen, de wortelknolletjes. In die wortelknolletjes leven bacteriën.
Deze bacteriën nemen stikstofgas (N2) uit de lucht op en gebruiken dit voor de vorming van
stoffen waarvan een deel aan de plant te goede komt.
De bacteriën gebruiken op hun beurt organische stoffen die ze aan de pindaplant onttrekken.
Met welk begrip wordt de beschreven voedselrelatie tussen deze bacteriën en de pindaplant
aangeduid?
Zijn de bacteriën in de wortelknolletjes heterotroof of autotroof?
Voedselrelatie bacterie en pindaplant
A. mutualisme
B. mutualisme
C. commensalisme
D. commensalisme
De bacteriën zijn
autotroof
heterotroof
autotroof
heterotroof
31. In bepaalde delen van Suriname komen mestoverschotten voor. Als dit teveel aan mest
zonder meer op het land wordt gestort, komt er ammoniak vrij die eerst wordt omgezet in
ammonium en uiteindelijk in nitraat.
Door dit proces daalt pH van de bodem. Bovendien komt er veel nitraat in het grondwater
terecht.
Hieronder is een deel van de stikstofkringloop schematisch weergegeven.
Ammonium wordt in de bodem omgezet in nitraat.
Door welke van de volgende typen organismen gebeurt dit vooral?
A.
B.
C.
D.
Door aërobe bacteriën.
Door anaërobe bacteriën.
Door vrijlevende stikstofbindende bacteriën
Door niet – vrijlevende stikstofbindende bacteriën.
15
32. DDT is een insecticide die persistent ( niet afbreekbaar) is!
Over de hele wereld wordt onderzoek gedaan naar het terugdringen van de ziekte malaria met
andere middelen dan DDT. Als mogelijke andere methoden om de ziekte terug te dringen
worden genoemd:
1.
2.
3.
het bestrijden van de malariamuskiet met behulp van een nieuw, biologisch
afbreekbaar insecticide,
het bestrijden van de parasiet door middel van medicijnen die aan malaria patiënten
worden toegediend,
het uitzetten van mannetjes die wel kunnen paren maar onvruchtbaar zijn.
Bij welke van deze andere methoden is er gevaar voor resistentie?
A.
B.
C.
D.
Alleen bij methode 1.
Alleen bij methode 2.
Alleen bij methode 3.
Bij de methoden 1 en 2.
16
Openvragen
33.
4 pt.
In de grafiek hieronder is de bloeddruk in de verschillende typen bloedvaten schematisch
weergegeven.
Afbeelding 1.
In afbeelding 2 is de stroomsnelheid in de verschillende typen bloedvaten weergegeven.
Vergelijk de bloeddruk en de stroomsnelheid in de slagaders met die in de aders. Leg uit
wat het verband is tussen de bloeddruk en de stroomsnelheid zoals weergegeven in beide
afbeeldingen.
Een patiënt met bloedgroep AB rhesus negatief (Rh-) ontvangt voor het eerst in zijn leven
een bloedtransfusie. Hij krijgt per vergissing een kleine hoeveelheid rhesus positief (Rh+)
2 pt. bloed van een donor met bloedgroep A.
34.
Enkele weken later wordt bepaald welke antistoffen in het bloed van deze patiënt
aanwezig zijn.
Is in het lichaam van de patiënt tengevolge van deze transfusie antistof anti – A gevormd?
En anti – rhesus?
17
De hypofyse – achterkwab produceert twee hormonen.
4 pt. a. Noem ze op.
b. Welke zijn de doelwitorganen van deze hormonen?
35.
36.
4 pt.
Met het veevoer begint het mestprobleem.
Zolang vee in de wei graast en daar de mest achterlaat,
is de kringloop voor een groot deel gesloten.
Maar als het veevoer van elders komt, bijvoorbeeld
als het geïmporteerd wordt, ontstaat er een overschot
aan stikstof terwijl de voerproducent elders tekort komt.
urine
Nevenstaande afbeelding geeft een deel van
de stikstofkringloop weer.
a. Een van de anorganische stoffen die in de mest voorkomt, is ammoniak (NH3). Deze
stof komt vooral vrij bij de afbraak van bepaalde stoffen waaruit organismen zijn
opgebouwd.
Geef de naam van deze groep stoffen.
b. In de tekst staat dat bij import van veevoer een overschot aan stikstof op het land
ontstaat, terwijl de voerproducent elders stikstof tekort komt.
Leg het ontstaan van dit overschot en tekort uit aan de hand van bovenstaande
afbeelding.
37.
Welk deel van het autonome zenuwstelsel heeft bij het zwemmen de sterkste activiteit?
2 pt. Leg je antwoord uit!
18
38.
6 pt.
Bij een diersoort is het allel voor donkerbruine haarkleur (G) dominant over het allel voor
witte haarkleur (g). Het allel voor kort haar (H) is dominant over het allel
voor lang haar (h). Een aantal malen worden donkerbruine, kortharige dieren, die allemaal
hetzelfde genotype hebben, gekruist met witte, kortharige dieren.
De fenotypen van de nakomelingen met hun aantallen staan in onderstaand tabel.
Fenotype nakomelingen
Donker – kort
Donker – lang
Wit – kort
Wit – lang
Aantal
31
11
29
9
Bepaal de genotypen van de ouderparen?
Toon dit resultaat aan met behulp van een kruisingsschema.
39.
In nevenstaande afbeelding is schematisch
een niereenheid van een mens weergegeven.
nierkapsel
2 pt.
Op plaats P bevinden zich in het bloed onder
andere aminozuren, glucose,
fibrinogeen ( een eiwit) en ureum.
Welke van deze stoffen bevinden zich
ook op plaats Q in de voorurine?
40.
2 pt.
kapsel
verzamelbuis
Lus van het
nierkanaaltje
Onze eet – en leefgewoonten zijn door de gestegen welvaart veranderd.
Veel mensen zijn daardoor dikker dan ze zouden willen.
Iemand wil graag afvallen en maakt daarbij gebruik van een vermageringsdieet.
Hij wil daarbij gezond blijven en geen honger lijden.
Het dieet schrijft voor minder boter, margarine, olie en bakvet te gebruiken
dan voorheen en ook minder ( kristal) suiker in bijvoorbeeld de thee of koffie.
Leg uit waarom het, om af te slanken en uit voedingsoogpunt,
verstandig is om juist van deze voedingsmiddelen minder te gebruiken.
19
Download