1. Een kleuter krijgt last van langdurige diarree. Hij krijgt daarom in een infuus fysiologische zoutoplossing toegediend. De osmotische waarde van het bloed bij de mens komt overeen met die van de fysiologische oplossing (nl. 0.9% NaCl oplossing). Wat kan er gebeuren indien het vocht in het infuus een zoutoplossing van 1,2% heeft? Indien het vocht in het infuus een zoutoplossing van 1,2% heeft A. B. C. D. 2. gaan de rode bloedcellen inkrimpen omdat er vocht aan ze wordt onttrokken. gaan de rode bloedcellen heel veel vocht opnemen totdat ze barsten. barsten de witte bloedcellen na vochtopname. gaan de rode en de witte bloedcellen inkrimpen omdat hun osmotische waarde steeds zal afnemen. Onderstaande figuur geeft een schematische weergave van een cel. Vier organellen zijn genummerd. Welk organel zal in de hals van een spermacel in een grote concentratie voorkomen? A. Organel 1. B. Organel 2. C. Organel 3. D. Organel 4. 1 3. Nevenstaande tekening geeft een schematische weergave van een bloemdiagram. Twee leerlingen, Joyce en Armand, doen een uitspraak over dit bloemdiagram. Joyce zegt: Dit diagram is gemaakt van een tweeslachtige bloem. Armand zegt: In zo’n bloem kan er kruisbestuiving of zelfbestuiving plaatsvinden. Wie heeft of hebben gelijk? A. Alleen Joyce. B. Alleen Armand. C. Beiden hebben gelijk. D. Beiden hebben ongelijk. 4. Een enttak van een navelsinaasappelboom (1) en één van een mandarijnboom (2) worden geënt op één gemeenschappelijke onderstam (3). De onderstam is afkomstig van een lemmetjeplant. (zie nevenstaande afbeelding). Beide enttakken groeien uit en dragen vruchten. Welke uitspraak in verband met het bovenstaande is juist? A. Alle vruchten aan deze boom zullen jammer genoeg even zuur proeven als lemmetjes. B. De mandarijnen zullen kleiner zijn doordat de grootte hiervan beïnvloed wordt door de genetische informatie in de celkernen van de onderstam. C. Aan deze boom zijn er in totaal drie verschillende genotypen te onderscheiden. D. Aan beide enttakken zullen lemmetjes groeien alleen aan die van enttak 2 zullen ietwat groter zijn. 2 5. In onderstaande tekening is een schematische weergave van de ingreep, welke is gepleegd bij een 30 jarige vrouw, voorgesteld. Na deze ingreep A. zal bij deze vrouw geen ovulatie meer optreden. B. zal progesteron de baarmoeder nooit bereiken om de baarmoederslijmvliezen dikker te maken. C. zal de vrouw toch normaal ovuleren en menstrueren. D. kunnen de follikelcellen in de eierstokken zich niet meer ontwikkelen. 6. In de stam van een kasjoeboom, die in het licht staat, wordt een ringwond gemaakt. Er is dan een strook bast van 2 cm tot op het hout rondom de stam weggesneden. Drie leerlingen, Ivan, Jane en Rona, doen elk een uitspraak over deze kasjoeboom. Ivan zegt dat de bladeren boven de ringwond gedurende weken glucose en eiwitten kunnen maken. Jane zegt dat de bladeren boven de ringwond alleen glucose maar geen eiwitten zullen kunnen maken. Rona zegt dat de bladeren boven de ringwond noch glucose noch eiwitten kunnen maken. Wie heeft of hebben gelijk? A. Alleen Ivan. B. Alleen Jane. C. Alleen Rona en Jane. D. Alleen Ivan en Rona. 3 7. Een Surinaamse deelneemster aan de Olympische Spelen in Mexico (hoogte: 2000m boven zeeniveau) had na een verblijf van 6 weken 3 miljoen rode bloedcellen per mm3 meer in haar bloedbaan. De oorzaak hiervan is dat A. het Mexicaanse voedsel meer ijzer bevat, zodat er meer hemoglobine gevormd is. B. op die hoogte meer zuurstof in de lucht zit, zodat er meer rode bloedcellen gevormd zijn. C. op die hoogte meer zuurstof in de lucht zit, zodat de rode bloedcellen meer zuurstof dan koolstofdioxide kunnen binden. D. op die hoogte minder zuurstof in de lucht zit, zodat er meer rode bloedcellen zijn bijgevormd, waardoor er voldoende zuurstof kan worden gebonden. 8. Het bloed in vier bloedvaten wordt onderzocht op bepaalde stoffen die daarin voorkomen. Bloedvat 1: een zeer hoog ureumgehalte, Bloedvat 2: een vrij laag zuurstofgehalte, Bloedvat 3: een zeer hoog zuurstofgehalte, Bloedvat 4: een zeer laag ureumgehalte. In welke reeks zijn die namen van de bloedvaten juist ingevuld? A. B. C. D. 9. Bloedvat 1 Nierslagader Nierader Leverader Leverader Bloedvat 2 Longader Longslagader Aorta Longslagader Bloedvat 3 Longslagader Aorta Longslagader Aorta Bloedvat 4 Nierader Leverader Leverslagader Nierader Na een koolhydraatrijke maaltijd bevat het bloed in de poortader veel glucose. Welke is de kortste weg die een glucosemolecuul in deze poortader zal afleggen om uiteindelijk in een spiercel van je linkerduim te worden gedissimileerd? De weg die dit glucosemolecuul aflegt langs de verschillende delen van het lichaam is als volgt: poortader dan A. leverslagader – bovenste holle ader – rechterboezem – linkerboezem – linkerkamer – aorta – linkerarmader. B. leverader – onderste holle ader – rechterboezem – linkerboezem – longader – linkerkamer – aorta – linkerarmslagader. C. leverader – onderste holle ader – rechterharthelft – linkerharthelft – aorta – linkerarmslagader. D. leverslagader – bovenste holle ader – linkerharthelft – rechterharthelft – aorta – linkerarmslagader. 4 10. Men bepaalt bij een groene plant de koolstofdioxide opname bij toenemende lichtintensiteit en zet deze waarden grafisch uit zodat onderstaand diagram ontstaat. Bij een bepaalde lichtintensiteit P geeft de plant zuurstof af en bij een andere lichtintensiteit Q neemt de plant zuurstof op. Met welke punten in het diagram komen de lichtintensiteiten overeen? Lichtintensiteit P komt overeen met punt A. B. C. D. 3 1 2 3 Lichtintensiteit Q komt overeen met punt 2 3 1 1 11. Een hoeveelheid gist en druivensap worden in een vat onder anaërobe condities gehouden. De glucosemoleculen worden omgezet in alcohol en koolstofdioxide. De gist zal op deze wijze ATP verkrijgen. De omzetting van glucose zal ophouden nog voordat alle glucosemoleculen verbruikt zijn. Er blijft dan een oplossing over waar gist, koolstofdioxide en glucose te vinden zijn. Het ophouden van het gistingsproces is te verklaren doordat A. anaërobe condities ongeschikt zijn voor de gisting. B. de gist slechts een beperkte hoeveelheid glucose kan gebruiken. C. de gist vergiftigd wordt door de alcohol. D. het gistingsproces ophoudt als de gist voldoende energie verkregen voor zijn celdeling. 5 12. In onderstaand schema staan een aantal kringlopen waarin stikstof is opgenomen. Verschillende soorten bacteriën die in de kringlopen een rol spelen, zijn in het schema aangegeven met de nummers 1, 2, 3 en 4. Welke cirkel in het schema stelt nitrificerende bacteriën voor? A. Cirkel 1. B. Cirkel 2. C. Cirkel 3. D. Cirkel 4. 13. De activiteit van een eiwitsplitsend enzym dat voorkomt in een wasmiddel, werd bij verschillende temperaturen bepaald. Als maat voor de activiteit werd genomen de hoeveelheid eiwit die in 20 minuten gesplitst werd. De resultaten zijn uitgezet in onderstaand diagram. Welke van de onderstaande manieren van wassen zal de grootste hoeveelheid eiwit uit wasgoed kunnen verwijderen als in alle gevallen evenveel wasmiddel is toegevoegd? A. Gedurende 20 minuten wassen in water van 600C. B. Gedurende 20 minuten wassen in water dat tijdens het wassen langzaam opgewarmd wordt tot 600C. C. Gedurende 10 minuten wassen in kokend water en dan 10 minuten in water van 600C. D. Gedurende 10 minuten in het wasmiddel weken bij 100C en dan 10 minuten wassen in water van 700C. 6 14. Iemand is bezig met een vermageringskuur. Hij wil voedingsmiddelen gebruiken die weinig energie leveren. Hij kan kiezen uit mager vlees, gekookt ei, komkommer of patates frites. Welk van deze voedingsmiddelen moet hij kiezen om per 100 gram voedingsmiddel zo weinig mogelijk energie op te nemen? A. B. C. D. Mager vlees. Gekookt ei. Komkommer. Patates frites. 15. Nevenstaande tekening stelt een doorsnede voor van een darmvlok van de mens. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan. Op welke van de aangegeven plaatsen is het zuurstofgehalte het hoogst? A. B. C. D. Op plaats 1. Op plaats 2. Op plaats 3. Op plaats 4. 7 16. Wordt de druk in de longen lager of hoger wanneer de spieren met X aangegeven ( zie onderstaande afbeelding), zich samentrekken? X Is er hier sprake van een inademing of een uitademing? A. B. C. D. Druk in de longen wordt lager lager hoger hoger Er is sprake van uitademing inademing uitademing inademing 17. Vier factoren die bij de mens de ademhalingfrequentie beïnvloeden zijn: 1. stijging van het CO2 - gehalte van het bloed, 2. daling van het CO2 - gehalte van het bloed, 3. stijging van de impulsfrequentie in het parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel, 4. stijging van de impulsfrequentie in het orthosympathische deel van het autonome zenuwstelsel. Onder invloed van welke van deze factoren daalt de ademhalingfrequentie? A. B. C. D. 1 en 3. 1 en 4. 2 en 3. 2 en 4. 8 18. Onderstaande afbeelding geeft een doorsnede weer van de huid van de mens. Bij het zonnebaden wordt als bescherming tegen UV – straling in bepaalde delen van de huid melanine afgezet. Wanneer de huid niet meer aan de zon wordt blootgesteld, verdwijnt dit bruine pigment geleidelijk weer. De cellen met het pigment sterven af en verdwijnen. In welke laag van de huid wordt dit pigment melanine afgezet? A. In de hoornlaag. B. In de slijmlaag. C. In de lederhuid. D. In het onderhuidse bindweefsel. 19. In het lichaam van de mens kunnen onder andere de volgende processen plaatsvinden: 1. 2. 3. 4. 5. het omzetten van glycogeen in glucose, het afbreken van aminozuren, het afbreken van hemoglobine, het produceren van glucagon, het onschadelijk maken van giftige stoffen die in het bloed aanwezig zijn. Welke van deze processen kunnen plaatsvinden in de lever? A. B. C. D. Alleen de processen 1, 2 en 4. Alleen de processen 3, 4 en 5. Alleen de processen 1, 2, 3 en 5. De processen 1, 2, 3, 4 en 5. 9 20. Bij de mens zijn bepaalde uitlopers van zenuwcellen verbonden met de speekselklieren in de mondholte. Door impulsen die via deze uitlopers worden voortgeleid, geven deze klieren speeksel af. Zijn deze uitlopers delen van motorische of van sensorische zenuwcellen? Behoren deze zenuwcellen tot het animale of tot het autonome zenuwstelsel? A. B. C. D. Uitlopers zijn delen van sensorische zenuwcellen sensorische zenuwcellen motorische zenuwcellen motorische zenuwcellen Zenuwcellen behoren tot het autonome zenuwstelsel animale zenuwstelsel autonome zenuwstelsel animale zenuwstelsel 21. Nevenstaande afbeelding geeft schematisch een horizontale doorsnede van de grote hersenen weer. Over de schors worden de volgende beweringen gedaan: 1. in de schors komt myeline voor, 2. in de schors vindt verwerking van impulsen plaats, 3. in de schors bevinden zich uitlopers van motorische zenuwcellen, 4. de sensorische en motorische centra liggen in de hersenschors. schors merg Welke van bovengenoemde beweringen is ( zijn) juist? A. B. C. D. Alleen 2. Alleen 1 en 4. Alleen 1 en 3. Alleen 2 en 4. 10 22. Runderen zijn herkauwers. Na het grazen gaan de runderen op een rustige plekje herkauwen: hun voedsel komt uit de pens terug in de bek en wordt tijdens het herkauwen met grote hoeveelheden speeksel vermengd. Het terugbrengen van het voedsel van de pens naar de bek berust op een reflex. Bij deze reflex zijn onder andere de volgende vijf lichaamsdelen / celtypen betrokken: 1. 2. 3. 4. 5. spieren in de penswand, schakelcellen, receptoren in de penswand, motorische zenuwcellen, sensorische zenuwcellen. In welke volgorde zijn deze vijf lichaamsdelen / celtypen betrokken bij de totstandkoming van deze reflex? A. B. C. D. 3 – 5 – 4 – 1 – 2. 3 – 5 – 2 – 4 – 1. 5 – 3 – 2 – 1 – 4. 5 – 2 – 3 – 4 – 1. 23. Een deelnemer van een hardloopwedstrijd legt een afstand van 30 kilometer af. Drie uur na de start bereikt hij de finish. Bij het passeren van de finish is de concentratie van bepaalde hormonen in zijn bloed hoger dan in rust. Drie hormonen zijn glucagon, insuline en adrenaline. Wordt de omzetting van glycogeen in glucose bevorderd door glucagon, insuline of adrenaline? A. B. C. D. Alleen door glucagon. Alleen door insuline. Alleen door adrenaline. Door glucagon en adrenaline. 11 24. Onderstaande tekening stelt de lens met lensbandjes en straalvorming lichaam voor in een oog van een mens. Is de lens in dit oog plat of bol? Is dit oog dan ingesteld op het scherp zien van voorwerpen die zich dichtbij of op grote afstand bevinden? De lens is A. plat B. plat C. bol D. bol Het voorwerp is dichtbij op grote afstand dichtbij op grote afstand 25. Nevenstaande afbeelding geeft een stukje van het netvlies in een oog van de mens weer. Een deel van het netvlies is aangegeven met de letter X. Geeft X een deel van de gele vlek of van de blinde vlek aan? Kan iemand in het daglicht met behulp van deel X van het netvlies het verschil tussen zwart en donker grijs zien? X geeft een deel van A. de gele vlek B. de gele vlek C. de blinde vlek D. de blinde vlek Verschil zien nee ja nee ja X 12 26. Een kruising tussen een plant met brede behaarde bladeren en een soortgenoot met smalle kale bladeren geeft een groot nakomelingschap (F1) met brede kale bladeren. Beide ouderplanten zijn homozygoot en de betrokken genen zijn gekoppeld. De F1 plant zich voort door zelfbestuiving. Welk deel uit de F2 zal naar verwachting smalle kale bladeren hebben? 1 16 3 B. 16 1 C. 2 1 D. 4 A. 27. Een bepaald type doofheid bij mensen is erfelijk. In de afbeelding is een stamboom getekend van een familie waarin dit type doofheid voorkomt. Hoe erft dit type doofheid over? A. B. C. D. Dominant, X – chromosomaal. Dominant, niet X – chromosomaal. Recessief, X – chromosomaal. Recessief, niet X – chromosomaal. 13 28. Bij bijen is de koningin een diploïd organisme maar dar is haploїd. Bij kruising van een donkerbruine koningin met een donkerbruine dar ontstaan wijfjes, die alle donkerbruin zijn. Van de mannetjes is 50% donkerbruin en 50% is lichtbruin. Het dominante allel wordt weergegeven door K. Wat zijn de genotypen van de donkerbruine koningin en de donkerbruine dar? A. B. C. D. KK en k. Kk en k. Kk en K. kk en K. 29. T C G A G G A C T U G A GTA CAU AGG T G A C A T Welk proces wordt door bovenstaand schema voorgesteld? Waar vindt dit proces plaats, in de celkern of op de ribosomen? Bovenstaand schema stelt voor A. transcriptie B. replicatie C. transcriptie D. replicatie Dit proces vindt plaats in de celkern in de celkern op de ribosomen op de ribosomen 14 30. De pindaplant behoort tot de vlinderbloemige planten. Aan de wortels van vlinderbloemige planten zitten verdikkingen, de wortelknolletjes. In die wortelknolletjes leven bacteriën. Deze bacteriën nemen stikstofgas (N2) uit de lucht op en gebruiken dit voor de vorming van stoffen waarvan een deel aan de plant te goede komt. De bacteriën gebruiken op hun beurt organische stoffen die ze aan de pindaplant onttrekken. Met welk begrip wordt de beschreven voedselrelatie tussen deze bacteriën en de pindaplant aangeduid? Zijn de bacteriën in de wortelknolletjes heterotroof of autotroof? Voedselrelatie bacterie en pindaplant A. mutualisme B. mutualisme C. commensalisme D. commensalisme De bacteriën zijn autotroof heterotroof autotroof heterotroof 31. In bepaalde delen van Suriname komen mestoverschotten voor. Als dit teveel aan mest zonder meer op het land wordt gestort, komt er ammoniak vrij die eerst wordt omgezet in ammonium en uiteindelijk in nitraat. Door dit proces daalt pH van de bodem. Bovendien komt er veel nitraat in het grondwater terecht. Hieronder is een deel van de stikstofkringloop schematisch weergegeven. Ammonium wordt in de bodem omgezet in nitraat. Door welke van de volgende typen organismen gebeurt dit vooral? A. B. C. D. Door aërobe bacteriën. Door anaërobe bacteriën. Door vrijlevende stikstofbindende bacteriën Door niet – vrijlevende stikstofbindende bacteriën. 15 32. DDT is een insecticide die persistent ( niet afbreekbaar) is! Over de hele wereld wordt onderzoek gedaan naar het terugdringen van de ziekte malaria met andere middelen dan DDT. Als mogelijke andere methoden om de ziekte terug te dringen worden genoemd: 1. 2. 3. het bestrijden van de malariamuskiet met behulp van een nieuw, biologisch afbreekbaar insecticide, het bestrijden van de parasiet door middel van medicijnen die aan malaria patiënten worden toegediend, het uitzetten van mannetjes die wel kunnen paren maar onvruchtbaar zijn. Bij welke van deze andere methoden is er gevaar voor resistentie? A. B. C. D. Alleen bij methode 1. Alleen bij methode 2. Alleen bij methode 3. Bij de methoden 1 en 2. 16 Openvragen 33. 4 pt. In de grafiek hieronder is de bloeddruk in de verschillende typen bloedvaten schematisch weergegeven. Afbeelding 1. In afbeelding 2 is de stroomsnelheid in de verschillende typen bloedvaten weergegeven. Vergelijk de bloeddruk en de stroomsnelheid in de slagaders met die in de aders. Leg uit wat het verband is tussen de bloeddruk en de stroomsnelheid zoals weergegeven in beide afbeeldingen. Een patiënt met bloedgroep AB rhesus negatief (Rh-) ontvangt voor het eerst in zijn leven een bloedtransfusie. Hij krijgt per vergissing een kleine hoeveelheid rhesus positief (Rh+) 2 pt. bloed van een donor met bloedgroep A. 34. Enkele weken later wordt bepaald welke antistoffen in het bloed van deze patiënt aanwezig zijn. Is in het lichaam van de patiënt tengevolge van deze transfusie antistof anti – A gevormd? En anti – rhesus? 17 De hypofyse – achterkwab produceert twee hormonen. 4 pt. a. Noem ze op. b. Welke zijn de doelwitorganen van deze hormonen? 35. 36. 4 pt. Met het veevoer begint het mestprobleem. Zolang vee in de wei graast en daar de mest achterlaat, is de kringloop voor een groot deel gesloten. Maar als het veevoer van elders komt, bijvoorbeeld als het geïmporteerd wordt, ontstaat er een overschot aan stikstof terwijl de voerproducent elders tekort komt. urine Nevenstaande afbeelding geeft een deel van de stikstofkringloop weer. a. Een van de anorganische stoffen die in de mest voorkomt, is ammoniak (NH3). Deze stof komt vooral vrij bij de afbraak van bepaalde stoffen waaruit organismen zijn opgebouwd. Geef de naam van deze groep stoffen. b. In de tekst staat dat bij import van veevoer een overschot aan stikstof op het land ontstaat, terwijl de voerproducent elders stikstof tekort komt. Leg het ontstaan van dit overschot en tekort uit aan de hand van bovenstaande afbeelding. 37. Welk deel van het autonome zenuwstelsel heeft bij het zwemmen de sterkste activiteit? 2 pt. Leg je antwoord uit! 18 38. 6 pt. Bij een diersoort is het allel voor donkerbruine haarkleur (G) dominant over het allel voor witte haarkleur (g). Het allel voor kort haar (H) is dominant over het allel voor lang haar (h). Een aantal malen worden donkerbruine, kortharige dieren, die allemaal hetzelfde genotype hebben, gekruist met witte, kortharige dieren. De fenotypen van de nakomelingen met hun aantallen staan in onderstaand tabel. Fenotype nakomelingen Donker – kort Donker – lang Wit – kort Wit – lang Aantal 31 11 29 9 Bepaal de genotypen van de ouderparen? Toon dit resultaat aan met behulp van een kruisingsschema. 39. In nevenstaande afbeelding is schematisch een niereenheid van een mens weergegeven. nierkapsel 2 pt. Op plaats P bevinden zich in het bloed onder andere aminozuren, glucose, fibrinogeen ( een eiwit) en ureum. Welke van deze stoffen bevinden zich ook op plaats Q in de voorurine? 40. 2 pt. kapsel verzamelbuis Lus van het nierkanaaltje Onze eet – en leefgewoonten zijn door de gestegen welvaart veranderd. Veel mensen zijn daardoor dikker dan ze zouden willen. Iemand wil graag afvallen en maakt daarbij gebruik van een vermageringsdieet. Hij wil daarbij gezond blijven en geen honger lijden. Het dieet schrijft voor minder boter, margarine, olie en bakvet te gebruiken dan voorheen en ook minder ( kristal) suiker in bijvoorbeeld de thee of koffie. Leg uit waarom het, om af te slanken en uit voedingsoogpunt, verstandig is om juist van deze voedingsmiddelen minder te gebruiken. 19