1. WAT IS FILOSOFIE? 1. Inleiding Essentialisme: theorie dat

advertisement
1. WAT IS FILOSOFIE?
1. Inleiding

Essentialisme: theorie dat sommige dingen tenminste sommige essentiële
eigenschappen hebben (om als DAT ding herkend te worden)

Armchair philosophy: enkel intuïties in geest vd filosoof spelen rol bij opbouwen
gedachtengang

Experimentele filosofie: recente tak filosofie, gebruik van empirische methoden vb
vragenlijsten → resultaten tonen aan dat intuïties v leunstoelfilosofen soms verkeerd
zijn, en niet altijd gedeeld w in andere culturen (vb trolley dilemma)

Utilitarisme: handeling is goed als grootste hoeveelheid geluk ipv alternatieve
handelingen

Sofisten: 'willen weten' nagestreefd omwille van geld of macht, niet omwille van
zichzelf

Aporetische vraag: geen duidelijk, eenduidig antwoord (deel eigenheid filosofie)
2. Natuurfilosofie en mythologie

Arche: oerstof bestudeerd dr eerste filosofen (natuurfilosofen) Thales (water),
Anaximander (apeiron) en Anaximenes (lucht)

Mythologisch: vorm v denken die geen strikte scheiding maakt tss menselijke en
goddelijke wereld

Natuurlijke regelmatigheden: seizoenen, verschil dag en nacht, … 
bovennatuurlijke krachten waarop filosofen zich beriepen

Natuurlijke onregelmatigheden: aardbevingen, overstromingen, ... 
bovennatuurlijke krachten waarop filosofen zich beriepen

Homini universali: (Plato en Aristoteles) gingen geen enkel thema uit de weg en
brachten alle thema's in verband in een groots en doorwrocht systeem

Paul Ricoeur: beweert dat filosofie zich nooit zal kunnen onttrekken aan haar
mythologische achtergrond

Whitehead: ging zo ver in bewondering voor Plato om te zeggen dat de Westerse
filosofie niet meer is dan een reeks voetnoten bij het werk van Plato
3. Religie en filosofie

Augustinus en Thomas Van Aquino: getracht de tegenstelling tss geloof en
wetenschap te verzachten, dr te claimen dat veel geloofsovertuigingen wel bewezen
kunnen w met het verstand (godsbewijzen), en dat geloofsovertuigingen het
vertrekpunt kunnen (en zelfs moeten) vormen v verder filosofisch onderzoek
4. Wetenschap en filosofie

Vooruitgangsdenken: wetensch gezien als redder in nood, die knoeiboel vd filosofie
komt opruimen (MR: radicale breul tss twee epistemes + onbeantwoorde en
onbeantwoordbare vragen)

Epistemes: (Foucault) term die verwijst nr grondlaag v impliciete, stilzwijgende
veronderstellingen en dogma's die de krijtlijnen tekenen v eender welk syst v kennis
(wetenschappelijke rev: radicale breuk tss twee epsitemes)

Russel: veel vragen niet alleen onbeantwoord, maar ook onbeantwoordbaar

Metafysica: tak v filosofie, vragen over bestaan v God en andere moeilijke raadsels

Neg relatie filosofie en wetensch: moderne wetensch hebben aant traditionele
filosofische vragen overbodig gemaakt

Pos relatie filosofie en wetensch: wetenschapsfilosofie

Wetenschapsfilosofie: moderne wetenschap kritisch bestuderen adhv onderzoek -> nieuwe filosofische deeldisciplines

Pascal: vb v filosoof die zich laat inspireren dr nieuwe bevindingen in de wetensch
(heliocentrisme --> nietigheid vd mens)

Dewey: Darwin deed nt alleen biologie op haar grondvesten daveren, mr ook
ommezwaai in filosofie. Omgekeerd is darwinisme ook schatplichtig aan filosofie

Wittgenstein: filosofie is een familie, sommige fenomenen hebben geen essenties 
prototype resemblance theory

Prototype resemblance theory: niet mogelijk essenties te vatten, mr wel veld v
entiteiten v een bepaald fenomeen (plaats in veld: hoe meer gelijkenissen, hoe
dichter bij prototype) = anti-essentialistische manier v definiëren
5. Conclusie

Russel: onzekerheid aanvaarden

Descartes: prototypische filosoof: pos def=durfde aan om aan meest basale dingen
te twijfelen + neg def=geprangd tss van religie doordrenkte Middeleeuwse filosofie en
opkomst moderne wetensch
2. RENE DESCARTES, FILOSOOF
1. Inleiding

Epistemologie: kennisleer, vraagt zich af hoe we precies tot betrouwbare kennis
komen

Metafysica/ ontologie: eig weet niemand wat het betekent, letterlijk: na de fysica en
er over heen (over ng fundamentelere dingen dan de fysica) --> 2 soorten dingen:
fysisch en psychisch: Descartes: meest fundamentele bouwstenen (dualisme), onze
PH vals samen met onze GEEST

Euclitische meetkunde: helderheid v meest basale elementen --> nieuwe dingen uit
afleiden
2. De wetenschappelijke revolutie

Ptolemeus: grote naam in astronomie: aarde in centrum v universum (geocentrisme)

Copernicus: heliocentrisme, oneindige ruimte, kosmologische krenking

Kepler: beweging vd hemellichamen rond zon is ellipsvormig, zei dat er niets
speciaals was aan bovenmaanse planeten (begrippen v Aristoteles), ondermaans en
bovenmaans opgebouwd uit zelfde materialen

Ondermaans: onder de maan: opgebouwd uit 4 elementen

Bovenmaans: uit 5e element (had iets goddelijks)

Galilei: aantal manen rond Jupiter --> niet meer 7 planeten (schending heilig getal),
mechanisering vh wereldbeeld --> antithese v doeloorzaken in natuurlijke wereld
(geen organisme mr machine), wet vd traagheid

Doeloorzaak: plannen maken en doelen stellen is de motor, ligt altijd in toekomst vb
studie: doel (diploma) dat tegelijk werkt als oorzaak (nr de les gaan) --> vroeger dacht
men over wereld als doeloorzaak vb schepping

Wet vd traagheid: ieder lich, aan zichzelf overgelaten, blijft in rust of beweegt voort
met gelijkmatige snelheid en langs rechte lijn

Newton: maakte omvattende natuurwetenschappelijke theorie die alle hemelse
bewegingen kon verklaren en voorspellen
3. Zo ijverig was hij niet
4. De kennis en haar lotgevallen: deconstructie

Natuurlijke twijfel: twijfelen aan de zintuigen vb optische illusies

Plato: vertrouwden zintuigen ook niet, zeker nt om kennis te vergaren

Hyperbolische twijfel: twijfelen aan zintuigen vb dromen, hallucinaties

Metafysische twijfel: twijfelen aan wiskunde en andere intuïties vb malin genie

Systematische, methodische twijfel: twijfelen over alles
Constructie

Helderheid: intuïtieve zekerheid, norm vr volgende zekerheden

Onderscheidenheid: intuïtie in kwestie moet duidelijk onderscheiden zijn van eender
welke andere bewustzijnsinhoud, norm vr volgende zekerheden

Eerste zekerheid: ik denk, dus ik ben

Tweede zekerheid: idee v volmaaktheid --> God

Causaliteitsprincipe: alles heeft oorzaak en die moet minstens even groot zijn als
het gevolg

Derde zekerheid: idee v uitgebreidheid, Gods goedheid is garantie vr rest v zijn
redenering

Wiskundige wereld: wereld na twijfel, niet meer wereld dr zintuigen, mr
gemechaniseerde wereld
5. Het failliet van Descartes

Hume: denken dat we een pers identiteit hebben (continuïteit) is fictie, maar moeten
dit wel denken, anders w we gek. We zijn eigenlijk soort filter met impressies en
gedachten: meer kon Descartes ook niet concluderen --> er zijn gedachten, mr een '
ik' is er niet (niet radicaal genoeg)

A posteriori godsbewijs: vanuit ervaring, idee v volmaaktheid: alleen volmaaktheid
zelf is groot genoeg om idee v volmaaktheid te kunnen veroorzaken
(causaliteitsprincipe), en die volmaaktheid is God --> God is goed (want volmaakt)
dus geen reden vr twijfel aan wiskunde en buitenwereld

A priori godsbewijs: vanuit rede, uit idee v volmaaktheid kan men bestaan v
volmaaktheid afleiden (het is volmaakter te bestaan dan niet te bestaan) --> als het
volmaakte niet zou bestaan, zou het niet volmaakt zijn. Kortom: God moet wel
bestaan.
3. DE GEEST IN DE MACHINE
1. Inleiding

Materialisme/ fysicalisme: alles wat er te weten valt over iemand --> aflezen uit
hersenen (we vallen volledig samen met ons lichaam) <-> onze intuïtie: we hebben
een lichaam, we zijn er geen

Res cogitans: denkend ding (Descartes)

Res extensa: neemt plaats in in fysisch universum (Descartes)

Eerste argument vr radicaal onderscheid: onsterfelijkheid vd ziel

Kant: aantal postulaten (eisen): moeten aannemen dat ziel onsterfelijk is, anders
kunnen we niet begrijpen dat mensen het goede doen (want bijna altijd ten koste v
jezelf) ==> beloond in hiernamaals

Tweede argument vr radicaal onderscheid: common sense, we zijn vrije wezens
vb heel juridisch systeem gebaseerd op vrije wil

Paul Bloom: iedereen is dualist: we denken over onszelf als vrije wezens (vrije wil)

Vrije wil: voorwaarde om iemand verantwoordelijk te stellen vr eigen G

Geestesspul: (Dennett) gaat om heel andere substantie dan materie waarmee
lichaam is opgebouwd

Fysisch spul: (Dennett) gaat om heel andere substantie dan waaruit geest is
opgebouwd

Dualisme: geest en lichaam zijn fundamenteel verschillend, en kunnen volledig
onafhankelijk v elkaar hun taken vervullen

Plato: nog dualistischer dan Descartes: naast materie en geest ook twee
verschillende werelden (zintuiglijke wereld en ideeënwereld)

Ontologie: zijnsleer, neutraler en hedendaagser synoniem vr metafysica, algemene
theorie over wat er is in de werkelijkheid?

Pijnappelklier: volgens Descartes zat daar wisselwerking tss geest en lichaam

Esprits animaux: levensgeesten, om hypothese over wisselwerking hard te maken,
zorgen ervoor dat wederwaardigheden v ons lichaam vertaald kunnen w nr de taal va
de geest en omgekeerd, dat onze wilbeslissingen gecommuniceerd kunnen worden
nr ons lich

Cartesiaans theater: onze geest = wezentjes die opdrachten vervullen en lich
besturen

Wet v behoud v massa: (Antoine Lavoisier) gaf dualisme stevige deuk: fysische
wereld is gesloten syst, waar de totale hoeveelheid massa constant blijft, geen plaats
vr geestelijke beïnvloeding

Occasionalisme: (Geulinckx, een v Descartes' Vlaamse lln) wilsbeslissingen zijn
eigenlijk illusies, beide substanties vergelijken met afzonderlijke uurwerken die
perfect gelijk lopen, beiden opgewonden dr God. Vb lich een bep ervaring --> God
vertaalt die ervaring vr de geest (occasionalisme ook dr Nicholas Malebranche -->
dualisme=spiritualisme)

Probleem v occasionalisme: onttrekt debat over lich en geest aan de
wetenschappen
3. De mens een machine

Julien Offray de lamettrie: eerste filosofische materialist, volbloed atheïst, boek
l'homme machine: kritiek op dualisme, afkeer voor leunstoelfilosofen, ook materialist
in methode: kennis gebaseerd op ervaring, ziel en lich vallen samen, denken is een
eigenschap vd materie (lamettries materialisme is een programmaverklaring)

Programmaverklaring: laten we proberen om zonder bovennatuurlijke hulpmiddelen
het denken te verklaren vanuit de materie. Misschien lukt dat niet, misschien wel,
maar het is in ieder geval een zuiniger manier v werken dan het dualisme

Morele handelen volgens lamettrie: komen nt v bovenaf, mr zitten in onze natuur
vb moreel handelen bij dieren

Naturalisme: allerlei fenomenen beschouwen als onderdeel van de natuur, mensen
en hun denkvermogens maken deel uit vd natuurlijke wereld, bovennatuurlijke
elementen w uitgesloten en wetensch methodes leidraad
4. Het materialisme vandaag

Fysicalisme: synoniem vr materialisme, natuur vd geest kan verklaard w binnen het
kader vd wetten en principes vd fysica, het prototype vd exacte wetenschap

Analytische filosofie vd geest: (philosophy of mind) project v een materialistische
theorie vd geest, laat zich inspireren en informeren dr de (cognitieve) wetenschappen

Scheermes v ockham: entiteiten niet nodeloos vereenvoudigen --> dualisme
schendt deze regel

Dennett: incoherent dualisme doet denken aan wederwaardigheden v spoken:
kunnen door muren heen vliegen, maar ze ook tegenhouden

Jack Smart: metafoor van Venus, pro fysicalisme (aansluiting succesvolle
wetenschappen + elegantie en zuinigheid), reductionistisch materialisme,
psychologische termen gebruiken, mr weten dat ze verwijzen nr neurowetensch
termen vb vuren v neuronen en denken
5. Een aanval op het gezond verstand?

Folk psychology: manier v denken vh gezond verstand, waarbij de handelingen v
een persoon verklaard w dr hem of haar sensaties toe te schrijven --> hierdoor lijken
mentale fenomenen te bestaan (geen reden tot bestaan in materialistische wereld)

Reductionistisch fysicalisme: waarde v ons gezond verstand betwijfelen, geest en
hersenen volledig laten samenvallen of volledig scheiden (mentale kan gereduceerd
w tot het fysische) --> niet echt populair, want gaat volledig voorbij aan onze
dagelijkse intuïties

Niet-reductionistisch of supervenientie-fysicalisme: mentale niet reduceerbaar tot
het fysische, maar toch afhankelijk vh fysische. Mentale eig komen bovenop fys eig,
maar de eerste zijn niet te herleiden tot de tweede.

Supervenieren: bovenop komen

Supervenientie: (komt tegemoet aan zowel gezond verstand als wetensch) zwakke
vorm van niet-reductionisme, mentale is assymetrisch afhankelijk van het fysische:
gelijkheid v fys eig impliceert noodzakelijk de gelijkheid v mentale eig, maar niet
andersom (vb p. 40), geen reductie van het mentale tot het fysische, maar ook geen
emergentisme

Emergentisme: mentale rijst wel op uit het fysische, maar heeft ook zekere
autonome kracht
4. FRIEDRICH NIETZSCHE, FILOSOOF MET DE HAMER
1. Inleiding

Hamer als subtiel instrument: dokter, die zieke Westerse beschaving wilde
genezen --> herwaardering v alle bestaande waarden

Sloophamer: grote oorlogsverklaring tegen iedern die het had aangedurfd het echte
leven aan banden te leggen, vernietigende analyse vd Westerse filosofie en
beschaving

Echte leven: alles wat in filosofie geen plaats heeft gekregen: lich, lijden,
dubbelzinnigheid,...

Superman: alternatief na vernietigende analyse, vertegenwoordigt voor hem de
'grote gezondheid'
2. Een turbulent leven

Filologie: studie vd taal en letteren vd klassieke oudheid
3. Een grote oorlogsverklaring
Tegen Platonisme

Evenwicht tss dionysische en apollonische: evenwicht tss wanorde, mateloosheid
(irrationele) en orde, harmonie (rationele) (volgend Nietzsche voor komst v Plato en
Socrates), pre-socratici begrepen wereld als voortdurend gevecht tss irrationele
krachten en wanhopige pogingen vd mens om die krachten met redelijkheid te
bezweren

Socrates en Plato: eind aan evenwichtsoefening dr rationele sterk te overwaarderen
ten koste van het irrationele

Ideeënwereld: perfecte wereld volgens Plato, die sjablonen bevat v alle dingen op
aarde

Demiurg: Plato's god, maakte gebruik van deze sjablonen toen hij de zintuiglijke
wereld op orde zette

Scheppingsgedachte: uitvinding Christendom, vr de Grieken was de materie eeuwig

Afschaduwingen: concrete vormen in zintuiglijke wereld die onrecht doen aan hun
sjabloon

Schouwen v ideeën: enkel zo echte kennis mog, nt dr observeren zintuiglijke wereld
(levert hoogstens een mening op), definieerde kennis als abstractie

Aristoteles: over kennis spreken zonder beroep te doen op andere wereld, alle
dingen dragen hun vorm in zich en die essentie is de leidraad in hun ontw

Nietzsche's haat vr Plato: gaan fancy ideeenleer nodig om te begrijpen hoe we aan
kennis komen + Plato vond zijn ideeenwereld interessanter ("kon het leven niet aan")

Mummie: filosofen volgens Nietzsche, alles wat filosofen onder handen hebben
gehad, waren gemummificeerde begrippen: individualiteit eruit, ontdaan v identiteit,
verafgoding

Ressentiment: wrok (fabel vd zure druiven), volgens Nietzsche belangrijkste motief
vr Plato's twee werelden theorie
Tegen Christendom

Platonisme vr het volk: Christendom volgens Nietzsche

Descriptieve ethiek: hoe handelen mensen, en waarom doe ze dat? Nietzsche
houdt zich vooral hiermee bezig

Prescriptieve ethiek: hoe zouden mensen moeten handelen?, volgens Nietzsche
symptoom van degeneratie: ieder mens moet volgens hem uitmaken wat goed en
slecht is

Slavenmoraal vd christenen: uit ressentiment tegenover de heren hebben ze de
aristocratische gelijkstelling v goed en voornaam volledig omgedraaid: begonnen de
sukkelaars en nederigen goed te noemen, en machtigen slecht --> lafheid
Tegen Wagner
Tegen vrouw
4. Het grootse leven

Wereld is strijdveld v krachten: centrale gedachte v Nietzsches filosofie, taak v
individu om zich staande te houden in strijdveld zonder metafysische hulpstukken

Übermensch: heeft geen moeite met wilde en broeierige leven te bevestigen

Nihilisme: ontkenning v bestaan v betekenis of waarde in de wereld

Zwak of reactief nihilisme: vd christenen en metafysici, hun slavenmoraal en
mummificering zijn fundamenteel levensvijandig, gaan op zoek nr eenheid en
stabiliteit omdat ze voortdurend vernieuwende werkelijkheid nt aankunnen (nihilistisch
want willen lich vernietigen)

Sterk of actief nihilisme: vd übermensch, schept vr zichzelf nieuwe waarden, want
herkent zich niet langer in heersende waarden, koppelt waarden en normen nt aan
onbereikbare wereld

Anti-aristocratisch Christendom: christendom volgens N. vol van verrotting omdat
het ontkent dat sommigen voorbestemd zijn om te leiden en anderen om te volgen

Gedwongen sterilisatie: ontaarde leven onderdrukken en aan de kant schuiven

Voluntarisme: het willen hoger achten dan het denken en kennen --> lijden
aanvaarden, maar ook willen en bevestigen

Eeuwige terugkeer v hetzelfde: moreel-psychologisch gedachte-experiment,
hypothetische test vr de übermensch om de wilskracht te testen

Lichtvoetige filosofie: übermensch leeft met licht gevoel omdat hij ja zegt tegen het
leven, metafysische ballast afgeworpen

Copleston: ubermensch is eig ongeveer alles wat Nietzsche zelf wilde zijn, maar
vooral wat hij niet was
6. CHARLES DARWIN
1. Inleiding: Darwin en de filosofie

Evolutiebiologie: houdt zich bezig met aanscherpen en doordenken v aant centrale
darwinistische concepten, zoals natuurlijke selectie

Natuurhistoricus: bestudeert evolutionaire geschiedenis vd levende wereld

Darwinisme: gn grens aan manier waarop Darwin andere disciplines heeft veranderd

Universeel zuur: (Dennett) werk v Darwin filosofisch op de kaart --> overal weg
doorheen vreten
2. Gentleman en natuurhistoricus

On the origin of species: hoe versch soorten op aarde geevolueerd zijn uit een
gemeensch voorouder (natuurlijke selectie NS)

Descent of man: boek, wat het betekent dat zowel lich als geest vd mens een
product zijn v NS
3. Darwins gevaarlijke ideeën

Genealogische blik op de levende natuur: versch soorten niet resultaat v goddelijk
boetseerwerk, mr v lange gesch v afstamming met modificatie (=transmutationisme,
nt bedacht dr Darwin mr gedachte wel gethematiseerd)

Boom vh leven: onderaan oude soorten, twijgjes nieuwe soorten, afgeknapte
twijgjes uitgestorven soorten (manier v vormgeven aan transmutationisme)

Darwins originaliteit: niet eerste die beweerde dat soorten evolueren, mr duidde als
eerste mechanisme aan die evolutie aandrijft: NS

3 basisstellingen: er is schaarste (dus nt alle organismen in staat voort te planten),
er is variatie (bep welke organismen zullen voortplanten en welke niet), variatie is
erfelijk (eigenschappen die ouders aangepast maken, w doorgegeven)

Principe v behoud: wat behouden w dr natuurlijke selectie zijn variaties die nuttig
zijn voor het organisme in de strijd om te overleven en zich voort te planten

Adaptatie: wanr zo'n variatie zich doorheen een aant generaties over de populatie
verspreid heeft, eig v een organisme dat in bep omg een bep functie vervult waardoor
het een groter aant levensvatbare nakomelingen kan voortbrengen dan organismen
die de eig niet hebben (psy eig, fysiologische eig of gedragskenm)
4. Domheid en doelmatigheid

Theologisch-teleologisch denken: werkelijkheid interpreteren als een dr God
bezield organisme, net als mens zou werkelijkheid ook doordrongen zijn v
doelgerichtheid en doelmatigheid die rechtstreeks doorverwijzen naar een schepper
(Darwinisme is doodsteek vr deze vorm v denken)

Doelgerichtheid: heel wat eig in de natuur vervullen een duidelijk doel (gerichtheid
op een doel)

Doelmatigheid: talrijke eig v levende wezens zijn bijzonder geschikt vr het doel dat
ze moeten vervullen, doen dat op een efficiënte manier (bekwaamheid om dat doel te
vervullen)

Teleologie: de leer van de doelgerichtheid en de doelmatigheid

Natuurtheologen: (vb Paley) bezongen voortdurend wonderlijke perfectie vd
schepping, perfectie die sluitend bewijs levert vr bestaan v een schepper

Perfectie: schoonheid, complexiteit, mr vooral functionaliteit

Argument from design: (Paley) ssort v godsbewijs, er is design, er is geen design
zonder designer, dus er is een designer --> God heeft de werkelijkheid geschapen en
dat verklaart wrm die zo geweldig in elk zit (alternatief= NS)

Probleem vd eindeloze regressie: intelligente ontwerper toont zelf ook tekenen v
doelmatigheid, en lijkt niet toevallig tot stand te zijn gekomen --> moet ook een
ontwerper van ontwerpers zijn, enz.

Optimaliteitsveronderstelling: in de wereld v designers gaat men ervan uit dat elk
onderdeel een bep functie heeft --> adaptationisme

Adaptationisten: zien overal adaptaties, NS is belangrijkste en mssn zelfs enige
mechanisme achter evolutie en moet niet onderdoen vr geniale ingenieur, bedenkt
altijd optimale oplossing vr bep probleem

NS als bricoleur: geen blik op eindproduct, mr historisch proces (met materialen die
er al zijn en vroegere structuren recycleren) + blind proces (trial & error) --> domheid
v NS

Functie: alternatief woord vr doelgerichtheid: verz effecten v een eigenschap die de
aanwezigheid v die eig verklaren, ze biedt een mechanische verklaring vr de
doelgerichtheid
5. Contingentie en vooruitgang

Kosmologische krenking: (Freud) leefwereld vd mens niet in centrum heelal

Psychologische krenking: (Freud) groot deel v psychische activiteit onttrekt zich
aan bewustzijn, mens niet transparant vr zichzelf

Biologische krenking: (Freud) mens is als alle andere organismen het product v
een blind en historisch proces v NS

Argument tegen noodzakelijkheid: geen vd soorten op aarde is het noodzakelijke
product v NS, het had ook allemaal anders kunnen gaan

Argument tegen vooruitgang: NS is geen progressief proces, verandering
impliceert geen verbetering

Contingentie: toeval, bestaan te wijten aan toevallige factoren, kleine wijzigingen die
uitvergroot w en leiden tot grootste ontw vb nieuwe soort, had ook helemaal anders
kunnen lopen

Convergente evolutie: (ondermijnt claim v contingentie) evolutionair proces waarbij
neit nauw verwante soorten onafhankelijk v elk toch zeer gelijkaardige eig ontw als
antwoord op een gelijkaardige uitdaging in hun natuurlijke omgeving (nt terug te
leiden tot eig v een gedeelde voorouder)

2 vormen v vooruitgang: (Darwin) toename v aangepastheid (beter aangepast aan
omg) + toename v complexiteit (meer functionele onderdelen)
7. EVOLUTIEPSYCHOLOGIE
1. Inleiding: Darwin doordenken

Wallace: zelfde idee als Darwin rond zelfde periode, soort ultraselectionist

Ultraselectionisme: NS is verklaring vr alles, behalve menselijke geest (te complex,
NS is blind en dom)

Katholieke weerstand tegen darwinisme: ng net verzoenen met gedachte dat lich
nt ontworpen is dr een schepper, mr zeggen dat ook geest een product is v
natuurlijke selectie is een brug te ver

Empirisch adaptationisme: wereld vol ontwerp, adaptaties (claim over hoe de
wereld is)

Verklarend adaptationisme: er zijn ook dingen zonder design, mr niet interessant,
moet nt verklaard w, "design is hetgeen dat verklaard moet worden"

Methodologisch adaptationisme: bij verklaring eerst kijken of het adaptatie is
2. Dr. Pangloss in Santa Barbara

Gould en Lewontin: ergerden zich aan adaptationistische klemtoon op optimaliteit
(ontwaart overal adaptaties) dat ze een spotnaam bedachten vr adaptationisme:
panglossianisme

Panglossianisme: verwijst nr dr Pangloss uit Candice ou l'optimisme, die bekend
stond om zijn vrolijke credo (wij leven in de beste der mogelijke werelden), maakte v
elke ziekte een zegen

Tooby en Cosmides: protagonisten v evolutiepsy

Pinker: vertaalde evolutiepsychologische denken naar grote publiek, oa in How The
Mind Works

Evolutiepsychologie: geest is een complexe en functionele structuur dat enkel
product kan zijn v NS (adaptationistisch)

Modules: versch onderdelen vd geest volgens evolutiepsychologen --> functioneel,
domein-specifiek, aangeboren, automatisch, intransparant en ingekapseld

Aangeboren: niet inhoud v kennis, mr mechanismen om tot kennis te komen zijn
aangeboren

Gekanaliseerde eigenschap: eig ontw zich ongeacht omgeving waarin organisme
zich bevindt en ongeacht versch in vertrekpunt v ontw --> eig op dezelfde manier
ontw in versch omstandigheden

Automatisch: activeren zichzelf als geconfronteerd met info uit hun betreffende
domein

Intransparant: niet toegankelijk vr bewustzijn vd drager

Ingekapseld: houden geen rekening met info die opgeslagen of verwerkt w in andere
delen v onze geest
3. De evolutiepsychologie en haar grenzen

Geest uit de steentijd: ijkpunt vr evolutiepsychologen: cognitieve en emotionele
reacties v onze voorouders op problemen v hun tijd, vormen ng steeds het raamwerk
vd huidige menselijke geest (EEA= Environment of Evolutionary Adaptedness)

Poverty of stimulus: argument v evolutiepsychologen om menselijke geest te
rechtvaardigen, vb jonge kinderen snel greep op complexe problemen

Taalverwervingsmodule: aangeboren, stelt ons in staat om eender welke taal aan
te leren

Frame problem: tweede argument v evolutiepsychologen, beslissingen op leven en
dood vb verstijf-, vlucht- of vechtmodule (voorouders met algemene set v procedures
snel weggeconcurreerd dr modulaire voorouders, die relevante info veel sneller en
efficiënter verwerken)
4. De ontspoorde geest

Evolutiepsychiatrie: spitst zich toe op verklaringen v geestesziekten, verlengstuk v
evolutiepsychologie: geest is modulair en Pleistoceen is referentiepunt om structuur v
onze geest te begrijpen

Genome lag model (mismatch-model): (Mcguire en Troisi) een vd meest
evolutiepsychiatrische modellen: geestesziekten komen voort uit dramatische
mismatch tss huidige en voorvaderlijke omgeving, figuurlijke jetlag aan evolutionaire
vliegreis

Adaptationistisch model: tweede verklaringsmodel: belangrijke functie v
geestesziekten vb postnatale depressie om vaderlijke investeringen af te dwingen (dr
evolutie vormgegeven signaal, geen bewuste vorm v manipulatie)

Adaptive behavior gone wild: (Stevens en Price) uitvergrotingen v normaal (nuttig)
G worden psychiatrische aandoeningen, vb daadkracht ontspoort in roekeloosheid

Disfunctie-model: (Miller) verklaringsmodellen doen denken aan panglossianisme,
geestesziekten zijn geen verkapte adaptaties, mr schadelijke disfuncties, brein heel
kwetsbaar vr mutaties
8. SIGMUND FREUD
1. Inleiding: Freud en de filosofie

Positief antw op Freud in filosofie: zijn gedachtegoed heeft belangr impact op bep
filosofische thema's (soort wijsgerige antropoloog)

Negatief antw op Freud in filosofie: zo weinig wetensch waarde dat het nog bijna
alleen in filosofie bestudeerd kan w
2. Een korte biografie

Zenuwarts: tss neuroloog en psychiater, beroepsterm bestaat nu nt meer

Mytomaan: schepte er plezier in eigen leven te mythologiseren

Vrije associatie: want nt alle patiënten vatbaar vr hypnose, patiënt zegt alles wat
tijdens therapie in hem/ haar opkomt, zou bevrijdend werken --> symptomen
verdwijnen

Metapsychologie: geheel v Freuds theoretische studies vd geest, zou werking mr
ook falen vd menselijke geest verklaren + hoe falen hersteld moet worden (theorie en
therapie gaan hand in hand)
3. Zelfbedrog en het onbewuste

Descartes: groot vertrouwen in helderheid vd eigen geest en kracht v introspectie

Zelfbedrog: mens nt helemaal transparant vr zichzelf, bewuste zelf is
oppervlaktefenomeen dat aangestuurd w door massieve onpersoonlijke macht:
onbewuste

1e Paradox v zelfbedrog: zelfbedrog houdt in dat we iets weten en tegelijkertijd niet
weten, in strijd met niet-contradictie principe

Niet-contradictie principe: principe uit logica dat stelt dat iets niet tegelijkertijd waar
en onwaar kan zijn --> je weet iets, ofwel niet

2e paradox v zelfbedrog: onze intenties kennen en tegelijkertijd niet kennen

Oplossing v Freud: kennen en weten twee verzch betekenissen geven (bewust en
onbewust, onafh v elk), best mog om iets te kennen/ weten en tegelijkertijd niet te
kennen/ weten vb hypnose

Hypnose: alle psychische activiteiten toegankelijk vr denken dr verregaande mate v
ontspanning: vlakt remmingen af en bevordert impulsiviteit en vatbaarheid vr
suggestie

Onderdrukken: bepaalde ideeën of gevoelens nt uiten, bep uitspraken nt luidop
doen, bep handelingen niet stellen, voor jezelf houden

Verdringen: zelfcensuur verloopt niet altijd op bewust niveau: sommige gedachten
en gevoelens willen we zelfs voor onszelf verbergen, omdat we ze niet ervaren als
onze gedachten

3 componenten in ons denken: bewuste syst, censuur (bewaakt grenzen v bewuste
syst, verdringt bep gevoelens en gedachten) en onbewuste syst

Sartre: zelfcensuur doet ook aan zelfbedrog, want kent de gedachten + verdringing is
theoretisch verzinsel om onszelf ontoerekeningsvatbaar te verklaren

Kwade trouw: (Sartre) neiging vd mens om zijn vrijheid en verantwoordelijkheid te
ontlopen
4. Seks, niets dan seks

Onlust: te maken met conflict tss fundamentele drijfkrachten en driften vd mens:
seksualiteit en zelfbehoud

Drift: ziet Freud als een grensbegrip: begrip op de grens tss lich een geest

Voorstelling: geestelijke component vd drift: gedachten, herinneringen en gevoelens

Affect: lich component: hoeveelheid energie waarmee bepaalde voorstelling beladen
is

Seksualiteit: niet verengen tot genitaal contact, enorme variatie in voorwerp, bron en
doel, ontstaat in kindertijd

Polymorf perverse kinderen: alle kinderen ontplooien heel wat seksuele activiteiten,
mr zijn nog niet genitaal georganiseerd

Perversie: seksuele leven van een pers wijkt af vd norm, pers beleeft enkel ng lust
aan (afwijkend) seksueel object of bron --> tegenwoordige term = parafilie

Psychische dammen: aan eind vd kindertijd, leggen bep seksuele activiteiten aan
banden dr ze te associëren met walg en weerzin

Restverlangen: blijft altijd bestaan, bep seksuele driften nooit volledig bevredigd,
bron van onlust dat verdrongen moet w --> dr oerverdringing

Oerverdringing: cruciale gebeurtenissen in evolutie v menselijke soort vb van
viervoetig nr tweebenig bestaan: verdringing v ruikdrift

Psychisme: besteed enorm veel tijden energie aan bestrijden v driften die nt
compatibel zijn met ons zelfbeeld en betaalt daarvoor grote prijs --> neurose of
perversie

Neurose: (dr verdringing) verzamelnaam vr allerlei milde psychische stoornissen die
zich kenmerken dr typische neg emoties zoals schuld, angst, verdriet en walging
5. De mens: een ziek dier

Differentiële definitie v mens-zijn: er vanuit gaan dat mens op aant cruciale punten
verschilt v andere dieren

Sublimatie: seksualiteit aanwenden vr grootse en waardevolle projecten (mr
verdringing is meer voorkomend)
9. INTELLIGENT DESIGN
1. Inleiding

Controverse tss darwinisme en ID: roept veel emoties op want ten grondslag aan
relatie tss wetensch en geloof, meer nog: over evolutiebiologie en geloof
2. ID en darwinisme

Creationisme: versch vormen, meest idiote is 'young earth creationism': hemel en
aarde door God geschapen in niet zonver verleden (5000 jaar geleden), staat haaks
op wetenschappelijke dateringen (aarde 4,54 miljard jaar oud) --> velen zien ID als
nieuwe vorm v creationisme, mr beetje gemakzuchtig

Intelligent Design: vindt dat darwinisme veel biologische fenomenen perfect
verklaart, maar er zijn bep vormen v ontwerp die zo ingenieus en complex zijn dat
blinde natuurprocessen (mutatie en selectie) ze niet kunnen voortbrengen --> eisen
intelligente ontwerper

Onreduceerbare complexiteit: dingen die te complex zijn om gereduceerd te
worden tot samenspel en mutaties kan Darwin nt verklaren vb zweepstaartje bacterie:
onderdelen apart leveren kosten op, mr als alle delen gecombineerd dan heeft het
organisme er baat bij --> moet intelligente kracht zijn die wel vooruit kan zien en
voordelen op lange termijn in rekening brengt

Onopgeloste vs oplosbare problemen: darwinisten ervan overtuigd dat nuttigheid v
afzonderlijke delen ng bewezen zal w
3. Religie en darwinisme: een korte geschiedenis

Deïst: geloven in goddelijke schepper die wereld in beweging heeft gebracht, mr die
verder niet wil of kan ingrijpen op wereldse gebeurtenissen (redelijkheid v God, veel
darwinisten zijn deïsten)

Agnost: geen uitspraken doen over fenomenen die eigen ervaringen te boven gaan

Huxley en Spencer: beschouwden darwinisme als soort seculiere religie: maatsch
en individuele idealen en normen afleiden, meer geïnteresseerd in ideologisch
gebruik v darwinisme, meenden dat wetensch ervoor moest zorgen dat men Rijk
Gods op aarde kon verwezenlijken --> confrontatie christendom en religie

Fisher en Dobzhansky: neo-darwinist, geloofde dat God wereld had geschapen
zodat alle organismen nr een adaptief optimum evolueren: de mens --> evolutie is
een doelgericht proces (maar creationismeals blasfemie: tegen letterlijke interpretatie
v Bijbel)

Neo-darwinisme: moderne synthese: synthese tss darwinisme en Mendeliaanse
genetica. Darwin wist dat er zoiets was als erfelijkheid, mr niet hoe die verloopt.
Basiswetten vd erfelijkheid geformuleerd dr Georg Mendel.
4. Is het darwinisme intrinsiek atheïstisch?

Methodologisch naturalisme: onderzoeksmethoden voldoen aan wetensch criteria

Theïsme: containerbegrip, verwijst nr alle religieuze overtuigingen waarin beweerd
wordt dat God bestaat en waarin God allerlei kenmerken w toegeschreven vb young
earth, pantheïsme, gematigde posities,...

Pantheïsme: (Spinoza) God bevindt zich in alles, vzlt volledig samen met evolutie vh
leven op aarde

Gematigde theïstische posities: God bestaat, God is liefhebbende scheppende
persoon, bestaan v God maakt enig versch vr werkelijkheid waarin we leven en
menselijke soort

Theodicee: (Leibniz) een vd meest beroemde pogingen om lijden in de wereld te
verzoenen met. Gods goedheid: God heeft ons geschapen als vrije individuen, en
voordelen v onze vrijheid zouden zodanig groot zijn, dat ze een tegengewicht bieden
vr de nadelen die ermee gepaard gaan (zoals het lijden)
5. Conclusie: alternatieven

Barth: religieuze realiteit verschilt volledig v wereld waarin wij leven --> kunnen met
onze menselijk denken onmog vatten wie of wat God is

Wittgenstein: niet de overtuigingen die kern uitmaken v geloof, mr de praktijken

Redelijkheid: alles wat in overeenstemming is met wetensch
10. SEKSUELE VOORKEUR
1. Inleiding: Freuds voorkeuren

Binariteit: tegenwoordig denkt men liever in termen v 'of...of' vb homoseksualiteit:
ofwel aangeboren, ofwel keuze, ofwel homo ofwel hetero
2. Twee paradigma's

Seksuele voorkeuren volgens essentialisten: natuurlijke soorten: classificatie die
op een of andere manier geschreven staat in de constitutie vd mensen

Seksuele voorkeuren volgens sociaal-constructivisten: sociale constructies:
uitvindingen die vormgegeven w dr allerlei sociale, culturele en economische factoren

LGS: Lesbian & Gay Studies: onze seksuele oriëntatie staat nt in genen, mr gevormd
dr sociale culturele en economische factoren
3. Soorten van soorten

Natuurlijke soort: natuurlijke groep v entiteiten of organismen met vaste, interne en
natuurlijke kenmerken vb chemische elementen, biologische soorten zoals tijgers
(delen bep hoeveelheid erfelijk materiaal)

Natuurlijke menselijke soort: natuurlijke groep v individuen met vaste, interne en
natuurlijke kenmerken vb bloedgroep, chromosomen

Sociale menselijke soorten: groepen met variabele eigenschappen in plaats v
vaste, interne en natuurlijke kenmerken vb gescheiden vaders, leden politieke partij

Interactieve soorten: deelverzameling v sociale menselijke soorten, interactie tss
theorieën en mensen: mensen veranderen wanr theorieën over hen veranderen, en
andersom vb schizofrenie (Hacking: looping effect)

Arbitraire soort: arbitraire groep v entiteiten, organismen of individuen zonder
gedeelde kenmerken vb sterrenbeelden

Typologisch denken: (Plato) soorten zijn verzamelingen die niet veranderen/
evolueren vb scheppingsverhaal

Praktische soort: nuttige groep v entiteiten of organismen met variabele, relationele
en natuurlijke kenmerken vb diersoorten

Populatiedenken: (Darwin) over soorten denken als populaties (mr geen perfecte
homogene groep, want soorten evolueren dr verschillen op genetisch niveau --> NS)
4. Zijn seksuele voorkeuren natuurlijke (menselijke) soorten?

Le Vay: (essentialist) seksuele voorkeuren zijn natuurlijke soorten

Geboorte-volgorde theorie: kans die jongen heeft om homo te w neemt toe met
aant oudere broers (nauwelijks een tiende vd mannelijke homoseksuelen)

Kinsey: biseksualiteit is minstens even gangbaar als homoseksualiteit
5. Zijn seksuele voorkeuren sociale constructen?

Halperin: voorvechter v sociaal-constructivisme, huidige Westerse vorm v
homoseksualiteit en dichotomie met heteroseksualiteit is uitvinding vd moderne tijd

Pederastische vorm: vorm v seksualiteit in Oude Griekenland, getrouwde mannen
ook relaties met jonge mannen
11. LUDWIG WITTGENSTEIN
1. Inleiding

Foucault: stelt aan eind v zijn leven een vd vele aspecten v zijn eigen theorie over de
geschiedenis v homoseksualiteit zelf in vraag

Tractus logico-philosophicus: boek over taal: betekenis ontstaat wanr een
uitspraak verwijst nr een stand v zaken in de werkelijkheid, disciplinering vd taal

Philosophische Untersuchen: boek over taal: betekenis v een uitspraak vr groot
deel bep dr manier waarop en context waarin die gebruikt w (inbedding in taalspel),
taal heeft versch functies en moet niet beperkt w tot droge beschrijving vd
werkelijkheid, taalspelen
2. Een man van extremen
3. Geen gezwets! Over Wittgenstein 1

Logisch atomisme: (Russel) theorie over verband tss taal en werkelijkheid:
fundamentele bouwstenen v onze taal zijn een spiegel van wat er zich afspeelt in de
werkelijkheid, en de logica stelt ons in staat om die bouwstenen te identificeren -->
omgangstaal omzetten in logische uitspraken --> atomaire uitspraken die
overeenkomen met werkelijkheid

Standen v zaken: samenhangen v dingen (atomaire uitspraken komen hiermee
overeen, terwijl dingen zelf overeenkomen met namen)

Afbeelden: taal en werkelijkheid gaan niet om een reële gelijkenis, maar om een
structurele gelijkenis: tss de structuur v uitspraken en de structuur vd dingen in de
werkelijkheid --> zelfde opbouw: evenveel elementen, die in zelfde verhouding staan

Onzin (filosofische problemen): wanr we de grenzen vd taal niet eerbiedigen en
uitspraken nt nr stand v zaken verwijzen --> enkel empirische uitspraken zijn zinvol

Zin (betekenis en waarheid): volstaat om blik te werpen op werkelijkheid, die zonder
twijfel bestaat

Het onuitsprekelijke: filosofie, religie en kunst brengen ons ermee in contact -->
waardevol
4. Spelen! Meet Wittgenstein 2

Taalspelen: het gebruik v taal hangt samen met de context en er zijn in principe
evenveel taalspelen als er contexten zijn, elk taalspel kent zijn eigen spelregels

Filosofische problemen: wanr we versch taalspelen met elk verwarren + nt duidelijk
inzien hoe de versch taalspelen functioneren vb geen essentie v 'goedheid' want
steeds in andere context gebruikt

Familiegelijkenissen: taalspelen hebben geen unieke gemene deler, mr wel
gelijkenissen en verwantschappen

Zin: betekenis v een uitspraak niet zozeer te maken met haar verhouding tot de
werkelijkheid, maar met de manier waarop ze gebruikt w in een bep taalspel + alleen
betekenis binnen de grenzen v een bep taalspel (niet zoiets als taalspelonafh
betekenis) --> er bestaat niet eoiets als de werkelijkheid (elk taalspel schept zijn
eigen werkelijkhd)
5. Ziekten en familiegelijkenissen

Schadelijke disfunctie: (Wakefield) x is een ziekte wanr ze aan twee voorwaarden
voldoet, die elk noodzakelijk en samen voldoende voorwaarden zijn: schadelijk vr de
drager of als schadelijk beschouwd dr omgeving (lijden) + gebaseerd op een
biologische disfunctie

Sikkelcel anemie: gebaseerd op biologische disfunctie: specifieke mutatie zorgt
ervoor dat doorstroom v bloed nr organen belemmerd w
12. PSYCHOPATHOLOGIE
1. Inleiding

Reductionistische attitude: problemen vd patiënt herleid tot kortsluiting in hersenen,
die verholpen kan w dr psychofarmaca of invasieve behandelingstechnieken

Niet-reductionistische attitude: mentale toestanden staan centraal: verlangens,
verwachtingen, herinneringen,... --> psychotherapeutische technieken om mentale
toestanden te herstructureren, bewust te maken, enz.
2. Enkele voorbeelden

Drapetomanie: negentiende eeuwse ziektecategorie om te begrijpen wrm sommige
slaven de ziekelijke neiging hadden hun meester te ontvluchten
3. Een metafysische vraag

Graham en Stephens: psychopathologie verwijst enerzijds nr stoornissen die de
psychiatrie bestudeert en anderzijds naar de psychiatrie zelf

Philosophy of mind: angelsaksische of analytische filosofie vd gees

Wetenschapsfilosofie en psychiatrie: klemtoon vooral op wetensch waarde vd
psychiatrie

Ethische problemen in de psychiatrie: vragen over toerekeningsvatbaarheid,
impliciete waarden bij opstellen v ziektedefinities, relatie met
geneesmiddelenindustrie

Epistemologische vraag: hoe weten we dat een bep mentale toestand een ziekte of
een geestesziekte is? Waaraan herkennen we een geestesziekte? --> lijst met
diagnostische criteria

Metafysische vraag: wat maakt een bep toestand tot een geestesziekte? Wat is de
natuur v psychopathologie? Wat maakt een stoornis tot een stoornis? --> lijst met
voldoende en noodzakelijke voorwaarden (ipv diagnostische criteria)
4. Wat is een stoornis?

Harmful dysfunction analysis: (Wakefield) sprake van harm + van disfunctie van
een (psychologisch) mechanisme dat zelf een product is van NS (essentialistisch)

The loss of sadness: daarin argumenteren Horwitz en Wakefield dat de vermeende
epidemie v depressieve stoornissen een artefact is vd hedendaagse psychiatrische
diagnostiek, depressie is een stoornis mr wordt overgediagnosticeerd

Evolutionaire verklaringen vr low mood: onderwerping signaleren in hiërarchische
relatie, of investeringen en doelstellingen opnieuw evalueren, of noodkreet

Depressie: wanr neerslachtigheid haar nut verliest: blijven hangen wanr oorzaak
verdwenen of niet in verhouding met oorzaak --> disfunctioneel (wanr deze schadelijk
is vr het individu, spreken we van depressie)

Broken brain analysis: (Andreasen) 1 voorwaarde vr (psychische) stoornis: moet
hersenstoornis zijn (essentialistisch)

Eliminativistisch fysicallisme: psychologie vormt een belemmering vr het echte
werk, nl de neurowetenschappen (vb 'verdringing' is eig neurofysiologisch proces,
dus term is betekenisloos)

Reductionistisch fysicallisme: we vallen samen met onze hersenen, we zijn ons
brein, maar psychologie kan tijdelijk ng rol v betekenis spelen (vb verdringing niet
opeens waardeloos, ook al is het een neurofys proces)

Prototype resemblance analysis: (Graham) twee voorgaande antwoorden zijn te
essentialistisch --> meer conceptuele analyse die schatplichtig is aan Wittgenstein en
diens prototypische analyse v taalspelen (niet-essentialistisch)
Download