Macro-economische analyse van Argentinië vanaf 2003

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
Macro-economische analyse van
Argentinië vanaf 2003
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Algemene Economie
Anke De Craemer
onder leiding van
Prof. Dr. Freddy Heylen
DANKWOORD
Eerst en vooral wil ik de Faculteit Economie en Bedrijfskunde bedanken om de Master Algemene
Economie in te richten. Het betekende een zeer verrijkende aanvulling op mijn vorige opleiding
Politieke Wetenschappen. Daarnaast bedank ik Prof. Dr. Freddy Heylen om mij te steunen in de
onderwerpskeuze en mij bij te staan in het opstellen van de masterproef. Zonder zijn inzichten en
enthousiasme over het onderwerp was dit niet gelukt. Vervolgens bedank ik graag Ewoud Quaghebeur.
Hij was steeds bereikbaar om mij te helpen in het verder uitwerken van de masterproef en zijn kennis
en geduld waren een grote hulp. Ook mijn ouders betekenden een grote steun het afgelopen jaar. Bij
deze wil ik ook hen bedanken. Tenslotte wil ik ook vrienden en collega’s bedanken voor het luisterend
oor en de steun tijdens het schrijven van de masterproef.
I
INHOUDSTAFEL
DANKWOORD ………………………………………………………..………...……………………. I
LIJST VAN FIGUREN ……………………………………………...…………...…………………… V
LIJST VAN TABELLEN …………………………………………………...….………………...... VIII
HOOFSTUK 1: Inleiding ……………………………………………………………………………… 1
HOOFDSTUK 2: Macro-economische situatie ………………………………………..……………… 3
2.1. Argentinië ………………………………………………………………………………...……….. 3
2.2. Bruto Binnenlands Product (BBP) ……………………………………………………...………… 6
2.3. Inflatie ………………………………………………………………………...………..………... 10
2.4. Arbeidsmarkt ………………………………………………………………………………….…. 12
2.5. Overheidsschuld …………………………………………………………………………………. 15
2.6. Begrotingssaldo ………………………………………………………………………………….. 17
2.7. Lopende rekening van de betalingsbalans ………………………………..……………………… 19
2.8. Wisselkoers …………………………………………………………………………..………….. 21
2.9. Armoede …………………………………………………………………...….……...………….. 22
2.10.
Inkomensverdeling ……………………………………………………………...…………… 24
2.11.
Tussentijdse conclusie ………………………………………………….….…...…………… 27
II
HOOFDSTUK 3: Het Argentijnse groeimirakel vanuit de groeitheorie (2003-2011) ……..…..……. 29
3.1. De bronnen van economische groei ……………………………...………....…………………… 29
3.2. De groeitheorie van Robert Solow ……………………...………………..…..………………….. 32
3.2.1.
Het basismodel …………………………………………………...……...………………. 32
3.2.2.
Kapitaalvoorraad per capita ……………………………………...…….………………… 34
3.2.2.1. De vereiste investeringen per capita ……………...……….……..………… 37
3.2.2.1.1.
De bevolkingsgroei ……………………………………..…………. 37
3.2.2.1.2.
De depreciatievoet ……………………...……….…………..…….. 38
3.2.2.2. De gerealiseerde investeringen per capita ……..………..…………….…… 39
3.2.3.
De groeitheorie voor een open economie …………………..…………..………...……… 41
3.2.3.1. Buitenlandse directe investeringen …………...………….………………… 43
3.3. Het uitgebreid groeimodel van Mankiw, Romer en Weil ………..……………..…………..…… 44
3.4. Samenvatting ………………………………………………………………………………..…… 48
3.5. Enkele uitdiepingen ……………………………………………...……………….……………… 50
3.5.1.
Commodity exportboom …………………………………………..……………………… 51
3.5.2.
Sterke stijging van de gezinsconsumptie ………………...……..………….…………….. 55
3.5.3.
Het procyclisch beleid van de Argentijnse overheid …..………..…………..…………… 56
HOOFDSTUK 4: Zwakke economische prestaties (2012-2014) ..………………………..….……… 60
4.1. De stijgende inflatiecijfers en de outputkloof ……………..…………………………..………… 60
4.2. De expansieve monetaire overheid ………………………..…………………………..…...……. 62
4.2.1.
Lage reële rentevoeten …………………………...…………………………….………. 62
4.2.2.
Monetaire financiering van de budgettaire tekorten …..………………………..……… 64
4.2.3.
Instabiliteit binnen de centrale bank …………………..……………………...…..……. 67
4.3. De betalingsbalans ………………………………………………………………………....…….. 67
4.3.1.
Buitenlandse directe investeringen …………………...…………………………...…… 69
4.4. De zwakke peso ………………………………………………...…………….…………….….… 71
III
4.5. Opnieuw in default ……………………………………………...………………….……….….... 72
4.6. Terugvallende exportcijfers en de minder gunstige internationale omgeving …..…………....…. 75
4.7. Dalend vertrouwen van consumenten en investeerders ………………………..…………...…… 78
4.8. De reactie van de Argentijnse overheid ……………………………………..……………...…… 81
4.8.1.
Wisselkoers- en importcontroles …………………………………...……………...…… 81
4.8.2.
Prijscontroles …………………………………………………………………………… 83
4.8.3.
Het manipuleren van de cijfers …………………………………..……...………..……. 83
4.9. Grafische voorstelling aan de hand van het IS-LM-BP-model …………..……………..…..…… 84
BESLUIT …………………………………………………………………...………………..….…… 87
BIBLIOGRAFIE ……………………………………………………………………………...………. X
IV
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 2.1. : Reëel BBP in Argentinië (1950-2011, in miljoenen dollar) …...………….………….…. 6
Figuur 2.2. : Reëel BBP per capita in Argentinië (1950-2011, in dollar) …...………….………...…… 7
Figuur 2.3. : Reëel BBP per capita (1950-2011, in dollar) ………………...…………….……………. 8
Figuur 2.4. : Jaarlijkse groei van het BBP per capita (1999-2013, in procent) ...……..….…………… 9
Figuur 2.5. : Inflatie (2000-2013, in procent) ………………………………..…...………..………… 11
Figuur 2.6. : Werkloosheidsgraad (1990-2014, in procent) ………………..………………..……….. 14
Figuur 2.7. : Werkgelegenheidsgraad (1991-2013, in procent) …………..………...………..………. 15
Figuur 2.8. : Bruto-overheidsschuld (2000-2014, als percentage van het BBP) ..…………………… 16
Figuur 2.9. : Begrotingssaldo (2000-2014, als percentage van het BBP) ……...……………..……… 18
Figuur 2.10. : Lopende rekening (1990-2014, als percentage van het BBP) …...…………….……… 20
Figuur 2.11. : Nominale bilaterale wisselkoers van de peso in Amerikaanse dollar (1990-2013) ....... 21
Figuur 2.12. : Poverty headcount ratio in Argentinië (1991-2011) …………..…………………....… 23
Figuur 2.13. : Gini-coëfficiënt in Argentinië (1991-2011) …………………………………...…....… 25
Figuur 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van economische groei (1950-2011, in procent)
……………………………………………………………………………………...……………....… 31
Figuur 3.2. : Reëel BBP per capita en kapitaalvoorraad per capita (1950-2011) ………..…..……..... 36
Figuur 3.3. : Gerealiseerde investeringen (1950-2010, als percentage van het BBP per capita) …..... 40
V
Figuur 3.4. : Besparingen, investeringen en de lopende rekening van de betalingsbalans (2001-2013,
als percentage van het BBP) …………….…………………………………………………………… 42
Figuur 3.5. : Buitenlandse directe investeringen (2003-2011, in miljoenen dollar) …………..…...… 43
Figuur 3.6. : Index van menselijk kapitaal per capita (1950-2011) ………………………………..… 46
Figuur 3.7. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per
capita (1950-2011, in procent) ………………………………………………..……………...…….… 50
Figuur 3.8. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, in dollar) …………………………..….…..… 52
Figuur 3.9. : Sojaprijzen (1980-2013, per bushel) ………………………………………………….... 53
Figuur 3.10. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, als percentage van het BBP) ……...………. 54
Figuur 3.11. : Jaarlijkse groei van de overheidsuitgaven (2000-2013, in procent) ...…………………57
Figuur 3.12. : Het feitelijk en structureel begrotingssaldo (2002-2011, respectievelijk als percentage
van het BBP en als percentage van het potentieel BBP) …………………….…...…………….……. 58
Figuur 4.1. : Outputkloof (2003-2011, in procent) ……………………………...………………..….. 61
Figuur 4.2. : Nominale kortetermijnrente (2003-2013, in procent) ………………………………..… 62
Figuur 4.3. : M2 (2005-2014, in miljarden dollar) …………………………………………..….....… 65
Figuur 4.4. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoenen dollar) ……...…….… 68
Figuur 4.5. : Buitenlandse directe investeringen (2006-2013, in miljarden dollar) ………….…….… 70
Figuur 4.6. : Reële effectieve wisselkoers (2003-2014) ……………………..…………..………..…. 72
Figuur 4.7. : Buitenlandse reserves (2000-2014, in miljarden dollar) ……………………..…..…..… 73
Figuur 4.8. : Exportprijzen van sojabonen (september 2011- maart 2015) ………………………..… 76
VI
Figuur 4.9. : Export goederen en diensten (2010-2014, als percentage van het BBP) ………..……... 77
Figuur 4.10. : Consumentenvertrouwen (2003-2014, consumentenvertrouwenindex) ……..……….. 79
Figuur 4.11. : Jaarlijkse groei gezinsconsumptie (2010-2013, in procent) ……………...…...………. 80
Figuur 4.12. : Groei investeringen in vast kapitaal (2010-2014, in procent) ……………...…………. 81
Figuur 4.13. : Macro-economische ontwikkelingen (2012-2014) …………………………………… 86
VII
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 2.1. : Gemiddelde groeivoeten in Argentinië (1999-2013) …………………………......….…… 9
Tabel 2.2. : Poverty Headcount Ratio (1999-2011) ……………………………………….....…….… 24
Tabel 2.3. : Gini-coëfficiënt (1999-2012) …………………………………………………...….….… 26
Tabel 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van de economische groei (1950-2011, in procent)
…………………………………………………………………………………………...…...…….… 31
Tabel 3.2. : Bevolkingsgroei in Argentinië (1950-2011, in procent) ……………………..…...…..… 37
Tabel 3.3. : Depreciatievoet (1950-2011) ………………………………………………....……….… 38
Tabel 3.4. : Scholingsniveau van de bevolking ouder dan 15 (1950-2010) ……….……..………..… 47
Tabel 3.5. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per
capita (1950-2011, in procent) ……………………………………………………………………….. 49
Tabel 3.6. : Bijdrage tot de groei van het reëel BBP van verschillende uitgavencategorieën (20022007, in procent) …………………………………………………………….…………………...…... 51
Tabel 3.7. : Groei reëel van het BBP en groei van verschillende uitgavencategorieën (1998-2010, in
procent) …………………………………….....……………………………………………………… 55
Tabel 4.1. : Reële rente van de handelspartners (2009-2013, in procent) ………………………….... 63
Tabel 4.2. : Groei van de nominale geldhoeveelheid, de inflatie en de vorderingen van de centrale bank
op de overheid (2006-2014) …………………………………………………………………..……… 66
Tabel 4.3. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoen dollar) ………………….. 68
VIII
Tabel 4.4. : Groei reëel BBP bij de voornaamste handelspartners (2011-2014, in procent) ……….... 78
IX
HOOFDSTUK 1: Inleiding
In de negentiende eeuw stond Argentinië bekend als een zeer welvarend land. Het werd ook wel eens
de “graanschuur van de wereld” genoemd (Vossers, 2014, 28 januari). In de jaren 1990 werd het land
gezien als het succesverhaal van het neoliberalisme en de Washington Consensus (Kehoe, 2002, p. 1).
In het begin van de eeuw kwam het land echter terecht in een zware economische depressie. De prijzen
stegen sterk en de werkloosheid bedroeg meer dan 20 procent. Het wisselkoersregime, waarbij de peso
gekoppeld was aan de dollar, faalde. De waarde van de peso daalde met ongeveer 40 procent. Vooral de
middenklasse werd hierdoor getroffen, met grote protesten en sociale onrust tot gevolg. Het grote
kapitaal vluchtte naar het buitenland. De economische crisis veroorzaakte ook grote politieke
instabiliteit. President Fernando de la Rua werd tot ontslag gedwongen. Buitenlandse schulden konden
niet meer afgelost worden waardoor het land geen leningen meer kon krijgen.
Onder de Kirchners leek het land opnieuw economische en politieke stabiliteit terug te vinden. Er kon
een hoge groei worden genoteerd van ongeveer 8 procent vanaf het tweede kwartaal van 2002 tot 2009.
Argentinië leek zich met andere woorden snel te herstellen van de zware crisis. Het land werd steeds
meer naar voor geschoven als het voorbeeld bij uitstek van de manier waarop een land eigenhandig uit
een crisis kan geraken zonder zware besparingsmaatregelen door te voeren. In de masterproef proberen
we na te gaan op welke manier het groeimirakel is bewerkstelligd. De afgelopen jaren zagen we echter
dat de economie opnieuw stagneerde. Het lijkt erop dat er toch geen duurzame groei bewerkstelligd kon
worden en dat een aantal structurele zwakheden de Argentijnse economie in een negatieve spiraal
duwden. We trachten de oorzaken te vinden voor de mindere economische prestaties en te analyseren in
welke mate Argentinië werkelijk hersteld is van de crisis aan het begin van het decennium.
We vangen aan met een analyse van de macro-economische situatie van Argentinië aan de hand van
verschillende variabelen. Om daarna af te sluiten met een korte conclusie over de economische prestaties
in het land met een focus op de periode onder de Kirchners. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper
in op het groeimirakel dat plaatsvond in de periode 2003 tot 2011. Dit doen we aan de hand van de
2
groeitheorie van Robert Solow. Het laatste hoofdstuk analyseert de zwakkere prestaties in de periode
2012 tot 2014 door middel van het IS-LM-BP-model.
3
HOOFDSTUK 2: Macro-economische situatie
Macro-economie is de studie van de ontwikkeling van een economie in haar geheel. Variabelen zoals
economische groei, werkloosheid, inflatie, de rentevoet, de wisselkoers, het begrotingssaldo en de
lopende rekening van de betalingsbalans worden hierbij verklaard. Deze variabelen staan in verband
met het welzijn van een land (Heylen, 2013, pp. 3-4). In dit hoofdstuk bespreken we een aantal van deze
variabelen. We onderzoeken voor welke variabelen Argentinië sterk en voor welke variabelen
Argentinië zwak presteerde in het afgelopen decennium na de crisis van 2001 en 2002. We brengen ook
eventuele macro-economische onevenwichten in kaart. De analyse van de data zal een aantal opvallende
vaststellingen en conclusies toelaten, die in latere hoofdstukken via verder onderzoek een verklaring
moeten krijgen. De studie neemt een zo uitgebreide periode in beschouwing. Dit maakt het mogelijk om
ook lange termijn trends te analyseren en te kijken of er verbetering of verslechtering kan gevonden met
betrekking tot de macro-economische stabiliteit. Verder maken we de vergelijking met een aantal andere
landen in de Latijns-Amerikaanse regio. Er is namelijk een comparatief kader nodig om de gevonden
data te kunnen plaatsen. De gekozen landen zijn Brazilië, Chili, Colombia, Peru en Venezuela. We
steunen voornamelijk op de databases van de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds (IMF), de Penn
World Tables, de Economic Commission for Latin America and the Carribean en de Internationale
Arbeidsorganisatie. Eerst wordt een korte algemene inleiding gegeven over het land. Daarna gaan we in
op de onderzochte variabelen, namelijk het reëel binnenlands product, de inflatie, de arbeidsmarkt, de
begrotingsschuld, het begrotingssaldo, de lopende rekening van de betalingsbalans en de wisselkoers.
Tenslotte brengen we een aantal sociale variabelen in rekening zoals de inkomensverdeling en armoede.
2.1. Argentinië
In 1816 werd Argentinië onafhankelijk van Spanje. De jonge staat nam in 1853 een nieuwe grondwet
aan. Het land werd hiermee een federale republiek. Daarnaast werd een scheiding der machten opgelegd
tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De president wordt verkozen voor vier jaar en
kan eenmaal herverkozen worden. De wetgevende macht bestaat uit de kamer en senaat. De helft van
de leden van de kamer van volksvertegenwoordigers wordt gekozen om de twee jaar. Elke staat verkiest
drie senatoren voor een periode van zes jaar. De rechterlijke macht vormt de zwakste schakel. De Partido
4
Justicialista slaagde erin de macht haast onophoudelijk vast te houden gedurende de afgelopen zeventig
jaar.
Gran Buenos Aires, gevormd door de hoofdstad en de omliggende voorsteden, bestaat uit een populatie
van 12,3 miljoen. Dit betekent dat meer dan 34 procent van de totale bevolking er leeft. Argentinië is
het land met de derde grootste economie in Latijns-Amerika (Brown, 210, p. 302).
Oorspronkelijk stond Argentinië bekend als het land met zeer stabiele economische achtergrond.
Werkloosheid, armoede en ongelijkheid waren laag in vergelijking met andere landen in de regio. Maar
sinds de jaren 1970 kende het land een lange reeks macro-economische crisissen (Gasparini, 2007, p.
2).
Na een periode van autoritarisme en de militaire junta van 1976 tot 1983 werd gekozen voor democratie.
Het land verkeerde reeds in een lange periode van economische stagnatie. De schuldencrisis van de jaren
1980 trof het land hard en een diepe recessie kondigde zich aan. Raúl Alfonsín kwam aan de macht in
1983. Hij wou een proces van democratisering doorvoeren met sociale rechtvaardigheid en snelle
economische ontwikkeling.
Maar in 1989 kwam een einde aan zijn regeerperiode na een zoveelste periode van hyperinflatie. De
peronist Carlos Menem won de presidentsverkiezingen. Menem koos voor neoliberale hervormingen in
lijn met de Washington Consensus (Smith, 1991, pp. 45-46). Daarbij werden sterke restricties opgelegd
zowel inzake monetair als budgettair beleid met als doel de macro-economische stabiliteit te controleren.
In 1991 werd daarnaast als deel van dat stabiliseringsplan een convertibiliteitsregime ingevoerd. Dit
verbond de peso aan de dollar. De geldhoeveelheid werd daarbij volledig gedekt door buitenlandse
reserves. Het plan was in het begin zeer succesvol in het terugdringen van inflatie (Smith, 1991, pp. 4546).
5
Hoewel het nieuwe beleid dus aanvankelijk succesvol leek en een economisch mirakel verkondigd werd,
bleven enkele problemen aanwezig. Ten eerste verdween de inflatie niet volledig. Dit leidde tot een
sterke stijging van de reële effectieve wisselkoers. Dit had een negatieve invloed op de
concurrentiekracht. Hierdoor namen de tekorten op de lopende rekening toe. De lopende rekening
verslechterde daarnaast door de toegenomen import door de sterke economische groeicijfers. Ten
tweede steeg de schuldgraad ondanks de hoge groeicijfers. De Argentijnse overheid voerde een
expansief budgettair beleid. Een groot deel van de schuld was bovendien in dollar. Ten derde stegen de
directe buitenlandse investeringen sterk, maar de gezinsconsumptie nam aan een trager tempo toe. De
werkloosheidscijfers kenden ook geen verbetering. Internationale beleggers en investeerders bleven het
vertrouwen behouden ondanks deze problemen. Hierdoor kon de koppeling aan de dollar behouden
worden.
Een aantal internationale ontwikkelingen zorgden echter voor groeiende twijfel eind de jaren 1990. Het
vertrouwen in de opkomende economieën werd aangetast door het instorten van de Russische roebel na
de crisis in Zuid-Oost-Azië. Bovendien devalueerde Brazilië in 1999. Hierdoor verzwakte de
Argentijnse concurrentiekracht verder. Daarnaast apprecieerde de dollar waaraan de peso nog steeds
gekoppeld was. De recessie startte en had zeer negatieve gevolgen voor het begrotingssaldo en de
overheidsschuld. Het vertrouwen van de internationale beleggers was gebroken. Dit had een sterke
kapitaalvlucht tot gevolg. De monetaire overheid ging over tot steunaankopen van peso’s. Bijgevolg
steeg de rente. De buitenlandse reserves daalden met negatieve gevolgen voor de geldhoeveelheid. De
houdbaarheid van het convertibiliteitsregime werd in vraag gesteld. De economie stortte in en de
koppeling met de dollar werd losgelaten. Het leidde tot gigantische schulden. Enkel voor de
concurrentiekracht bleek dit positieve gevolgen te hebben (Heylen, 2013, pp. 449-453).
In 2003 kwam Néstor Kirchner aan de macht. Hij slaagde erin om het land opnieuw economische
stabiliteit te brengen (Levitsky & Murillo, 2008, pp. 16-17). Hij kon een schuldbemiddeling bekomen,
liet het minimumloon stijgen, investeerde in huisvesting en infrastructuur, pakte de corruptie in de
gerechtelijke macht aan en slaagde erin om de peso competitief te houden (The Economist, 2013, mei
28). Hierdoor kon hij rekenen op een nog ongeziene populariteit. Zijn beleid werd vervolgens voortgezet
door zijn vrouw Christina Fernandèz de Kirchner (Levitsky & Murillo, 2008, pp. 16-17).
6
2.2. Bruto Binnenlands Product (BBP)
Het Bruto Binnenlands Product is totale waarde van alle geproduceerde finale goederen en diensten in
een economie. Per definitie staat dit reëel product gelijk aan het reëel inkomen. Bijgevolg is deze
variabele een belangrijke indicator van het welzijn en de welvaart van een samenleving (Heylen, 2013,
p. 6).
Figuur 2.1. : Reëel BBP in Argentinië (1950-2011, in miljoenen dollar)
Bron: Penn World Tables 8.0
Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit).
De eerste figuur geeft een beeld van de evolutie van het reëel BBP in Argentinië. Deze figuur wordt
evenwel enkel ter inleiding gegeven aangezien dit geen internationale vergelijking toelaat. De groei van
de bevolking wordt hierbij niet betrokken. De vergelijking wordt wel mogelijk door te kijken naar het
BBP per capita en de jaarlijkse groei van het BBP per capita.
7
Figuur 2.2. : Reëel BBP per capita in Argentinië (1950-2011, in dollar)
Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen
Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit).
De trendlijn die is aangebracht, duidt de constante stijging van het BBP per capita in Argentinië aan.
Het land begon in het begin van de 1950 met een BBP per capita van 5957 dollar om te stijgen tot 13882
dollar in 2011. Dit ligt iets hoger dan het globale gemiddelde van 10610 dollar. Gedurende de jaren 1950
en 1960 was het BBP per capita zeer laag en stabiel. Daarna vond er een zeer volatiele periode plaats in
de jaren 1970 en 1980. In de jaren 1970 kon een verbetering van het BBP per capita bewerkstelligd
worden. Om daarna in de jaren 1980 sterk opnieuw te verslechteren. Wat meteen in het oog springt, is
de hoge groei van het BBP per capita die kon genoteerd worden voor Argentinië in de jaren 1990 na de
sterke daling eind de jaren 1980. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Argentinië het succesverhaal van
de Washington Consensus genoemd werd (Kehoe, 2002, p. 1). Het BBP daalde sterk tijdens de
Argentijnse crisis van 2001 en 2002. Daarna vond er een zeer sterke groei plaats. Er was een constante
stijging te merken van het BBP per capita. Toen de globale financiële en economische crisis toesloeg,
vond er een korte stagnering van de groei plaats. Maar dit was van korte duur. Van 2002 tot 2011 steeg
het BBP per capita van 6689 tot 13882 dollar. Dit betekent meer dan een verdubbeling op minder dan
tien jaar tijd.
8
Figuur 2.3. : Reëel BBP per capita (1950-2011, in dollar)
Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen
Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit).
Ook voor de andere landen kon in de beschouwde periode van 1950 tot 2011 een groei van het BBP per
capita gevonden worden. Dit ondanks een zeer grote variabiliteit, zelfs op lange termijn. Uitgezonderd
in Venezuela, kon de schade na de crisis beperkt worden. Samen met buurland Chili kon Argentinië het
hoogste BBP per capita bereiken in vergelijking met de andere beschouwde landen. Ook de andere
landen kenden in het afgelopen decennium een zeer sterke stijging van het BBP per capita. De sterkste
stijging in het afgelopen decennium vond evenwel plaats in Argentinië.
9
Figuur 2.4. : Jaarlijkse groei van het BBP per capita (1999-2013, in procent)
Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.
Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit).
Tabel 2.1. : Gemiddelde groeivoeten in Argentinië (1999-2013)
1999-2002
-4,87
2003-2007
8,69
2008-2011
5,21
2012-2013
0,72
1999-2013
2,94
Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.
Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit).
In de laatste figuur wordt gefocust op de groei van het BBP in de meest recente periode van 1999 tot
2013. Aansluitend hebben we ook een tabel opgesteld met de gemiddelde groeivoeten. Daarbij blijkt dat
10
Argentinië een gemiddelde groei haalde van 2,9 procent. Argentinië kende een relatief stabiele groei
van het BBP van 8 procent vanaf het tweede kwartaal van 2002 tot 2009 onder de Kirchners (Damill,
Frenkel & Maurizio, 2007, p. 2). We kunnen twee belangrijke breukmomenten onderscheiden. Eerst en
vooral kende het land tijdens de economische crisis in 2001 en 2002 een sterke terugval. De groei werd
zelfs sterk negatief en kan in de beschouwde periode een absoluut dieptepunt genoemd worden. Ten
tweede nam de groei tijdens de globale economische crisis opnieuw versneld af. De groei bleef positief,
maar de stabiele hoge cijfers uit de periode 2003 tot 2007 konden niet meer gehaald worden. De
groeicijfers bleven echter beter dan in de crisisperiode van 2001 en 2002.
De laatste jaren zette deze dalende trend zich verder. Voor cijfers over de economische prestaties in
2014 en voorspellingen voor 2015 kan gesteund worden op cijfers van de Economic Commission on
Latin America and the Carribean. Het BBP van Latijns-Amerika en de Carraïben groeide met 1,1
procent in 2014. Dit betekende de traagste stijging sinds 2009. De trage groei kan voornamelijk
uitgelegd worden door de gedaalde of zelfs negatieve groei in een aantal grote economieën (ECLAC,
2014a, p.7). Argentinië kan beschouwd worden als een van de minst presterende landen in de regio. Na
een groei van 2,9 procent in 2013, stagneerde de Argentijnse economie in 2014 met een groei van 0,5
procent (ECLAC, 2014b, p.1). Ook in 2015 blijven de groeicijfers zeer zwak (ECLAC, 2015, 29 juli).
2.3. Inflatie
Inflatie betekent een aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil in de economie. Het jaarlijks
inflatiepercentage is de procentuele verandering van het algemeen prijspeil in een jaar ten opzichte van
het vorige jaar. Het tegengestelde van inflatie is deflatie. Deflatie is niet gelijk aan desinflatie. Met
desinflatie doelt men op een afnemende inflatie. Inflatie hangt samen met de conjunctuur in een
economie. Tijdens hoogconjunctuur is er vaak sprake van stijgende inflatie. Omgekeerd, tijdens
laagconjunctuur daalt de inflatie in regel. Maar conjunctuur verklaart niet alles. Er bestaan namelijk
grote verschillen tussen landen met een gelijke conjunctuur inzake inflatiepercentages (Heylen, 2013,
pp. 14-17).
11
Figuur 2.5. : Inflatie (2000-2013, in procent)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014.
Noot: Venezuela haalde in de periode 2000 tot 2013 een gemiddeld jaarlijks inflatiepercentage van
ongeveer 25 procent.
Noot: Inflatie betekent hier de jaarlijkse stijging van de consumentenprijzen.
Argentinië kende een geschiedenis van extreem hoge en volatiele inflatiepercentages. De jaren 1980
waren een voorbeeld van hyperinflatie, wat zeer negatieve gevolgen voor de economie inhield.
Argentinië slaagde er in de jaren 1980 nauwelijks in om de cijfers onder de 100 procent te houden. In
1989 klom de inflatie zelfs op tot 4924 procent. Dit zorgde voor grote sociale onrust en een groot verlies
aan koopkracht. In de jaren 1990 kon de inflatie dan weer relatief stabiel en laag gehouden worden.
Bovenstaande figuur toont de inflatiecijfers voor de periode 2000 tot 2013. De cijfers geven de
procentuele groei van de consumentenprijzen weer. Ondanks een kort moment van deflatie in 2001,
steeg de inflatie tot een piek van 26 procent in 2002. Daarna stabiliseerden de cijfers zich desalniettemin
op een lager niveau. Argentinië haalde in de periode 2003 tot 2013 een gemiddeld inflatiepercentage
van ongeveer 10 procent. Maar er is dus nog altijd sprake van zeer hoge inflatie in Argentinië naar
Europese normen. De Argentijnse inflatie behoort tot de hoogste ter wereld. Venezuela is de koploper
12
in de regio, maar Argentinië neemt de tweede plaats in. De andere landen haalden gemiddeld lagere
inflatiepercentages. Vooral Peru en Chili slaagden erin om de stijging van het prijspeil onder controle
te houden. Voorts valt vooral bij Argentinië en Venezuela de grote volatiliteit op.
Er moet evenwel vermeld worden dat terwijl de Argentijnse inflatie in 2013 nog 10,9 procent bedroeg,
steeg het inflatiepercentage in 2014 tot 24,2 procent. Dit betekende meer dan een verdubbeling (ECLAC,
2014a, pp. 23-25). Private schattingen liggen echter nog hoger. Er wordt gespeculeerd over een
inflatiepercentage van rond de 40 procent (Cancel, 2015, 7 maart).
Dat hoogconjunctuur niet steeds samenvalt met hoge inflatie wordt duidelijk als er gekeken wordt naar
bijvoorbeeld de periode 2000 tot 2003. Er was sprake van negatieve groei van meer dan tien procent in
Argentinië, maar dit ging gepaard met de eerder vermelde zeer hoge inflatiecijfers. Anderzijds werd de
regel wel bevestigd toen de globale economische crisis toesloeg. De economie stagneerde en de
inflatiecijfers daalden.
2.4. Arbeidsmarkt
De macro-economische prestaties van een land kunnen ook aan de hand van de benutting van het
arbeidspotentieel geanalyseerd worden. De arbeidsmarkt is het mechanisme dat de samenleving heeft
ontwikkeld om arbeid te verhandelen. Deze markt brengt vragers en aanbieders in contact en zorgt voor
enerzijds de allocatie en anderzijds de prijsvorming (Omey, 2014, p. 0.1). Een eerst indicator is de
werkloosheidsgraad. Dit is de verhouding van het aantal werklozen tot de actieve bevolking. Het is de
belangrijkste indicator van de benutting van het arbeidspotentieel.
13
Werkloosheidspercentage =
aantal werklozen
x 100
(2.1.)
totale actieve bevolking
Actieve bevolking = aantal werklozen + aantal werkenden
(2.2.)
Door een aantal tekortkomingen met betrekking tot de analyse van de werkloosheidscijfers, zocht men
ook naar andere indicatoren van de benutting van het arbeidspotentieel. De voornaamste strategie is om
ook te kijken naar de werkgelegenheidsgraad in personen. Dit is de verhouding van het aantal werkenden
tot de bevolking op beroepsactieve leeftijd (Heylen, 2013, pp. 18-21). Een hoog percentage wil zeggen
dat een groot deel van de populatie aan het werk is. Een laag percentage wil zeggen dat een groot aantal
werkloos is of geen participant op de arbeidsmarkt is.
Werkgelegenheidsgraad =
aantal werkenden
x 100
bevolking van 15 tot 64 jaar
14
(2.3.)
Figuur 2.6. : Werkloosheidsgraad (1990-2014, in procent)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, April 2014.
De cijfers tonen een grote stijging van de werkloosheidsgraad tijdens de jaren 1990 en het begin van het
nieuwe decennium. Vooral in Argentinië en Venezuela waren grote pieken te vinden. In Argentinië is
vooral de stijging in 1993 en 1999 opvallend. De pieken in de werkloosheidsgraad liepen gelijk met de
recessies in deze jaren. In 2002 liep het werkloosheidspercentage in Argentinië op tot meer dan 20
procent. Daarna vond er onder de Kirchners een sterke daling plaats tot een niveau vergelijkbaar met
andere landen in de regio. De werkloosheidsgraad kwam in het afgelopen decennium terug op het niveau
van eind de jaren 1980. Brazilië, Chili en Peru presteren het best. Maar alle landen slaagden erin om
onder de tien procent te blijven. Enkel in Venezuela zien we momenteel stijgende cijfers boven de tien
procent. Recent kende echter ook Argentinië een lichte stijging van de werkloosheid.
15
Figuur 2.7. : Werkgelegenheidsgraad (1991-2013, in procent)
Bron: International Labour Organization, Key Indicators of the Labour Market.
Wat de werkgelegenheidsgraad betreft, kennen alle beschouwde landen een gelijkaardig verloop.
Argentinië presteert het minst, maar de regionale verschillen zijn klein. Er zijn drie momenten te merken
van een daling van de werkgelegenheidsgraad. Ten eerste vond er een daling plaats in het begin van de
jaren 1990. In het begin van het decennium lag het cijfer nog op 55 procent om sterk te dalen naar 47
procent. Daarna klom het percentage opnieuw. Ten tweede vond er een daling plaats tijdens de crisis
van 2001 en 2002. Daarna steeg het percentage tot een absoluut hoogtepunt in de beschouwde periode
van 57 procent. Ten derde zwakte de werkgelegenheidsgraad opnieuw af toen de globale economische
en financiële crisis begon.
2.5. Overheidsschuld
De gecumuleerde begrotingstekorten van de overheid uit het verleden vormen de bruto-overheidsschuld.
Hieronder vallen alle financiële verplichtingen van de overheid ten opzichte van financiële instellingen,
16
de bedrijfswereld en gezinnen in binnenland en buitenland. Op deze schulden moet jaarlijks een rente
betaald worden. De netto-overheidsschuld is de bruto-overheidsschuld verminderd met de financiële
activa van de overheid (Heylen, 2013, p. 50). Voor de netto-overheidsschuld konden niet voor alle
landen data gevonden worden, in het bijzonder voor Argentinië en Venezuela. Om deze reden wordt in
de onderstaande figuur enkel de evolutie van de bruto-overheidsschuld getoond als percentage van het
BBP.
Figuur 2.8. : Bruto-overheidsschuld (2000-2014, als percentage van het BBP)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014.
De schuldgraad in Argentinië kende een sterke stijging in 2002. Twee zaken lijken dit te verklaren.
Enerzijds daalde het BBP zeer sterk. Anderzijds vond er een sterke daling van de peso plaats waardoor
de buitenlandse schuld na omrekening in de Argentijnse peso zeer hoog werd. De schuld steeg tot 137
procent van het BBP. Daarna was er sprake van een sterke daling tot 35 procent in 2011. Tijdens de
crisis vond er terug een lichte stijging plaats. Er wordt voorspeld dat de overheidsschuld ook de komende
jaren verder zal stijgen. Vooral Chili slaagde erin om de overheidsschuld zeer laag te houden. Maar Peru
17
heeft een sterke inhaalbeweging gemaakt. Het land komt nu op een niveau gelijkaardig als Chili.
Opnieuw valt het grillig verloop van de cijfers van Argentinië en Venezuela op. Dit staat in contrast met
de stabielere schuldgraden in de andere landen. Als de vergelijking wordt gemaakt met de Europese
prestaties, scoren de beschouwde Latijns-Amerikaanse landen goed.
In juli 2014 kon Argentinië de schuldeisers niet terugbetalen volgens de afspraken gemaakt in 2005 en
2010. Hierdoor ging het land opnieuw over tot een default. Dit kwam door een beslissing van de
Amerikaanse rechter Thomas Griesa. De rechter stelde dat Argentinië de schuldeisers niet kon
terugbetalen tot er een volledige terugbetaling van de schuld kon bewerkstelligd worden, ook met de
schuldeisers die eerder het akkoord geweigerd hadden (Stiglitz & Guzman, 2014, 7 augustus). In het
vierde hoofdstuk gaan we verder in op de schuldproblematiek.
2.6. Begrotingssaldo
Het begrotingssaldo is het verschil tussen de overheidsinkomsten en -uitgaven in een bepaald jaar. De
uitgaven bestaan uit de aankoop van goederen en diensten, lonen voor het overheidspersoneel,
uitkeringen en rentelasten op de overheidsschuld. De inkomsten bestaan vooral uit belastingen (Heylen,
2013, p. 49).
18
Figuur 2.9. : Begrotingssaldo (2000-2014, als percentage van het BBP)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2013.
Noot: Venezuela werd weggelaten uit de figuur om een duidelijker beeld te kunnen scheppen.
Noot: Colombia werd weggelaten uit de figuur wegens gebrekkig cijfermateriaal.
Noot: Het gaat hier om het structureel begrotingssaldo. Dit is het feitelijk begrotingssaldo gezuiverd
voor niet-structurele, cyclische elementen.
Het structureel begrotingssaldo was grotendeels negatief voor alle beschouwde landen. Elk jaar opnieuw
werd meer uitgegeven dan ontvangen werd. Er was sprake van begrotingstekorten. Ondanks de
begrotingstekorten, zorgde dit niet voor een stijgende overheidsschuld. De overheidsschuld daalde
gedurende de beschouwde periode. Vooral tijdens de crisis ging Argentinië zwaar negatief op vlak van
de begrotingscijfers. Het begrotingstekort liep op tot 12 procent. Dit tekort werd sterk teruggedrongen
de volgende jaren. Gemiddeld had het land een tekort van 3,7 procent tussen 2000 en 2014. Daarmee
slaagde Argentinië er het minst in om de overheidsfinanciën op orde te houden. De verschillen met
Brazilië waren echter niet groot. Peru, Chili en Colombia presteerden het best. Na de globale financiële
crisis liepen de tekorten opnieuw op tot ongeveer 4 procent.
19
2.7. Lopende rekening van de betalingsbalans
De betalingsbalans omvat alle financiële stromen tussen de ingezetenen en de niet-ingezetenen van een
land gedurende een bepaalde periode. De betalingsbalans bestaat uit twee onderdelen. Hier bespreken
we voornamelijk de lopende rekening. Daarnaast is er ook de kapitaal- en financiële rekening. Deze
betreft de vermogenssfeer. Het gaat om betalingen die te maken hebben met de verwerving van
vermogensbestanddelen door buitenlandse ingezetenen in het binnenland en door eigen ingezetenen in
het buitenland. In het geval van het verwerven van vermogenstitels door buitenlandse ingezetenen in het
binnenland spreken we van kapitaalinvoer. Omgekeerd is er sprake van kapitaaluitvoer. Deviezen zullen
het land verlaten (Heylen, 2013, pp. 257-259).
Het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans geeft alle financiële stromen weer tussen
ingezetenen van een land en het buitenland in een bepaalde periode die zich situeren in de bestedingsen inkomenssfeer. Ten eerste is er de invoer en uitvoer van goederen en diensten. Uitvoer leidt tot een
verbetering van de lopende rekening. Import zorgt voor een verslechtering van de lopende rekening.
Ten tweede wordt het saldo op de lopende rekening bepaald door factorinkomens. De factorinkomens
bestaan uit lonen, dividenden en interesten. Dit zijn vergoedingen voor kapitaal en arbeid tussen het
binnenland en buitenland. Ten derde bestaan er transfers. Dit zijn periodieke betalingen zonder
tegenprestatie. Het saldo op de lopende rekening bepaalt of een land een netto-spaarder of netto-besteder
is. Een land met een tekort op de lopende rekening is een netto-besteder. Omgekeerd, een land met een
overschot op de lopende rekening is een netto-spaarder. Het gaat hierbij om de geaggregeerde
bestedingen en inkomens van de overheid, gezinnen en bedrijven (Heylen, 2013, p. 44).
20
Figuur 2.10. : Lopende rekening (1990-2014, als percentage van het BBP)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014.
Noot: Het saldo op de lopende rekening van Venezuela kende een zeer grillig verloop. Om een
duidelijker beeld te kunnen weergeven is het land weggelaten uit de figuur.
De saldi op de lopende rekening van de betalingsbalans vertonen voor alle landen een zeer grillig verloop
in de periode 1980 tot 2013. Doorheen de jaren 1980 en1990 was het Argentijnse saldo op de lopende
rekening negatief, met uitzondering van 1989 en 1990. Het land kon aldus een netto-besteder genoemd
worden. In 2002 kende het land tijdens de periode van crisis een absoluut dieptepunt op de lopende
rekening met een tekort van meer dan 7 procent. Vanaf 2002 tot en met 2009 kende het land een positief
saldo. Argentinië werd een netto-spaarder. Na de globale financiële en economische crisis werd het
saldo opnieuw licht negatief. De internationale reserves daalden sterk en het land had een toenemende
nood aan buitenlands kapitaal.
21
2.8. Wisselkoers
Hier focussen we op de wisselkoers. Er bestaat niet één wisselkoers. De meest gekende en meest
gebruikte is de nominale bilaterale wisselkoers. Met deze wisselkoers wordt de prijs van een munt
uitgedrukt in termen van een andere munt (Heylen, 2013, pp. 36-37). Dit is ook de wisselkoers die hier
gehanteerd wordt. De nominale wisselkoers van de peso wordt weergegeven in de Amerikaanse dollar.
De cijfers zijn jaargemiddelden.
Figuur 2.11. : Nominale bilaterale wisselkoers van de peso in Amerikaanse dollar (1990-2013)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014.
In de jaren 1990 werd de peso gelijkgesteld aan de dollar. Maar eens het convertibiliteitsregime
implodeerde en de vaste wisselkoers werd losgelaten, kende de peso een grote verzwakking. Daarna
was er sprake van een stabiele koers tussen 2002 tot 2008. Vanaf de globale economische en financiële
crisis begon de peso opnieuw te dalen. Vooral vanaf 2011 werd de munt steeds zwakker.
22
De peso was de afgelopen jaren dus allesbehalve waardevast. Hierdoor ontstond er een zwarte markt
voor de meer waardevaste dollar. Dit wisselkoers op deze markt wordt de blue dollar rate genoemd. Er
ontstonden op die manier twee wisselkoersen: een officiële waarde voor de peso en de waarde op de
zwarte markt. Dit proces werd versterkt door de beperkingen die Christina Kirchner in 2011 oplegde op
de inwisseling om verdere kapitaalvlucht en de daling van de buitenlandse reserves te voorkomen
(Vossers, 2014, 28 januari). De beperkingen zorgden voor een sterk overgewaardeerde officiële koers.
Op bepaalde momenten was de koers op de zwarte markt 70 procent hoger dan de officiële prijs.
Begin 2014 verloor de peso opnieuw sterk aan waarde (The Economist, 2014, 23 januari). Er was sprake
van de sterkste daling sinds de crisis van 2001 en 2002. De Argentijnse overheid liet de verzwakking
van de peso toe om de spreiding tussen de officiële koers en de blue rate te verkleinen. Hierin is men
niet geslaagd (The Economist, 2014, 23 januari).
2.9. Armoede
Vervolgens worden twee sociale indicatoren besproken. Eerst en vooral worden de armoedecijfers
bekeken. De Kirchners stelden zich voor als voorvechters van de arme bevolking. Hier zullen we kijken
of deze beloftes ook in praktijk konden worden verwezenlijkt.
De poverty headcount ratio meet het deel van de bevolking dat leeft onder de armoedegrens van 1,25
dollar per dag. Deze maatstaf maakt het mogelijk om absolute armoede te meten doorheen de tijd
(Todaro & Smith, 2015, p. 226).
23
Figuur 2.12. : Poverty headcount ratio in Argentinië (1999-2011)
Bron: World Bank, Development Research Group. Data are based on primary household survey data
obtained from government statistical agencies and World Bank country departments.
Noot: Als percentage van de bevolking die leefde onder 1,25 dollar per dag in koopkrachtpariteit van
2005.
In de bovenstaande figuur zien we dat het aandeel van de bevolking die in absolute armoede leefde,
startte van een niveau van 4,2 procent in 1999. Tijdens de crisisjaren aan het begin van het nieuwe
millennium was er echter sprake van een sterke stijging tot 12,6 procent in 2002. Dit betekende een
verdrievoudiging op drie jaar tijd. In het daaropvolgende decennium was er sprake van een dalende trend
tot op een zeer laag niveau van 1,41 procent. Argentinië slaagde er dus behoorlijk in om de
armoedecijfers terug te dringen.
24
Tabel 2.2. : Poverty Headcount Ratio (1999-2011)
Land
1999
2011
Argentinië
4,2
1,41
Brazilië
9,87
4,53
Colombia
16,18
4,95
Peru
15,8
2,97
Latijns-Amerika
12,2
4,6
Bron: World Bank, Development Research Group. Data are based on primary household survey data
obtained from government statistical agencies and World Bank country departments.
Noot: Als percentage van de bevolking die leefde onder 1,25 dollar per dag in koopkrachtpariteit van
2005.
Als we de vergelijking maken met andere Latijns-Amerikaanse landen in de periode 1999 tot 2011,
kunnen we zien dat er overal een daling plaatsvond in de armoedecijfers. De volledige regio slaagde
erin om veel vooruitgang te boeken op vlak van armoedebestrijding. We zien dat Argentinië van een
veel lager niveau startte dan de andere landen en het Latijns-Amerikaanse gemiddelde. Het land kon
daarnaast de armoede nog eens reduceren tot een derde in de periode van 1999 tot 2011. Colombia kende
een zeer groot deel van de bevolking die in armoede leefde. In 1999 leefde meer dan 16 procent in
extreme armoede. Maar ook in dit land werd een sterke daling bewerkstelligd. Peru kon de beste cijfers
voorleggen betreffende armoedebestrijding. Er was sprake van een daling tot een minder dan vijfde van
de cijfers van 1999.
2.10.
Inkomensverdeling
De inkomensverdeling kan gemeten worden aan de hand van de Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf meet
de mate waarin de inkomensverdeling tussen huishoudens of individuen in een economie verschilt van
25
perfecte gelijkheid. De Gini-coëfficiënt gaat van 0 tot 1. 0 staat voor perfecte gelijkheid. 1 staat voor
perfecte ongelijkheid. De coëfficiënt wordt berekend aan de hand van de Lorenz curve. De Lorenz curve
meet hoeveel de inkomensverdeling afwijkt van complete gelijkheid. De curve stelt het cumulatief
percentage van het totale inkomen tegenover het cumulatief aantal ontvangers, waarbij gestart wordt
met de laagste inkomens. De Gini-coëfficiënt meet het gebied tussen de Lorenz curve en de lijn van
absolute gelijkheid als percentage van het totale gebied onder de lijn (Todaro & Smith, 2015, pp. 220222).
Figuur 2.13. : Gini-coëfficiënt in Argentinië (1991-2011)
Bron: World Bank, Development Research Group. Data are based on primary household survey data
obtained from government statistical agencies and World Bank country departments.
Als we de evolutie van de inkomensverdeling in de periode 1991 tot 2011 in Argentinië bekijken, kan
vastgesteld worden dat er op lange termijn er een kleine verbetering plaatsvond. In het begin van de
jaren 1990 vond er een korte daling plaats. Maar de ongelijkheid steeg sterk tijdens de crisis van 2001
en 2002. De impact van de crisis op de welvaart was ernstig. 75 procent van de huishoudens kregen te
maken met een daling van de reële inkomens. De overgrote meerderheid zag de inkomens dalen met
26
meer dan 20 procent. Hierdoor ontstond grote sociale en politieke instabiliteit. Nadat werkloosheid en
armoede dramatische hoogtes aannamen, werd bijvoorbeeld het Plan Jefes y Jefas de Hogar
Desocupados opgesteld met als doel een sociaal vangnet te creëren en de impact van de crisis te
temperen. Dit plan verving het Trabajar programma met een kleinere reikwijdte. Het ging om directe
inkomenssteun om de mensen te helpen die tijdens de crisis werkloos geworden waren. Door de
financiële hulp van de Wereldbank konden al aan het eind van het crisisjaar 2002 twee miljoen
huishoudens bereikt worden. Om de betaalbaarheid van het programma te garanderen en ervoor te
zorgen dat de middelen terecht kwamen bij de meest hulpbehoevenden, werd als voorwaarde gesteld dat
werk moest verricht worden om de voordelen te kunnen verkrijgen. De redenering was dat de arme
bevolking een kleinere opportuniteitskost voor tijd kent en dus meer bereid zou zijn om hun tijd op te
offeren om de voordelen te kunnen krijgen (Galasso & Ravallion, 2004, pp. 367-370). In de periode na
de crisis kende de Gini-coëfficiënt echter opnieuw een dalende trend.
Tabel 2.3. : Gini-coëfficiënt (1999-2012)
1999
2012
Argentinië
0,54
0,48
Brazilië
0,64
0,57
Colombia
0,57
0,54
Peru
0,55
0,45
Venezuela
0,5
0,41
Latijns-Amerika
0,54
0,49
Bron: Economic Commission for Latin America and the Carribean, cepalstats, social indicators and
statistics, income distribution
Noot: Met uitzondering van Venezuela gaat het om cijfers over de stedelijke agglomeraties.
Andere landen kenden een gelijkaardige trend. Na het “verloren decennium” van de jaren 1980, de
structurele hervormingen van de jaren 1990 en de crisis aan het begin van het nieuwe decennium, daalde
27
inkomensongelijkheid in de meeste Latijns-Amerikaanse landen. De bovenstaande tabel geeft dit
duidelijk aan. Voor alle geanalyseerde landen is de Gini-coëfficiënt gedaald ten opzichte van 1990,
alsook voor de gehele regio. De Argentijnse prestaties lagen niet ver van het Latijns-Amerikaans
gemiddelde. Op sociaal vlak kon er dus in de regio vooruitgang gevonden worden. Maar ondanks het
feit dat het afgelopen decennium veel verbetering te merken was, staat Latijns-Amerika nog altijd
bekend als de meest ongelijke regio ter wereld (Tsounta & Osueke, 2014, p. 4).
2.11.
Tussentijdse conclusie
De voornaamste conclusie die kan getrokken worden is dat Argentinië relatief goed hersteld blijkt te
zijn van de economische crisis van 2001 en 2002. Maar de relatieve stabiliteit in de eerste jaren na de
crisis lijkt niet volledig stand te houden. Hier worden nog alle indicatoren nog eens kort overlopen met
de focus op de periode na de crisis.
Het reële BBP kende een stijgende trend in de periode van 1950 tot nu. Argentinië heeft op dit moment
een hoger BBP per capita dan het globale cijfer. Ook in vergelijking met de andere beschouwde landen
kon het goede cijfers halen. Het land kon een verdubbeling van het BBP per capita bekomen in de
periode na de crisis. De groei vertraagde echter na de globale financiële en economische crisis. Vooral
vanaf 2012 leek de economie volledig te stagneren.
In vergelijking met Europese normen ligt de inflatie zeer hoog. De inflatie lag hoger en steeg sterker in
vergelijking met de andere landen in de regio, met uitzondering van Venezuela. Maar de
inflatiepercentages lagen veel lager in vergelijking met vorige decennia. De afgelopen jaren steeg de
inflatie echter opnieuw. De grootste bezorgdheid van de Argentijnse bevolking blijft de hoge inflatie.
De werkloosheidsgraad kon sterk worden teruggedrongen na de crisis. De sterke groei ging dus gepaard
met een dalende werkloosheid. Het Argentijnse percentage kwam op een gelijkaardig niveau te liggen
als de andere landen, met uitzondering van Venezuela. En de cijfers bleven relatief stabiel gedurende
het decennium na de crisis. Recenter steeg de werkloosheid echter sterk. Dit fenomeen vond niet plaats
in de andere landen.
28
De schuldgraad steeg extreem sterk na de crisis. Dit was enerzijds te verklaren door een dalend BBP.
En anderzijds door een sterke devaluatie waardoor de buitenlandse schuld na omrekening in de
Argentijnse peso hoger werd. De overheidsschuld werd sterk afgebouwd na de crisis. Dit was niet
opmerkelijk aangezien er een sterke groei plaatsvond. Op dit moment is er echter opnieuw sprake van
stijgende trend. Ook valt er nog af te wachten hoe de zaak met rechter Griesa kan opgelost worden.
Argentinië slaagde er minder in dan de andere landen om de overheidsfinanciën op orde te houden, met
uitzondering van Venezuela. Maar het begrotingstekort was minder groot dan tijdens de crisis van 2001
en 2002. Tijdens de globale financiële en economische crisis liep het percentage terug op, maar verwacht
wordt dat het tekort zal dalen de komende jaren.
Het land kon een netto-besteder genoemd worden tot en met Argentijnse crisis. Na de crisisjaren kon er
gedurende zeven jaar echter een positief saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans genoteerd
worden. Na de globale crisis die startte in 2007, werd het saldo opnieuw licht negatief.
Tussen 2002 en 2011 was de koers van de Argentijnse peso relatief stabiel. Maar de munt onderging
een zeer volatiel verloop vanaf 2011. De munt kende een constante verzwakking. Vooral in 2014 verloor
de munt zeer sterk aan waarde. De bevolking heeft meer vertrouwen in de meer waardevaste dollar.
Kapitaalvlucht is een groot probleem in het land.
Op vlak van de sociale indicatoren slaagde de volledige Latijns-Amerikaanse regio erin veel vooruitgang
te boeken. Zowel de armoede als de ongelijkheid gingen sterk achteruit in het afgelopen decennium.
In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op bepaalde opvallende macro-economische prestaties
in Argentinië. Het derde hoofdstuk gaat dieper in op het Argentijnse groeimirakel in de periode na de
crisis. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de groeitheorie van Robert Solow. Het vierde hoofdstuk
analyseert de zwakke macro-economische prestaties in de periode 2012 tot 2014 aan de hand van het
IS-LM-BP-model.
29
HOOFDSTUK 3: Het Argentijnse groeimirakel vanuit de groeitheorie (2003-2011)
Argentinië kon in de periode na de crisis zeer sterke groeicijfers voorleggen. Zoals eerder vermeld,
verdubbelde het reëel BBP per capita. In dit hoofdstuk zullen we proberen om een verklaring te vinden
voor dit groeimirakel. Eerst en vooral worden de bronnen van economische groei besproken. Met andere
woorden, wat zijn de mogelijke oorzaken van het groeiende BBP? Daarna gaan we in op het neoklassiek
groeimodel van Robert Solow. Vervolgens zullen we dit model uitbreiden. In het laatste onderdeel
komen een aantal bijkomende verklaringen aan bod.
3.1. De bronnen van de economische groei
Bij de analyse van de bronnen van de economische groei, wordt meestal uitgegaan van de volgende
productiefunctie:
Y = A.F(K,L)
Met:
(3.1.)
Y: de reële output
L: het aantal werknemers
K: de ingezette hoeveelheid kapitaal
A: een factor die onder andere de stand van de technologie bevat (totale factorproductiviteit)
30
Indien we deze productiefunctie verder herwerken tot een Cobb-Douglas-productiefunctie, krijgen we:
Y= AKαLβ
(3.2.)
Een wijziging in de productiefactoren arbeid of kapitaal of de totale factorproductiviteit zal dus leiden
tot economische groei. Het verband tussen de groeivoeten van de variabelen wordt:
ΔY/Y = ΔA/A + αΔK/K + βΔL/L
Met:
(3.3.)
ΔY/Y: groei van de reële output
ΔA/A: groei van de totale factorproductiviteit
ΔK/K: groei van de ingezette hoeveelheid van de productiefactor kapitaal
ΔL/L: groei van de ingezette hoeveelheid van de productiefactor arbeid
α: kapitaalelasticiteit van de output
β: arbeidselasticiteit van de output
Deze vergelijking wordt de growth accounting equation genoemd. Growth accounting is een techniek
om het relatieve belang van de drie bronnen van economische groei te onderzoeken (Heylen, 2013, pp.
708-711). De onderstaande tabel geeft de groei van het reëel BBP en de determinanten van de
economische groei weer voor Argentinië vanaf 1950 tot 2011. De factorelasticiteiten α en β zijn de
aandelen van kapitaal, respectievelijk arbeid in het nationaal inkomen.
31
Tabel 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van de economische groei (1950-2011, in procent)
Periode
ΔY/Y
αΔK/K
βΔL/L
ΔA/A
1950-1959
2,52
3,05
0,40
-0,72
1960-1969
4,54
2,93
0,39
1,41
1970-1979
2,78
2,77
0,35
-0,25
1980-1989
-0,73
1,27
0,57
-2,99
1990-1999
4,28
1,26
0,17
2,86
2000-2011
4,48
1,44
0,52
2,35
2003-2011
7,76
1,82
0,95
4,72
Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen
Noot: We kiezen voor α de waarde 0,7 en voor β de waarde 0,3.
Figuur 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van economische groei (1950-2011, in procent)
Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen
32
De figuur en tabel hierboven geven de groei van het reëel BBP en de bronnen van de economische groei
weer. We hebben ook de periode 2003 tot 2011 toegevoegd. Dit omdat we voornamelijk het
groeimirakel na de Argentijnse crisis willen verklaren. De kapitaalvoorraad kende al een dalende groei
sinds de jaren 1950. In de periode 2003 tot 2011 was er echter opnieuw een lichte groei van de
kapitaalvoorraad en werd de dalende trend omgekeerd. De groei van het aantal tewerkgestelden steeg
tot de jaren 1980. In de jaren 1990 was er sprake van een vertraagde groei. De tewerkstelling groeide
wel aan een nog ongezien tempo in de periode na de crisis. De groei van de totale factorproductiviteit
kende een zeer volatiel verloop, met lange periodes van negatieve groei afgewisseld door licht positieve
cijfers. Wat zeer sterk opvalt, is de zeer sterk negatieve groei in de jaren 1980. Daarna herstelde de groei
van totale factorproductiviteit. Als we de periode 2003 tot 2011 bekijken, zien we dat de totale
factorproductiviteit sterk steeg. De bronnen van de economische groei bleken dus een sterk stijgende
trend te vertonen in de periode na de crisis. Dit ging gepaard met een zeer sterke groei van het reëel BBP
per capita. De sterke groei van de totale factorproductiviteit, de lichte stijging van de kapitaalvoorraad
en de groei van de tewerkstelling kunnen een verklaring vormen voor het groeimirakel onder de
Kirchners.
3.2. De groeitheorie van Robert Solow
3.2.1.
Het basismodel
Het groeimodel van Robert Solow werd ontwikkeld in de jaren 1950. Het model domineerde het denken
over economische groei op lange termijn gedurende drie decennia (Heylen, 2013, p. 711). Het toont hoe
groei in de kapitaalvoorraad, groei in de tewerkstelling en technologische vooruitgang interageren en
hoe deze factoren de totale output in een land beïnvloeden (Mankiw, 2010, p. 192).
Robert Solow gaat eveneens uit van een neoklassieke productiefunctie Y=A.F(K,L) met de volgende
kenmerken:
33
1. De ingezette hoeveelheid arbeid en kapitaal zijn oneindig deelbaar. Daarnaast zijn ze onderling
substitueerbaar om een bepaalde productiehoeveelheid te realiseren. De stand van de
technologie wordt exogeen verondersteld. Solow nam aan dat technologie vrij beschikbaar was
in alle landen.
2. Het marginaal product van iedere productiefactor is positief, maar neemt af naarmate de
ingezette hoeveelheid van de betrokken productiefactor hoger is.
3. De productie Y wordt gekenmerkt door constante schaalopbrengsten.
Een productiefunctie die aan deze kenmerken voldoet, is de Cobb-Douglas-functie Y= AKαLβ. We
kiezen voor het reëel BBP per capita (Y/L) in plaats van het reëel BBP aangezien we het niveau en de
groei van de levenstandaard willen meten. Indien we de veronderstelling maken dat er een constante
verhouding bestaat tussen het aantal werknemers en de totale bevolking, kunnen deze termen door elkaar
gebruikt worden. We bekomen:
Y/L = A.(K/L)α
(3.4.)
y = A.kα = f(k)
(3.5.)
Met: y = Y/L: BBP per capita
k = K/L : kapitaalvoorraad per capita
A is exogeen
Doordat Solow het niveau van technologie als gegeven beschouwt, volgt uit de vergelijking dat de
evolutie van het BBP per capita bepaald wordt door de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita.
Daarom gaan we eerst verder in op de kapitaalvoorraad per capita (Heylen, 2013, pp. 711-712).
34
3.2.2.
Kapitaalvoorraad per capita
De kapitaalvoorraad per capita is in het model van Solow de determinant voor de output in een
economie. De kapitaalvoorraad per capita kan echter veranderen in de tijd en deze veranderingen kunnen
leiden tot economische groei (Mankiw, 2010, p. 195). Hier gaan we de determinanten van de
kapitaalvoorraad per capita bestuderen. Hoewel het belang erkend wordt van de kapitaalvoorraad voor
economische groei, is er nog altijd een gebrek aan correcte data. De kapitaalvoorraad is niet direct
observeerbaar. Daarom moeten de juiste technieken gebruikt worden om schattingen te kunnen maken.
Voorlopig zijn internationale methoden nog niet ter beschikking. De Penn World Tables trachtten daar
verandering in te brengen door van meer landen op langere termijn data ter beschikking te stellen
(Berlemann & Wesselhöft, 2014, p. 2). Hoewel er nog altijd voorzichtig omgesprongen moet worden
met de data door specifieke benaderingen per land, maken we hier dan ook gebruik van deze database.
De evolutie van de kapitaalvoorraad per capita wordt bepaald door de volgende kenmerken:
Δk = sy – (n+δ)k
(3.6.)
Δk = sf(k) – (n+δ)k
(3.7.)
Met: n: bevolkingsgroeivoet
δ: depreciatievoet van de kapitaalvoorraad
s: nationale spaarquote (fractie van het nationaal inkomen dat niet geconsumeerd wordt)
Een land zal een deel van het nationaal inkomen aan investeringen besteden (sy of sf(k)). Tegelijkertijd
is er reeds een bepaald investeringsvolume per capita ((n+ δ)k) nodig om de kapitaalvoorraad per capita
constant te houden. Wanneer een land deze vereiste investeringen niet zou maken, zou de
35
kapitaalvoorraad per capita jaarlijks dalen. Enerzijds door de stijgende bevolkingsgroei en het aantal
werknemers en anderzijds door de depreciatie van het bestaand kapitaal. Het verschil tussen deze
gerealiseerde en vereiste investeringen per capita geeft de evolutie aan van de kapitaalvoorraad per
capita. Wanneer de gerealiseerde investeringen per capita gelijk zijn aan de vereiste investeringen,
komen we tot de steady state-kapitaalvoorraad per capita k*. Dit is de kapitaalvoorraad per capita waar
een economie altijd naar zal evolueren, met andere woorden het langetermijn-evenwichtsniveau.
Algebraïsch kunnen we dit als volgt voorstellen:
Δk = o ļƒ³ sf(k) = (n+δ)k
(3.8.)
Als de gerealiseerde investeringen per capita groter zijn dan de vereiste investeringen per capita, zal de
kapitaalvoorraad per capita toenemen tot k* opnieuw is bereikt. Omgekeerd, als de vereiste
investeringen per capita groter zijn dan de gerealiseerde investeringen per capita, zal de kapitaalvoorraad
per capita afnemen tot we opnieuw bij k* komen. Eens k* bepaald is, kan ook y* bepaald worden. Dit
is de levenstandaard op lange termijn voor een bepaald land (Heylen, 2013, pp. 715-717).
36
Figuur 3.2. : Reëel BBP per capita en kapitaalvoorraad per capita (1950-2011)
Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen
Bovenstaande figuur geeft de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita en de evolutie van het reëel
BBP per capita van 1950 tot 2011. We merken een stijging van de kapitaalvoorraad per capita tot midden
de jaren 1990. Dan vindt er een stagnering plaats. Het leek erop dat Argentinië de steady statekapitaalvoorraad k* bereikt had. Maar de stijging na de crisis is opvallend. De kapitaalvoorraad per
capita steeg tot nog ongekende hoogtes. Ook het BPP per capita kende bijgevolg, zoals eerder vermeld,
een grote stijging. Vervolgens zullen we bovenstaande determinanten van de evolutie van de
kapitaalvoorraad per capita bespreken.
37
3.2.2.1. De vereiste investeringen per capita
3.2.2.1.1.
Bevolkingsgroei
De bevolkingsgroei n heeft een negatieve impact op de kapitaalvoorraad per capita en het reëel BBP per
capita. Als de bevolkingsgroei bijvoorbeeld toeneemt, zullen de investeringen per capita moeten
toenemen om de kapitaalvoorraad per capita constant te houden. Verschillen in de bevolkingsgroei
kunnen dus een verklaring vormen voor verschillen in levensstandaard tussen landen. Landen met een
hogere bevolkingsgroei zullen een lagere levenstandaard hebben (Heylen, 2013, p. 721).
Tabel 3.2. : Bevolkingsgroei in Argentinië (1950-2011, in procent)
Periode
Bevolkingsgroei
1950-1959
1,88
1960-1969
1,53
1970-1979
1,61
1980-1989
1,51
1990-1999
1,28
2000-2011
0,92
2003-2011
0,88
Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen
In bovenstaande tabel zien we dat de bevolkingsgroei constant gedaald is vanaf de jaren 1980. De groei
vertraagde versneld in het afgelopen decennium. Aangezien de groei van de bevolking een negatieve
impact heeft op de groei van de kapitaalvoorraad per capita en het reëel BBP per capita, droeg dit zeker
ook bij tot de sterke groei van het reëel BBP per capita.
38
3.2.2.1.2.
Depreciatievoet
Ook de depreciatievoet δ heeft een impact op de kapitaalvoorraad per capita en bijgevolg het reëel BBP
per capita. Een hoge waardevermindering van kapitaalgoederen zorgt ervoor dat de investeringen per
capita zullen moeten toenemen om de kapitaalvoorraad op peil te houden (Heylen, 2013, p. 716).
Tabel 3.3.: Depreciatievoet (1950-2011)
Periode
Depreciatievoet
1950-1959
0,0360
1960-1969
0,0408
1970-1979
0,0347
1980-1989
0,0306
1990-1999
0,0301
2000-2011
0,0312
2003-2011
0,0303
Bron: Penn World Tables 8.1
De depreciatievoet kende geen opmerkelijke verandering in de beschouwde periode. Er was sprake van
een zeer lichte stijging van de depreciatievoet ten opzichte van de jaren 1990. In 2002 steeg de
depreciatievoet sterk. Dit verklaart het iets groter gemiddelde voor de periode 2000 tot 2011 dan het
gemiddelde vanaf 2003. De depreciatievoet lijkt dus geen invloed gehad te hebben op de veranderende
kapitaalvoorraad per capita. De stijging van de depreciatievoet betekent zelfs dat de vereiste
investeringen per capita hoger zullen moeten liggen om de kapitaalvoorraad per capita louter constant
te houden.
39
3.2.2.2. De gerealiseerde investeringen per capita
In een gesloten economie zijn de investeringen en de totale nationale besparingen gelijk aan elkaar. Er
geldt:
I = S + (T-G)
(3.9.)
Als we veronderstellen dat de besparingen fractie s uitmaken van het nationaal inkomen, dan zijn de
investeringen ook gelijk aan fractie s van het nationaal inkomen. Dit is het deel van het nationaal
inkomen dat niet geconsumeerd wordt. Er geldt:
I = sY
(3.10.)
i = sy = sf(k)
(3.11.)
Solow verklaart niet de hoogte van s. S wordt beschouwd als exogeen. De spaarquote is wel een
belangrijke determinant van de steady state-kapitaalvoorraad per capita en daardoor ook van de steady
state-output- en inkomensniveau per capita (Heylen, 2013, pp. 714;719).
40
Figuur 3.3. : Gerealiseerde investeringen (1950-2010, als percentage van het BBP per capita)
Bron: Penn World Tables 7.1
De bovenstaande figuur geeft de gerealiseerde investeringen als percentage van het BBP per capita weer
voor Argentinië in de periode 1950 tot 2010. Tot de jaren 1980 was er sprake van een stijgende trend in
de gerealiseerde investeringen. Daarna vond er een sterke terugval plaats. Na een licht herstel vanaf de
jaren 1980, kwamen de gerealiseerde investeringen tot een absoluut dieptepunt in 2002. De
investeringen namen opnieuw toe in het afgelopen decennium. De investeringen vormden een
dynamische factor in het herstel. Dit in een context van credit rationing, zowel extern als intern.
Enerzijds was het land volledig afgesloten van toegang tot buitenlands kapitaal door de default op de
schuld en anderzijds was het zeer moeilijk om nog bankleningen te verkrijgen. De groei werd zeker niet
bewerkstelligd door een overmatige beschikbaarheid aan krediet (Frenkel & Rapetti, 2007, pp. 12-14).
41
3.2.3.
De groeitheorie voor een open economie
We gingen tot nu toe uit van een gesloten economie. Daarbij wordt verondersteld dat landen enkel zullen
convergeren naar dezelfde levensstandaard indien er sprake is van dezelfde steady state. Er is sprake
van conditional convergence. Landen met fundamenteel verschillende kenmerken zullen niet
convergeren naar eenzelfde niveau van levensstandaard. Nu laten de veronderstelling van een gesloten
economie vallen. Bijna alle hedendaagse economieën zijn namelijk open. Dit laat internationale
kapitaalstromen toe. De investeringen worden dan niet enkel bepaald door de nationale besparingen,
maar ook door buitenlands kapitaal. Er geldt:
I = S + (T-G) – NX
(3.12.)
I= sY –NX
(3.13.)
Met: NX : netto-export van goederen en diensten
In de veronderstelling dat er geen sprake is van internationale transfers of dat de inkomende en uitgaande
transfers gelijk zijn aan elkaar, valt de netto-export van goederen en diensten samen met het saldo op de
lopende rekening van de betalingsbalans. Dit is gelijk aan de netto-kapitaaluitvoer en de aangroei van
internationale reserves. Vooral voor landen met een lage steady state is dit een belangrijk gegeven. De
marginale productiviteit is daar immers hoger. Indien kapitaalmarkten degelijk werken en de arme
landen gastvrij staan ten opzichte van buitenlands kapitaal, zullen kapitaalstromen gaan van landen met
een hoge steady state naar landen met een lage steady state. Met gastvrijheid bedoelt men dat er sprake
moet zijn van stabiele politieke, sociale en economische instituties die bereid zijn om buitenlands
kapitaal en investeringen aan te trekken. Hierdoor kan er dus wel convergentie plaatsvinden tussen arme
en rijke landen (Heylen, 2013, p. 734).
42
Figuur 3.4. : Besparingen, investeringen en de lopende rekening van de betalingsbalans (2001-2013, als
percentage van het BBP)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014.
Van 2003 tot en met 2009 werd er meer gespaard dan geïnvesteerd. Het land werd een netto-spaarder
en had een overschot op de lopende rekening. Het land verkeerde bijgevolg in de mogelijkheid om
kapitaal uit te voeren en zag de internationale reserves aangroeien. Dit verklaart waarom Argentinië kon
groeien zonder de nood aan buitenlands kapitaal aangezien de nationale besparingen meer dan
volstonden om de investeringen te financieren. De onmogelijkheid om geld te lenen op internationale
kapitaalmarkten sinds de Argentijnse crisis had geen invloed op de groei.
Na 2009 werd het saldo op de lopende rekening opnieuw negatief, maar zeer dicht bij nul. De nationale
besparingen lagen hoger dan de investeringen. De besparingen volstonden niet langer om de
investeringen te financieren. Argentinië werd opnieuw een netto-besteder en verloor internationale
reserves. Het land had een toenemende nood aan kapitaalinvoer om het gebrek aan nationale
spaarmiddelen te compenseren.
43
3.2.3.1. Buitenlandse directe investeringen
We willen daarnaast nagaan of de Kirchners erin slaagden om een aantrekkelijk investeringsklimaat te
realiseren en het vertrouwen van buitenlandse investeerders konden aanwakkeren. De onderstaande
figuur geeft de evolutie van de buitenlandse directe investeringen weer. Dit zijn de beslissingen van
ondernemingen om in andere landen vennootschappen op te richten, over te nemen of inspraak in het
beheer van vennootschappen te krijgen (Heylen, 2013, p. 259).
Figuur 3.5. : Buitenlandse directe investeringen (2003-2011, als percentage van het BBP)
Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics and Balance of Payments
databases, World Bank, International Debt Statistics, and World Bank and OECD GDP estimates.
Argentinië bleek een moeilijk en onzeker investeringsklimaat te bieden. De inflatie is hoog en
economische crisissen komen met regelmaat. In het afgelopen decennium maakte de vijandigheid van
de Argentijnse overheid het investeren echter nog moeilijker. Als percentage van het BBP, bleef de
toevloed van BDI beperkt. Argentinië slaagde erin te groeien zonder al de hulp van buitenlandse
investeerders (Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 1). BDI bedroegen gemiddeld slechts
1,9 procent van het BBP. Door de hoge nationale besparingen om investeringen te financieren, vormde
dit echter geen probleem.
44
3.3. Het uitgebreide groeimodel van Mankiw, Romer en Weil
Een punt van kritiek op het Solow-model was dat er niet in geslaagd werd om blijvende verschillen in
het BBP per capita tussen landen te verklaren. Als we α bijvoorbeeld gelijkstellen aan 1/3, dan zou er
een duizendvoudig verschil in het kapitaal per capita nodig zijn om een tienvoudig verschil in output
per capita te verklaren. Deze stelling blijkt in de empirie niet realistisch. Omgekeerd voorspelt het model
dat een tienvoudig verschil in BBP per capita leidt tot een honderdvoudig verschil in de opbrengst van
kapitaal. Het incentive om te investeren in arme landen zou op die manier onwerkelijk groot worden.
Politieke en andere risico’s zouden het kapitaal niet meer tegenhouden. Er zou dan sprake zijn van
convergentie. In de praktijk blijkt echter dat die convergentie niet bestaat. Dit betekent dat het model
faalt.
Terwijl de verschillen in het BBP per capita werden verklaard in het Solow-model door verschillen in
de kapitaalvoorraad per capita, wordt in het uitgebreide Solow-model van Mankiw, Romer en Weil een
onderscheid gemaakt tussen fysisch kapitaal en menselijk kapitaal. Daarmee wordt geprobeerd de kritiek
te weerleggen.
Y = Kα Hβ (AL) 1-α-β
(3.14.)
Met: α, β > 0, α + β <1
L: aantal werknemers
H: voorraad menselijk kapitaal
K: voorraad fysisch kapitaal
A: aantal efficiëntie-eenheden per werknemer
45
De kwaliteit van de werknemers wordt door middel van de opname van de voorraad menselijk kapitaal
geïntegreerd als productiefactor. A is opnieuw homogeen en gemeenschappelijk voor alle landen. Dat
opnieuw uitgegaan wordt van een afnemend marginaal product van kapitaal, blijkt uit de restrictie α +
β <1. Ook hier kunnen we dit schrijven als de productie per efficiëntie-eenheid arbeid:
ye = ke α heβ
(3.15.)
Met: ye = Y/AL
ke = H/AL
he = K/AL
De evolutie van de output per efficiëntie-eenheid arbeid wordt niet enkel bepaald door investeringen in
fysisch kapitaal, maar ook door investeringen in menselijk kapitaal. Mankiw, Romer en Weil stellen dat
een deel van het inkomen naar fysische kapitaalvorming gaat en een deel naar menselijke
kapitaalvorming. Verschillen in BBP per capita worden hier verklaard door verschillen in de spaar- en
investeringsquote voor fysisch kapitaal, de spaar- en investeringsquote voor menselijk kapitaal, de
bevolkingsgroei en de depreciatievoet voor kapitaal.
Het model slaagt erin om een deel van de kritiek op het Solow-model te weerleggen. De blijvende
verschillen in BBP per capita worden in theorie verklaard. De vereiste verschillen in de fysische
kapitaalvoorraad om verschillen in BBP per capita te verklaren, zijn in dit model veel kleiner dan in het
Solow-model. Mankiw, Romer en Weil stellen dat ook verschillen in menselijk kapitaal tot verschillen
in BBP per capita kunnen leiden. Het uitgebreide model verwacht daarnaast ook veel kleinere
opbrengsten van het fysisch kapitaal. Hiermee wordt de stelling dat er geen convergentie is door het
gebrek aan kapitaalstromen gemakkelijker te onderschrijven. Politieke en andere risico’s zijn niet langer
onbelangrijk. Hierdoor vloeit kapitaal minder gemakkelijk naar arme landen. Op die manier valt het
gebrek aan convergentie te verklaren (Heylen, 2013, pp. 740-744).
46
Figuur 3.6. : Index van menselijk kapitaal per capita (1950-2011)
Bron: Penn World Tables 8.1
Noot: Voor het waarderen van het menselijk kapitaal maken we gebruik maken van een index voor
menselijk kapitaal per persoon, die gebaseerd is op het aantal jaren scholing (Barro-Lee) en het
rendement van onderwijs (Psacharopoulos).
We merken een stijgende trend in het menselijk kapitaal per capita in de periode 1950 tot 2011. Er was
sprake van een sterke stijging tot midden de jaren 1980. Vanaf dat moment was er echter een afvlakking
van de sterke groei van het menselijk kapitaal. Er was geen sprake van een sterke stijging van de groei
in de periode 2003-2011. De groei bleef relatief stabiel. Argentinië presteerde, op Chili na, beter dan de
andere beschouwde landen in de regio.
47
Tabel 3.4. : Scholingsniveau van de bevolking ouder dan 15 (1950-2010)
Hoogste niveau behaald
Primair
Geen
Jaar
Totaal
Leeftijdsgroep scholing
Secundair
Voltooid Totaal
Tertiair
Voltooid Totaal
Voltooid
(% van de bevolking ouder dan 15)
Gemiddeld
aantal jaar
scholing
1950 15+
14.1
75.3
28.8
9.6
4.4
1.0
0.6
4.850
1960 15+
10.2
71.8
29.7
14.8
7.3
3.2
1.9
5.670
1970 15+
7.0
69.2
30.8
19.4
10.1
4.4
2.5
6.310
1980 15+
4.9
62.0
32.6
25.7
15.9
7.4
3.4
7.300
1990 15+
4.8
51.3
33.0
30.7
19.4
13.2
5.8
8.370
2000 15+
3.5
46.5
34.1
41.3
24.5
8.7
3.1
8.730
2010 15+
0.9
39.2
31.9
48.6
31.1
11.2
2.9
9.510
Bron: Barro-Lee educational attainment dataset
In de bovenstaande tabel kunnen we de evolutie van het scholingsniveau in de periode 1950 tot 2010
volgen. Het gemiddeld aantal jaren scholing is bijna verdubbeld. Wat daarnaast meteen opvalt, is dat er
een zeer sterke daling plaatsvond van de bevolking zonder scholing. Ook in het afgelopen decennium
werd sterke vooruitgang geboekt, bijna 75 procent minder mensen moesten het stellen zonder enige
opleiding in 2010 ten opzichte van 2000.
In 1950 startte 75 procent van de bevolking met
basisonderwijs, maar slechts 28,8 procent voltooide het lager onderwijs. Hier is een sterke verbetering
te merken, meer mensen maken hun opleiding aan de lagere school af. Het aantal mensen die hun
middelbaar onderwijs voltooien is bijna verachtvoudigd. Ook in het afgelopen decennium kon sterke
vooruitgang bewerkstelligd worden. Op vlak van vooruitgang in het tertiair onderwijs bleven de cijfers
ondermaats. Het hoger onderwijs bleef weggelegd voor slechts een zeer klein deel van de bevolking.
48
3.4. Samenvatting
Alle bronnen van de economische groei kenden een stijging in de periode 2003 tot 2011. De
onderstaande tabel en figuur tonen de groei van het reëel BBP, het fysisch kapitaal, het menselijk
kapitaal en de totale factorproductiviteit per capita. Opvallend is vooral de sterke groei van vooral de
totale factorproductiviteit per capita. Ook het fysisch kapitaal per capita groeide aan een versneld tempo.
De stijging van de totale factorproductiviteit indiceert daarnaast dat er beter gebruik werd gemaakt van
de bestaande kapitaalvoorraad. De groei van het menselijk kapitaal per capita leek geen grote
veranderingen door te maken in de periode 2003 tot 2011. We kunnen samenvatten met de stelling dat
het groeimirakel in Argentinië kon bewerkstelligd worden zonder externe hulp. Het land bleek hier
echter geen nood aan te hebben. Argentinië werd een netto-spaarder en had een overschot op de lopende
rekening. De nationale besparingen volstonden om de groeiende investeringen te financieren. Argentinië
zag de internationale reserves aangroeien. Deze reserves had het land hard nodig om de overheidsschuld
af te betalen aangezien deze voornamelijk uit dollarschulden bestonden.
49
Tabel 3.5. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per capita
(1950-2011, in procent)
Groei van het reëel
Groei van het fysisch
Groei menselijk
Groei TFP per
BBP per capita
kapitaal per capita
kapitaal per capita
capita
0,63
3,47
0,86
-2,55
2,97
3,50
0,66
-0,12
1,15
2,92
1,00
-1,83
-2,20
0,85
0,97
-4,43
2,97
1,49
0,31
-5,72
3,53
1,64
0,41
1,42
6,81
2,19
0,40
3,80
19501959
19601969
19701979
19801989
19901999
20002011
20032011
Bron: Penn World Tables 8.1 en eigen berekeningen
50
Figuur 3.7. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per
capita (1950-2011, in procent)
Bron: Penn World Tables 8.1 en eigen berekeningen
3.5. Enkele uitdiepingen
Vaak wordt het economisch herstel in Argentinië na de crisis verklaard door de sterke groei van de
export. Er zou sprake geweest zijn van een commodity export boom. Maar dit blijkt een onvoldoende
verklaring. Als gevolg van de sterke industriële expansie door bijvoorbeeld de meer competitieve
wisselkoers na de val van het convertibiliteitsregime, leidde zoals we eerder zagen tot stijgende
werkgelegenheid en stijgende lonen. Hierdoor nam de binnenlandse vraag toe. Daarnaast droeg ook de
Argentijnse overheid bij tot de groei door een zeer expansief budgettair beleid.
51
3.5.1.
Commodity exportboom
Het lijkt erop dat vooral in de eerste zes maanden na de crisis de export voor een zeer sterke groei zorgde.
De industriële sector kende een sterke aanmoediging door de depreciatie van de wisselkoers na de val
van het convertilibiliteitsregime. Exportbedrijven werden op die manier competitiever. Daarnaast werd
minder geïmporteerd doordat de binnenlandse productie goedkoper werd (Weisbrot & Sandoval, 2007,
pp. 3-5). Zoals we verder zullen zien, kenden ook de exportprijzen een sterke stijging. Daarna werd de
invloed minder belangrijk, maar absoluut niet verwaarloosbaar.
Tabel 3.6. : Bijdrage tot de groei van het reëel BBP van verschillende uitgavencategorieën (2002-2007,
in procent)
Totaal Private
Periode
Netto-
BBP
consumptie Overheidsconsumptie
Investeringen Export Import
export
100
-266,3
-36,7
21,9
71,3
167,8
239,1
100
65,1
4,1
54,5
6,4
-35
-28,6
2007 Q2
100
68,6
8,4
41
16,2
-22,9
-6,7
Totaal
100
63,2
6,4
45,2
13,6
-24,5
-10,9
2002 Q1 tot
2002 Q3
2002 Q3 tot
2004 Q4
2004 Q2 tot
Bron: Weisbrot & Sandoval, 2007, p. 4.
Bovenstaande tabel illustreert de bijdragen van verschillende componenten van het BBP aan de groei
van het BBP in verschillende periodes na de crisis. Daar wordt inderdaad duidelijk dat de export vooral
in de eerste zes maanden een motor vormde voor de groei, veroorzaakt door de depreciatie van de
wisselkoers (Frenkel & Rapetti, 2007, p. 13).
52
Figuur 3.8. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, in dollar)
Bron: Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 7
Daarnaast toont bovenstaande figuur aan dat de export in absolute termen toenam in de periode na de
crisis. Argentinië startte met 25,5 miljoen dollar inkomsten uit export in 2002 en eindigde in 2010 met
68 miljoen dollar inkomsten uit export per jaar. Uitgezonderd in 2009, was er sprake van een constante
stijging van de exportwaarde in dollar.
53
Figuur 3.9. : Sojaprijzen (2003-2011, per bushel)
14,00
12,00
10,00
8,00
6,00
4,00
2,00
0,00
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: USDA, National Agricultural Statistics Service, Crop Production, Grain Stocks and Agricultural
Prices, and USDA, Foreign Agricultural Service, Global Agricultural Trade System and U.S. Census
Bureau, Oilseed Crushings.
Noot: De prijzen zijn uitgedrukt per Engelse inhoudsmaat bushel.
We zien daarnaast ook een sterke stijging van de exportprijzen. Soja is het belangrijkste Argentijnse
exportproduct en vormt een belangrijke bron aan dollarinkomsten voor de Argentijnse overheid
(Gengler, 2013, maart). Na de Verenigde Staten en Brazilië is Argentinië wereldwijd de grootste
leverancier van sojabonen (Bronstein, 2014, 24 maart). Daarom nemen we hier soja als voorbeeld. We
zien dat de prijzen voor soja een zeer sterke stijging kenden in de voorbije jaren. Daarom is het ook
logisch dat het groeimirakel in Argentinië verklaard wordt aan de hand van stijgende export en
exportprijzen.
54
Figuur 3.10. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, als percentage van het BBP)
Bron: Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 7
We zien echter ook dat er een daling plaatsvond van de export als percentage van het BBP van 2002 tot
2010. Het percentage liep terug van 24,9 procent in 2002 tot 18,4 procent in 2010. Hiermee kan zeer
snel worden aangetoond dat de stelling dat het louter de exportboom het groeimirakel leidde
twijfelachtig is. Hoewel er dus sprake was van een stijging was van de prijzen en de inkomsten in
absolute termen, was er sprake van een relatief dalend belang.
We kunnen besluiten dat de export de motor vormde waarmee het herstel aanving. De export leidde tot
een industriële expansie. Dit lijkt de groei echter nog niet volledig te verklaren. Vervolgens kijken we
naar de industriële expansie op de gezinsconsumptie. Ook de overheidsbestedingen komen nog aan bod
om een meer exhaustief beeld te kunnen geven van de Argentijnse groei.
55
3.5.2.
Sterke stijging van de gezinsconsumptie
Het bleek dat ook de private consumptie de aanhoudende sterke groeicijfers mogelijk maakten. De sterke
industriële heropleving, beschermd door een meer competitieve wisselkoers, zorgde voor een grotere
werkgelegenheid en hogere lonen en bijgevolg hogere consumptie (Salama, 2010, p. 2).
Tabel 3.7. : Groei reëel van het BBP en groei van verschillende uitgavencategorieën (1998-2010, in
procent)
Bron: Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 6
56
Bovenstaande figuur toont de groei van de gezinsconsumptie, dat gedurende de hele periode jaarlijks
steeg met een percentage van 4 à 6 procent. Met uitzondering van 2009, wanneer de globale
economische en financiële crisis voor een sterke terugval zorgde. Al vanaf het derde kwartaal van 2002
werd het herstel mee bepaald door het herstel van de binnenlandse vraag. Dit onder andere door het
eerder vermelde Plan Jefas y Jefes de Hogar Desocupados dat een inkomen voorzag voor 1,8 miljoen
mensen. Daarnaast vond er ook een stijging van de reële lonen plaats door de stijging van de nominale
lonen en de daling van de inflatie. De gestegen reële lonen zorgden voor toenemende koopkracht voor
de bevolking. De stijging van de nominale lonen kwam er door de daling van de werkloosheid en door
het overheidsbeleid dat de nominale lonen in de private sector systematisch verhoogde. De daling van
de werkloosheid werd, naast het economisch herstel, geholpen door de depreciatie van de reële
wisselkoers die positief bleek voor de concurrentiekracht. Bovendien leidde de daling in de
werkloosheid tot een gestegen aantal loontrekkenden die de binnenlandse vraag bepaalden (Frenkel &
Rapetti, 2007, pp. 12-14).
3.5.3.
Het procyclisch beleid van de Argentijnse overheid
Tenslotte wordt vaak het expansieve budgettaire beleid aangehaald als verklaring voor het groeimirakel.
Dit beleid ondersteunde de consumptie en investeringen. Er zou sprake geweest zijn van een procyclisch
overheidsbeleid. Dit kan leiden tot economische instabiliteit. Het gaat erom dat overheden in dalende
conjunctuur de belastingen zullen verhogen of de overheidsuitgaven zullen verlagen. En dus restrictief
optreden. Omgekeerd, zullen overheden in tijden van hoogconjunctuur de belastingen verlagen en de
uitgaven verhogen. En dus expansief optreden. Dit wanneer de overheden net gemakkelijk de norm
kunnen behalen (Heylen, 2013, p. 224).
57
Figuur 3.11. : Jaarlijkse groei van de overheidsuitgaven (2000-2013, in procent)
Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.
In de periode 2003 tot 2011 groeiden de overheidsuitgaven gemiddeld aan 6 procent per jaar. De
overheidsuitgaven lagen zeer hoog in het afgelopen decennium. De sociale zekerheid, Anses, slorpt
bijvoorbeeld reeds een derde van het BBP op. Bovendien behoort Argentinië tot de landen met de
hoogste belastingsdruk ter wereld. Naast de financiering van de overheidsuitgaven met een steeds groter
wordende belastingsinkomsten, worden ook de winsten van de centrale bank aangewend om de
budgettaire expansie te financieren (Mercopress, 2012, 29 februari).
58
Figuur 3.12.: Het feitelijk en structureel begrotingssaldo (2002-2011, respectievelijk als percentage van
het BBP en als percentage van het potentieel BBP)
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2013
Het feitelijk begrotingssaldo kwam bijna steeds positief uit. Als we enkel het feitelijk begrotingssaldo
bekijken, leek het alsof de Argentijnse overheid zeer goede cijfers kon voorleggen, vooral onder Néstor
Kirchner. Enkel het feitelijk begrotingssaldo staat onder de controle van de politieke beleidsvoerders.
De goede cijfers vonden onder andere hun oorzaak in de gestegen exportinkomsten (Frenkel & Rapetti,
2007, p. 14). De overheid verhoogde stelselmatig de belastingen op export. Dit ondersteunt een derde
van de uitgaven van de overheid. Dit gaat echter ten koste van de winsten van de producten. De discussie
over de exportbelasting houdt al lange tijd aan. In 2007 probeerde de president Christina Kirchner net
na haar inauguratie de belasting op te trekken tot 45 procent. Het resultaat hiervan was 129 dagen met
stakingen, voedseltekorten en wegversperringen. In juli 2008 werd dit opgelost doordat de vicepresident
Julio Cobos tegen de maatregel stemde. De belastingen liggen echter nog altijd zeer hoog. Hierdoor
verminderde de nood aan strikte besparingsplannen (Gonzalez, 2015, 25 februari).
59
Het structureel begrotingssaldo bleef, zoals eerder vermeld, relatief stabiel. Echter, een evenwicht in de
begroting werd nooit gehaald. De cijfers waren doorlopend negatief. En dit in tijden van
hoogconjunctuur en een sterk positieve outputkloof (Bradbury, 2011, p. 6).
We kunnen besluiten dat het kirchnerisme gebroken heeft met de neoliberale koers uit de jaren 1990.
Argentinië onder de Kirchners koos voor een expansief budgettair beleid met hoge belastingen en
expansief monetair beleid om de hoge uitgaven te financieren. De hoge groei ver boven het regionaal
gemiddelde die hiermee werd bewerkstelligd leek hierbij een tegenargument te bieden tegen de
gewoonlijke oplossing na crisisjaren om pijnlijke besparingsplannen door te voeren. Het Argentijnse
voorbeeld toonde dat strikt fiscaal beleid niet noodzakelijk was om herstel te bevorderen (Doyran, 2015).
60
HOOFDSTUK 4: Zwakke economische prestaties (2012-2014)
In dit hoofdstuk bespreken we de economische prestaties van Argentinië in de periode 2012 tot 2014.
Het lijkt erop dat er sprake is van grote achteruitgang en dat het economisch mirakel na de crisis tot een
einde gekomen is. De Argentijnse economie lijdt vooral onder een zwakkere munt, vertraagde
economische activiteit, grotere onzekerheid en stijgende inflatie. De vertraagde groei startte in 2012 na
jarenlang herstel na de crisis aan het begin van de nieuwe eeuw. De producenten konden de gestegen
vraag niet langer aan. Dit leidde tot grote tekorten en stijgende prijzen. Daarnaast hielp het expansieve
budgettaire beleid niet om de inflatoire druk op de economie in de hand te houden. De Argentijnse
overheid slaagde er niet in om het tij te doen keren. De maatregelen die genomen werden, deden
integendeel het vertrouwen en de economische activiteit verder dalen. Er werd gekozen voor
prijscontroles, wisselkoerscontroles, handelsbarrières en bedreigingen naar bedrijven die niet voldoende
produceerden of hun prijzen te sterk deden stijgen. De vertraagde groei en andere macro-economische
problemen leidden tot sociale onrust. De vakbonden protesteerden tegen de hoge inflatie die de
koopkracht ondermijnde en de gestegen werkloosheid (World Bulletin, 2014, 9 april). In dit hoofdstuk
bespreken we de voornaamste problemen uit de meest recente periode. We sluiten af met een illustratie
aan de hand van het IS-LM-BP-model.
4.1. De stijgende inflatie en de outputkloof
Al in 2007 werd de duurzaamheid van de hoge groeicijfers in Argentinië in vraag gesteld. De positieve
outputkloof indiceerde dat de economie aan het overhitten was en de productie de hoge vraag niet langer
aankon. Anderen benadrukten dat het beleid van de overheid net resulteerde in lage werkloosheid en
dalende inkomensongelijkheid en armoedecijfers. En dat het beleid niet noodzakelijk onhoudbaar zou
zijn. Ze waren van mening dat de gestegen kapitaalvoorraad in combinatie met een gestegen totale
factorproductiviteit in de periode 2003 tot 2011 een voldoende grote invloed gehad kon hebben op de
totale productiecapaciteit. Het herstel van de outputkloof zou bijgevolg verlopen zonder zware gevolgen
voor de economische prestaties. Deze mening werd gesterkt door de dalende outputkloof vanaf 2011
(Bradbury, 2011, pp. pp. 9-11). Beide zijden erkenden dat de inflatie een blijvende bedreiging vormde
61
voor de economie. Ze verschilden enkel in de mate waarin het als een bedreiging werd aanzien en of er
niet een deel van de groei moest worden opgeofferd om lagere inflatie te bekomen.
Cijfers over de huidige outputkloof zijn niet of nog niet beschikbaar. Kennis hiervan zou nochtans een
belangrijke indicator zijn van wat de huidige hoge inflatiecijfers drijft aangezien inflatie wordt
veroorzaakt door een outputniveau boven het potentiële niveau. De hoop op een herstel van de kloof
zonder gevolgen voor de Argentijnse economie bleek onterecht. De industriële expansie en de stijging
van de productiecapaciteit volstonden niet langer om aan de hoge vraag te kunnen beantwoorden en de
inflatie steeg aan een sterk versneld tempo. Vervolgens gaan we in op de oorzaken van de mindere
economische prestaties.
Figuur 4.1. : Outputkloof (2003-2011, in procent)
Bron: Bradbury, 2011, p. 6
62
4.2. De expansieve monetaire overheid
4.2.1.
Lage reële rentevoeten
Het expansieve monetair beleid had onder meer tot doel lage rentevoeten die investeringen stimuleren
en sparen ontmoedigen. Daarnaast betekende een lage rente minimale financieringskosten voor de
budgettaire overheid. Doordat de overheid de uitgaven niet louter kon financieren door leningen op de
private kapitaalmarkten, werd de druk zeer hoog op de centrale bank om overheidspapier op te kopen.
De monetaire financiering van de tekorten van de budgettaire overheid wordt in het volgende onderdeel
besproken. Onderstaande figuur toont de rentevoet op korte termijn zoals bepaald door de Argentijnse
centrale bank. We zien dat er sprake was van een bijna constante stijging.
Figuur 4.2. : Nominale kortetermijnrente (2003-2013, in procent)
14
12
10
8
6
4
2
0
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
Bron: International Monetary Fund (2013, International Financial Statistics on cd-rom, augustus).
63
De nominale rente lag echter te laag om de inflatiecijfers te compenseren gedurende de beschouwde
periode. De reële rente was doorlopend negatief sinds 2004 met uitzondering van het crisisjaar 2009.
Hierdoor werden de groeiende bestedingen aangemoedigd. Dit vormde aanvankelijk geen probleem. De
afgelopen jaren kon de productie de hoge vraag echter niet langer volgen. Samen met de depreciatie in
januari 2014, werden uiteindelijk ook de nominale interestvoeten opgetrokken in een poging de
monetaire situatie te stabiliseren en het teveel aan liquiditeit te doen verdwijnen. En op die manier de
wisselkoers te stabiliseren en de inflatie in de hand te houden. De nominale rente werd opgetrokken tot
30 procent. Wanneer de inflatiecijfers van de overheid gebruikt worden, zou de stijging voldoende
geweest zijn. Maar de inflatie volgens private schattingen steeg echter dusdanig sterk dat de stijging van
de nominale interestvoet absoluut niet volstond (Turner, 2014, 28 mei).
Tabel 4.1. : Reële rente van de handelspartners (2009-2013, in procent)
2009
2010
2011
2012
2013
Brazilië
34,95
29,35
34,51
30,22
18,37
Canada
4,64
-0,04
-0,23
1,31
1,66
China
5,95
-0,78
-1,15
3,93
4,22
Chili
3,28
-3,74
5,52
8,64
7,41
Verenigde Staten
2,44
2,00
1,16
1,43
1,74
Gemiddeld
10,25
5,36
7,96
9,10
6,68
Argentina
5,25
-5,92
-2,66
-3,38
-0,90
Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics and data files using World Bank
data on the GDP deflator.
Noot: De grootste exportpartners zijn Brazilië (21 procent), China (7,1 procent), de Verenigde Staten
(5,5 procent) en Chili (4,6 procent). De grootste importpartners zijn Brazilië (27,9 procent), de
Verenigde Staten (14,5 procent), China (12,4 procent) en Duitsland (4,6 procent) (CIA, 2015).
64
Vervolgens maken we ook de vergelijking met de reële rentes bij de voornaamste handelspartners. Er
bleek een zeer sterk contrast te bestaan met de rente van Argentinië. In combinatie met stijgende
depreciatieverwachtingen en risicopremie, werd het zeer onaantrekkelijk om te beleggen in Argentinië.
Deze factoren bepaalden samen het saldo op de financiële en kapitaalrekening, hier gaan we later nog
op in. De financiële rekening kende namelijk oplopende tekorten.
4.2.2.
Monetaire financiering van de budgettaire tekorten
Het expansieve monetaire beleid gecombineerd met een productie die de hoge vraag niet langer aankan,
leidde tot de tweede hoogste inflatie in Latijns-Amerika, na Venezuela (Bradbury, 2012, p. 3). Er is niet
altijd een duidelijk verband tussen de geldgroei en de inflatie, zeker niet op korte en middellange termijn.
Op lange termijn is dit verband duidelijker (Heylen, 2013, p. 343). Door de ondertussen langere periode
van monetaire financiering en hoge inflatie onder de Kirchers en zeker onder de huidige president, gaan
we ervan uit dat dat verband er wel is. Onderstaande figuur toont de exponentiële stijging van de
geldhoeveelheid. De geldhoeveelheid van een land omvat het geheel van de betaalmiddelen die op een
bepaald tijdstip in handen zijn van het publiek. De betaalmiddelen bestaan uit het chartaal geld en het
giraal geld. M1 is de enge geldhoeveelheid. Dit is de som van het chartaal en giraal geld. Het zijn activa
die onmiddellijk voor betaling kunnen gebruikt worden. De cijfers voor M1 waren nog niet beschikbaar
voor de periode 2012 tot 2014. Daarom kozen we hier voor M2. Deze omvat ook het quasi-geld. Dit
zijn de financiële activa die snel en tegen geringe kosten kunnen worden omgezet in betalingsmiddelen
(Heylen, 2013, pp. 290-291).
65
Figuur 4.3. : M2 (2005-2014, in miljarden dollar)
Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics.
De procentuele groei van de nominale geldhoeveelheid betekent echter niet voldoende om te stellen dat
er sprake is van een expansief monetair beleid. De groei van de reële geldhoeveelheid wordt mee bepaald
door de stijging van het prijspeil. Zoals we eerder zagen, lagen de inflatiepercentages ook zeer hoog en
kenden een versnelde groei de afgelopen jaren. Dit indiceert dat de groei van de reële geldhoeveelheid
minder sterk was. Zoals onderstaande tabel echter aantoont, was de stijging van de nominale
geldhoeveelheid telkens sterker dan de stijging van het prijspeil.
66
Tabel 4.2. : Groei van de nominale geldhoeveelheid, de inflatie en de vorderingen op de overheid door
de centrale bank (2006-2014)
Vorderingen
op
overheid door de
centrale
bank
Geldhoeveelheid (M2)
Inflatie
(miljoenen peso)
2006
19,14
10,90
55015,2
2007
26,07
8,83
58210,7
2008
16,46
8,59
69982,6
2009
16,70
6,27
97263
2010
38,68
10,46
141385
2011
23,54
9,78
206051
2012
35,08
10,04
331326
2013
24,98
10,62
n.b.
2014
29,82
24,90
n.b.
Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014 en International
Financial Statistics.
Noot: De inflatie betekent hier de jaarlijkse stijging van de consumentenprijzen.
Daarnaast stegen de vorderingen van de centrale bank op de overheid exponentieel. Dit hangt samen
met de groei van de geldhoeveelheid. De vorderingen van de banken op de overheid kenden ook een
stijging, maar in veel mindere mate. De gewoonte van monetaire financiering creëert zeer nefaste
gevolgen. De inflatie steeg aan een enorm versneld tempo. Dit zorgde onder andere voor grote druk op
de peso, een stijgende vraag naar dollars, een stijgende kloof tussen de officiële waarde van de peso en
de blue rate en de ondermijning van de koopkracht van de bevolking. De voorzitter van de centrale
bank, Juan Carlos Fábrega, liet weten dat alles in het werk gesteld wordt om de groei te temperen. De
groei vertraagde licht in 2013 tot 25 procent in vergelijking met een groei van 35 procent in 2012 (Parks,
2013, 24 december). De Argentijnse overheid blijft volhouden dat doordat Argentinië geen toegang had
tot internationale kapitaalmarkten om de huidige budgettaire tekorten te financieren, monetaire
financiering de enige oplossing was. Dit zorgde immers voor de mogelijkheid om ruimte te creëren voor
het expansieve budgettaire beleid van de Argentijnse overheid (Weeks, 2012, p. 2). Daarnaast zou een
restrictiever beleid de economie te erg schaden (Parks, 2014, 15 januari).
67
4.2.3.
Instabiliteit binnen de centrale bank
Vervolgens wijzen we ook nog op de instabiliteit binnen de centrale bank die een bijkomende negatieve
invloed kan hebben op de inflatie. Het grote belang van de invloed van de monetaire en budgettaire
overheid op inflatie wordt bevestigd in bestaand onderzoek. Onafhankelijkheid van de centrale bank en
politieke stabiliteit zijn van groot belang voor lage inflatiecijfers (Heylen, 2013, p.17). Dat er sprake is
van politieke inmenging in de werking van de centrale bank kan duidelijk worden aangetoond met het
volgende voorbeeld. Begin oktober 2014 nam de voorzitter van de Centrale Bank, Carlos Fábrega,
ontslag. Hij was van mening dat de focus moest liggen op het aanpakken van de stijgende inflatie. Dit
in tegenstelling tot de minister van Economie, Axel Kicillof. Hij was van mening dat deze maatregelen
de economie verder in recessie zouden duwen. Fábrega werd vervangen door Alejandro Vanoli, een
voorstander van de interventionistische politiek van de Argentijnse overheid (Siciliano, 2014, 2
oktober).
4.3. De betalingsbalans
In dit onderdeel brengen we de betalingsbalans in beeld voor de periode 2012 tot 2014. Onderstaande
tabel geeft de samenstelling van de betalingsbalans aan de hand van concreet cijfermateriaal. Daarna
volgt een grafische voorstelling van de evolutie van de betalingsbalans de afgelopen jaren. Naast het
tekort op de lopende rekening, bleek er ook een tekort op de financiële rekening te zijn.
68
Tabel 4.3. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoenen dollar)
2009
Lopende rekening
Kapitaalrekening
Financiële rekening
8.337,56
2010
2011
2012
1.359,62 -2.270,98 -1.169,65
74,03
89,04
62,32
47,85
8.522,45
-9.831,27
4.526,54
-671,25
Vergissingen en weglatingen
-355,07
Wijzing in de reservetegoeden
van de monetaire overheid
-465,93
-552,96 -4.181,37 -3.179,10
2013
2014
-4.696,24 -5.069,07
33,25
56,69
3.416,80 -4.814,31
-5.638,94
-332,31
10.726,98 10.916,57 -3.629,66 13.718,73
-530,39
Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics.
Figuur 4.4. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoenen dollar)
Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics.
69
Argentinië bleek de afgelopen jaren een duidelijke netto-besteder. De nationale besparingen volstonden
niet langer om de investeringen te financieren en het land kreeg een steeds grotere behoefte aan
kapitaalinvoer. De buitenlandse reserves kenden een sterke daling. Argentinië had de reserves hard
nodig door de hoge nood aan geïmporteerde goederen en voor de afbetaling van de overheidsschuld.
Doordat een groot deel van deze schulden bestond uit schulden in dollar, trachtte de overheid de
wisselkoers te stabiliseren om te vermijden dat de schuldgraad explosief zou stijgen. De dalende
buitenlandse reserves beperkten deze mogelijkheid. De overheid deed een poging om de kapitaalvlucht
en daling van de internationale reserves tegen te houden door het instellen van wisselkoers- en
importcontroles. Maar zoals we verder zullen zien, hadden deze maatregelen weinig effect. Het land
verkeert nog steeds in een betalingsbalanstekort.
4.3.1.
De buitenlandse directe investeringen
Daarnaast beschouwen ook nog een onderdeel van de financiële rekening, namelijk de buitenlandse
directe investeringen die ook al eerder besproken werden in het vorige hoofdstuk voor de periode 2003
tot 2011.
70
Figuur 4.5. : Buitenlandse directe investeringen (2006-2013, in miljarden dollar)
Bron: International Monetary Fund, Balance of Payments database, supplemented by data from the
United Nations Conference on Trade and Development and official national sources.
Zoals eerder vermeld, slaagde Argentinië erin sterk te groeien zonder veel externe hulp. In 2013 daalden
de lage buitenlandse directe investeringen echter opnieuw. Dit terwijl het land nu een sterke nood had
aan buitenlandse investeringen om het gebrek aan nationale besparingen te compenseren. Het
vertrouwen van buitenlandse investeerders werd aan het wankelen gebracht door de zwakkere
economische prestaties (Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 1). Daarnaast zorgde de
stijgende vijandigheid van de Argentijnse overheid voor wantrouwen. Vooral Christina Fernández de
Kirchner staat bekend om haar moeilijkheden met buitenlandse bedrijven. Daarnaast maken de
wisselkoersbeperkingen het onmogelijk voor bedrijven om de winsten uit het land te krijgen. Bovendien
legde de overheid limieten op de hoeveelheden die bedrijven mochten importeren, waardoor de
productie beperkt werd. Bedrijven moeten dezelfde waarde exporteren als ze willen importeren.
Argentinië staat op plaats 124 in de categorie business environment van de Global Innovation Index van
de universiteit van Cornell. Landen zoals Mali en Oekraïne scoren beter. Veel buitenlandse bedrijven
zijn vertrokken de afgelopen jaren. Andere bedrijven kozen ervoor om minder te produceren. Nog
anderen proberen creatief om te gaan met de beperkingen (The Economist, 2014, 13 december). De
71
buitenlandse directe investeringen worden verwacht te stijgen na de verkiezingen eind 2015 wanneer er
een eind komt aan het tijdperk van de Kirchners (Latin America Monitor, 2015, maart).
4.4. De zwakke peso
In januari 2014 kende Argentinië de grootste depreciatie van de wisselkoers sinds de crisis van 2002.
Maar de inflatie in combinatie met een slechts matige depreciatie, leek niet voldoende om de
gemoederen te kalmeren. De peso leek al overgewaardeerd sinds 2011. De Argentijnse overheid deed
er sindsdien alles aan om de koers te stabiliseren. Maar de hoge inflatie zorgde ervoor dat de bevolking
nog altijd hopeloos op zoek ging naar veilige dollars. De kloof tussen de officiële koers en de blue rate
bleef hierdoor groot. Des te groter de kloof tussen de officiële koers en de blue rate, des te groter de
stijging van de depreciatieverwachtingen. Zonder plan om de inflatie aan te pakken, zal dit niet
verbeteren (The Economist, 2014, 23 januari).
Hoewel de centrale bank voordien telkens de wisselkoers probeerde stabiel te houden door op grote
schaal te interveniëren op de wisselmarkt, was deze mogelijkheid er steeds minder door het gebrek aan
buitenlandse reserves. De centrale bank kon dus niet langer de peso voldoende stabiliseren en focuste
in de plaats op het beschermen van de buitenlandse reserves (Vossers, 2014, 28 januari). Hierdoor zal
de wisselkoers nog verder depreciëren met negatieve gevolgen voor de inflatie door de gestegen
importprijzen. Bijgevolg zullen verdere beperkingen onvermijdelijk zijn. Door de grote afhankelijkheid
van de Argentijnse economie van import betekent dit een verdere daling van de groei. De gevolgen van
een duurdere import voor de inflatie worden echter ook afgeremd doordat veel geïmporteerde goederen
gekocht worden met de dollars gekocht op de zwarte markt (Strauss, Rathbone & Wheatley, 2014, 23
januari). Onderstaande figuur toont de daling van de reële effectieve wisselkoers de afgelopen jaren ten
opzichte van de handelspartners. De daling van de reële effectieve wisselkoers zou positieve gevolgen
kunnen gehad hebben voor het concurrentievermogen. Dit bleek niet het geval. Zoals verder besproken
wordt, daalde de export.
72
Figuur 4.6. : Reële effectieve wisselkoers (2003-2014)
Bron: Breughel, 2015, 6 juni
Noot: Een stijging betekent een appreciatie van de reële effectieve wisselkoers ten opzichte van de
handelspartners. Omgekeerd betekent een daling een depreciatie van de reële effectieve wisselkoers. De
wisselkoers werd afgewogen ten opzichte van de wisselkoers van 67 handelspartners.
4.5. Opnieuw in default
In 2001 leidde de crisis tot de grootste default uit de geschiedenis. In 2005 sloot de Argentijnse overheid
een overeenkomst met een deel van de schuldeisers. In 2010 werd een tweede schuldbemiddeling
afgesproken (The Economist, 2015, 3 januari). Daarbij werd 93 procent van de schuld geregeld (Avalos,
2015, 1 januari).
Maar in juli 2014 vond, zoals eerder vermeld, een tweede default plaats. In 2014 oordeelde de rechter
Thomas Griesa uit New York dat het land een minderheid aan schuldeisers die niet akkoord gingen met
de ruil volledig moesten uitbetaald worden (The Economist, 2015, 3 januari). Het ging om een bedrag
van ongeveer 1,3 miljard dollar (Avalos, 2015, 1 januari). Deze minderheid aan schuldeisers bestond
73
voornamelijk uit de hefboomfondsen Aurelius Capital Management en NML Capital van Paul Singer
die de obligaties na de crisis aan een goedkope prijs hadden kunnen kopen. Argentinië argumenteerde
dat dit zou leiden tot de volledige uitbetaling van alle schuldeisers die vielen onder jurisdictie van rechter
Thomas Griesa. Dit omwille van een clausule in het contract met schuldeisers, de zogenaamde Rights
upon Future Offers (RUFO). De clausule hield in dat elke volgende overeenkomst met een aantal
schuldeisers ook zou worden verleend aan de andere schuldeisers. RUFO was oorspronkelijk een manier
om de schuldeisers ervan te overtuigen om oude obligaties in te ruilen voor nieuwe obligaties met een
sterk verminderde waarde bij de vorige default in 2001. Maar als Argentinië betere voorwaarden bood
aan de hefboomfondsen, zou dit betekend hebben dat alle schuldeisers hier recht op hadden. Door deze
clausule werd gekozen voor een nieuwe default.
Figuur 4.7. : Buitenlandse reserves (2000-2014, in miljarden dollar)
Bron: The Economist, 2015, 3 januari
Sinds de default bereikten de buitenlandse reserves opnieuw een dieptepunt tot rond de 30 miljard dollar.
Bovenstaande figuur toont de evolutie van de buitenlandse reserves. De mijlpalen inzake de
74
schuldbemiddeling zijn duidelijk vermeld. RUFO liep af op 31 december 2014. Hierdoor hadden
nieuwe akkoorden gesloten kunnen worden met schuldeisers die de vorige afspraken verworpen hadden.
Deze akkoorden zouden ervoor gezorgd kunnen hebben dat Argentinië opnieuw gemakkelijker dollars
kon lenen. Het land had een grote nood aan buitenlands kapitaal door het gebrek aan internationale
reserves. Argentinië had dringend dollars nodig om te kunnen importeren.
Er zijn echter enkele politieke redenen dat de vooruitzichten niet positief zijn. Ten eerste schilderde de
overheid de schuldeisers af als aasgieren. Alles wat verkeerd ging in het land werd ten laste gelegd van
de schuldeisers. Na deze beschuldigingen zou het niet logisch zijn om over te gaan tot betalingen. Ten
tweede komen er nieuwe verkiezingen aan. President Christina de Kirchner Fernández zou bij geslaagde
onderhandelingen de voordelen aan haar opvolgers laten. Waarschijnlijk zal er geen akkoord meer
komen voor de verkiezingen (The Economist, 2015, 3 januari). De noodzaak om een dringende
oplossing te vinden verzwakte echter ook door een currency swap met China ter waarde van 11 miljard
dollar. De druk om terug toegang te krijgen tot de kapitaalmarkten nam hiermee af (Avalos, 2015, 1
januari).
Ook de hefboomfondsen lijken geneigd om te wachten. Dit om twee redenen. Ten eerste staan de
presidentskandidaten bekend als meer marktvriendelijk en gaan voor het aantrekken van meer
buitenlandse investeringen. Ze zijn echter nog voorzichtig in het bekritiseren van het beleid van de
huidige president aangezien de bevolking de vijandigheid van de Kirchner deelt ten opzichte van de
hefboomfondsen (Misculin & Raszewski, 2014, 30 december). Ten tweede zou het kunnen dat de
hefboomfondsen de tijd nemen om de overige zes procent tegenstanders van de schuldbemiddelingen
uit 2005 en 2010 te overtuigen die niet deelnamen aan de rechtszaak (Avalos, 2015, 1 januari).
75
4.6. Terugvallende exportcijfers en de minder gunstige internationale omgeving
Net zoals export als verklarende factor werd aangehaald voor het groeimirakel in de periode 2003 tot
2011, werd export als een verklarende factor voor de mindere economische prestaties in de periode 2012
tot 2014 gebruikt. Zoals eerder vermeld speelde bijvoorbeeld soja een grote rol in de Argentijnse export.
Door de hoge inflatie, was het veiliger om de sojabonen op te slaan dan peso’s aan te houden. Daarom
twijfelden veel telers om hun productie te verkopen. Sojabonen werden steeds vaker gezien als een soort
belegging. Vooral in 2014, was er grote terughoudendheid om sojabonen op de markt te brengen door
de sterke stijging van de inflatie (Agrimoney, 2014, 8 oktober). Daarnaast waren de boeren verplicht de
dollars die ze voor de sojabonen kregen, in te wisselen aan de officiële koers van de peso. Het was niet
mogelijk om de dollars in te wisselen aan de blue dollar rate. Dit betekende een groot koersverlies voor
de producenten, waardoor de twijfel om de oogst op de markt te brengen nog werd versterkt (Gengler,
2013, maart). Tenslotte vormde de hoge exportbelasting een twistpunt. Het vooruitzicht op nieuwe
verkiezen in 2015, waarbij Christina Kirchner zich niet opnieuw kan kandidaat stellen door een
grondwettelijke beperking van twee ambtstermijnen, gaf een bijkomende incentive om de oogst niet te
verkopen in de hoop dat de belastingen zullen worden teruggedrongen om de export opnieuw te
stimuleren (Gonzalez, 2015, 25 februari). Het opslaan van de landbouwproducten zorgde ervoor dat er
minder buitenlandse reserves beschikbaar waren om schulden af te lossen en de import te financieren.
Dit zorgde voor grote vijandigheid ten opzichte van de telers waarbij er steeds vaker aanvallen
plaatsvonden op hun opgeslagen producten (Gonzalez, 2015, 25 februari).
In 2014 was er echter een veel grotere oogst dan in het jaar daarvoor. Daarom steeg de export van soja
ondanks grotere percentages die bijgehouden werden als verzekeringsmechanisme tegen de hoge
inflatie. De verkochte hoeveelheid bleef echter een kleiner percentage uitmaken van de geproduceerde
hoeveelheid in vergelijking met andere jaren. De toegenomen export had een negatieve invloed op de
reeds dalende sojaprijzen, waardoor de gestegen export slechts voor een zeer zwakke stijging zorgde
van de exportinkomsten (Bronstein, 2014, 24 maart).
76
Figuur 4.8. : Exportprijzen van sojabonen (september 2011- maart 2015)
Bron: United States Department of Agriculture, 2015, p.2
Bovenstaande figuur toont de evolutie van de exportprijzen voor sojabonen van 2011 tot 2015. We zien
dat de prijzen inderdaad een dalende trend vertonen in de beschouwde periode. Dit na een sterke stijging
in 2012.
77
Figuur 4.9. : Export goederen en diensten (2010-2014, als percentage van het BBP)
Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.
Vervolgens zien we de gedaalde export in de afgelopen jaren als percentage van het BBP. In 2012 en
2013 daalde de export sterk. We zien daarnaast de lichte stijging in 2014 door de toegenomen productie,
maar de export bleef een laag aandeel uitmaken van het BBP in vergelijking met vorige jaren. Dit wil
dus zeggen dat hoewel er sprake was van een absolute stijging van de productie, dit slechts een minimale
invloed had op het procentueel aandeel van de export in het BBP.
Een bijkomende verklaring voor de afgenomen exportcijfers vormde de gedaalde economische activiteit
in het buitenland. De vraag naar de producten van de exporteurs nam hierdoor af. Onderstaande tabel
geeft de economische groei weer bij grote handelspartners. Hier zien we dat er sprake was van een sterk
verminderde groeicijfer. Dit had naast een negatieve invloed op de export, ongunstige gevolgen voor de
Argentijnse economie.
78
Tabel 4.4. : Groei reëel BBP bij de voornaamste handelspartners (2011-2014, in procent)
2011
2012
2013
2014
Brazilië
3,93
1,76
2,74
0,16
Chili
5,75
5,52
4,31
1,84
China
9,5
7,75
7,69
7,35
Duitsland
3,66
0,58
0,21
1,6
Verenigde Staten
1,6
2,32
2,22
2,39
Gemiddeld
4,89
3,59
3,43
2,67
Bron: OECD Economic Outlook (2015)
4.7. Dalend vertrouwen van de consumenten en investeerders
In dit onderdeel tonen we aan dat ook de gezinsconsumptie en investeringen in vast kapitaal een sterk
dalende groei kenden. Het vertrouwen van consumenten en investeerders nam af door de onstabiele
economische omgeving. Vooral de stijgende inflatie leidde tot een gebrek aan koopkracht bij de
bevolking. Dit zorgde voor steeds grotere sociale onrust en deed de vrees toenemen voor een nieuwe
crisis. De nieuwe default deed het vertrouwen verder afnemen.
79
Figuur 4.10. : Consumentenvertrouwen (2003-2014, consumentenvertrouwenindex)
Bron: Center for Financial Research van de Torcuato Di Tella Universiteit (2015, 28 juni)
Noot: De methodologie is gebaseerd op de methodologie van de Universiteit van Michigan. De survey
is gebaseerd op zes vragen in verband met de persoonlijke economische situatie, de macro-economische
situatie en de aankoop van duurzame goederen en vastgoed. De uiteindelijke nationale index is een
gewogen gemiddelde van de regionale indexen.
Bovenstaande figuur toont de evolutie van het consumentenvertrouwen grafisch. We zien een positieve
trend tot en met de wereldwijde crisis waarna er een sterke daling plaatsvond. Daarna steeg het
vertrouwen van de consumenten opnieuw tot een niveau vergelijkbaar met voor de crisis. Vanaf begin
2012 echter, daalde het consumentenvertrouwen tot een absoluut dieptepunt in 2014 na de default.
80
Figuur 4.11. : Jaarlijkse groei gezinsconsumptie (2010-2013, in procent)
Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.
Door de sterke daling van het consumentenvertrouwen, zien we dat de groei van de gezinsconsumptie
sterk afnam in 2012. In 2013 bleef de groei stabiel. Maar in 2014 was er zelfs sprake van een negatieve
groei. Terwijl de gezinsconsumptie de Argentijnse economie sterk ondersteunde in de periode 2003 tot
2011, had deze dus een grote invloed op de zwakke prestaties de afgelopen jaren.
81
Figuur 4.12. : Groei investeringen in vast kapitaal (2010-2014, in procent)
Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files.
Ook de investeringen kenden een forse daling in 2012. In 2011 groeiden de investeringen in vast kapitaal
nog aan een percentage van 19 procent. In 2012 was er sprake van een negatieve groei van 7 procent.
Dit was zeker ook het gevolg van de nationaliseringen die de overheid doorvoerde. In 2012 werd
bijvoorbeeld het Spaanse oliebedrijf Repsol tot overheidseigendom herleid. In 2013 werden de cijfers
opnieuw positief, maar dit bleek van korte duur. In 2014 viel de groei opnieuw sterk terug.
4.8. De reactie van de Argentijnse overheid
4.8.1.
Wisselkoers – en importcontroles
In de hoop dollars in het land te houden en de aanval op de reserves van de centrale bank tegen te
houden, ging de Argentijnse overheid over tot wisselkoerscontroles. De centrale bank bepaalde hoeveel
dollars spaarders in hun bezit mochten hebben en konden aankopen. Dit zorgde voor een nog sterkere
verdeling tussen de officiële wisselmarkt en de zwarte markt voor dollars. De bevolking probeerde op
elke mogelijke manier hun spaargeld te beschermen tegen de torenhoge inflatie. De beste manier leek
82
om zoveel mogelijk hun peso’s in veilige dollars om te zetten. Daarvoor moesten ze hun toevlucht
nemen tot de zwarte markt. Hierdoor werd de kloof tussen de officiële koers en de koers op de zwarte
markt steeds groter en dit zorgde voor een toenemende druk op de peso (Mercopress, 2015, 29 april).
Daarnaast hadden de controles een bijkomend versnellend effect op de inflatie. Aangezien de bevolking
hierdoor gedwongen werd om voornamelijk binnenlandse producten aan te kopen, kon de productie
opnieuw niet langer volgen.
De wisselkoersbeperkingen bleken bijgevolg niet zinvol. Het grootste probleem was dat, hoewel grote
kapitaalvlucht werd tegengehouden, de buitenlandse reserves sterk bleven dalen door het aanwenden
van de reserves om de koers van de munt te stabiliseren. De buitenlandse reserves daalden tot een
absoluut dieptepunt. Hierdoor liet de Argentijnse overheid in januari 2014, zoals eerder aangehaald, een
depreciatie van de peso toe. Ook de beperkingen op de aankoop van dollars werden verlicht.
Daarnaast werd ook de import beperkt in de hoop het tekort op de lopende rekening weg te werken en
de internationale reserves te beschermen. Aangezien de Argentijnse import vooral bestaat uit
inputgoederen, betekende dit een verdere beperking voor economische groei. Producenten kregen te
maken met grote tekorten en hierdoor ging de productie achteruit. Dit is een van de redenen waarom
verwacht wordt dat de economie in 2015 verder zal inkrimpen. Ook bepaalde consumptiegoederen
waren minder beschikbaar. De vooruitzichten op meer dollarinkomsten zijn niet positief. Zoals eerder
aangehaald, daalde bijvoorbeeld de prijs voor soja, de voornaamste bron van exportinkomsten. Door de
hoge inflatie werden voorraden aangelegd en gekozen voor een kleinere aangeboden hoeveelheid. De
gestegen productie in 2014 had slechts een minimale invloed op de export als aandeel van het BBP.
Daarnaast daalde de groei in de buurlanden waardoor de buitenlandse vraag afnam (The Economist,
2014, 4 oktober). Hoewel de importcontroles een zeer negatieve invloed hadden op de economische
prestaties, blijkt een volledige stopzetting van de controles onmogelijk door het gebrek aan reserves
(Parks, 2014, 15 januari).
Naast het onsuccesvolle beleid van de import- en wisselkoerscontroles, werd ook gegrepen naar
onorthodoxe maatregelen om de buitenlandse reserves te doen stijgen zoals bijvoorbeeld de currency
83
swap met China. Bovendien werd een grote hoeveelheid dollars aangekocht op de lokale wisselmarkt.
Het ging om een bedrag van 630 miljoen dollar. Dit werd gedeeltelijk gefinancierd door de verkoop van
obligaties ter waarde van 500 miljoen dollar door het in 2012 genationaliseerde overheidsbedrijf
Yacimientos Petrolíferos Fiscales (YPF). Hierdoor zou de president de buitenlandse reserves stabiel
moeten kunnen houden tot de nieuwe verkiezingen in oktober 2015 (Mercopress, 2015, 29 april).
4.8.2.
Prijscontroles
Om de inflatie tegen te gaan, schakelde de overheid over op prijscontroles. Dit in de plaats van het
stoppen van de monetaire financiering en het beperken van de uitgaven (Parks, 2014, 7 april). De
winstmarges op producten werden beperkt. Er werd ook een minimum aan productie vastgelegd om te
voorkomen dat er te grote tekorten zouden ontstaan zoals in Venezuela het geval is (Devereux, 2014, 4
september). De kans is groot dat hierdoor echter de productie nog verder zal terugvallen, terwijl de vraag
naar binnenlandse consumptieproducten stijgt. Dit kan leiden tot hoge werkloosheid. Iets wat de
Argentijnse overheid net wil vermijden (Marty, 2014, 8 maart). De prijscontroles werden telkens
uitgebreid. Op dit moment omvat het programma meer dan 450 producten. Ook de duur van het
programma wordt telkens verlengd (The New York Times, 2015, 10 april). De overheid trok daarnaast
de nominale interestvoeten op. Maar zoals we eerder aanhaalden volstond deze stijging niet. Zolang
geen doeltreffendere maatregelen getroffen worden, zullen prijscontroles de enige oplossing blijven om
de inflatie tegen te houden.
4.8.3.
Manipuleren van de cijfers
Daarnaast publiceerde het land vaak onjuiste inflatiepercentages. Er moet steeds voorzichtig worden
omgesprongen met inflatiepercentages uit Argentinië. De percentages worden gepubliceerd door El
Instituto Nacional de Estadística y Censos de la República Argentina (INDEC), het nationaal statistisch
bureau. Maar wanneer de cijfers vergeleken worden met de cijfers gepubliceerd door de oppositie en
private instellingen, blijkt dat er altijd sprake is van een onderschatting. Het manipuleren van de cijfers
door de overheid bemoeilijkt degelijk onderzoek naar de macro-economische situatie in Argentinië,
84
zeker voor de meest recente periode. De motieven achter het publiceren van incorrecte data lijken van
politieke aard. De president stelde zich voor als voorvechter van de armere bevolking. Hoge
inflatiecijfers zijn niet bevorderlijk voor dit imago aangezien de hoge inflatiecijfers leidden tot een
verlies aan koopkracht voor de bevolking (The Economist, 2014, 17 september).
4.9. Grafische voorstelling aan de hand van het IS-LM-BP-model
Nadat we de economische prestaties bespraken voor de periode 2012 tot 2014, kunnen we nu overgaan
tot een grafische voorstelling aan de hand van het IS-LM-BP-model. Het staat in de macro-economische
literatuur bekend als het Mundell-Fleming-model. De IS-curve en de LM-curve bepalen samen de
economische activiteit en de reële rente in de economie. In hun snijpunt is er een evenwicht op de
goederen- en dienstenmarkt en op de geldmarkt. Er is dus sprake van een intern evenwicht. De BP-curve
bepaalt het extern evenwicht. Het duidt aan welke rente een land moet bieden om evenwicht te hebben
op de betalingsbalans bij een bepaald outputniveau. Intern en extern evenwicht zijn er niet altijd.
Aanpassingsmechanismen zullen in werking treden om de onevenwichten tegen te gaan. Er moet
evenwel een onderscheid gemaakt worden tussen een systeem met vlottende wisselkoersen en vaste
wisselkoersen (Heylen, 2013, pp. 420-421).
In Argentinië is er sprake van vlottende wisselkoersen sinds de val van het convertibiliteitsregime
waarbij de koppeling van de peso aan de dollar losgelaten werd. De centrale bank intervenieerde echter
verschillende keren om de wisselkoers te stabiliseren. Een sterke daling van de peso moest vermeden
worden omwille van de hoge buitenlandse schulden in dollar. De tegenwaarde van deze schulden in
peso zou sterk stijgen bij een verzwakking van de peso. Dit zorgde ervoor dat de nodige
wisselkoersaanpassing niet altijd plaatsvond. De mogelijkheid om te interveniëren op de wisselmarkt
verminderde wel door het gebrek aan buitenlandse reserves, vooral in de hier beschouwde periode.
Hierdoor liet de overheid de verzwakking van de wisselkoers toe. Het succes van depreciatie is echter
afhankelijk van het onder controle houden van de binnenlandse prijzen. Waar Argentinië niet in slaagde
gezien de hoge inflatiecijfers.
85
Het lijkt erop dat het vertrouwen in de Argentijnse economie volledig wegviel de afgelopen periode. De
zwakheden die gepaard gingen met het groeimirakel, leidden tot toenemende twijfel over de
houdbaarheid van de groei. De expansieve budgettaire overheid die haar uitgaven financierde met sterke
monetaire expansie en de onmogelijkheid van de producenten om te voldoen aan de hoge vraag, zorgden
voor toenemende inflatie. Hoewel de overheid trachtte om het vertrouwen te handhaven door het
manipuleren van de cijfers, steeg de onrust bij zowel de consumenten als bij investeerders. De angst
voor een herhaling van de crisis, zoals in het begin van het vorig decennium, nam toe. De IS-curve
verschoof naar links (IS2).
Depreciatieverwachtingen stegen door de torenhoge inflatie en de steeds groter wordende kloof tussen
de officiële koers en de blue rate. Ondanks de daling van de reële effectieve wisselkoers, vond er geen
verbetering plaats van de concurrentiekracht en verslechterde de lopende rekening. De export viel terug.
Daarnaast viel ook de groei terug in andere landen, wat bijkomende negatieve gevolgen had voor de
Argentijnse export en bijgevolg groei. Door de inflatie zagen exporteurs zich namelijk genoodzaakt tot
het opslaan van hun productie. De noodzakelijke import om de productie op peil te houden, was
daarnaast geen mogelijkheid door de beperkingen die de overheid oplegde. Deze beperkingen kwamen
er in een poging om de kapitaalvlucht te vermijden en de verdere daling van de buitenlandse reserves
tegen te gaan. Ook de financiële rekening verslechterde door de kapitaalvlucht en de terugval in de al
kleine hoeveelheid buitenlandse directe investeringen. Daarnaast steeg de reële rente bij de
handelspartners in 2012. De BP-curve verschoof naar boven (BP2). Het land kreeg te maken met een
betalingsbalanstekort.
We zagen een zeer sterke procentuele groei van de nominale geldhoeveelheid. Het prijspeil steeg ook
zeer sterk. Dit zou kunnen indiceren dat de reële geldhoeveelheid niet steeg. De procentuele groei van
de geldhoeveelheid oversteeg echter de groei van de inflatie. Tevens als we kijken naar de reële rente,
zien we dat deze zeer laag en negatief bleef. Dit doet vermoeden dat de LM-curve een lichte
verschuiving naar onder kende (LM2).
86
Figuur 4.13. : Macro-economische ontwikkelingen (2012-2014)
R
LM1
LM2 (ΔM/P > 0)
BP2 (na Δ Yf, N0, Δ δ, Rf > 0)
BP1
IS1
IS2 (na Δ C0, I0, Yf, N0, Δ δ > 0)
Y
87
BESLUIT
Na de val van het convertibiliteitsregime, verviel Argentinië in een desastreuze crisis met veel sociale
onrust tot gevolg. De buitenlandse schulden explodeerden en de koopkracht van de bevolking viel weg.
In 2003 werd Nestór Kircher verkozen. Onder de nieuwe president kende het land een groeimirakel. Het
reëel BBP groeide gemiddeld aan 8 tot 9 procent per jaar. Daarnaast was er sprake van een enorme
sociale vooruitgang. Ook onder zijn vrouw Christina Fernandèz de Kirchner, die aan de macht kwam in
2007, hield de groei aan.
Een analyse van deze periode aan de hand van het Solow-model leidde tot de conclusie dat het vooral
de totale factorproductiviteit was die een sterke stijging kende. Ook de kapitaalvoorraad per capita steeg.
De sterk stijgende factorproductiviteit indiceert daarnaast een beter en meer intensief gebruik van
bestaand kapitaal. Aangezien Argentinië afgesloten was van de buitenlandse kapitaalmarkten, kon het
niet rekenen op externe financiering. Maar doordat de nationale besparingen die de stijgende
investeringen meer dan dekten, was hier geen nood aan. Het land kreeg een positief saldo op de lopende
rekening door sterk stijgende exportcijfers. Hierdoor stegen de internationale reserves. De stijgende
export werd geholpen door een depreciatie van de wisselkoers na de val van het convertibiliteitsregime.
Daarnaast was er een positieve internationale omgeving met stijgende prijzen voor exportproducten. De
exportboom bracht een industriële expansie teweeg die zorgde voor meer werkgelegenheid en stijgende
lonen. Bijgevolg steeg de consumptie, wat de economische expansie verder aantrok. Hoge
overheidsuitgaven ondersteunden de groei.
Een blijvende zorg was echter de inflatie. Al sinds 2007 staken geruchten de kop op dat de groei niet
van blijvende duur kon zijn. De groei was gekocht met een hoge inflatie. Dit zou uiteindelijk leiden tot
een te grote druk op de Argentijnse economie waarna een recessie onvermijdelijk zou zijn. De
wereldwijde crisis zorgde in 2009 voor een korte contractie. Daarna verbeterden de economische
prestaties opnieuw tot op het niveau van voor de crisis.
88
Maar vanaf 2012 wogen de onevenwichten te zwaar door op de Argentijnse economie. Het prijspeil
steeg opnieuw enorm en de groei stagneerde. De hoge inflatie leidde tot een stijgende onzekerheid en
de angst voor een herhaling van de crisis, zoals aan het begin van het vorig decennium, nam toe. De
oorzaak van de hoge inflatiecijfers kan gezocht worden bij de lange periode van expansief monetair
beleid om de hoge uitgaven van de budgettaire overheid mogelijk te maken en de rente laag te houden
om investeringen en consumptie te ondersteunen. Daarnaast kon de productie de hoge binnenlandse
vraag niet langer volgen.
Door de steeds sneller toenemende inflatie vielen ook het consumentenvertrouwen en de investeringen
terug en stegen de depreciatieverwachtingen. In januari 2014 liet de Argentijnse overheid uiteindelijk
toe dat de wisselkoers deprecieerde aangezien de buitenlandse reserves te laag waren om de peso nog te
kunnen stabiliseren. Maar dit had geen positief effect op de concurrentiekracht. Daarnaast vertraagde de
groei bij de handelspartners en daalden de exportprijzen met verdere negatieve gevolgen voor de export
en bijgevolg de Argentijnse economische prestaties. Het land verkeerde in een betalingsbalanstekort en
had een steeds grotere nood aan buitenlands kapitaal. Door de afsluiting van de internationale markten
sinds de vorige crisis, kon het niet lenen in het buitenland. Hierdoor moesten de internationale reserves
aangesproken worden om de schulden af te betalen en de tekorten te financieren.
In juli 2014 ging het land bovendien opnieuw in default door de uitspraak van rechter Thomas Griesa.
Deze rechter oordeelde dat er geen terugbetaling van de schuld kon plaatsvinden tot er een
schuldregeling kwam met diegenen die de akkoorden uit 2005 en 2010 geweigerd hadden.
De Argentijnse overheid reageerde met wisselkoers- en importcontroles in de hoop de internationale
reserves te vrijwaren en kapitaalvlucht te vermijden. Deze pogingen bleken tevergeefs. Ook de
prijscontroles om de inflatie in de hand te houden, hadden negatieve gevolgen voor de economie door
de verdere terugval in de productie. Om het vertrouwen te herstellen, publiceerde de overheid te
optimistische data. Private schattingen ontkrachtten echter telkens de beweringen van de overheid.
89
Het manipuleren van de cijfers maakt een macro-economische analyse van de Argentijnse situatie
moeilijk. Vooral voor de meest recente periode, was er vaak een gebrek aan betrouwbare en duidelijke
data. Duidelijkere data zouden kunnen leiden tot een diepgaandere conclusie. De overheid kon rekenen
op steeds sterkere kritiek door het gebrek aan doeltreffende maatregelen en incorrecte datapublicaties.
In 2015 komen er nieuwe verkiezingen. Het valt nog af te wachten of de nieuwe president een andere
koers zal durven varen dan de Kirchners in een poging om de negatieve spiraal tegen te gaan.
90
BIBLIOGRAFIE
Agrimoney (2014, 8 oktober). Argentine soy sowings to rise despite price falls. Geraadpleegd op 27
april 2015 op http://www.agrimoney.com/news/argentine-soy-sowings-to-rise-despite-price-falls-7577.html
Avalos, S. (2015, 1 januari). The new year could resolve the Argentina debt debacle. Geraadpleegd op
15 mei 2015 op http://uk.businessinsider.com/afp-new-year-could-resolve-argentine-debt-debacle-ornot-2014-12?r=US
Barro, R. & Lee J. (2010, april). A New Data Set of Educational Attainment in the World, 1950-2010.
Journal of Development Economics, 104, pp.184-198.
Berlemann, M. & Wesselhöft, J. E. (2014). Estimating aggregate capital stocks: using the perpetual
inventory method. A survey of previous implementations and new empirical evidence for 103
countries. Review of Economics, 65 (1), pp. 1-34.
Breughel (2015, 6 juni). Real effective exchange rates for 178 countries: a new database.
Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.bruegel.org/datasets/real-effective-exchange-rates-for178-countries-a-new-database/
Bronstein, H. (2014, 24 maart). Record Argentine soy crop to pump exports despite hoarding.
Geraadpleegd op 27 april 2015 op http://www.reuters.com/article/2014/03/24/us-argentina-soyhoarding-analysis-idUSBREA2N0M520140324
X
Brown, J. (2010). A brief history of Argentina. New York: facts on file.
Cancel (2015, 7 maart). Argentina economy can’t take 40 percent inflation: Massa. Geraadpleegd op
26 juli 2015 op http://www.bloomberg.com/news/articles/2015-03-07/argentina-economy-can-t-take40-percent-inflation-massa
CIA (2015). The World Factbook: South America: Argentina. Geraadpleegd op 28 juni 2015 op
https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ar.html
Damill, M. &Frenkel, R. (2007). Argentina’s monetary and exchange rate policies after the
Convertibility Regime collapse. Washington: Center for Economic and Policy Research.
Devereux, C. (2014, 4 september). Argentina says it’s no Venezuela as price cap law is debated.
Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.bloomberg.com/news/articles/2014-09-04/argentinasays-it-s-no-venezuela-as-price-control-law-advances
Doyran, M. A. (2015). Argentine development after the financial crisis. Revista Latinoamericana de
economía, 46, (180). Coyoacán: Universidad Nacional Autónoma de México.
Economic Commission for Latin America and the Carribean (2014a). Preliminary overview of the
Economies of Latin America and the Carribean. Santiago: ECLAC.
Economic Commission for Latin America and the Carribean (2014b). Preliminary overview of the
Economies of Latin America and the Carribean: Argentina. Santiago: ECLAC.
XI
Economic Commission for Latin America and the Carribean (2015, 29 juli). Latin America and the
Carribean will grow just 0,5 % in 2015. Geraadpleegd op 1 augustus 2015 op
http://www.cepal.org/en/pressreleases/latin-america-and-caribbean-will-grow-just-05-2015
Economic Commission for Latin America and the Carribean (2015). CEPALSTAT. Geraadpleegd op
http://estadisticas.cepal.org/cepalstat/WEB_CEPALSTAT/acercaDe.asp?idioma=i
Feenstra, R. C., Inklaar, R. & Timmer M. P. (2015). The Next Generation of the Penn World Table.
Geraadpleegd op www.ggdc.net/pwt
Galasso, E. &Ravallion, M. (2004). Social protection in a crisis: Argentina’s plan Jefes y Jefas. The
World Economic Review, 18 (3), pp. 367-399.
Gasparini, L. (2007). Monitoring the socio-economic conditions in Argentina (1992-2006). Buenos
Aires: CEDLAS.
Gengler, L. (2013, maart). Soja als inflatiebestendige belegging. Geraadpleegd op 27 april 2015 op
http://www.vda-ooigem.be/nl/soja-als-inflatiebestendige-belegging-213.htm
Heylen, F. (2013). Macro-economie. Antwerpen: Garant.
Internationaal Muntfonds (2013, oktober). World Economic Outlook Database. Geraadpleegd
http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2013/02/weodata/index.aspx
XII
Internationaal Muntfonds (2014, april). World Economic Outlook Database. Geraadpleegd op
http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2014/01/weodata/index.aspx
Internationaal Muntfonds (2014, oktober). World Economic Outlook Database. Geraadpleegd op
http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2014/02/weodata/index.aspx
Internationaal Muntfonds (2015). International Financial statistics. Geraadpleegd op
http://data.imf.org/?sk=5DABAFF2-C5AD-4D27-A175-1253419C02D1
Latin America Monitor (2015, maart). Economic Analysis. External accounts to improve on shift to
bussiness-friendly policies. Geraadpleegd op 3 juli 2015 op
http://www.latinamericamonitor.com/economic-analysis-external-accounts-improve-shift-businessfriendly-policies-apr-2015
Levitsky, S. & Murillo, M. (2008). Argentina: from Kirchner to Kirchner. Journal of Democracy, 19
(2), pp. 16-30.
Mankiw, G. (2010). Macroeconomics. New York: Worth Publishers.
Marty, B. (2014, 18 maart). Argentina’s price-control roller coaster: make politicians pay.
Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://panampost.com/belen-marty/2014/03/18/argentinas-pricecontrol-roller-coaster-make-politicians-pay/
XIII
Mercopress (2012, 29 februari). Argentina spending more than it produces; “default situation can’t be
discarded. Geraadpleegd op 6 mei 2015 op http://en.mercopress.com/2012/02/29/argentina-spendingmore-than-it-produces-default-situation-can-t-be-discarded
Mercopress (2015, 29 april). Argentine central bank increases reserves to highest level since
November 2013. Geraadpleegd op 19 mei 2015 op http://en.mercopress.com/2015/04/29/argentinecentral-bank-increases-reserves-to-highest-level-since-november-2013
Misculin, N. & Raszewiski (2014, 30 december). Argentina’s debt crisis seen rumbling on until 2015
election. Geraadpleegd op 15 mei 2015 op http://www.reuters.com/article/2014/12/30/us-argentinadebt-analysis-idUSKBN0K81DL20141230
Organisatie voor Economische Samenwerking en ontwikkeling (2015, juni). OECDStat: Economic
Outlook. Geraadpleegd op http://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=EO
Parks, K. (2013, 24 december). Argentine central banker says he aims to slow money growth.
Geraadpleegd op 23 juni 2015 op
http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702304475004579278432717489174
Parks, K. (2014, 15 januari). Argentina’s peso hits record lows on black market. Geraadpleegd op 1
juli 2015 op http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702304603704579322750262415232
Parks, K. (2014, 7 april). Argentina expands price control programs as inflation rages. Geraadpleegd
op 29 juni 2015 op http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702304819004579487993108796228
XIV
Salama, P. (2011). Economic growth and inflation in Argentina under Kirchner governments. Estudos
Avançados, 26 (75), pp. 157-172.
Siciliano, L. (2014, 2 oktober). Argentina central bank president resigns after leak. Geraadpleegd op
20 februari 2015 op
http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/southamerica/argentina/11135835/Argentina-centralbank-president-resigns-after-leak.html
Smith, W. (1991). State, market and neoliberalism in post-transition Agentina: the Menem experiment.
Journal of Interamerican Studies and World Affairs, 33 (4), pp. 45-82.
Stiglitz, J. & Guzman, M. (2014, 7 augustus). Argentina’s Griesafault. Geraadpleegd op 4 maart 2015
op http://www.project-syndicate.org/commentary/joseph-e--stiglitz-and-martin-guzman-argue-thatthe-country-s-default-will-ultimately-harm-america
Strauss, D., Rathbone, J. P. & Wheatley, J. (2014, 23 januari). Argentine peso plunges after central
bank pulls support. Geraadpleegd op 1 augustus 2015 op http://www.ft.com/intl/cms/s/0/bcb534bc844c-11e3-9903-00144feab7de.html#axzz3hZld0qON
The Economist (2013, 28 mei). Ten years of the Kirchners in Argentina: a decade of division.
Geraadpleegd op 4 maart 2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2013/05/ten-yearskirchners-argentina?zid=309&ah=80dcf288b8561b012f603b9fd9577f0e
The Economist (2014, 17 oktober). Fishy figures. Geraadpleegd op 1 maart 2015 op
http://www.economist.com/blogs/americasview/2014/09/statistics-argentina
The Economist (2014, 23 januari). Argentina’s peso: first decline, now fall. Geraadpleegd op 24 maart
2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2014/01/argentinas-peso
The Economist (2014, 24 januari). Currency controls in Argentina: relaxation therapy. Geraadpleegd
op 24 maart 2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2014/01/currency-controlsargentina
XV
The Economist (2014, 3 december). Waiting for Christina to go: targeted by the president, foreign
companies are leaving or scaling back. Geraadpleegd op 20 april 2015 op
http://www.economist.com/news/business/21636066-targeted-president-foreign-companies-areleaving-or-scaling-back-waiting-cristina
The Economist (2014, 4 oktober). Thumbs down: the resignation of the central bank’s governor adds
to the gloom. Geraadpleegd op 22 februari 2015 op
http://www.economist.com/news/americas/21621867-resignation-central-banks-governor-adds-gloomthumbs-down?zid=305&ah=417bd5664dc76da5d98af4f7a640fd8a
The Economist (2015, 3 januari). Let’s not make a deal: Argentina may spurn a chance to settle with
its creditors. Geraadpleegd op 14 mei 2015 op http://www.economist.com/news/americas/21637438argentina-may-spurn-chance-settle-its-creditors-lets-not-make-deal
The New York Times (2015, 10 april). Argentina extends price controls seeking to curb inflation.
Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.nytimes.com/aponline/2015/04/10/world/americas/ap-ltargentina-economy-inflation.html?_r=0
Todaro & Smith (2015). Economic development. Harlow: Pearson Education.
Turner, T. (2014, 28 mei). Argentina’s Central Bank to cut rates if inflation eases. Geraadpleegd op
23 juni 2015 op http://www.wsj.com/articles/argentina-central-bank-chief-expects-reserves-of-28billion-at-end-of-2014-1401301909
XVI
United States Department of Agriculture (2015, 30 maart). Soybeans: Supply, disappearance and
price. Geraadpleegd op 25 juni 2015 op
http://usda.mannlib.cornell.edu/MannUsda/viewDocumentInfo.do;jsessionid=2E8E028E673D413C5A
B1C7E4CBE22331?documentID=1290
United States Department of Agriculture, Foreign Agricultural Service (2015). Oilseeds: world
markets and trade. Washington DC: USDA.
Vossers, A. (2014, 28 januari). Wacht Argentinië een economische crisis zoals in 2001-2002?.
Geraadpleegd op 22 februari 2015 op http://www.elsevier.nl/Economie/nieuws/2014/1/WachtArgentinie-een-economische-crisis-zoals-in-2001-2002-1452744W/.
Weeks, J. (2012). Progressive monetary policy in Argentina: a return to democratic control. London:
SOAS, University of London.
Weisbrot, M. & Sandoval, L. (2007). Argentina’s economic recovery: Policy choices and implications.
Washington D.C. : Center for Economic and Policy Research.
Weisbrot, M., Ray, R., Montecino, J. A. & Kozameh, S. (2011). The Argentine success story and its
implications. Washington D.C. : Center for Economic and Policy Research.
Wereldbank (2015). World Development Indicators. Geraadpleegd op
http://databank.worldbank.org/data/reports.aspx?source=world-development-indicators
XVII
World Bulletin (2014, 9 oktober). Argentina to see economic growth slow in 2014 says IMF.
Geraadpleegd op 27 april 2015 op http://www.worldbulletin.net/argentina-inflation/133291/argentinato-see-economic-growth-slow-in-2014-says-imf
XVIII
Download