UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Macro-economische analyse van Argentinië vanaf 2003 Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Algemene Economie Anke De Craemer onder leiding van Prof. Dr. Freddy Heylen DANKWOORD Eerst en vooral wil ik de Faculteit Economie en Bedrijfskunde bedanken om de Master Algemene Economie in te richten. Het betekende een zeer verrijkende aanvulling op mijn vorige opleiding Politieke Wetenschappen. Daarnaast bedank ik Prof. Dr. Freddy Heylen om mij te steunen in de onderwerpskeuze en mij bij te staan in het opstellen van de masterproef. Zonder zijn inzichten en enthousiasme over het onderwerp was dit niet gelukt. Vervolgens bedank ik graag Ewoud Quaghebeur. Hij was steeds bereikbaar om mij te helpen in het verder uitwerken van de masterproef en zijn kennis en geduld waren een grote hulp. Ook mijn ouders betekenden een grote steun het afgelopen jaar. Bij deze wil ik ook hen bedanken. Tenslotte wil ik ook vrienden en collega’s bedanken voor het luisterend oor en de steun tijdens het schrijven van de masterproef. I INHOUDSTAFEL DANKWOORD ………………………………………………………..………...……………………. I LIJST VAN FIGUREN ……………………………………………...…………...…………………… V LIJST VAN TABELLEN …………………………………………………...….………………...... VIII HOOFSTUK 1: Inleiding ……………………………………………………………………………… 1 HOOFDSTUK 2: Macro-economische situatie ………………………………………..……………… 3 2.1. Argentinië ………………………………………………………………………………...……….. 3 2.2. Bruto Binnenlands Product (BBP) ……………………………………………………...………… 6 2.3. Inflatie ………………………………………………………………………...………..………... 10 2.4. Arbeidsmarkt ………………………………………………………………………………….…. 12 2.5. Overheidsschuld …………………………………………………………………………………. 15 2.6. Begrotingssaldo ………………………………………………………………………………….. 17 2.7. Lopende rekening van de betalingsbalans ………………………………..……………………… 19 2.8. Wisselkoers …………………………………………………………………………..………….. 21 2.9. Armoede …………………………………………………………………...….……...………….. 22 2.10. Inkomensverdeling ……………………………………………………………...…………… 24 2.11. Tussentijdse conclusie ………………………………………………….….…...…………… 27 II HOOFDSTUK 3: Het Argentijnse groeimirakel vanuit de groeitheorie (2003-2011) ……..…..……. 29 3.1. De bronnen van economische groei ……………………………...………....…………………… 29 3.2. De groeitheorie van Robert Solow ……………………...………………..…..………………….. 32 3.2.1. Het basismodel …………………………………………………...……...………………. 32 3.2.2. Kapitaalvoorraad per capita ……………………………………...…….………………… 34 3.2.2.1. De vereiste investeringen per capita ……………...……….……..………… 37 3.2.2.1.1. De bevolkingsgroei ……………………………………..…………. 37 3.2.2.1.2. De depreciatievoet ……………………...……….…………..…….. 38 3.2.2.2. De gerealiseerde investeringen per capita ……..………..…………….…… 39 3.2.3. De groeitheorie voor een open economie …………………..…………..………...……… 41 3.2.3.1. Buitenlandse directe investeringen …………...………….………………… 43 3.3. Het uitgebreid groeimodel van Mankiw, Romer en Weil ………..……………..…………..…… 44 3.4. Samenvatting ………………………………………………………………………………..…… 48 3.5. Enkele uitdiepingen ……………………………………………...……………….……………… 50 3.5.1. Commodity exportboom …………………………………………..……………………… 51 3.5.2. Sterke stijging van de gezinsconsumptie ………………...……..………….…………….. 55 3.5.3. Het procyclisch beleid van de Argentijnse overheid …..………..…………..…………… 56 HOOFDSTUK 4: Zwakke economische prestaties (2012-2014) ..………………………..….……… 60 4.1. De stijgende inflatiecijfers en de outputkloof ……………..…………………………..………… 60 4.2. De expansieve monetaire overheid ………………………..…………………………..…...……. 62 4.2.1. Lage reële rentevoeten …………………………...…………………………….………. 62 4.2.2. Monetaire financiering van de budgettaire tekorten …..………………………..……… 64 4.2.3. Instabiliteit binnen de centrale bank …………………..……………………...…..……. 67 4.3. De betalingsbalans ………………………………………………………………………....…….. 67 4.3.1. Buitenlandse directe investeringen …………………...…………………………...…… 69 4.4. De zwakke peso ………………………………………………...…………….…………….….… 71 III 4.5. Opnieuw in default ……………………………………………...………………….……….….... 72 4.6. Terugvallende exportcijfers en de minder gunstige internationale omgeving …..…………....…. 75 4.7. Dalend vertrouwen van consumenten en investeerders ………………………..…………...…… 78 4.8. De reactie van de Argentijnse overheid ……………………………………..……………...…… 81 4.8.1. Wisselkoers- en importcontroles …………………………………...……………...…… 81 4.8.2. Prijscontroles …………………………………………………………………………… 83 4.8.3. Het manipuleren van de cijfers …………………………………..……...………..……. 83 4.9. Grafische voorstelling aan de hand van het IS-LM-BP-model …………..……………..…..…… 84 BESLUIT …………………………………………………………………...………………..….…… 87 BIBLIOGRAFIE ……………………………………………………………………………...………. X IV LIJST VAN FIGUREN Figuur 2.1. : Reëel BBP in Argentinië (1950-2011, in miljoenen dollar) …...………….………….…. 6 Figuur 2.2. : Reëel BBP per capita in Argentinië (1950-2011, in dollar) …...………….………...…… 7 Figuur 2.3. : Reëel BBP per capita (1950-2011, in dollar) ………………...…………….……………. 8 Figuur 2.4. : Jaarlijkse groei van het BBP per capita (1999-2013, in procent) ...……..….…………… 9 Figuur 2.5. : Inflatie (2000-2013, in procent) ………………………………..…...………..………… 11 Figuur 2.6. : Werkloosheidsgraad (1990-2014, in procent) ………………..………………..……….. 14 Figuur 2.7. : Werkgelegenheidsgraad (1991-2013, in procent) …………..………...………..………. 15 Figuur 2.8. : Bruto-overheidsschuld (2000-2014, als percentage van het BBP) ..…………………… 16 Figuur 2.9. : Begrotingssaldo (2000-2014, als percentage van het BBP) ……...……………..……… 18 Figuur 2.10. : Lopende rekening (1990-2014, als percentage van het BBP) …...…………….……… 20 Figuur 2.11. : Nominale bilaterale wisselkoers van de peso in Amerikaanse dollar (1990-2013) ....... 21 Figuur 2.12. : Poverty headcount ratio in Argentinië (1991-2011) …………..…………………....… 23 Figuur 2.13. : Gini-coëfficiënt in Argentinië (1991-2011) …………………………………...…....… 25 Figuur 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van economische groei (1950-2011, in procent) ……………………………………………………………………………………...……………....… 31 Figuur 3.2. : Reëel BBP per capita en kapitaalvoorraad per capita (1950-2011) ………..…..……..... 36 Figuur 3.3. : Gerealiseerde investeringen (1950-2010, als percentage van het BBP per capita) …..... 40 V Figuur 3.4. : Besparingen, investeringen en de lopende rekening van de betalingsbalans (2001-2013, als percentage van het BBP) …………….…………………………………………………………… 42 Figuur 3.5. : Buitenlandse directe investeringen (2003-2011, in miljoenen dollar) …………..…...… 43 Figuur 3.6. : Index van menselijk kapitaal per capita (1950-2011) ………………………………..… 46 Figuur 3.7. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per capita (1950-2011, in procent) ………………………………………………..……………...…….… 50 Figuur 3.8. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, in dollar) …………………………..….…..… 52 Figuur 3.9. : Sojaprijzen (1980-2013, per bushel) ………………………………………………….... 53 Figuur 3.10. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, als percentage van het BBP) ……...………. 54 Figuur 3.11. : Jaarlijkse groei van de overheidsuitgaven (2000-2013, in procent) ...…………………57 Figuur 3.12. : Het feitelijk en structureel begrotingssaldo (2002-2011, respectievelijk als percentage van het BBP en als percentage van het potentieel BBP) …………………….…...…………….……. 58 Figuur 4.1. : Outputkloof (2003-2011, in procent) ……………………………...………………..….. 61 Figuur 4.2. : Nominale kortetermijnrente (2003-2013, in procent) ………………………………..… 62 Figuur 4.3. : M2 (2005-2014, in miljarden dollar) …………………………………………..….....… 65 Figuur 4.4. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoenen dollar) ……...…….… 68 Figuur 4.5. : Buitenlandse directe investeringen (2006-2013, in miljarden dollar) ………….…….… 70 Figuur 4.6. : Reële effectieve wisselkoers (2003-2014) ……………………..…………..………..…. 72 Figuur 4.7. : Buitenlandse reserves (2000-2014, in miljarden dollar) ……………………..…..…..… 73 Figuur 4.8. : Exportprijzen van sojabonen (september 2011- maart 2015) ………………………..… 76 VI Figuur 4.9. : Export goederen en diensten (2010-2014, als percentage van het BBP) ………..……... 77 Figuur 4.10. : Consumentenvertrouwen (2003-2014, consumentenvertrouwenindex) ……..……….. 79 Figuur 4.11. : Jaarlijkse groei gezinsconsumptie (2010-2013, in procent) ……………...…...………. 80 Figuur 4.12. : Groei investeringen in vast kapitaal (2010-2014, in procent) ……………...…………. 81 Figuur 4.13. : Macro-economische ontwikkelingen (2012-2014) …………………………………… 86 VII LIJST VAN TABELLEN Tabel 2.1. : Gemiddelde groeivoeten in Argentinië (1999-2013) …………………………......….…… 9 Tabel 2.2. : Poverty Headcount Ratio (1999-2011) ……………………………………….....…….… 24 Tabel 2.3. : Gini-coëfficiënt (1999-2012) …………………………………………………...….….… 26 Tabel 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van de economische groei (1950-2011, in procent) …………………………………………………………………………………………...…...…….… 31 Tabel 3.2. : Bevolkingsgroei in Argentinië (1950-2011, in procent) ……………………..…...…..… 37 Tabel 3.3. : Depreciatievoet (1950-2011) ………………………………………………....……….… 38 Tabel 3.4. : Scholingsniveau van de bevolking ouder dan 15 (1950-2010) ……….……..………..… 47 Tabel 3.5. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per capita (1950-2011, in procent) ……………………………………………………………………….. 49 Tabel 3.6. : Bijdrage tot de groei van het reëel BBP van verschillende uitgavencategorieën (20022007, in procent) …………………………………………………………….…………………...…... 51 Tabel 3.7. : Groei reëel van het BBP en groei van verschillende uitgavencategorieën (1998-2010, in procent) …………………………………….....……………………………………………………… 55 Tabel 4.1. : Reële rente van de handelspartners (2009-2013, in procent) ………………………….... 63 Tabel 4.2. : Groei van de nominale geldhoeveelheid, de inflatie en de vorderingen van de centrale bank op de overheid (2006-2014) …………………………………………………………………..……… 66 Tabel 4.3. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoen dollar) ………………….. 68 VIII Tabel 4.4. : Groei reëel BBP bij de voornaamste handelspartners (2011-2014, in procent) ……….... 78 IX HOOFDSTUK 1: Inleiding In de negentiende eeuw stond Argentinië bekend als een zeer welvarend land. Het werd ook wel eens de “graanschuur van de wereld” genoemd (Vossers, 2014, 28 januari). In de jaren 1990 werd het land gezien als het succesverhaal van het neoliberalisme en de Washington Consensus (Kehoe, 2002, p. 1). In het begin van de eeuw kwam het land echter terecht in een zware economische depressie. De prijzen stegen sterk en de werkloosheid bedroeg meer dan 20 procent. Het wisselkoersregime, waarbij de peso gekoppeld was aan de dollar, faalde. De waarde van de peso daalde met ongeveer 40 procent. Vooral de middenklasse werd hierdoor getroffen, met grote protesten en sociale onrust tot gevolg. Het grote kapitaal vluchtte naar het buitenland. De economische crisis veroorzaakte ook grote politieke instabiliteit. President Fernando de la Rua werd tot ontslag gedwongen. Buitenlandse schulden konden niet meer afgelost worden waardoor het land geen leningen meer kon krijgen. Onder de Kirchners leek het land opnieuw economische en politieke stabiliteit terug te vinden. Er kon een hoge groei worden genoteerd van ongeveer 8 procent vanaf het tweede kwartaal van 2002 tot 2009. Argentinië leek zich met andere woorden snel te herstellen van de zware crisis. Het land werd steeds meer naar voor geschoven als het voorbeeld bij uitstek van de manier waarop een land eigenhandig uit een crisis kan geraken zonder zware besparingsmaatregelen door te voeren. In de masterproef proberen we na te gaan op welke manier het groeimirakel is bewerkstelligd. De afgelopen jaren zagen we echter dat de economie opnieuw stagneerde. Het lijkt erop dat er toch geen duurzame groei bewerkstelligd kon worden en dat een aantal structurele zwakheden de Argentijnse economie in een negatieve spiraal duwden. We trachten de oorzaken te vinden voor de mindere economische prestaties en te analyseren in welke mate Argentinië werkelijk hersteld is van de crisis aan het begin van het decennium. We vangen aan met een analyse van de macro-economische situatie van Argentinië aan de hand van verschillende variabelen. Om daarna af te sluiten met een korte conclusie over de economische prestaties in het land met een focus op de periode onder de Kirchners. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op het groeimirakel dat plaatsvond in de periode 2003 tot 2011. Dit doen we aan de hand van de 2 groeitheorie van Robert Solow. Het laatste hoofdstuk analyseert de zwakkere prestaties in de periode 2012 tot 2014 door middel van het IS-LM-BP-model. 3 HOOFDSTUK 2: Macro-economische situatie Macro-economie is de studie van de ontwikkeling van een economie in haar geheel. Variabelen zoals economische groei, werkloosheid, inflatie, de rentevoet, de wisselkoers, het begrotingssaldo en de lopende rekening van de betalingsbalans worden hierbij verklaard. Deze variabelen staan in verband met het welzijn van een land (Heylen, 2013, pp. 3-4). In dit hoofdstuk bespreken we een aantal van deze variabelen. We onderzoeken voor welke variabelen Argentinië sterk en voor welke variabelen Argentinië zwak presteerde in het afgelopen decennium na de crisis van 2001 en 2002. We brengen ook eventuele macro-economische onevenwichten in kaart. De analyse van de data zal een aantal opvallende vaststellingen en conclusies toelaten, die in latere hoofdstukken via verder onderzoek een verklaring moeten krijgen. De studie neemt een zo uitgebreide periode in beschouwing. Dit maakt het mogelijk om ook lange termijn trends te analyseren en te kijken of er verbetering of verslechtering kan gevonden met betrekking tot de macro-economische stabiliteit. Verder maken we de vergelijking met een aantal andere landen in de Latijns-Amerikaanse regio. Er is namelijk een comparatief kader nodig om de gevonden data te kunnen plaatsen. De gekozen landen zijn Brazilië, Chili, Colombia, Peru en Venezuela. We steunen voornamelijk op de databases van de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds (IMF), de Penn World Tables, de Economic Commission for Latin America and the Carribean en de Internationale Arbeidsorganisatie. Eerst wordt een korte algemene inleiding gegeven over het land. Daarna gaan we in op de onderzochte variabelen, namelijk het reëel binnenlands product, de inflatie, de arbeidsmarkt, de begrotingsschuld, het begrotingssaldo, de lopende rekening van de betalingsbalans en de wisselkoers. Tenslotte brengen we een aantal sociale variabelen in rekening zoals de inkomensverdeling en armoede. 2.1. Argentinië In 1816 werd Argentinië onafhankelijk van Spanje. De jonge staat nam in 1853 een nieuwe grondwet aan. Het land werd hiermee een federale republiek. Daarnaast werd een scheiding der machten opgelegd tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. De president wordt verkozen voor vier jaar en kan eenmaal herverkozen worden. De wetgevende macht bestaat uit de kamer en senaat. De helft van de leden van de kamer van volksvertegenwoordigers wordt gekozen om de twee jaar. Elke staat verkiest drie senatoren voor een periode van zes jaar. De rechterlijke macht vormt de zwakste schakel. De Partido 4 Justicialista slaagde erin de macht haast onophoudelijk vast te houden gedurende de afgelopen zeventig jaar. Gran Buenos Aires, gevormd door de hoofdstad en de omliggende voorsteden, bestaat uit een populatie van 12,3 miljoen. Dit betekent dat meer dan 34 procent van de totale bevolking er leeft. Argentinië is het land met de derde grootste economie in Latijns-Amerika (Brown, 210, p. 302). Oorspronkelijk stond Argentinië bekend als het land met zeer stabiele economische achtergrond. Werkloosheid, armoede en ongelijkheid waren laag in vergelijking met andere landen in de regio. Maar sinds de jaren 1970 kende het land een lange reeks macro-economische crisissen (Gasparini, 2007, p. 2). Na een periode van autoritarisme en de militaire junta van 1976 tot 1983 werd gekozen voor democratie. Het land verkeerde reeds in een lange periode van economische stagnatie. De schuldencrisis van de jaren 1980 trof het land hard en een diepe recessie kondigde zich aan. Raúl Alfonsín kwam aan de macht in 1983. Hij wou een proces van democratisering doorvoeren met sociale rechtvaardigheid en snelle economische ontwikkeling. Maar in 1989 kwam een einde aan zijn regeerperiode na een zoveelste periode van hyperinflatie. De peronist Carlos Menem won de presidentsverkiezingen. Menem koos voor neoliberale hervormingen in lijn met de Washington Consensus (Smith, 1991, pp. 45-46). Daarbij werden sterke restricties opgelegd zowel inzake monetair als budgettair beleid met als doel de macro-economische stabiliteit te controleren. In 1991 werd daarnaast als deel van dat stabiliseringsplan een convertibiliteitsregime ingevoerd. Dit verbond de peso aan de dollar. De geldhoeveelheid werd daarbij volledig gedekt door buitenlandse reserves. Het plan was in het begin zeer succesvol in het terugdringen van inflatie (Smith, 1991, pp. 4546). 5 Hoewel het nieuwe beleid dus aanvankelijk succesvol leek en een economisch mirakel verkondigd werd, bleven enkele problemen aanwezig. Ten eerste verdween de inflatie niet volledig. Dit leidde tot een sterke stijging van de reële effectieve wisselkoers. Dit had een negatieve invloed op de concurrentiekracht. Hierdoor namen de tekorten op de lopende rekening toe. De lopende rekening verslechterde daarnaast door de toegenomen import door de sterke economische groeicijfers. Ten tweede steeg de schuldgraad ondanks de hoge groeicijfers. De Argentijnse overheid voerde een expansief budgettair beleid. Een groot deel van de schuld was bovendien in dollar. Ten derde stegen de directe buitenlandse investeringen sterk, maar de gezinsconsumptie nam aan een trager tempo toe. De werkloosheidscijfers kenden ook geen verbetering. Internationale beleggers en investeerders bleven het vertrouwen behouden ondanks deze problemen. Hierdoor kon de koppeling aan de dollar behouden worden. Een aantal internationale ontwikkelingen zorgden echter voor groeiende twijfel eind de jaren 1990. Het vertrouwen in de opkomende economieën werd aangetast door het instorten van de Russische roebel na de crisis in Zuid-Oost-Azië. Bovendien devalueerde Brazilië in 1999. Hierdoor verzwakte de Argentijnse concurrentiekracht verder. Daarnaast apprecieerde de dollar waaraan de peso nog steeds gekoppeld was. De recessie startte en had zeer negatieve gevolgen voor het begrotingssaldo en de overheidsschuld. Het vertrouwen van de internationale beleggers was gebroken. Dit had een sterke kapitaalvlucht tot gevolg. De monetaire overheid ging over tot steunaankopen van peso’s. Bijgevolg steeg de rente. De buitenlandse reserves daalden met negatieve gevolgen voor de geldhoeveelheid. De houdbaarheid van het convertibiliteitsregime werd in vraag gesteld. De economie stortte in en de koppeling met de dollar werd losgelaten. Het leidde tot gigantische schulden. Enkel voor de concurrentiekracht bleek dit positieve gevolgen te hebben (Heylen, 2013, pp. 449-453). In 2003 kwam Néstor Kirchner aan de macht. Hij slaagde erin om het land opnieuw economische stabiliteit te brengen (Levitsky & Murillo, 2008, pp. 16-17). Hij kon een schuldbemiddeling bekomen, liet het minimumloon stijgen, investeerde in huisvesting en infrastructuur, pakte de corruptie in de gerechtelijke macht aan en slaagde erin om de peso competitief te houden (The Economist, 2013, mei 28). Hierdoor kon hij rekenen op een nog ongeziene populariteit. Zijn beleid werd vervolgens voortgezet door zijn vrouw Christina Fernandèz de Kirchner (Levitsky & Murillo, 2008, pp. 16-17). 6 2.2. Bruto Binnenlands Product (BBP) Het Bruto Binnenlands Product is totale waarde van alle geproduceerde finale goederen en diensten in een economie. Per definitie staat dit reëel product gelijk aan het reëel inkomen. Bijgevolg is deze variabele een belangrijke indicator van het welzijn en de welvaart van een samenleving (Heylen, 2013, p. 6). Figuur 2.1. : Reëel BBP in Argentinië (1950-2011, in miljoenen dollar) Bron: Penn World Tables 8.0 Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit). De eerste figuur geeft een beeld van de evolutie van het reëel BBP in Argentinië. Deze figuur wordt evenwel enkel ter inleiding gegeven aangezien dit geen internationale vergelijking toelaat. De groei van de bevolking wordt hierbij niet betrokken. De vergelijking wordt wel mogelijk door te kijken naar het BBP per capita en de jaarlijkse groei van het BBP per capita. 7 Figuur 2.2. : Reëel BBP per capita in Argentinië (1950-2011, in dollar) Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit). De trendlijn die is aangebracht, duidt de constante stijging van het BBP per capita in Argentinië aan. Het land begon in het begin van de 1950 met een BBP per capita van 5957 dollar om te stijgen tot 13882 dollar in 2011. Dit ligt iets hoger dan het globale gemiddelde van 10610 dollar. Gedurende de jaren 1950 en 1960 was het BBP per capita zeer laag en stabiel. Daarna vond er een zeer volatiele periode plaats in de jaren 1970 en 1980. In de jaren 1970 kon een verbetering van het BBP per capita bewerkstelligd worden. Om daarna in de jaren 1980 sterk opnieuw te verslechteren. Wat meteen in het oog springt, is de hoge groei van het BBP per capita die kon genoteerd worden voor Argentinië in de jaren 1990 na de sterke daling eind de jaren 1980. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Argentinië het succesverhaal van de Washington Consensus genoemd werd (Kehoe, 2002, p. 1). Het BBP daalde sterk tijdens de Argentijnse crisis van 2001 en 2002. Daarna vond er een zeer sterke groei plaats. Er was een constante stijging te merken van het BBP per capita. Toen de globale financiële en economische crisis toesloeg, vond er een korte stagnering van de groei plaats. Maar dit was van korte duur. Van 2002 tot 2011 steeg het BBP per capita van 6689 tot 13882 dollar. Dit betekent meer dan een verdubbeling op minder dan tien jaar tijd. 8 Figuur 2.3. : Reëel BBP per capita (1950-2011, in dollar) Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit). Ook voor de andere landen kon in de beschouwde periode van 1950 tot 2011 een groei van het BBP per capita gevonden worden. Dit ondanks een zeer grote variabiliteit, zelfs op lange termijn. Uitgezonderd in Venezuela, kon de schade na de crisis beperkt worden. Samen met buurland Chili kon Argentinië het hoogste BBP per capita bereiken in vergelijking met de andere beschouwde landen. Ook de andere landen kenden in het afgelopen decennium een zeer sterke stijging van het BBP per capita. De sterkste stijging in het afgelopen decennium vond evenwel plaats in Argentinië. 9 Figuur 2.4. : Jaarlijkse groei van het BBP per capita (1999-2013, in procent) Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files. Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit). Tabel 2.1. : Gemiddelde groeivoeten in Argentinië (1999-2013) 1999-2002 -4,87 2003-2007 8,69 2008-2011 5,21 2012-2013 0,72 1999-2013 2,94 Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files. Noot: De data zijn uitgedrukt in constante prijzen in dollar van 2005 (koopkrachtpariteit). In de laatste figuur wordt gefocust op de groei van het BBP in de meest recente periode van 1999 tot 2013. Aansluitend hebben we ook een tabel opgesteld met de gemiddelde groeivoeten. Daarbij blijkt dat 10 Argentinië een gemiddelde groei haalde van 2,9 procent. Argentinië kende een relatief stabiele groei van het BBP van 8 procent vanaf het tweede kwartaal van 2002 tot 2009 onder de Kirchners (Damill, Frenkel & Maurizio, 2007, p. 2). We kunnen twee belangrijke breukmomenten onderscheiden. Eerst en vooral kende het land tijdens de economische crisis in 2001 en 2002 een sterke terugval. De groei werd zelfs sterk negatief en kan in de beschouwde periode een absoluut dieptepunt genoemd worden. Ten tweede nam de groei tijdens de globale economische crisis opnieuw versneld af. De groei bleef positief, maar de stabiele hoge cijfers uit de periode 2003 tot 2007 konden niet meer gehaald worden. De groeicijfers bleven echter beter dan in de crisisperiode van 2001 en 2002. De laatste jaren zette deze dalende trend zich verder. Voor cijfers over de economische prestaties in 2014 en voorspellingen voor 2015 kan gesteund worden op cijfers van de Economic Commission on Latin America and the Carribean. Het BBP van Latijns-Amerika en de Carraïben groeide met 1,1 procent in 2014. Dit betekende de traagste stijging sinds 2009. De trage groei kan voornamelijk uitgelegd worden door de gedaalde of zelfs negatieve groei in een aantal grote economieën (ECLAC, 2014a, p.7). Argentinië kan beschouwd worden als een van de minst presterende landen in de regio. Na een groei van 2,9 procent in 2013, stagneerde de Argentijnse economie in 2014 met een groei van 0,5 procent (ECLAC, 2014b, p.1). Ook in 2015 blijven de groeicijfers zeer zwak (ECLAC, 2015, 29 juli). 2.3. Inflatie Inflatie betekent een aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil in de economie. Het jaarlijks inflatiepercentage is de procentuele verandering van het algemeen prijspeil in een jaar ten opzichte van het vorige jaar. Het tegengestelde van inflatie is deflatie. Deflatie is niet gelijk aan desinflatie. Met desinflatie doelt men op een afnemende inflatie. Inflatie hangt samen met de conjunctuur in een economie. Tijdens hoogconjunctuur is er vaak sprake van stijgende inflatie. Omgekeerd, tijdens laagconjunctuur daalt de inflatie in regel. Maar conjunctuur verklaart niet alles. Er bestaan namelijk grote verschillen tussen landen met een gelijke conjunctuur inzake inflatiepercentages (Heylen, 2013, pp. 14-17). 11 Figuur 2.5. : Inflatie (2000-2013, in procent) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014. Noot: Venezuela haalde in de periode 2000 tot 2013 een gemiddeld jaarlijks inflatiepercentage van ongeveer 25 procent. Noot: Inflatie betekent hier de jaarlijkse stijging van de consumentenprijzen. Argentinië kende een geschiedenis van extreem hoge en volatiele inflatiepercentages. De jaren 1980 waren een voorbeeld van hyperinflatie, wat zeer negatieve gevolgen voor de economie inhield. Argentinië slaagde er in de jaren 1980 nauwelijks in om de cijfers onder de 100 procent te houden. In 1989 klom de inflatie zelfs op tot 4924 procent. Dit zorgde voor grote sociale onrust en een groot verlies aan koopkracht. In de jaren 1990 kon de inflatie dan weer relatief stabiel en laag gehouden worden. Bovenstaande figuur toont de inflatiecijfers voor de periode 2000 tot 2013. De cijfers geven de procentuele groei van de consumentenprijzen weer. Ondanks een kort moment van deflatie in 2001, steeg de inflatie tot een piek van 26 procent in 2002. Daarna stabiliseerden de cijfers zich desalniettemin op een lager niveau. Argentinië haalde in de periode 2003 tot 2013 een gemiddeld inflatiepercentage van ongeveer 10 procent. Maar er is dus nog altijd sprake van zeer hoge inflatie in Argentinië naar Europese normen. De Argentijnse inflatie behoort tot de hoogste ter wereld. Venezuela is de koploper 12 in de regio, maar Argentinië neemt de tweede plaats in. De andere landen haalden gemiddeld lagere inflatiepercentages. Vooral Peru en Chili slaagden erin om de stijging van het prijspeil onder controle te houden. Voorts valt vooral bij Argentinië en Venezuela de grote volatiliteit op. Er moet evenwel vermeld worden dat terwijl de Argentijnse inflatie in 2013 nog 10,9 procent bedroeg, steeg het inflatiepercentage in 2014 tot 24,2 procent. Dit betekende meer dan een verdubbeling (ECLAC, 2014a, pp. 23-25). Private schattingen liggen echter nog hoger. Er wordt gespeculeerd over een inflatiepercentage van rond de 40 procent (Cancel, 2015, 7 maart). Dat hoogconjunctuur niet steeds samenvalt met hoge inflatie wordt duidelijk als er gekeken wordt naar bijvoorbeeld de periode 2000 tot 2003. Er was sprake van negatieve groei van meer dan tien procent in Argentinië, maar dit ging gepaard met de eerder vermelde zeer hoge inflatiecijfers. Anderzijds werd de regel wel bevestigd toen de globale economische crisis toesloeg. De economie stagneerde en de inflatiecijfers daalden. 2.4. Arbeidsmarkt De macro-economische prestaties van een land kunnen ook aan de hand van de benutting van het arbeidspotentieel geanalyseerd worden. De arbeidsmarkt is het mechanisme dat de samenleving heeft ontwikkeld om arbeid te verhandelen. Deze markt brengt vragers en aanbieders in contact en zorgt voor enerzijds de allocatie en anderzijds de prijsvorming (Omey, 2014, p. 0.1). Een eerst indicator is de werkloosheidsgraad. Dit is de verhouding van het aantal werklozen tot de actieve bevolking. Het is de belangrijkste indicator van de benutting van het arbeidspotentieel. 13 Werkloosheidspercentage = aantal werklozen x 100 (2.1.) totale actieve bevolking Actieve bevolking = aantal werklozen + aantal werkenden (2.2.) Door een aantal tekortkomingen met betrekking tot de analyse van de werkloosheidscijfers, zocht men ook naar andere indicatoren van de benutting van het arbeidspotentieel. De voornaamste strategie is om ook te kijken naar de werkgelegenheidsgraad in personen. Dit is de verhouding van het aantal werkenden tot de bevolking op beroepsactieve leeftijd (Heylen, 2013, pp. 18-21). Een hoog percentage wil zeggen dat een groot deel van de populatie aan het werk is. Een laag percentage wil zeggen dat een groot aantal werkloos is of geen participant op de arbeidsmarkt is. Werkgelegenheidsgraad = aantal werkenden x 100 bevolking van 15 tot 64 jaar 14 (2.3.) Figuur 2.6. : Werkloosheidsgraad (1990-2014, in procent) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, April 2014. De cijfers tonen een grote stijging van de werkloosheidsgraad tijdens de jaren 1990 en het begin van het nieuwe decennium. Vooral in Argentinië en Venezuela waren grote pieken te vinden. In Argentinië is vooral de stijging in 1993 en 1999 opvallend. De pieken in de werkloosheidsgraad liepen gelijk met de recessies in deze jaren. In 2002 liep het werkloosheidspercentage in Argentinië op tot meer dan 20 procent. Daarna vond er onder de Kirchners een sterke daling plaats tot een niveau vergelijkbaar met andere landen in de regio. De werkloosheidsgraad kwam in het afgelopen decennium terug op het niveau van eind de jaren 1980. Brazilië, Chili en Peru presteren het best. Maar alle landen slaagden erin om onder de tien procent te blijven. Enkel in Venezuela zien we momenteel stijgende cijfers boven de tien procent. Recent kende echter ook Argentinië een lichte stijging van de werkloosheid. 15 Figuur 2.7. : Werkgelegenheidsgraad (1991-2013, in procent) Bron: International Labour Organization, Key Indicators of the Labour Market. Wat de werkgelegenheidsgraad betreft, kennen alle beschouwde landen een gelijkaardig verloop. Argentinië presteert het minst, maar de regionale verschillen zijn klein. Er zijn drie momenten te merken van een daling van de werkgelegenheidsgraad. Ten eerste vond er een daling plaats in het begin van de jaren 1990. In het begin van het decennium lag het cijfer nog op 55 procent om sterk te dalen naar 47 procent. Daarna klom het percentage opnieuw. Ten tweede vond er een daling plaats tijdens de crisis van 2001 en 2002. Daarna steeg het percentage tot een absoluut hoogtepunt in de beschouwde periode van 57 procent. Ten derde zwakte de werkgelegenheidsgraad opnieuw af toen de globale economische en financiële crisis begon. 2.5. Overheidsschuld De gecumuleerde begrotingstekorten van de overheid uit het verleden vormen de bruto-overheidsschuld. Hieronder vallen alle financiële verplichtingen van de overheid ten opzichte van financiële instellingen, 16 de bedrijfswereld en gezinnen in binnenland en buitenland. Op deze schulden moet jaarlijks een rente betaald worden. De netto-overheidsschuld is de bruto-overheidsschuld verminderd met de financiële activa van de overheid (Heylen, 2013, p. 50). Voor de netto-overheidsschuld konden niet voor alle landen data gevonden worden, in het bijzonder voor Argentinië en Venezuela. Om deze reden wordt in de onderstaande figuur enkel de evolutie van de bruto-overheidsschuld getoond als percentage van het BBP. Figuur 2.8. : Bruto-overheidsschuld (2000-2014, als percentage van het BBP) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014. De schuldgraad in Argentinië kende een sterke stijging in 2002. Twee zaken lijken dit te verklaren. Enerzijds daalde het BBP zeer sterk. Anderzijds vond er een sterke daling van de peso plaats waardoor de buitenlandse schuld na omrekening in de Argentijnse peso zeer hoog werd. De schuld steeg tot 137 procent van het BBP. Daarna was er sprake van een sterke daling tot 35 procent in 2011. Tijdens de crisis vond er terug een lichte stijging plaats. Er wordt voorspeld dat de overheidsschuld ook de komende jaren verder zal stijgen. Vooral Chili slaagde erin om de overheidsschuld zeer laag te houden. Maar Peru 17 heeft een sterke inhaalbeweging gemaakt. Het land komt nu op een niveau gelijkaardig als Chili. Opnieuw valt het grillig verloop van de cijfers van Argentinië en Venezuela op. Dit staat in contrast met de stabielere schuldgraden in de andere landen. Als de vergelijking wordt gemaakt met de Europese prestaties, scoren de beschouwde Latijns-Amerikaanse landen goed. In juli 2014 kon Argentinië de schuldeisers niet terugbetalen volgens de afspraken gemaakt in 2005 en 2010. Hierdoor ging het land opnieuw over tot een default. Dit kwam door een beslissing van de Amerikaanse rechter Thomas Griesa. De rechter stelde dat Argentinië de schuldeisers niet kon terugbetalen tot er een volledige terugbetaling van de schuld kon bewerkstelligd worden, ook met de schuldeisers die eerder het akkoord geweigerd hadden (Stiglitz & Guzman, 2014, 7 augustus). In het vierde hoofdstuk gaan we verder in op de schuldproblematiek. 2.6. Begrotingssaldo Het begrotingssaldo is het verschil tussen de overheidsinkomsten en -uitgaven in een bepaald jaar. De uitgaven bestaan uit de aankoop van goederen en diensten, lonen voor het overheidspersoneel, uitkeringen en rentelasten op de overheidsschuld. De inkomsten bestaan vooral uit belastingen (Heylen, 2013, p. 49). 18 Figuur 2.9. : Begrotingssaldo (2000-2014, als percentage van het BBP) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2013. Noot: Venezuela werd weggelaten uit de figuur om een duidelijker beeld te kunnen scheppen. Noot: Colombia werd weggelaten uit de figuur wegens gebrekkig cijfermateriaal. Noot: Het gaat hier om het structureel begrotingssaldo. Dit is het feitelijk begrotingssaldo gezuiverd voor niet-structurele, cyclische elementen. Het structureel begrotingssaldo was grotendeels negatief voor alle beschouwde landen. Elk jaar opnieuw werd meer uitgegeven dan ontvangen werd. Er was sprake van begrotingstekorten. Ondanks de begrotingstekorten, zorgde dit niet voor een stijgende overheidsschuld. De overheidsschuld daalde gedurende de beschouwde periode. Vooral tijdens de crisis ging Argentinië zwaar negatief op vlak van de begrotingscijfers. Het begrotingstekort liep op tot 12 procent. Dit tekort werd sterk teruggedrongen de volgende jaren. Gemiddeld had het land een tekort van 3,7 procent tussen 2000 en 2014. Daarmee slaagde Argentinië er het minst in om de overheidsfinanciën op orde te houden. De verschillen met Brazilië waren echter niet groot. Peru, Chili en Colombia presteerden het best. Na de globale financiële crisis liepen de tekorten opnieuw op tot ongeveer 4 procent. 19 2.7. Lopende rekening van de betalingsbalans De betalingsbalans omvat alle financiële stromen tussen de ingezetenen en de niet-ingezetenen van een land gedurende een bepaalde periode. De betalingsbalans bestaat uit twee onderdelen. Hier bespreken we voornamelijk de lopende rekening. Daarnaast is er ook de kapitaal- en financiële rekening. Deze betreft de vermogenssfeer. Het gaat om betalingen die te maken hebben met de verwerving van vermogensbestanddelen door buitenlandse ingezetenen in het binnenland en door eigen ingezetenen in het buitenland. In het geval van het verwerven van vermogenstitels door buitenlandse ingezetenen in het binnenland spreken we van kapitaalinvoer. Omgekeerd is er sprake van kapitaaluitvoer. Deviezen zullen het land verlaten (Heylen, 2013, pp. 257-259). Het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans geeft alle financiële stromen weer tussen ingezetenen van een land en het buitenland in een bepaalde periode die zich situeren in de bestedingsen inkomenssfeer. Ten eerste is er de invoer en uitvoer van goederen en diensten. Uitvoer leidt tot een verbetering van de lopende rekening. Import zorgt voor een verslechtering van de lopende rekening. Ten tweede wordt het saldo op de lopende rekening bepaald door factorinkomens. De factorinkomens bestaan uit lonen, dividenden en interesten. Dit zijn vergoedingen voor kapitaal en arbeid tussen het binnenland en buitenland. Ten derde bestaan er transfers. Dit zijn periodieke betalingen zonder tegenprestatie. Het saldo op de lopende rekening bepaalt of een land een netto-spaarder of netto-besteder is. Een land met een tekort op de lopende rekening is een netto-besteder. Omgekeerd, een land met een overschot op de lopende rekening is een netto-spaarder. Het gaat hierbij om de geaggregeerde bestedingen en inkomens van de overheid, gezinnen en bedrijven (Heylen, 2013, p. 44). 20 Figuur 2.10. : Lopende rekening (1990-2014, als percentage van het BBP) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014. Noot: Het saldo op de lopende rekening van Venezuela kende een zeer grillig verloop. Om een duidelijker beeld te kunnen weergeven is het land weggelaten uit de figuur. De saldi op de lopende rekening van de betalingsbalans vertonen voor alle landen een zeer grillig verloop in de periode 1980 tot 2013. Doorheen de jaren 1980 en1990 was het Argentijnse saldo op de lopende rekening negatief, met uitzondering van 1989 en 1990. Het land kon aldus een netto-besteder genoemd worden. In 2002 kende het land tijdens de periode van crisis een absoluut dieptepunt op de lopende rekening met een tekort van meer dan 7 procent. Vanaf 2002 tot en met 2009 kende het land een positief saldo. Argentinië werd een netto-spaarder. Na de globale financiële en economische crisis werd het saldo opnieuw licht negatief. De internationale reserves daalden sterk en het land had een toenemende nood aan buitenlands kapitaal. 21 2.8. Wisselkoers Hier focussen we op de wisselkoers. Er bestaat niet één wisselkoers. De meest gekende en meest gebruikte is de nominale bilaterale wisselkoers. Met deze wisselkoers wordt de prijs van een munt uitgedrukt in termen van een andere munt (Heylen, 2013, pp. 36-37). Dit is ook de wisselkoers die hier gehanteerd wordt. De nominale wisselkoers van de peso wordt weergegeven in de Amerikaanse dollar. De cijfers zijn jaargemiddelden. Figuur 2.11. : Nominale bilaterale wisselkoers van de peso in Amerikaanse dollar (1990-2013) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014. In de jaren 1990 werd de peso gelijkgesteld aan de dollar. Maar eens het convertibiliteitsregime implodeerde en de vaste wisselkoers werd losgelaten, kende de peso een grote verzwakking. Daarna was er sprake van een stabiele koers tussen 2002 tot 2008. Vanaf de globale economische en financiële crisis begon de peso opnieuw te dalen. Vooral vanaf 2011 werd de munt steeds zwakker. 22 De peso was de afgelopen jaren dus allesbehalve waardevast. Hierdoor ontstond er een zwarte markt voor de meer waardevaste dollar. Dit wisselkoers op deze markt wordt de blue dollar rate genoemd. Er ontstonden op die manier twee wisselkoersen: een officiële waarde voor de peso en de waarde op de zwarte markt. Dit proces werd versterkt door de beperkingen die Christina Kirchner in 2011 oplegde op de inwisseling om verdere kapitaalvlucht en de daling van de buitenlandse reserves te voorkomen (Vossers, 2014, 28 januari). De beperkingen zorgden voor een sterk overgewaardeerde officiële koers. Op bepaalde momenten was de koers op de zwarte markt 70 procent hoger dan de officiële prijs. Begin 2014 verloor de peso opnieuw sterk aan waarde (The Economist, 2014, 23 januari). Er was sprake van de sterkste daling sinds de crisis van 2001 en 2002. De Argentijnse overheid liet de verzwakking van de peso toe om de spreiding tussen de officiële koers en de blue rate te verkleinen. Hierin is men niet geslaagd (The Economist, 2014, 23 januari). 2.9. Armoede Vervolgens worden twee sociale indicatoren besproken. Eerst en vooral worden de armoedecijfers bekeken. De Kirchners stelden zich voor als voorvechters van de arme bevolking. Hier zullen we kijken of deze beloftes ook in praktijk konden worden verwezenlijkt. De poverty headcount ratio meet het deel van de bevolking dat leeft onder de armoedegrens van 1,25 dollar per dag. Deze maatstaf maakt het mogelijk om absolute armoede te meten doorheen de tijd (Todaro & Smith, 2015, p. 226). 23 Figuur 2.12. : Poverty headcount ratio in Argentinië (1999-2011) Bron: World Bank, Development Research Group. Data are based on primary household survey data obtained from government statistical agencies and World Bank country departments. Noot: Als percentage van de bevolking die leefde onder 1,25 dollar per dag in koopkrachtpariteit van 2005. In de bovenstaande figuur zien we dat het aandeel van de bevolking die in absolute armoede leefde, startte van een niveau van 4,2 procent in 1999. Tijdens de crisisjaren aan het begin van het nieuwe millennium was er echter sprake van een sterke stijging tot 12,6 procent in 2002. Dit betekende een verdrievoudiging op drie jaar tijd. In het daaropvolgende decennium was er sprake van een dalende trend tot op een zeer laag niveau van 1,41 procent. Argentinië slaagde er dus behoorlijk in om de armoedecijfers terug te dringen. 24 Tabel 2.2. : Poverty Headcount Ratio (1999-2011) Land 1999 2011 Argentinië 4,2 1,41 Brazilië 9,87 4,53 Colombia 16,18 4,95 Peru 15,8 2,97 Latijns-Amerika 12,2 4,6 Bron: World Bank, Development Research Group. Data are based on primary household survey data obtained from government statistical agencies and World Bank country departments. Noot: Als percentage van de bevolking die leefde onder 1,25 dollar per dag in koopkrachtpariteit van 2005. Als we de vergelijking maken met andere Latijns-Amerikaanse landen in de periode 1999 tot 2011, kunnen we zien dat er overal een daling plaatsvond in de armoedecijfers. De volledige regio slaagde erin om veel vooruitgang te boeken op vlak van armoedebestrijding. We zien dat Argentinië van een veel lager niveau startte dan de andere landen en het Latijns-Amerikaanse gemiddelde. Het land kon daarnaast de armoede nog eens reduceren tot een derde in de periode van 1999 tot 2011. Colombia kende een zeer groot deel van de bevolking die in armoede leefde. In 1999 leefde meer dan 16 procent in extreme armoede. Maar ook in dit land werd een sterke daling bewerkstelligd. Peru kon de beste cijfers voorleggen betreffende armoedebestrijding. Er was sprake van een daling tot een minder dan vijfde van de cijfers van 1999. 2.10. Inkomensverdeling De inkomensverdeling kan gemeten worden aan de hand van de Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf meet de mate waarin de inkomensverdeling tussen huishoudens of individuen in een economie verschilt van 25 perfecte gelijkheid. De Gini-coëfficiënt gaat van 0 tot 1. 0 staat voor perfecte gelijkheid. 1 staat voor perfecte ongelijkheid. De coëfficiënt wordt berekend aan de hand van de Lorenz curve. De Lorenz curve meet hoeveel de inkomensverdeling afwijkt van complete gelijkheid. De curve stelt het cumulatief percentage van het totale inkomen tegenover het cumulatief aantal ontvangers, waarbij gestart wordt met de laagste inkomens. De Gini-coëfficiënt meet het gebied tussen de Lorenz curve en de lijn van absolute gelijkheid als percentage van het totale gebied onder de lijn (Todaro & Smith, 2015, pp. 220222). Figuur 2.13. : Gini-coëfficiënt in Argentinië (1991-2011) Bron: World Bank, Development Research Group. Data are based on primary household survey data obtained from government statistical agencies and World Bank country departments. Als we de evolutie van de inkomensverdeling in de periode 1991 tot 2011 in Argentinië bekijken, kan vastgesteld worden dat er op lange termijn er een kleine verbetering plaatsvond. In het begin van de jaren 1990 vond er een korte daling plaats. Maar de ongelijkheid steeg sterk tijdens de crisis van 2001 en 2002. De impact van de crisis op de welvaart was ernstig. 75 procent van de huishoudens kregen te maken met een daling van de reële inkomens. De overgrote meerderheid zag de inkomens dalen met 26 meer dan 20 procent. Hierdoor ontstond grote sociale en politieke instabiliteit. Nadat werkloosheid en armoede dramatische hoogtes aannamen, werd bijvoorbeeld het Plan Jefes y Jefas de Hogar Desocupados opgesteld met als doel een sociaal vangnet te creëren en de impact van de crisis te temperen. Dit plan verving het Trabajar programma met een kleinere reikwijdte. Het ging om directe inkomenssteun om de mensen te helpen die tijdens de crisis werkloos geworden waren. Door de financiële hulp van de Wereldbank konden al aan het eind van het crisisjaar 2002 twee miljoen huishoudens bereikt worden. Om de betaalbaarheid van het programma te garanderen en ervoor te zorgen dat de middelen terecht kwamen bij de meest hulpbehoevenden, werd als voorwaarde gesteld dat werk moest verricht worden om de voordelen te kunnen verkrijgen. De redenering was dat de arme bevolking een kleinere opportuniteitskost voor tijd kent en dus meer bereid zou zijn om hun tijd op te offeren om de voordelen te kunnen krijgen (Galasso & Ravallion, 2004, pp. 367-370). In de periode na de crisis kende de Gini-coëfficiënt echter opnieuw een dalende trend. Tabel 2.3. : Gini-coëfficiënt (1999-2012) 1999 2012 Argentinië 0,54 0,48 Brazilië 0,64 0,57 Colombia 0,57 0,54 Peru 0,55 0,45 Venezuela 0,5 0,41 Latijns-Amerika 0,54 0,49 Bron: Economic Commission for Latin America and the Carribean, cepalstats, social indicators and statistics, income distribution Noot: Met uitzondering van Venezuela gaat het om cijfers over de stedelijke agglomeraties. Andere landen kenden een gelijkaardige trend. Na het “verloren decennium” van de jaren 1980, de structurele hervormingen van de jaren 1990 en de crisis aan het begin van het nieuwe decennium, daalde 27 inkomensongelijkheid in de meeste Latijns-Amerikaanse landen. De bovenstaande tabel geeft dit duidelijk aan. Voor alle geanalyseerde landen is de Gini-coëfficiënt gedaald ten opzichte van 1990, alsook voor de gehele regio. De Argentijnse prestaties lagen niet ver van het Latijns-Amerikaans gemiddelde. Op sociaal vlak kon er dus in de regio vooruitgang gevonden worden. Maar ondanks het feit dat het afgelopen decennium veel verbetering te merken was, staat Latijns-Amerika nog altijd bekend als de meest ongelijke regio ter wereld (Tsounta & Osueke, 2014, p. 4). 2.11. Tussentijdse conclusie De voornaamste conclusie die kan getrokken worden is dat Argentinië relatief goed hersteld blijkt te zijn van de economische crisis van 2001 en 2002. Maar de relatieve stabiliteit in de eerste jaren na de crisis lijkt niet volledig stand te houden. Hier worden nog alle indicatoren nog eens kort overlopen met de focus op de periode na de crisis. Het reële BBP kende een stijgende trend in de periode van 1950 tot nu. Argentinië heeft op dit moment een hoger BBP per capita dan het globale cijfer. Ook in vergelijking met de andere beschouwde landen kon het goede cijfers halen. Het land kon een verdubbeling van het BBP per capita bekomen in de periode na de crisis. De groei vertraagde echter na de globale financiële en economische crisis. Vooral vanaf 2012 leek de economie volledig te stagneren. In vergelijking met Europese normen ligt de inflatie zeer hoog. De inflatie lag hoger en steeg sterker in vergelijking met de andere landen in de regio, met uitzondering van Venezuela. Maar de inflatiepercentages lagen veel lager in vergelijking met vorige decennia. De afgelopen jaren steeg de inflatie echter opnieuw. De grootste bezorgdheid van de Argentijnse bevolking blijft de hoge inflatie. De werkloosheidsgraad kon sterk worden teruggedrongen na de crisis. De sterke groei ging dus gepaard met een dalende werkloosheid. Het Argentijnse percentage kwam op een gelijkaardig niveau te liggen als de andere landen, met uitzondering van Venezuela. En de cijfers bleven relatief stabiel gedurende het decennium na de crisis. Recenter steeg de werkloosheid echter sterk. Dit fenomeen vond niet plaats in de andere landen. 28 De schuldgraad steeg extreem sterk na de crisis. Dit was enerzijds te verklaren door een dalend BBP. En anderzijds door een sterke devaluatie waardoor de buitenlandse schuld na omrekening in de Argentijnse peso hoger werd. De overheidsschuld werd sterk afgebouwd na de crisis. Dit was niet opmerkelijk aangezien er een sterke groei plaatsvond. Op dit moment is er echter opnieuw sprake van stijgende trend. Ook valt er nog af te wachten hoe de zaak met rechter Griesa kan opgelost worden. Argentinië slaagde er minder in dan de andere landen om de overheidsfinanciën op orde te houden, met uitzondering van Venezuela. Maar het begrotingstekort was minder groot dan tijdens de crisis van 2001 en 2002. Tijdens de globale financiële en economische crisis liep het percentage terug op, maar verwacht wordt dat het tekort zal dalen de komende jaren. Het land kon een netto-besteder genoemd worden tot en met Argentijnse crisis. Na de crisisjaren kon er gedurende zeven jaar echter een positief saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans genoteerd worden. Na de globale crisis die startte in 2007, werd het saldo opnieuw licht negatief. Tussen 2002 en 2011 was de koers van de Argentijnse peso relatief stabiel. Maar de munt onderging een zeer volatiel verloop vanaf 2011. De munt kende een constante verzwakking. Vooral in 2014 verloor de munt zeer sterk aan waarde. De bevolking heeft meer vertrouwen in de meer waardevaste dollar. Kapitaalvlucht is een groot probleem in het land. Op vlak van de sociale indicatoren slaagde de volledige Latijns-Amerikaanse regio erin veel vooruitgang te boeken. Zowel de armoede als de ongelijkheid gingen sterk achteruit in het afgelopen decennium. In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op bepaalde opvallende macro-economische prestaties in Argentinië. Het derde hoofdstuk gaat dieper in op het Argentijnse groeimirakel in de periode na de crisis. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de groeitheorie van Robert Solow. Het vierde hoofdstuk analyseert de zwakke macro-economische prestaties in de periode 2012 tot 2014 aan de hand van het IS-LM-BP-model. 29 HOOFDSTUK 3: Het Argentijnse groeimirakel vanuit de groeitheorie (2003-2011) Argentinië kon in de periode na de crisis zeer sterke groeicijfers voorleggen. Zoals eerder vermeld, verdubbelde het reëel BBP per capita. In dit hoofdstuk zullen we proberen om een verklaring te vinden voor dit groeimirakel. Eerst en vooral worden de bronnen van economische groei besproken. Met andere woorden, wat zijn de mogelijke oorzaken van het groeiende BBP? Daarna gaan we in op het neoklassiek groeimodel van Robert Solow. Vervolgens zullen we dit model uitbreiden. In het laatste onderdeel komen een aantal bijkomende verklaringen aan bod. 3.1. De bronnen van de economische groei Bij de analyse van de bronnen van de economische groei, wordt meestal uitgegaan van de volgende productiefunctie: Y = A.F(K,L) Met: (3.1.) Y: de reële output L: het aantal werknemers K: de ingezette hoeveelheid kapitaal A: een factor die onder andere de stand van de technologie bevat (totale factorproductiviteit) 30 Indien we deze productiefunctie verder herwerken tot een Cobb-Douglas-productiefunctie, krijgen we: Y= AKαLβ (3.2.) Een wijziging in de productiefactoren arbeid of kapitaal of de totale factorproductiviteit zal dus leiden tot economische groei. Het verband tussen de groeivoeten van de variabelen wordt: ΔY/Y = ΔA/A + αΔK/K + βΔL/L Met: (3.3.) ΔY/Y: groei van de reële output ΔA/A: groei van de totale factorproductiviteit ΔK/K: groei van de ingezette hoeveelheid van de productiefactor kapitaal ΔL/L: groei van de ingezette hoeveelheid van de productiefactor arbeid α: kapitaalelasticiteit van de output β: arbeidselasticiteit van de output Deze vergelijking wordt de growth accounting equation genoemd. Growth accounting is een techniek om het relatieve belang van de drie bronnen van economische groei te onderzoeken (Heylen, 2013, pp. 708-711). De onderstaande tabel geeft de groei van het reëel BBP en de determinanten van de economische groei weer voor Argentinië vanaf 1950 tot 2011. De factorelasticiteiten α en β zijn de aandelen van kapitaal, respectievelijk arbeid in het nationaal inkomen. 31 Tabel 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van de economische groei (1950-2011, in procent) Periode ΔY/Y αΔK/K βΔL/L ΔA/A 1950-1959 2,52 3,05 0,40 -0,72 1960-1969 4,54 2,93 0,39 1,41 1970-1979 2,78 2,77 0,35 -0,25 1980-1989 -0,73 1,27 0,57 -2,99 1990-1999 4,28 1,26 0,17 2,86 2000-2011 4,48 1,44 0,52 2,35 2003-2011 7,76 1,82 0,95 4,72 Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen Noot: We kiezen voor α de waarde 0,7 en voor β de waarde 0,3. Figuur 3.1. : Groei van het reëel BBP en de bronnen van economische groei (1950-2011, in procent) Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen 32 De figuur en tabel hierboven geven de groei van het reëel BBP en de bronnen van de economische groei weer. We hebben ook de periode 2003 tot 2011 toegevoegd. Dit omdat we voornamelijk het groeimirakel na de Argentijnse crisis willen verklaren. De kapitaalvoorraad kende al een dalende groei sinds de jaren 1950. In de periode 2003 tot 2011 was er echter opnieuw een lichte groei van de kapitaalvoorraad en werd de dalende trend omgekeerd. De groei van het aantal tewerkgestelden steeg tot de jaren 1980. In de jaren 1990 was er sprake van een vertraagde groei. De tewerkstelling groeide wel aan een nog ongezien tempo in de periode na de crisis. De groei van de totale factorproductiviteit kende een zeer volatiel verloop, met lange periodes van negatieve groei afgewisseld door licht positieve cijfers. Wat zeer sterk opvalt, is de zeer sterk negatieve groei in de jaren 1980. Daarna herstelde de groei van totale factorproductiviteit. Als we de periode 2003 tot 2011 bekijken, zien we dat de totale factorproductiviteit sterk steeg. De bronnen van de economische groei bleken dus een sterk stijgende trend te vertonen in de periode na de crisis. Dit ging gepaard met een zeer sterke groei van het reëel BBP per capita. De sterke groei van de totale factorproductiviteit, de lichte stijging van de kapitaalvoorraad en de groei van de tewerkstelling kunnen een verklaring vormen voor het groeimirakel onder de Kirchners. 3.2. De groeitheorie van Robert Solow 3.2.1. Het basismodel Het groeimodel van Robert Solow werd ontwikkeld in de jaren 1950. Het model domineerde het denken over economische groei op lange termijn gedurende drie decennia (Heylen, 2013, p. 711). Het toont hoe groei in de kapitaalvoorraad, groei in de tewerkstelling en technologische vooruitgang interageren en hoe deze factoren de totale output in een land beïnvloeden (Mankiw, 2010, p. 192). Robert Solow gaat eveneens uit van een neoklassieke productiefunctie Y=A.F(K,L) met de volgende kenmerken: 33 1. De ingezette hoeveelheid arbeid en kapitaal zijn oneindig deelbaar. Daarnaast zijn ze onderling substitueerbaar om een bepaalde productiehoeveelheid te realiseren. De stand van de technologie wordt exogeen verondersteld. Solow nam aan dat technologie vrij beschikbaar was in alle landen. 2. Het marginaal product van iedere productiefactor is positief, maar neemt af naarmate de ingezette hoeveelheid van de betrokken productiefactor hoger is. 3. De productie Y wordt gekenmerkt door constante schaalopbrengsten. Een productiefunctie die aan deze kenmerken voldoet, is de Cobb-Douglas-functie Y= AKαLβ. We kiezen voor het reëel BBP per capita (Y/L) in plaats van het reëel BBP aangezien we het niveau en de groei van de levenstandaard willen meten. Indien we de veronderstelling maken dat er een constante verhouding bestaat tussen het aantal werknemers en de totale bevolking, kunnen deze termen door elkaar gebruikt worden. We bekomen: Y/L = A.(K/L)α (3.4.) y = A.kα = f(k) (3.5.) Met: y = Y/L: BBP per capita k = K/L : kapitaalvoorraad per capita A is exogeen Doordat Solow het niveau van technologie als gegeven beschouwt, volgt uit de vergelijking dat de evolutie van het BBP per capita bepaald wordt door de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita. Daarom gaan we eerst verder in op de kapitaalvoorraad per capita (Heylen, 2013, pp. 711-712). 34 3.2.2. Kapitaalvoorraad per capita De kapitaalvoorraad per capita is in het model van Solow de determinant voor de output in een economie. De kapitaalvoorraad per capita kan echter veranderen in de tijd en deze veranderingen kunnen leiden tot economische groei (Mankiw, 2010, p. 195). Hier gaan we de determinanten van de kapitaalvoorraad per capita bestuderen. Hoewel het belang erkend wordt van de kapitaalvoorraad voor economische groei, is er nog altijd een gebrek aan correcte data. De kapitaalvoorraad is niet direct observeerbaar. Daarom moeten de juiste technieken gebruikt worden om schattingen te kunnen maken. Voorlopig zijn internationale methoden nog niet ter beschikking. De Penn World Tables trachtten daar verandering in te brengen door van meer landen op langere termijn data ter beschikking te stellen (Berlemann & Wesselhöft, 2014, p. 2). Hoewel er nog altijd voorzichtig omgesprongen moet worden met de data door specifieke benaderingen per land, maken we hier dan ook gebruik van deze database. De evolutie van de kapitaalvoorraad per capita wordt bepaald door de volgende kenmerken: Δk = sy – (n+δ)k (3.6.) Δk = sf(k) – (n+δ)k (3.7.) Met: n: bevolkingsgroeivoet δ: depreciatievoet van de kapitaalvoorraad s: nationale spaarquote (fractie van het nationaal inkomen dat niet geconsumeerd wordt) Een land zal een deel van het nationaal inkomen aan investeringen besteden (sy of sf(k)). Tegelijkertijd is er reeds een bepaald investeringsvolume per capita ((n+ δ)k) nodig om de kapitaalvoorraad per capita constant te houden. Wanneer een land deze vereiste investeringen niet zou maken, zou de 35 kapitaalvoorraad per capita jaarlijks dalen. Enerzijds door de stijgende bevolkingsgroei en het aantal werknemers en anderzijds door de depreciatie van het bestaand kapitaal. Het verschil tussen deze gerealiseerde en vereiste investeringen per capita geeft de evolutie aan van de kapitaalvoorraad per capita. Wanneer de gerealiseerde investeringen per capita gelijk zijn aan de vereiste investeringen, komen we tot de steady state-kapitaalvoorraad per capita k*. Dit is de kapitaalvoorraad per capita waar een economie altijd naar zal evolueren, met andere woorden het langetermijn-evenwichtsniveau. Algebraïsch kunnen we dit als volgt voorstellen: Δk = o ļ³ sf(k) = (n+δ)k (3.8.) Als de gerealiseerde investeringen per capita groter zijn dan de vereiste investeringen per capita, zal de kapitaalvoorraad per capita toenemen tot k* opnieuw is bereikt. Omgekeerd, als de vereiste investeringen per capita groter zijn dan de gerealiseerde investeringen per capita, zal de kapitaalvoorraad per capita afnemen tot we opnieuw bij k* komen. Eens k* bepaald is, kan ook y* bepaald worden. Dit is de levenstandaard op lange termijn voor een bepaald land (Heylen, 2013, pp. 715-717). 36 Figuur 3.2. : Reëel BBP per capita en kapitaalvoorraad per capita (1950-2011) Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen Bovenstaande figuur geeft de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita en de evolutie van het reëel BBP per capita van 1950 tot 2011. We merken een stijging van de kapitaalvoorraad per capita tot midden de jaren 1990. Dan vindt er een stagnering plaats. Het leek erop dat Argentinië de steady statekapitaalvoorraad k* bereikt had. Maar de stijging na de crisis is opvallend. De kapitaalvoorraad per capita steeg tot nog ongekende hoogtes. Ook het BPP per capita kende bijgevolg, zoals eerder vermeld, een grote stijging. Vervolgens zullen we bovenstaande determinanten van de evolutie van de kapitaalvoorraad per capita bespreken. 37 3.2.2.1. De vereiste investeringen per capita 3.2.2.1.1. Bevolkingsgroei De bevolkingsgroei n heeft een negatieve impact op de kapitaalvoorraad per capita en het reëel BBP per capita. Als de bevolkingsgroei bijvoorbeeld toeneemt, zullen de investeringen per capita moeten toenemen om de kapitaalvoorraad per capita constant te houden. Verschillen in de bevolkingsgroei kunnen dus een verklaring vormen voor verschillen in levensstandaard tussen landen. Landen met een hogere bevolkingsgroei zullen een lagere levenstandaard hebben (Heylen, 2013, p. 721). Tabel 3.2. : Bevolkingsgroei in Argentinië (1950-2011, in procent) Periode Bevolkingsgroei 1950-1959 1,88 1960-1969 1,53 1970-1979 1,61 1980-1989 1,51 1990-1999 1,28 2000-2011 0,92 2003-2011 0,88 Bron: Penn World Tables 8.0 en eigen berekeningen In bovenstaande tabel zien we dat de bevolkingsgroei constant gedaald is vanaf de jaren 1980. De groei vertraagde versneld in het afgelopen decennium. Aangezien de groei van de bevolking een negatieve impact heeft op de groei van de kapitaalvoorraad per capita en het reëel BBP per capita, droeg dit zeker ook bij tot de sterke groei van het reëel BBP per capita. 38 3.2.2.1.2. Depreciatievoet Ook de depreciatievoet δ heeft een impact op de kapitaalvoorraad per capita en bijgevolg het reëel BBP per capita. Een hoge waardevermindering van kapitaalgoederen zorgt ervoor dat de investeringen per capita zullen moeten toenemen om de kapitaalvoorraad op peil te houden (Heylen, 2013, p. 716). Tabel 3.3.: Depreciatievoet (1950-2011) Periode Depreciatievoet 1950-1959 0,0360 1960-1969 0,0408 1970-1979 0,0347 1980-1989 0,0306 1990-1999 0,0301 2000-2011 0,0312 2003-2011 0,0303 Bron: Penn World Tables 8.1 De depreciatievoet kende geen opmerkelijke verandering in de beschouwde periode. Er was sprake van een zeer lichte stijging van de depreciatievoet ten opzichte van de jaren 1990. In 2002 steeg de depreciatievoet sterk. Dit verklaart het iets groter gemiddelde voor de periode 2000 tot 2011 dan het gemiddelde vanaf 2003. De depreciatievoet lijkt dus geen invloed gehad te hebben op de veranderende kapitaalvoorraad per capita. De stijging van de depreciatievoet betekent zelfs dat de vereiste investeringen per capita hoger zullen moeten liggen om de kapitaalvoorraad per capita louter constant te houden. 39 3.2.2.2. De gerealiseerde investeringen per capita In een gesloten economie zijn de investeringen en de totale nationale besparingen gelijk aan elkaar. Er geldt: I = S + (T-G) (3.9.) Als we veronderstellen dat de besparingen fractie s uitmaken van het nationaal inkomen, dan zijn de investeringen ook gelijk aan fractie s van het nationaal inkomen. Dit is het deel van het nationaal inkomen dat niet geconsumeerd wordt. Er geldt: I = sY (3.10.) i = sy = sf(k) (3.11.) Solow verklaart niet de hoogte van s. S wordt beschouwd als exogeen. De spaarquote is wel een belangrijke determinant van de steady state-kapitaalvoorraad per capita en daardoor ook van de steady state-output- en inkomensniveau per capita (Heylen, 2013, pp. 714;719). 40 Figuur 3.3. : Gerealiseerde investeringen (1950-2010, als percentage van het BBP per capita) Bron: Penn World Tables 7.1 De bovenstaande figuur geeft de gerealiseerde investeringen als percentage van het BBP per capita weer voor Argentinië in de periode 1950 tot 2010. Tot de jaren 1980 was er sprake van een stijgende trend in de gerealiseerde investeringen. Daarna vond er een sterke terugval plaats. Na een licht herstel vanaf de jaren 1980, kwamen de gerealiseerde investeringen tot een absoluut dieptepunt in 2002. De investeringen namen opnieuw toe in het afgelopen decennium. De investeringen vormden een dynamische factor in het herstel. Dit in een context van credit rationing, zowel extern als intern. Enerzijds was het land volledig afgesloten van toegang tot buitenlands kapitaal door de default op de schuld en anderzijds was het zeer moeilijk om nog bankleningen te verkrijgen. De groei werd zeker niet bewerkstelligd door een overmatige beschikbaarheid aan krediet (Frenkel & Rapetti, 2007, pp. 12-14). 41 3.2.3. De groeitheorie voor een open economie We gingen tot nu toe uit van een gesloten economie. Daarbij wordt verondersteld dat landen enkel zullen convergeren naar dezelfde levensstandaard indien er sprake is van dezelfde steady state. Er is sprake van conditional convergence. Landen met fundamenteel verschillende kenmerken zullen niet convergeren naar eenzelfde niveau van levensstandaard. Nu laten de veronderstelling van een gesloten economie vallen. Bijna alle hedendaagse economieën zijn namelijk open. Dit laat internationale kapitaalstromen toe. De investeringen worden dan niet enkel bepaald door de nationale besparingen, maar ook door buitenlands kapitaal. Er geldt: I = S + (T-G) – NX (3.12.) I= sY –NX (3.13.) Met: NX : netto-export van goederen en diensten In de veronderstelling dat er geen sprake is van internationale transfers of dat de inkomende en uitgaande transfers gelijk zijn aan elkaar, valt de netto-export van goederen en diensten samen met het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans. Dit is gelijk aan de netto-kapitaaluitvoer en de aangroei van internationale reserves. Vooral voor landen met een lage steady state is dit een belangrijk gegeven. De marginale productiviteit is daar immers hoger. Indien kapitaalmarkten degelijk werken en de arme landen gastvrij staan ten opzichte van buitenlands kapitaal, zullen kapitaalstromen gaan van landen met een hoge steady state naar landen met een lage steady state. Met gastvrijheid bedoelt men dat er sprake moet zijn van stabiele politieke, sociale en economische instituties die bereid zijn om buitenlands kapitaal en investeringen aan te trekken. Hierdoor kan er dus wel convergentie plaatsvinden tussen arme en rijke landen (Heylen, 2013, p. 734). 42 Figuur 3.4. : Besparingen, investeringen en de lopende rekening van de betalingsbalans (2001-2013, als percentage van het BBP) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014. Van 2003 tot en met 2009 werd er meer gespaard dan geïnvesteerd. Het land werd een netto-spaarder en had een overschot op de lopende rekening. Het land verkeerde bijgevolg in de mogelijkheid om kapitaal uit te voeren en zag de internationale reserves aangroeien. Dit verklaart waarom Argentinië kon groeien zonder de nood aan buitenlands kapitaal aangezien de nationale besparingen meer dan volstonden om de investeringen te financieren. De onmogelijkheid om geld te lenen op internationale kapitaalmarkten sinds de Argentijnse crisis had geen invloed op de groei. Na 2009 werd het saldo op de lopende rekening opnieuw negatief, maar zeer dicht bij nul. De nationale besparingen lagen hoger dan de investeringen. De besparingen volstonden niet langer om de investeringen te financieren. Argentinië werd opnieuw een netto-besteder en verloor internationale reserves. Het land had een toenemende nood aan kapitaalinvoer om het gebrek aan nationale spaarmiddelen te compenseren. 43 3.2.3.1. Buitenlandse directe investeringen We willen daarnaast nagaan of de Kirchners erin slaagden om een aantrekkelijk investeringsklimaat te realiseren en het vertrouwen van buitenlandse investeerders konden aanwakkeren. De onderstaande figuur geeft de evolutie van de buitenlandse directe investeringen weer. Dit zijn de beslissingen van ondernemingen om in andere landen vennootschappen op te richten, over te nemen of inspraak in het beheer van vennootschappen te krijgen (Heylen, 2013, p. 259). Figuur 3.5. : Buitenlandse directe investeringen (2003-2011, als percentage van het BBP) Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics and Balance of Payments databases, World Bank, International Debt Statistics, and World Bank and OECD GDP estimates. Argentinië bleek een moeilijk en onzeker investeringsklimaat te bieden. De inflatie is hoog en economische crisissen komen met regelmaat. In het afgelopen decennium maakte de vijandigheid van de Argentijnse overheid het investeren echter nog moeilijker. Als percentage van het BBP, bleef de toevloed van BDI beperkt. Argentinië slaagde erin te groeien zonder al de hulp van buitenlandse investeerders (Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 1). BDI bedroegen gemiddeld slechts 1,9 procent van het BBP. Door de hoge nationale besparingen om investeringen te financieren, vormde dit echter geen probleem. 44 3.3. Het uitgebreide groeimodel van Mankiw, Romer en Weil Een punt van kritiek op het Solow-model was dat er niet in geslaagd werd om blijvende verschillen in het BBP per capita tussen landen te verklaren. Als we α bijvoorbeeld gelijkstellen aan 1/3, dan zou er een duizendvoudig verschil in het kapitaal per capita nodig zijn om een tienvoudig verschil in output per capita te verklaren. Deze stelling blijkt in de empirie niet realistisch. Omgekeerd voorspelt het model dat een tienvoudig verschil in BBP per capita leidt tot een honderdvoudig verschil in de opbrengst van kapitaal. Het incentive om te investeren in arme landen zou op die manier onwerkelijk groot worden. Politieke en andere risico’s zouden het kapitaal niet meer tegenhouden. Er zou dan sprake zijn van convergentie. In de praktijk blijkt echter dat die convergentie niet bestaat. Dit betekent dat het model faalt. Terwijl de verschillen in het BBP per capita werden verklaard in het Solow-model door verschillen in de kapitaalvoorraad per capita, wordt in het uitgebreide Solow-model van Mankiw, Romer en Weil een onderscheid gemaakt tussen fysisch kapitaal en menselijk kapitaal. Daarmee wordt geprobeerd de kritiek te weerleggen. Y = Kα Hβ (AL) 1-α-β (3.14.) Met: α, β > 0, α + β <1 L: aantal werknemers H: voorraad menselijk kapitaal K: voorraad fysisch kapitaal A: aantal efficiëntie-eenheden per werknemer 45 De kwaliteit van de werknemers wordt door middel van de opname van de voorraad menselijk kapitaal geïntegreerd als productiefactor. A is opnieuw homogeen en gemeenschappelijk voor alle landen. Dat opnieuw uitgegaan wordt van een afnemend marginaal product van kapitaal, blijkt uit de restrictie α + β <1. Ook hier kunnen we dit schrijven als de productie per efficiëntie-eenheid arbeid: ye = ke α heβ (3.15.) Met: ye = Y/AL ke = H/AL he = K/AL De evolutie van de output per efficiëntie-eenheid arbeid wordt niet enkel bepaald door investeringen in fysisch kapitaal, maar ook door investeringen in menselijk kapitaal. Mankiw, Romer en Weil stellen dat een deel van het inkomen naar fysische kapitaalvorming gaat en een deel naar menselijke kapitaalvorming. Verschillen in BBP per capita worden hier verklaard door verschillen in de spaar- en investeringsquote voor fysisch kapitaal, de spaar- en investeringsquote voor menselijk kapitaal, de bevolkingsgroei en de depreciatievoet voor kapitaal. Het model slaagt erin om een deel van de kritiek op het Solow-model te weerleggen. De blijvende verschillen in BBP per capita worden in theorie verklaard. De vereiste verschillen in de fysische kapitaalvoorraad om verschillen in BBP per capita te verklaren, zijn in dit model veel kleiner dan in het Solow-model. Mankiw, Romer en Weil stellen dat ook verschillen in menselijk kapitaal tot verschillen in BBP per capita kunnen leiden. Het uitgebreide model verwacht daarnaast ook veel kleinere opbrengsten van het fysisch kapitaal. Hiermee wordt de stelling dat er geen convergentie is door het gebrek aan kapitaalstromen gemakkelijker te onderschrijven. Politieke en andere risico’s zijn niet langer onbelangrijk. Hierdoor vloeit kapitaal minder gemakkelijk naar arme landen. Op die manier valt het gebrek aan convergentie te verklaren (Heylen, 2013, pp. 740-744). 46 Figuur 3.6. : Index van menselijk kapitaal per capita (1950-2011) Bron: Penn World Tables 8.1 Noot: Voor het waarderen van het menselijk kapitaal maken we gebruik maken van een index voor menselijk kapitaal per persoon, die gebaseerd is op het aantal jaren scholing (Barro-Lee) en het rendement van onderwijs (Psacharopoulos). We merken een stijgende trend in het menselijk kapitaal per capita in de periode 1950 tot 2011. Er was sprake van een sterke stijging tot midden de jaren 1980. Vanaf dat moment was er echter een afvlakking van de sterke groei van het menselijk kapitaal. Er was geen sprake van een sterke stijging van de groei in de periode 2003-2011. De groei bleef relatief stabiel. Argentinië presteerde, op Chili na, beter dan de andere beschouwde landen in de regio. 47 Tabel 3.4. : Scholingsniveau van de bevolking ouder dan 15 (1950-2010) Hoogste niveau behaald Primair Geen Jaar Totaal Leeftijdsgroep scholing Secundair Voltooid Totaal Tertiair Voltooid Totaal Voltooid (% van de bevolking ouder dan 15) Gemiddeld aantal jaar scholing 1950 15+ 14.1 75.3 28.8 9.6 4.4 1.0 0.6 4.850 1960 15+ 10.2 71.8 29.7 14.8 7.3 3.2 1.9 5.670 1970 15+ 7.0 69.2 30.8 19.4 10.1 4.4 2.5 6.310 1980 15+ 4.9 62.0 32.6 25.7 15.9 7.4 3.4 7.300 1990 15+ 4.8 51.3 33.0 30.7 19.4 13.2 5.8 8.370 2000 15+ 3.5 46.5 34.1 41.3 24.5 8.7 3.1 8.730 2010 15+ 0.9 39.2 31.9 48.6 31.1 11.2 2.9 9.510 Bron: Barro-Lee educational attainment dataset In de bovenstaande tabel kunnen we de evolutie van het scholingsniveau in de periode 1950 tot 2010 volgen. Het gemiddeld aantal jaren scholing is bijna verdubbeld. Wat daarnaast meteen opvalt, is dat er een zeer sterke daling plaatsvond van de bevolking zonder scholing. Ook in het afgelopen decennium werd sterke vooruitgang geboekt, bijna 75 procent minder mensen moesten het stellen zonder enige opleiding in 2010 ten opzichte van 2000. In 1950 startte 75 procent van de bevolking met basisonderwijs, maar slechts 28,8 procent voltooide het lager onderwijs. Hier is een sterke verbetering te merken, meer mensen maken hun opleiding aan de lagere school af. Het aantal mensen die hun middelbaar onderwijs voltooien is bijna verachtvoudigd. Ook in het afgelopen decennium kon sterke vooruitgang bewerkstelligd worden. Op vlak van vooruitgang in het tertiair onderwijs bleven de cijfers ondermaats. Het hoger onderwijs bleef weggelegd voor slechts een zeer klein deel van de bevolking. 48 3.4. Samenvatting Alle bronnen van de economische groei kenden een stijging in de periode 2003 tot 2011. De onderstaande tabel en figuur tonen de groei van het reëel BBP, het fysisch kapitaal, het menselijk kapitaal en de totale factorproductiviteit per capita. Opvallend is vooral de sterke groei van vooral de totale factorproductiviteit per capita. Ook het fysisch kapitaal per capita groeide aan een versneld tempo. De stijging van de totale factorproductiviteit indiceert daarnaast dat er beter gebruik werd gemaakt van de bestaande kapitaalvoorraad. De groei van het menselijk kapitaal per capita leek geen grote veranderingen door te maken in de periode 2003 tot 2011. We kunnen samenvatten met de stelling dat het groeimirakel in Argentinië kon bewerkstelligd worden zonder externe hulp. Het land bleek hier echter geen nood aan te hebben. Argentinië werd een netto-spaarder en had een overschot op de lopende rekening. De nationale besparingen volstonden om de groeiende investeringen te financieren. Argentinië zag de internationale reserves aangroeien. Deze reserves had het land hard nodig om de overheidsschuld af te betalen aangezien deze voornamelijk uit dollarschulden bestonden. 49 Tabel 3.5. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per capita (1950-2011, in procent) Groei van het reëel Groei van het fysisch Groei menselijk Groei TFP per BBP per capita kapitaal per capita kapitaal per capita capita 0,63 3,47 0,86 -2,55 2,97 3,50 0,66 -0,12 1,15 2,92 1,00 -1,83 -2,20 0,85 0,97 -4,43 2,97 1,49 0,31 -5,72 3,53 1,64 0,41 1,42 6,81 2,19 0,40 3,80 19501959 19601969 19701979 19801989 19901999 20002011 20032011 Bron: Penn World Tables 8.1 en eigen berekeningen 50 Figuur 3.7. : Groei reëel BBP, fysisch kapitaal, menselijk kapitaal en totale factorproductiviteit per capita (1950-2011, in procent) Bron: Penn World Tables 8.1 en eigen berekeningen 3.5. Enkele uitdiepingen Vaak wordt het economisch herstel in Argentinië na de crisis verklaard door de sterke groei van de export. Er zou sprake geweest zijn van een commodity export boom. Maar dit blijkt een onvoldoende verklaring. Als gevolg van de sterke industriële expansie door bijvoorbeeld de meer competitieve wisselkoers na de val van het convertibiliteitsregime, leidde zoals we eerder zagen tot stijgende werkgelegenheid en stijgende lonen. Hierdoor nam de binnenlandse vraag toe. Daarnaast droeg ook de Argentijnse overheid bij tot de groei door een zeer expansief budgettair beleid. 51 3.5.1. Commodity exportboom Het lijkt erop dat vooral in de eerste zes maanden na de crisis de export voor een zeer sterke groei zorgde. De industriële sector kende een sterke aanmoediging door de depreciatie van de wisselkoers na de val van het convertilibiliteitsregime. Exportbedrijven werden op die manier competitiever. Daarnaast werd minder geïmporteerd doordat de binnenlandse productie goedkoper werd (Weisbrot & Sandoval, 2007, pp. 3-5). Zoals we verder zullen zien, kenden ook de exportprijzen een sterke stijging. Daarna werd de invloed minder belangrijk, maar absoluut niet verwaarloosbaar. Tabel 3.6. : Bijdrage tot de groei van het reëel BBP van verschillende uitgavencategorieën (2002-2007, in procent) Totaal Private Periode Netto- BBP consumptie Overheidsconsumptie Investeringen Export Import export 100 -266,3 -36,7 21,9 71,3 167,8 239,1 100 65,1 4,1 54,5 6,4 -35 -28,6 2007 Q2 100 68,6 8,4 41 16,2 -22,9 -6,7 Totaal 100 63,2 6,4 45,2 13,6 -24,5 -10,9 2002 Q1 tot 2002 Q3 2002 Q3 tot 2004 Q4 2004 Q2 tot Bron: Weisbrot & Sandoval, 2007, p. 4. Bovenstaande tabel illustreert de bijdragen van verschillende componenten van het BBP aan de groei van het BBP in verschillende periodes na de crisis. Daar wordt inderdaad duidelijk dat de export vooral in de eerste zes maanden een motor vormde voor de groei, veroorzaakt door de depreciatie van de wisselkoers (Frenkel & Rapetti, 2007, p. 13). 52 Figuur 3.8. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, in dollar) Bron: Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 7 Daarnaast toont bovenstaande figuur aan dat de export in absolute termen toenam in de periode na de crisis. Argentinië startte met 25,5 miljoen dollar inkomsten uit export in 2002 en eindigde in 2010 met 68 miljoen dollar inkomsten uit export per jaar. Uitgezonderd in 2009, was er sprake van een constante stijging van de exportwaarde in dollar. 53 Figuur 3.9. : Sojaprijzen (2003-2011, per bushel) 14,00 12,00 10,00 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: USDA, National Agricultural Statistics Service, Crop Production, Grain Stocks and Agricultural Prices, and USDA, Foreign Agricultural Service, Global Agricultural Trade System and U.S. Census Bureau, Oilseed Crushings. Noot: De prijzen zijn uitgedrukt per Engelse inhoudsmaat bushel. We zien daarnaast ook een sterke stijging van de exportprijzen. Soja is het belangrijkste Argentijnse exportproduct en vormt een belangrijke bron aan dollarinkomsten voor de Argentijnse overheid (Gengler, 2013, maart). Na de Verenigde Staten en Brazilië is Argentinië wereldwijd de grootste leverancier van sojabonen (Bronstein, 2014, 24 maart). Daarom nemen we hier soja als voorbeeld. We zien dat de prijzen voor soja een zeer sterke stijging kenden in de voorbije jaren. Daarom is het ook logisch dat het groeimirakel in Argentinië verklaard wordt aan de hand van stijgende export en exportprijzen. 54 Figuur 3.10. : Exportwaarde per categorie (2002-2010, als percentage van het BBP) Bron: Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 7 We zien echter ook dat er een daling plaatsvond van de export als percentage van het BBP van 2002 tot 2010. Het percentage liep terug van 24,9 procent in 2002 tot 18,4 procent in 2010. Hiermee kan zeer snel worden aangetoond dat de stelling dat het louter de exportboom het groeimirakel leidde twijfelachtig is. Hoewel er dus sprake was van een stijging was van de prijzen en de inkomsten in absolute termen, was er sprake van een relatief dalend belang. We kunnen besluiten dat de export de motor vormde waarmee het herstel aanving. De export leidde tot een industriële expansie. Dit lijkt de groei echter nog niet volledig te verklaren. Vervolgens kijken we naar de industriële expansie op de gezinsconsumptie. Ook de overheidsbestedingen komen nog aan bod om een meer exhaustief beeld te kunnen geven van de Argentijnse groei. 55 3.5.2. Sterke stijging van de gezinsconsumptie Het bleek dat ook de private consumptie de aanhoudende sterke groeicijfers mogelijk maakten. De sterke industriële heropleving, beschermd door een meer competitieve wisselkoers, zorgde voor een grotere werkgelegenheid en hogere lonen en bijgevolg hogere consumptie (Salama, 2010, p. 2). Tabel 3.7. : Groei reëel van het BBP en groei van verschillende uitgavencategorieën (1998-2010, in procent) Bron: Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 6 56 Bovenstaande figuur toont de groei van de gezinsconsumptie, dat gedurende de hele periode jaarlijks steeg met een percentage van 4 à 6 procent. Met uitzondering van 2009, wanneer de globale economische en financiële crisis voor een sterke terugval zorgde. Al vanaf het derde kwartaal van 2002 werd het herstel mee bepaald door het herstel van de binnenlandse vraag. Dit onder andere door het eerder vermelde Plan Jefas y Jefes de Hogar Desocupados dat een inkomen voorzag voor 1,8 miljoen mensen. Daarnaast vond er ook een stijging van de reële lonen plaats door de stijging van de nominale lonen en de daling van de inflatie. De gestegen reële lonen zorgden voor toenemende koopkracht voor de bevolking. De stijging van de nominale lonen kwam er door de daling van de werkloosheid en door het overheidsbeleid dat de nominale lonen in de private sector systematisch verhoogde. De daling van de werkloosheid werd, naast het economisch herstel, geholpen door de depreciatie van de reële wisselkoers die positief bleek voor de concurrentiekracht. Bovendien leidde de daling in de werkloosheid tot een gestegen aantal loontrekkenden die de binnenlandse vraag bepaalden (Frenkel & Rapetti, 2007, pp. 12-14). 3.5.3. Het procyclisch beleid van de Argentijnse overheid Tenslotte wordt vaak het expansieve budgettaire beleid aangehaald als verklaring voor het groeimirakel. Dit beleid ondersteunde de consumptie en investeringen. Er zou sprake geweest zijn van een procyclisch overheidsbeleid. Dit kan leiden tot economische instabiliteit. Het gaat erom dat overheden in dalende conjunctuur de belastingen zullen verhogen of de overheidsuitgaven zullen verlagen. En dus restrictief optreden. Omgekeerd, zullen overheden in tijden van hoogconjunctuur de belastingen verlagen en de uitgaven verhogen. En dus expansief optreden. Dit wanneer de overheden net gemakkelijk de norm kunnen behalen (Heylen, 2013, p. 224). 57 Figuur 3.11. : Jaarlijkse groei van de overheidsuitgaven (2000-2013, in procent) Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files. In de periode 2003 tot 2011 groeiden de overheidsuitgaven gemiddeld aan 6 procent per jaar. De overheidsuitgaven lagen zeer hoog in het afgelopen decennium. De sociale zekerheid, Anses, slorpt bijvoorbeeld reeds een derde van het BBP op. Bovendien behoort Argentinië tot de landen met de hoogste belastingsdruk ter wereld. Naast de financiering van de overheidsuitgaven met een steeds groter wordende belastingsinkomsten, worden ook de winsten van de centrale bank aangewend om de budgettaire expansie te financieren (Mercopress, 2012, 29 februari). 58 Figuur 3.12.: Het feitelijk en structureel begrotingssaldo (2002-2011, respectievelijk als percentage van het BBP en als percentage van het potentieel BBP) Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2013 Het feitelijk begrotingssaldo kwam bijna steeds positief uit. Als we enkel het feitelijk begrotingssaldo bekijken, leek het alsof de Argentijnse overheid zeer goede cijfers kon voorleggen, vooral onder Néstor Kirchner. Enkel het feitelijk begrotingssaldo staat onder de controle van de politieke beleidsvoerders. De goede cijfers vonden onder andere hun oorzaak in de gestegen exportinkomsten (Frenkel & Rapetti, 2007, p. 14). De overheid verhoogde stelselmatig de belastingen op export. Dit ondersteunt een derde van de uitgaven van de overheid. Dit gaat echter ten koste van de winsten van de producten. De discussie over de exportbelasting houdt al lange tijd aan. In 2007 probeerde de president Christina Kirchner net na haar inauguratie de belasting op te trekken tot 45 procent. Het resultaat hiervan was 129 dagen met stakingen, voedseltekorten en wegversperringen. In juli 2008 werd dit opgelost doordat de vicepresident Julio Cobos tegen de maatregel stemde. De belastingen liggen echter nog altijd zeer hoog. Hierdoor verminderde de nood aan strikte besparingsplannen (Gonzalez, 2015, 25 februari). 59 Het structureel begrotingssaldo bleef, zoals eerder vermeld, relatief stabiel. Echter, een evenwicht in de begroting werd nooit gehaald. De cijfers waren doorlopend negatief. En dit in tijden van hoogconjunctuur en een sterk positieve outputkloof (Bradbury, 2011, p. 6). We kunnen besluiten dat het kirchnerisme gebroken heeft met de neoliberale koers uit de jaren 1990. Argentinië onder de Kirchners koos voor een expansief budgettair beleid met hoge belastingen en expansief monetair beleid om de hoge uitgaven te financieren. De hoge groei ver boven het regionaal gemiddelde die hiermee werd bewerkstelligd leek hierbij een tegenargument te bieden tegen de gewoonlijke oplossing na crisisjaren om pijnlijke besparingsplannen door te voeren. Het Argentijnse voorbeeld toonde dat strikt fiscaal beleid niet noodzakelijk was om herstel te bevorderen (Doyran, 2015). 60 HOOFDSTUK 4: Zwakke economische prestaties (2012-2014) In dit hoofdstuk bespreken we de economische prestaties van Argentinië in de periode 2012 tot 2014. Het lijkt erop dat er sprake is van grote achteruitgang en dat het economisch mirakel na de crisis tot een einde gekomen is. De Argentijnse economie lijdt vooral onder een zwakkere munt, vertraagde economische activiteit, grotere onzekerheid en stijgende inflatie. De vertraagde groei startte in 2012 na jarenlang herstel na de crisis aan het begin van de nieuwe eeuw. De producenten konden de gestegen vraag niet langer aan. Dit leidde tot grote tekorten en stijgende prijzen. Daarnaast hielp het expansieve budgettaire beleid niet om de inflatoire druk op de economie in de hand te houden. De Argentijnse overheid slaagde er niet in om het tij te doen keren. De maatregelen die genomen werden, deden integendeel het vertrouwen en de economische activiteit verder dalen. Er werd gekozen voor prijscontroles, wisselkoerscontroles, handelsbarrières en bedreigingen naar bedrijven die niet voldoende produceerden of hun prijzen te sterk deden stijgen. De vertraagde groei en andere macro-economische problemen leidden tot sociale onrust. De vakbonden protesteerden tegen de hoge inflatie die de koopkracht ondermijnde en de gestegen werkloosheid (World Bulletin, 2014, 9 april). In dit hoofdstuk bespreken we de voornaamste problemen uit de meest recente periode. We sluiten af met een illustratie aan de hand van het IS-LM-BP-model. 4.1. De stijgende inflatie en de outputkloof Al in 2007 werd de duurzaamheid van de hoge groeicijfers in Argentinië in vraag gesteld. De positieve outputkloof indiceerde dat de economie aan het overhitten was en de productie de hoge vraag niet langer aankon. Anderen benadrukten dat het beleid van de overheid net resulteerde in lage werkloosheid en dalende inkomensongelijkheid en armoedecijfers. En dat het beleid niet noodzakelijk onhoudbaar zou zijn. Ze waren van mening dat de gestegen kapitaalvoorraad in combinatie met een gestegen totale factorproductiviteit in de periode 2003 tot 2011 een voldoende grote invloed gehad kon hebben op de totale productiecapaciteit. Het herstel van de outputkloof zou bijgevolg verlopen zonder zware gevolgen voor de economische prestaties. Deze mening werd gesterkt door de dalende outputkloof vanaf 2011 (Bradbury, 2011, pp. pp. 9-11). Beide zijden erkenden dat de inflatie een blijvende bedreiging vormde 61 voor de economie. Ze verschilden enkel in de mate waarin het als een bedreiging werd aanzien en of er niet een deel van de groei moest worden opgeofferd om lagere inflatie te bekomen. Cijfers over de huidige outputkloof zijn niet of nog niet beschikbaar. Kennis hiervan zou nochtans een belangrijke indicator zijn van wat de huidige hoge inflatiecijfers drijft aangezien inflatie wordt veroorzaakt door een outputniveau boven het potentiële niveau. De hoop op een herstel van de kloof zonder gevolgen voor de Argentijnse economie bleek onterecht. De industriële expansie en de stijging van de productiecapaciteit volstonden niet langer om aan de hoge vraag te kunnen beantwoorden en de inflatie steeg aan een sterk versneld tempo. Vervolgens gaan we in op de oorzaken van de mindere economische prestaties. Figuur 4.1. : Outputkloof (2003-2011, in procent) Bron: Bradbury, 2011, p. 6 62 4.2. De expansieve monetaire overheid 4.2.1. Lage reële rentevoeten Het expansieve monetair beleid had onder meer tot doel lage rentevoeten die investeringen stimuleren en sparen ontmoedigen. Daarnaast betekende een lage rente minimale financieringskosten voor de budgettaire overheid. Doordat de overheid de uitgaven niet louter kon financieren door leningen op de private kapitaalmarkten, werd de druk zeer hoog op de centrale bank om overheidspapier op te kopen. De monetaire financiering van de tekorten van de budgettaire overheid wordt in het volgende onderdeel besproken. Onderstaande figuur toont de rentevoet op korte termijn zoals bepaald door de Argentijnse centrale bank. We zien dat er sprake was van een bijna constante stijging. Figuur 4.2. : Nominale kortetermijnrente (2003-2013, in procent) 14 12 10 8 6 4 2 0 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 Bron: International Monetary Fund (2013, International Financial Statistics on cd-rom, augustus). 63 De nominale rente lag echter te laag om de inflatiecijfers te compenseren gedurende de beschouwde periode. De reële rente was doorlopend negatief sinds 2004 met uitzondering van het crisisjaar 2009. Hierdoor werden de groeiende bestedingen aangemoedigd. Dit vormde aanvankelijk geen probleem. De afgelopen jaren kon de productie de hoge vraag echter niet langer volgen. Samen met de depreciatie in januari 2014, werden uiteindelijk ook de nominale interestvoeten opgetrokken in een poging de monetaire situatie te stabiliseren en het teveel aan liquiditeit te doen verdwijnen. En op die manier de wisselkoers te stabiliseren en de inflatie in de hand te houden. De nominale rente werd opgetrokken tot 30 procent. Wanneer de inflatiecijfers van de overheid gebruikt worden, zou de stijging voldoende geweest zijn. Maar de inflatie volgens private schattingen steeg echter dusdanig sterk dat de stijging van de nominale interestvoet absoluut niet volstond (Turner, 2014, 28 mei). Tabel 4.1. : Reële rente van de handelspartners (2009-2013, in procent) 2009 2010 2011 2012 2013 Brazilië 34,95 29,35 34,51 30,22 18,37 Canada 4,64 -0,04 -0,23 1,31 1,66 China 5,95 -0,78 -1,15 3,93 4,22 Chili 3,28 -3,74 5,52 8,64 7,41 Verenigde Staten 2,44 2,00 1,16 1,43 1,74 Gemiddeld 10,25 5,36 7,96 9,10 6,68 Argentina 5,25 -5,92 -2,66 -3,38 -0,90 Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics and data files using World Bank data on the GDP deflator. Noot: De grootste exportpartners zijn Brazilië (21 procent), China (7,1 procent), de Verenigde Staten (5,5 procent) en Chili (4,6 procent). De grootste importpartners zijn Brazilië (27,9 procent), de Verenigde Staten (14,5 procent), China (12,4 procent) en Duitsland (4,6 procent) (CIA, 2015). 64 Vervolgens maken we ook de vergelijking met de reële rentes bij de voornaamste handelspartners. Er bleek een zeer sterk contrast te bestaan met de rente van Argentinië. In combinatie met stijgende depreciatieverwachtingen en risicopremie, werd het zeer onaantrekkelijk om te beleggen in Argentinië. Deze factoren bepaalden samen het saldo op de financiële en kapitaalrekening, hier gaan we later nog op in. De financiële rekening kende namelijk oplopende tekorten. 4.2.2. Monetaire financiering van de budgettaire tekorten Het expansieve monetaire beleid gecombineerd met een productie die de hoge vraag niet langer aankan, leidde tot de tweede hoogste inflatie in Latijns-Amerika, na Venezuela (Bradbury, 2012, p. 3). Er is niet altijd een duidelijk verband tussen de geldgroei en de inflatie, zeker niet op korte en middellange termijn. Op lange termijn is dit verband duidelijker (Heylen, 2013, p. 343). Door de ondertussen langere periode van monetaire financiering en hoge inflatie onder de Kirchers en zeker onder de huidige president, gaan we ervan uit dat dat verband er wel is. Onderstaande figuur toont de exponentiële stijging van de geldhoeveelheid. De geldhoeveelheid van een land omvat het geheel van de betaalmiddelen die op een bepaald tijdstip in handen zijn van het publiek. De betaalmiddelen bestaan uit het chartaal geld en het giraal geld. M1 is de enge geldhoeveelheid. Dit is de som van het chartaal en giraal geld. Het zijn activa die onmiddellijk voor betaling kunnen gebruikt worden. De cijfers voor M1 waren nog niet beschikbaar voor de periode 2012 tot 2014. Daarom kozen we hier voor M2. Deze omvat ook het quasi-geld. Dit zijn de financiële activa die snel en tegen geringe kosten kunnen worden omgezet in betalingsmiddelen (Heylen, 2013, pp. 290-291). 65 Figuur 4.3. : M2 (2005-2014, in miljarden dollar) Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics. De procentuele groei van de nominale geldhoeveelheid betekent echter niet voldoende om te stellen dat er sprake is van een expansief monetair beleid. De groei van de reële geldhoeveelheid wordt mee bepaald door de stijging van het prijspeil. Zoals we eerder zagen, lagen de inflatiepercentages ook zeer hoog en kenden een versnelde groei de afgelopen jaren. Dit indiceert dat de groei van de reële geldhoeveelheid minder sterk was. Zoals onderstaande tabel echter aantoont, was de stijging van de nominale geldhoeveelheid telkens sterker dan de stijging van het prijspeil. 66 Tabel 4.2. : Groei van de nominale geldhoeveelheid, de inflatie en de vorderingen op de overheid door de centrale bank (2006-2014) Vorderingen op overheid door de centrale bank Geldhoeveelheid (M2) Inflatie (miljoenen peso) 2006 19,14 10,90 55015,2 2007 26,07 8,83 58210,7 2008 16,46 8,59 69982,6 2009 16,70 6,27 97263 2010 38,68 10,46 141385 2011 23,54 9,78 206051 2012 35,08 10,04 331326 2013 24,98 10,62 n.b. 2014 29,82 24,90 n.b. Bron: International Monetary Fund, World Economic Outlook Database, October 2014 en International Financial Statistics. Noot: De inflatie betekent hier de jaarlijkse stijging van de consumentenprijzen. Daarnaast stegen de vorderingen van de centrale bank op de overheid exponentieel. Dit hangt samen met de groei van de geldhoeveelheid. De vorderingen van de banken op de overheid kenden ook een stijging, maar in veel mindere mate. De gewoonte van monetaire financiering creëert zeer nefaste gevolgen. De inflatie steeg aan een enorm versneld tempo. Dit zorgde onder andere voor grote druk op de peso, een stijgende vraag naar dollars, een stijgende kloof tussen de officiële waarde van de peso en de blue rate en de ondermijning van de koopkracht van de bevolking. De voorzitter van de centrale bank, Juan Carlos Fábrega, liet weten dat alles in het werk gesteld wordt om de groei te temperen. De groei vertraagde licht in 2013 tot 25 procent in vergelijking met een groei van 35 procent in 2012 (Parks, 2013, 24 december). De Argentijnse overheid blijft volhouden dat doordat Argentinië geen toegang had tot internationale kapitaalmarkten om de huidige budgettaire tekorten te financieren, monetaire financiering de enige oplossing was. Dit zorgde immers voor de mogelijkheid om ruimte te creëren voor het expansieve budgettaire beleid van de Argentijnse overheid (Weeks, 2012, p. 2). Daarnaast zou een restrictiever beleid de economie te erg schaden (Parks, 2014, 15 januari). 67 4.2.3. Instabiliteit binnen de centrale bank Vervolgens wijzen we ook nog op de instabiliteit binnen de centrale bank die een bijkomende negatieve invloed kan hebben op de inflatie. Het grote belang van de invloed van de monetaire en budgettaire overheid op inflatie wordt bevestigd in bestaand onderzoek. Onafhankelijkheid van de centrale bank en politieke stabiliteit zijn van groot belang voor lage inflatiecijfers (Heylen, 2013, p.17). Dat er sprake is van politieke inmenging in de werking van de centrale bank kan duidelijk worden aangetoond met het volgende voorbeeld. Begin oktober 2014 nam de voorzitter van de Centrale Bank, Carlos Fábrega, ontslag. Hij was van mening dat de focus moest liggen op het aanpakken van de stijgende inflatie. Dit in tegenstelling tot de minister van Economie, Axel Kicillof. Hij was van mening dat deze maatregelen de economie verder in recessie zouden duwen. Fábrega werd vervangen door Alejandro Vanoli, een voorstander van de interventionistische politiek van de Argentijnse overheid (Siciliano, 2014, 2 oktober). 4.3. De betalingsbalans In dit onderdeel brengen we de betalingsbalans in beeld voor de periode 2012 tot 2014. Onderstaande tabel geeft de samenstelling van de betalingsbalans aan de hand van concreet cijfermateriaal. Daarna volgt een grafische voorstelling van de evolutie van de betalingsbalans de afgelopen jaren. Naast het tekort op de lopende rekening, bleek er ook een tekort op de financiële rekening te zijn. 68 Tabel 4.3. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoenen dollar) 2009 Lopende rekening Kapitaalrekening Financiële rekening 8.337,56 2010 2011 2012 1.359,62 -2.270,98 -1.169,65 74,03 89,04 62,32 47,85 8.522,45 -9.831,27 4.526,54 -671,25 Vergissingen en weglatingen -355,07 Wijzing in de reservetegoeden van de monetaire overheid -465,93 -552,96 -4.181,37 -3.179,10 2013 2014 -4.696,24 -5.069,07 33,25 56,69 3.416,80 -4.814,31 -5.638,94 -332,31 10.726,98 10.916,57 -3.629,66 13.718,73 -530,39 Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics. Figuur 4.4. : Samenstelling van de betalingsbalans (2009-2014, in miljoenen dollar) Bron: International Monetary Fund, International Financial Statistics. 69 Argentinië bleek de afgelopen jaren een duidelijke netto-besteder. De nationale besparingen volstonden niet langer om de investeringen te financieren en het land kreeg een steeds grotere behoefte aan kapitaalinvoer. De buitenlandse reserves kenden een sterke daling. Argentinië had de reserves hard nodig door de hoge nood aan geïmporteerde goederen en voor de afbetaling van de overheidsschuld. Doordat een groot deel van deze schulden bestond uit schulden in dollar, trachtte de overheid de wisselkoers te stabiliseren om te vermijden dat de schuldgraad explosief zou stijgen. De dalende buitenlandse reserves beperkten deze mogelijkheid. De overheid deed een poging om de kapitaalvlucht en daling van de internationale reserves tegen te houden door het instellen van wisselkoers- en importcontroles. Maar zoals we verder zullen zien, hadden deze maatregelen weinig effect. Het land verkeert nog steeds in een betalingsbalanstekort. 4.3.1. De buitenlandse directe investeringen Daarnaast beschouwen ook nog een onderdeel van de financiële rekening, namelijk de buitenlandse directe investeringen die ook al eerder besproken werden in het vorige hoofdstuk voor de periode 2003 tot 2011. 70 Figuur 4.5. : Buitenlandse directe investeringen (2006-2013, in miljarden dollar) Bron: International Monetary Fund, Balance of Payments database, supplemented by data from the United Nations Conference on Trade and Development and official national sources. Zoals eerder vermeld, slaagde Argentinië erin sterk te groeien zonder veel externe hulp. In 2013 daalden de lage buitenlandse directe investeringen echter opnieuw. Dit terwijl het land nu een sterke nood had aan buitenlandse investeringen om het gebrek aan nationale besparingen te compenseren. Het vertrouwen van buitenlandse investeerders werd aan het wankelen gebracht door de zwakkere economische prestaties (Weisbrot, Ray, Montecino & Kozameh, 2011, p. 1). Daarnaast zorgde de stijgende vijandigheid van de Argentijnse overheid voor wantrouwen. Vooral Christina Fernández de Kirchner staat bekend om haar moeilijkheden met buitenlandse bedrijven. Daarnaast maken de wisselkoersbeperkingen het onmogelijk voor bedrijven om de winsten uit het land te krijgen. Bovendien legde de overheid limieten op de hoeveelheden die bedrijven mochten importeren, waardoor de productie beperkt werd. Bedrijven moeten dezelfde waarde exporteren als ze willen importeren. Argentinië staat op plaats 124 in de categorie business environment van de Global Innovation Index van de universiteit van Cornell. Landen zoals Mali en Oekraïne scoren beter. Veel buitenlandse bedrijven zijn vertrokken de afgelopen jaren. Andere bedrijven kozen ervoor om minder te produceren. Nog anderen proberen creatief om te gaan met de beperkingen (The Economist, 2014, 13 december). De 71 buitenlandse directe investeringen worden verwacht te stijgen na de verkiezingen eind 2015 wanneer er een eind komt aan het tijdperk van de Kirchners (Latin America Monitor, 2015, maart). 4.4. De zwakke peso In januari 2014 kende Argentinië de grootste depreciatie van de wisselkoers sinds de crisis van 2002. Maar de inflatie in combinatie met een slechts matige depreciatie, leek niet voldoende om de gemoederen te kalmeren. De peso leek al overgewaardeerd sinds 2011. De Argentijnse overheid deed er sindsdien alles aan om de koers te stabiliseren. Maar de hoge inflatie zorgde ervoor dat de bevolking nog altijd hopeloos op zoek ging naar veilige dollars. De kloof tussen de officiële koers en de blue rate bleef hierdoor groot. Des te groter de kloof tussen de officiële koers en de blue rate, des te groter de stijging van de depreciatieverwachtingen. Zonder plan om de inflatie aan te pakken, zal dit niet verbeteren (The Economist, 2014, 23 januari). Hoewel de centrale bank voordien telkens de wisselkoers probeerde stabiel te houden door op grote schaal te interveniëren op de wisselmarkt, was deze mogelijkheid er steeds minder door het gebrek aan buitenlandse reserves. De centrale bank kon dus niet langer de peso voldoende stabiliseren en focuste in de plaats op het beschermen van de buitenlandse reserves (Vossers, 2014, 28 januari). Hierdoor zal de wisselkoers nog verder depreciëren met negatieve gevolgen voor de inflatie door de gestegen importprijzen. Bijgevolg zullen verdere beperkingen onvermijdelijk zijn. Door de grote afhankelijkheid van de Argentijnse economie van import betekent dit een verdere daling van de groei. De gevolgen van een duurdere import voor de inflatie worden echter ook afgeremd doordat veel geïmporteerde goederen gekocht worden met de dollars gekocht op de zwarte markt (Strauss, Rathbone & Wheatley, 2014, 23 januari). Onderstaande figuur toont de daling van de reële effectieve wisselkoers de afgelopen jaren ten opzichte van de handelspartners. De daling van de reële effectieve wisselkoers zou positieve gevolgen kunnen gehad hebben voor het concurrentievermogen. Dit bleek niet het geval. Zoals verder besproken wordt, daalde de export. 72 Figuur 4.6. : Reële effectieve wisselkoers (2003-2014) Bron: Breughel, 2015, 6 juni Noot: Een stijging betekent een appreciatie van de reële effectieve wisselkoers ten opzichte van de handelspartners. Omgekeerd betekent een daling een depreciatie van de reële effectieve wisselkoers. De wisselkoers werd afgewogen ten opzichte van de wisselkoers van 67 handelspartners. 4.5. Opnieuw in default In 2001 leidde de crisis tot de grootste default uit de geschiedenis. In 2005 sloot de Argentijnse overheid een overeenkomst met een deel van de schuldeisers. In 2010 werd een tweede schuldbemiddeling afgesproken (The Economist, 2015, 3 januari). Daarbij werd 93 procent van de schuld geregeld (Avalos, 2015, 1 januari). Maar in juli 2014 vond, zoals eerder vermeld, een tweede default plaats. In 2014 oordeelde de rechter Thomas Griesa uit New York dat het land een minderheid aan schuldeisers die niet akkoord gingen met de ruil volledig moesten uitbetaald worden (The Economist, 2015, 3 januari). Het ging om een bedrag van ongeveer 1,3 miljard dollar (Avalos, 2015, 1 januari). Deze minderheid aan schuldeisers bestond 73 voornamelijk uit de hefboomfondsen Aurelius Capital Management en NML Capital van Paul Singer die de obligaties na de crisis aan een goedkope prijs hadden kunnen kopen. Argentinië argumenteerde dat dit zou leiden tot de volledige uitbetaling van alle schuldeisers die vielen onder jurisdictie van rechter Thomas Griesa. Dit omwille van een clausule in het contract met schuldeisers, de zogenaamde Rights upon Future Offers (RUFO). De clausule hield in dat elke volgende overeenkomst met een aantal schuldeisers ook zou worden verleend aan de andere schuldeisers. RUFO was oorspronkelijk een manier om de schuldeisers ervan te overtuigen om oude obligaties in te ruilen voor nieuwe obligaties met een sterk verminderde waarde bij de vorige default in 2001. Maar als Argentinië betere voorwaarden bood aan de hefboomfondsen, zou dit betekend hebben dat alle schuldeisers hier recht op hadden. Door deze clausule werd gekozen voor een nieuwe default. Figuur 4.7. : Buitenlandse reserves (2000-2014, in miljarden dollar) Bron: The Economist, 2015, 3 januari Sinds de default bereikten de buitenlandse reserves opnieuw een dieptepunt tot rond de 30 miljard dollar. Bovenstaande figuur toont de evolutie van de buitenlandse reserves. De mijlpalen inzake de 74 schuldbemiddeling zijn duidelijk vermeld. RUFO liep af op 31 december 2014. Hierdoor hadden nieuwe akkoorden gesloten kunnen worden met schuldeisers die de vorige afspraken verworpen hadden. Deze akkoorden zouden ervoor gezorgd kunnen hebben dat Argentinië opnieuw gemakkelijker dollars kon lenen. Het land had een grote nood aan buitenlands kapitaal door het gebrek aan internationale reserves. Argentinië had dringend dollars nodig om te kunnen importeren. Er zijn echter enkele politieke redenen dat de vooruitzichten niet positief zijn. Ten eerste schilderde de overheid de schuldeisers af als aasgieren. Alles wat verkeerd ging in het land werd ten laste gelegd van de schuldeisers. Na deze beschuldigingen zou het niet logisch zijn om over te gaan tot betalingen. Ten tweede komen er nieuwe verkiezingen aan. President Christina de Kirchner Fernández zou bij geslaagde onderhandelingen de voordelen aan haar opvolgers laten. Waarschijnlijk zal er geen akkoord meer komen voor de verkiezingen (The Economist, 2015, 3 januari). De noodzaak om een dringende oplossing te vinden verzwakte echter ook door een currency swap met China ter waarde van 11 miljard dollar. De druk om terug toegang te krijgen tot de kapitaalmarkten nam hiermee af (Avalos, 2015, 1 januari). Ook de hefboomfondsen lijken geneigd om te wachten. Dit om twee redenen. Ten eerste staan de presidentskandidaten bekend als meer marktvriendelijk en gaan voor het aantrekken van meer buitenlandse investeringen. Ze zijn echter nog voorzichtig in het bekritiseren van het beleid van de huidige president aangezien de bevolking de vijandigheid van de Kirchner deelt ten opzichte van de hefboomfondsen (Misculin & Raszewski, 2014, 30 december). Ten tweede zou het kunnen dat de hefboomfondsen de tijd nemen om de overige zes procent tegenstanders van de schuldbemiddelingen uit 2005 en 2010 te overtuigen die niet deelnamen aan de rechtszaak (Avalos, 2015, 1 januari). 75 4.6. Terugvallende exportcijfers en de minder gunstige internationale omgeving Net zoals export als verklarende factor werd aangehaald voor het groeimirakel in de periode 2003 tot 2011, werd export als een verklarende factor voor de mindere economische prestaties in de periode 2012 tot 2014 gebruikt. Zoals eerder vermeld speelde bijvoorbeeld soja een grote rol in de Argentijnse export. Door de hoge inflatie, was het veiliger om de sojabonen op te slaan dan peso’s aan te houden. Daarom twijfelden veel telers om hun productie te verkopen. Sojabonen werden steeds vaker gezien als een soort belegging. Vooral in 2014, was er grote terughoudendheid om sojabonen op de markt te brengen door de sterke stijging van de inflatie (Agrimoney, 2014, 8 oktober). Daarnaast waren de boeren verplicht de dollars die ze voor de sojabonen kregen, in te wisselen aan de officiële koers van de peso. Het was niet mogelijk om de dollars in te wisselen aan de blue dollar rate. Dit betekende een groot koersverlies voor de producenten, waardoor de twijfel om de oogst op de markt te brengen nog werd versterkt (Gengler, 2013, maart). Tenslotte vormde de hoge exportbelasting een twistpunt. Het vooruitzicht op nieuwe verkiezen in 2015, waarbij Christina Kirchner zich niet opnieuw kan kandidaat stellen door een grondwettelijke beperking van twee ambtstermijnen, gaf een bijkomende incentive om de oogst niet te verkopen in de hoop dat de belastingen zullen worden teruggedrongen om de export opnieuw te stimuleren (Gonzalez, 2015, 25 februari). Het opslaan van de landbouwproducten zorgde ervoor dat er minder buitenlandse reserves beschikbaar waren om schulden af te lossen en de import te financieren. Dit zorgde voor grote vijandigheid ten opzichte van de telers waarbij er steeds vaker aanvallen plaatsvonden op hun opgeslagen producten (Gonzalez, 2015, 25 februari). In 2014 was er echter een veel grotere oogst dan in het jaar daarvoor. Daarom steeg de export van soja ondanks grotere percentages die bijgehouden werden als verzekeringsmechanisme tegen de hoge inflatie. De verkochte hoeveelheid bleef echter een kleiner percentage uitmaken van de geproduceerde hoeveelheid in vergelijking met andere jaren. De toegenomen export had een negatieve invloed op de reeds dalende sojaprijzen, waardoor de gestegen export slechts voor een zeer zwakke stijging zorgde van de exportinkomsten (Bronstein, 2014, 24 maart). 76 Figuur 4.8. : Exportprijzen van sojabonen (september 2011- maart 2015) Bron: United States Department of Agriculture, 2015, p.2 Bovenstaande figuur toont de evolutie van de exportprijzen voor sojabonen van 2011 tot 2015. We zien dat de prijzen inderdaad een dalende trend vertonen in de beschouwde periode. Dit na een sterke stijging in 2012. 77 Figuur 4.9. : Export goederen en diensten (2010-2014, als percentage van het BBP) Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files. Vervolgens zien we de gedaalde export in de afgelopen jaren als percentage van het BBP. In 2012 en 2013 daalde de export sterk. We zien daarnaast de lichte stijging in 2014 door de toegenomen productie, maar de export bleef een laag aandeel uitmaken van het BBP in vergelijking met vorige jaren. Dit wil dus zeggen dat hoewel er sprake was van een absolute stijging van de productie, dit slechts een minimale invloed had op het procentueel aandeel van de export in het BBP. Een bijkomende verklaring voor de afgenomen exportcijfers vormde de gedaalde economische activiteit in het buitenland. De vraag naar de producten van de exporteurs nam hierdoor af. Onderstaande tabel geeft de economische groei weer bij grote handelspartners. Hier zien we dat er sprake was van een sterk verminderde groeicijfer. Dit had naast een negatieve invloed op de export, ongunstige gevolgen voor de Argentijnse economie. 78 Tabel 4.4. : Groei reëel BBP bij de voornaamste handelspartners (2011-2014, in procent) 2011 2012 2013 2014 Brazilië 3,93 1,76 2,74 0,16 Chili 5,75 5,52 4,31 1,84 China 9,5 7,75 7,69 7,35 Duitsland 3,66 0,58 0,21 1,6 Verenigde Staten 1,6 2,32 2,22 2,39 Gemiddeld 4,89 3,59 3,43 2,67 Bron: OECD Economic Outlook (2015) 4.7. Dalend vertrouwen van de consumenten en investeerders In dit onderdeel tonen we aan dat ook de gezinsconsumptie en investeringen in vast kapitaal een sterk dalende groei kenden. Het vertrouwen van consumenten en investeerders nam af door de onstabiele economische omgeving. Vooral de stijgende inflatie leidde tot een gebrek aan koopkracht bij de bevolking. Dit zorgde voor steeds grotere sociale onrust en deed de vrees toenemen voor een nieuwe crisis. De nieuwe default deed het vertrouwen verder afnemen. 79 Figuur 4.10. : Consumentenvertrouwen (2003-2014, consumentenvertrouwenindex) Bron: Center for Financial Research van de Torcuato Di Tella Universiteit (2015, 28 juni) Noot: De methodologie is gebaseerd op de methodologie van de Universiteit van Michigan. De survey is gebaseerd op zes vragen in verband met de persoonlijke economische situatie, de macro-economische situatie en de aankoop van duurzame goederen en vastgoed. De uiteindelijke nationale index is een gewogen gemiddelde van de regionale indexen. Bovenstaande figuur toont de evolutie van het consumentenvertrouwen grafisch. We zien een positieve trend tot en met de wereldwijde crisis waarna er een sterke daling plaatsvond. Daarna steeg het vertrouwen van de consumenten opnieuw tot een niveau vergelijkbaar met voor de crisis. Vanaf begin 2012 echter, daalde het consumentenvertrouwen tot een absoluut dieptepunt in 2014 na de default. 80 Figuur 4.11. : Jaarlijkse groei gezinsconsumptie (2010-2013, in procent) Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files. Door de sterke daling van het consumentenvertrouwen, zien we dat de groei van de gezinsconsumptie sterk afnam in 2012. In 2013 bleef de groei stabiel. Maar in 2014 was er zelfs sprake van een negatieve groei. Terwijl de gezinsconsumptie de Argentijnse economie sterk ondersteunde in de periode 2003 tot 2011, had deze dus een grote invloed op de zwakke prestaties de afgelopen jaren. 81 Figuur 4.12. : Groei investeringen in vast kapitaal (2010-2014, in procent) Bron: World Bank national accounts data, and OECD National Accounts data files. Ook de investeringen kenden een forse daling in 2012. In 2011 groeiden de investeringen in vast kapitaal nog aan een percentage van 19 procent. In 2012 was er sprake van een negatieve groei van 7 procent. Dit was zeker ook het gevolg van de nationaliseringen die de overheid doorvoerde. In 2012 werd bijvoorbeeld het Spaanse oliebedrijf Repsol tot overheidseigendom herleid. In 2013 werden de cijfers opnieuw positief, maar dit bleek van korte duur. In 2014 viel de groei opnieuw sterk terug. 4.8. De reactie van de Argentijnse overheid 4.8.1. Wisselkoers – en importcontroles In de hoop dollars in het land te houden en de aanval op de reserves van de centrale bank tegen te houden, ging de Argentijnse overheid over tot wisselkoerscontroles. De centrale bank bepaalde hoeveel dollars spaarders in hun bezit mochten hebben en konden aankopen. Dit zorgde voor een nog sterkere verdeling tussen de officiële wisselmarkt en de zwarte markt voor dollars. De bevolking probeerde op elke mogelijke manier hun spaargeld te beschermen tegen de torenhoge inflatie. De beste manier leek 82 om zoveel mogelijk hun peso’s in veilige dollars om te zetten. Daarvoor moesten ze hun toevlucht nemen tot de zwarte markt. Hierdoor werd de kloof tussen de officiële koers en de koers op de zwarte markt steeds groter en dit zorgde voor een toenemende druk op de peso (Mercopress, 2015, 29 april). Daarnaast hadden de controles een bijkomend versnellend effect op de inflatie. Aangezien de bevolking hierdoor gedwongen werd om voornamelijk binnenlandse producten aan te kopen, kon de productie opnieuw niet langer volgen. De wisselkoersbeperkingen bleken bijgevolg niet zinvol. Het grootste probleem was dat, hoewel grote kapitaalvlucht werd tegengehouden, de buitenlandse reserves sterk bleven dalen door het aanwenden van de reserves om de koers van de munt te stabiliseren. De buitenlandse reserves daalden tot een absoluut dieptepunt. Hierdoor liet de Argentijnse overheid in januari 2014, zoals eerder aangehaald, een depreciatie van de peso toe. Ook de beperkingen op de aankoop van dollars werden verlicht. Daarnaast werd ook de import beperkt in de hoop het tekort op de lopende rekening weg te werken en de internationale reserves te beschermen. Aangezien de Argentijnse import vooral bestaat uit inputgoederen, betekende dit een verdere beperking voor economische groei. Producenten kregen te maken met grote tekorten en hierdoor ging de productie achteruit. Dit is een van de redenen waarom verwacht wordt dat de economie in 2015 verder zal inkrimpen. Ook bepaalde consumptiegoederen waren minder beschikbaar. De vooruitzichten op meer dollarinkomsten zijn niet positief. Zoals eerder aangehaald, daalde bijvoorbeeld de prijs voor soja, de voornaamste bron van exportinkomsten. Door de hoge inflatie werden voorraden aangelegd en gekozen voor een kleinere aangeboden hoeveelheid. De gestegen productie in 2014 had slechts een minimale invloed op de export als aandeel van het BBP. Daarnaast daalde de groei in de buurlanden waardoor de buitenlandse vraag afnam (The Economist, 2014, 4 oktober). Hoewel de importcontroles een zeer negatieve invloed hadden op de economische prestaties, blijkt een volledige stopzetting van de controles onmogelijk door het gebrek aan reserves (Parks, 2014, 15 januari). Naast het onsuccesvolle beleid van de import- en wisselkoerscontroles, werd ook gegrepen naar onorthodoxe maatregelen om de buitenlandse reserves te doen stijgen zoals bijvoorbeeld de currency 83 swap met China. Bovendien werd een grote hoeveelheid dollars aangekocht op de lokale wisselmarkt. Het ging om een bedrag van 630 miljoen dollar. Dit werd gedeeltelijk gefinancierd door de verkoop van obligaties ter waarde van 500 miljoen dollar door het in 2012 genationaliseerde overheidsbedrijf Yacimientos Petrolíferos Fiscales (YPF). Hierdoor zou de president de buitenlandse reserves stabiel moeten kunnen houden tot de nieuwe verkiezingen in oktober 2015 (Mercopress, 2015, 29 april). 4.8.2. Prijscontroles Om de inflatie tegen te gaan, schakelde de overheid over op prijscontroles. Dit in de plaats van het stoppen van de monetaire financiering en het beperken van de uitgaven (Parks, 2014, 7 april). De winstmarges op producten werden beperkt. Er werd ook een minimum aan productie vastgelegd om te voorkomen dat er te grote tekorten zouden ontstaan zoals in Venezuela het geval is (Devereux, 2014, 4 september). De kans is groot dat hierdoor echter de productie nog verder zal terugvallen, terwijl de vraag naar binnenlandse consumptieproducten stijgt. Dit kan leiden tot hoge werkloosheid. Iets wat de Argentijnse overheid net wil vermijden (Marty, 2014, 8 maart). De prijscontroles werden telkens uitgebreid. Op dit moment omvat het programma meer dan 450 producten. Ook de duur van het programma wordt telkens verlengd (The New York Times, 2015, 10 april). De overheid trok daarnaast de nominale interestvoeten op. Maar zoals we eerder aanhaalden volstond deze stijging niet. Zolang geen doeltreffendere maatregelen getroffen worden, zullen prijscontroles de enige oplossing blijven om de inflatie tegen te houden. 4.8.3. Manipuleren van de cijfers Daarnaast publiceerde het land vaak onjuiste inflatiepercentages. Er moet steeds voorzichtig worden omgesprongen met inflatiepercentages uit Argentinië. De percentages worden gepubliceerd door El Instituto Nacional de Estadística y Censos de la República Argentina (INDEC), het nationaal statistisch bureau. Maar wanneer de cijfers vergeleken worden met de cijfers gepubliceerd door de oppositie en private instellingen, blijkt dat er altijd sprake is van een onderschatting. Het manipuleren van de cijfers door de overheid bemoeilijkt degelijk onderzoek naar de macro-economische situatie in Argentinië, 84 zeker voor de meest recente periode. De motieven achter het publiceren van incorrecte data lijken van politieke aard. De president stelde zich voor als voorvechter van de armere bevolking. Hoge inflatiecijfers zijn niet bevorderlijk voor dit imago aangezien de hoge inflatiecijfers leidden tot een verlies aan koopkracht voor de bevolking (The Economist, 2014, 17 september). 4.9. Grafische voorstelling aan de hand van het IS-LM-BP-model Nadat we de economische prestaties bespraken voor de periode 2012 tot 2014, kunnen we nu overgaan tot een grafische voorstelling aan de hand van het IS-LM-BP-model. Het staat in de macro-economische literatuur bekend als het Mundell-Fleming-model. De IS-curve en de LM-curve bepalen samen de economische activiteit en de reële rente in de economie. In hun snijpunt is er een evenwicht op de goederen- en dienstenmarkt en op de geldmarkt. Er is dus sprake van een intern evenwicht. De BP-curve bepaalt het extern evenwicht. Het duidt aan welke rente een land moet bieden om evenwicht te hebben op de betalingsbalans bij een bepaald outputniveau. Intern en extern evenwicht zijn er niet altijd. Aanpassingsmechanismen zullen in werking treden om de onevenwichten tegen te gaan. Er moet evenwel een onderscheid gemaakt worden tussen een systeem met vlottende wisselkoersen en vaste wisselkoersen (Heylen, 2013, pp. 420-421). In Argentinië is er sprake van vlottende wisselkoersen sinds de val van het convertibiliteitsregime waarbij de koppeling van de peso aan de dollar losgelaten werd. De centrale bank intervenieerde echter verschillende keren om de wisselkoers te stabiliseren. Een sterke daling van de peso moest vermeden worden omwille van de hoge buitenlandse schulden in dollar. De tegenwaarde van deze schulden in peso zou sterk stijgen bij een verzwakking van de peso. Dit zorgde ervoor dat de nodige wisselkoersaanpassing niet altijd plaatsvond. De mogelijkheid om te interveniëren op de wisselmarkt verminderde wel door het gebrek aan buitenlandse reserves, vooral in de hier beschouwde periode. Hierdoor liet de overheid de verzwakking van de wisselkoers toe. Het succes van depreciatie is echter afhankelijk van het onder controle houden van de binnenlandse prijzen. Waar Argentinië niet in slaagde gezien de hoge inflatiecijfers. 85 Het lijkt erop dat het vertrouwen in de Argentijnse economie volledig wegviel de afgelopen periode. De zwakheden die gepaard gingen met het groeimirakel, leidden tot toenemende twijfel over de houdbaarheid van de groei. De expansieve budgettaire overheid die haar uitgaven financierde met sterke monetaire expansie en de onmogelijkheid van de producenten om te voldoen aan de hoge vraag, zorgden voor toenemende inflatie. Hoewel de overheid trachtte om het vertrouwen te handhaven door het manipuleren van de cijfers, steeg de onrust bij zowel de consumenten als bij investeerders. De angst voor een herhaling van de crisis, zoals in het begin van het vorig decennium, nam toe. De IS-curve verschoof naar links (IS2). Depreciatieverwachtingen stegen door de torenhoge inflatie en de steeds groter wordende kloof tussen de officiële koers en de blue rate. Ondanks de daling van de reële effectieve wisselkoers, vond er geen verbetering plaats van de concurrentiekracht en verslechterde de lopende rekening. De export viel terug. Daarnaast viel ook de groei terug in andere landen, wat bijkomende negatieve gevolgen had voor de Argentijnse export en bijgevolg groei. Door de inflatie zagen exporteurs zich namelijk genoodzaakt tot het opslaan van hun productie. De noodzakelijke import om de productie op peil te houden, was daarnaast geen mogelijkheid door de beperkingen die de overheid oplegde. Deze beperkingen kwamen er in een poging om de kapitaalvlucht te vermijden en de verdere daling van de buitenlandse reserves tegen te gaan. Ook de financiële rekening verslechterde door de kapitaalvlucht en de terugval in de al kleine hoeveelheid buitenlandse directe investeringen. Daarnaast steeg de reële rente bij de handelspartners in 2012. De BP-curve verschoof naar boven (BP2). Het land kreeg te maken met een betalingsbalanstekort. We zagen een zeer sterke procentuele groei van de nominale geldhoeveelheid. Het prijspeil steeg ook zeer sterk. Dit zou kunnen indiceren dat de reële geldhoeveelheid niet steeg. De procentuele groei van de geldhoeveelheid oversteeg echter de groei van de inflatie. Tevens als we kijken naar de reële rente, zien we dat deze zeer laag en negatief bleef. Dit doet vermoeden dat de LM-curve een lichte verschuiving naar onder kende (LM2). 86 Figuur 4.13. : Macro-economische ontwikkelingen (2012-2014) R LM1 LM2 (ΔM/P > 0) BP2 (na Δ Yf, N0, Δ δ, Rf > 0) BP1 IS1 IS2 (na Δ C0, I0, Yf, N0, Δ δ > 0) Y 87 BESLUIT Na de val van het convertibiliteitsregime, verviel Argentinië in een desastreuze crisis met veel sociale onrust tot gevolg. De buitenlandse schulden explodeerden en de koopkracht van de bevolking viel weg. In 2003 werd Nestór Kircher verkozen. Onder de nieuwe president kende het land een groeimirakel. Het reëel BBP groeide gemiddeld aan 8 tot 9 procent per jaar. Daarnaast was er sprake van een enorme sociale vooruitgang. Ook onder zijn vrouw Christina Fernandèz de Kirchner, die aan de macht kwam in 2007, hield de groei aan. Een analyse van deze periode aan de hand van het Solow-model leidde tot de conclusie dat het vooral de totale factorproductiviteit was die een sterke stijging kende. Ook de kapitaalvoorraad per capita steeg. De sterk stijgende factorproductiviteit indiceert daarnaast een beter en meer intensief gebruik van bestaand kapitaal. Aangezien Argentinië afgesloten was van de buitenlandse kapitaalmarkten, kon het niet rekenen op externe financiering. Maar doordat de nationale besparingen die de stijgende investeringen meer dan dekten, was hier geen nood aan. Het land kreeg een positief saldo op de lopende rekening door sterk stijgende exportcijfers. Hierdoor stegen de internationale reserves. De stijgende export werd geholpen door een depreciatie van de wisselkoers na de val van het convertibiliteitsregime. Daarnaast was er een positieve internationale omgeving met stijgende prijzen voor exportproducten. De exportboom bracht een industriële expansie teweeg die zorgde voor meer werkgelegenheid en stijgende lonen. Bijgevolg steeg de consumptie, wat de economische expansie verder aantrok. Hoge overheidsuitgaven ondersteunden de groei. Een blijvende zorg was echter de inflatie. Al sinds 2007 staken geruchten de kop op dat de groei niet van blijvende duur kon zijn. De groei was gekocht met een hoge inflatie. Dit zou uiteindelijk leiden tot een te grote druk op de Argentijnse economie waarna een recessie onvermijdelijk zou zijn. De wereldwijde crisis zorgde in 2009 voor een korte contractie. Daarna verbeterden de economische prestaties opnieuw tot op het niveau van voor de crisis. 88 Maar vanaf 2012 wogen de onevenwichten te zwaar door op de Argentijnse economie. Het prijspeil steeg opnieuw enorm en de groei stagneerde. De hoge inflatie leidde tot een stijgende onzekerheid en de angst voor een herhaling van de crisis, zoals aan het begin van het vorig decennium, nam toe. De oorzaak van de hoge inflatiecijfers kan gezocht worden bij de lange periode van expansief monetair beleid om de hoge uitgaven van de budgettaire overheid mogelijk te maken en de rente laag te houden om investeringen en consumptie te ondersteunen. Daarnaast kon de productie de hoge binnenlandse vraag niet langer volgen. Door de steeds sneller toenemende inflatie vielen ook het consumentenvertrouwen en de investeringen terug en stegen de depreciatieverwachtingen. In januari 2014 liet de Argentijnse overheid uiteindelijk toe dat de wisselkoers deprecieerde aangezien de buitenlandse reserves te laag waren om de peso nog te kunnen stabiliseren. Maar dit had geen positief effect op de concurrentiekracht. Daarnaast vertraagde de groei bij de handelspartners en daalden de exportprijzen met verdere negatieve gevolgen voor de export en bijgevolg de Argentijnse economische prestaties. Het land verkeerde in een betalingsbalanstekort en had een steeds grotere nood aan buitenlands kapitaal. Door de afsluiting van de internationale markten sinds de vorige crisis, kon het niet lenen in het buitenland. Hierdoor moesten de internationale reserves aangesproken worden om de schulden af te betalen en de tekorten te financieren. In juli 2014 ging het land bovendien opnieuw in default door de uitspraak van rechter Thomas Griesa. Deze rechter oordeelde dat er geen terugbetaling van de schuld kon plaatsvinden tot er een schuldregeling kwam met diegenen die de akkoorden uit 2005 en 2010 geweigerd hadden. De Argentijnse overheid reageerde met wisselkoers- en importcontroles in de hoop de internationale reserves te vrijwaren en kapitaalvlucht te vermijden. Deze pogingen bleken tevergeefs. Ook de prijscontroles om de inflatie in de hand te houden, hadden negatieve gevolgen voor de economie door de verdere terugval in de productie. Om het vertrouwen te herstellen, publiceerde de overheid te optimistische data. Private schattingen ontkrachtten echter telkens de beweringen van de overheid. 89 Het manipuleren van de cijfers maakt een macro-economische analyse van de Argentijnse situatie moeilijk. Vooral voor de meest recente periode, was er vaak een gebrek aan betrouwbare en duidelijke data. Duidelijkere data zouden kunnen leiden tot een diepgaandere conclusie. De overheid kon rekenen op steeds sterkere kritiek door het gebrek aan doeltreffende maatregelen en incorrecte datapublicaties. In 2015 komen er nieuwe verkiezingen. Het valt nog af te wachten of de nieuwe president een andere koers zal durven varen dan de Kirchners in een poging om de negatieve spiraal tegen te gaan. 90 BIBLIOGRAFIE Agrimoney (2014, 8 oktober). Argentine soy sowings to rise despite price falls. Geraadpleegd op 27 april 2015 op http://www.agrimoney.com/news/argentine-soy-sowings-to-rise-despite-price-falls-7577.html Avalos, S. (2015, 1 januari). The new year could resolve the Argentina debt debacle. Geraadpleegd op 15 mei 2015 op http://uk.businessinsider.com/afp-new-year-could-resolve-argentine-debt-debacle-ornot-2014-12?r=US Barro, R. & Lee J. (2010, april). A New Data Set of Educational Attainment in the World, 1950-2010. Journal of Development Economics, 104, pp.184-198. Berlemann, M. & Wesselhöft, J. E. (2014). Estimating aggregate capital stocks: using the perpetual inventory method. A survey of previous implementations and new empirical evidence for 103 countries. Review of Economics, 65 (1), pp. 1-34. Breughel (2015, 6 juni). Real effective exchange rates for 178 countries: a new database. Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.bruegel.org/datasets/real-effective-exchange-rates-for178-countries-a-new-database/ Bronstein, H. (2014, 24 maart). Record Argentine soy crop to pump exports despite hoarding. Geraadpleegd op 27 april 2015 op http://www.reuters.com/article/2014/03/24/us-argentina-soyhoarding-analysis-idUSBREA2N0M520140324 X Brown, J. (2010). A brief history of Argentina. New York: facts on file. Cancel (2015, 7 maart). Argentina economy can’t take 40 percent inflation: Massa. Geraadpleegd op 26 juli 2015 op http://www.bloomberg.com/news/articles/2015-03-07/argentina-economy-can-t-take40-percent-inflation-massa CIA (2015). The World Factbook: South America: Argentina. Geraadpleegd op 28 juni 2015 op https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ar.html Damill, M. &Frenkel, R. (2007). Argentina’s monetary and exchange rate policies after the Convertibility Regime collapse. Washington: Center for Economic and Policy Research. Devereux, C. (2014, 4 september). Argentina says it’s no Venezuela as price cap law is debated. Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.bloomberg.com/news/articles/2014-09-04/argentinasays-it-s-no-venezuela-as-price-control-law-advances Doyran, M. A. (2015). Argentine development after the financial crisis. Revista Latinoamericana de economía, 46, (180). Coyoacán: Universidad Nacional Autónoma de México. Economic Commission for Latin America and the Carribean (2014a). Preliminary overview of the Economies of Latin America and the Carribean. Santiago: ECLAC. Economic Commission for Latin America and the Carribean (2014b). Preliminary overview of the Economies of Latin America and the Carribean: Argentina. Santiago: ECLAC. XI Economic Commission for Latin America and the Carribean (2015, 29 juli). Latin America and the Carribean will grow just 0,5 % in 2015. Geraadpleegd op 1 augustus 2015 op http://www.cepal.org/en/pressreleases/latin-america-and-caribbean-will-grow-just-05-2015 Economic Commission for Latin America and the Carribean (2015). CEPALSTAT. Geraadpleegd op http://estadisticas.cepal.org/cepalstat/WEB_CEPALSTAT/acercaDe.asp?idioma=i Feenstra, R. C., Inklaar, R. & Timmer M. P. (2015). The Next Generation of the Penn World Table. Geraadpleegd op www.ggdc.net/pwt Galasso, E. &Ravallion, M. (2004). Social protection in a crisis: Argentina’s plan Jefes y Jefas. The World Economic Review, 18 (3), pp. 367-399. Gasparini, L. (2007). Monitoring the socio-economic conditions in Argentina (1992-2006). Buenos Aires: CEDLAS. Gengler, L. (2013, maart). Soja als inflatiebestendige belegging. Geraadpleegd op 27 april 2015 op http://www.vda-ooigem.be/nl/soja-als-inflatiebestendige-belegging-213.htm Heylen, F. (2013). Macro-economie. Antwerpen: Garant. Internationaal Muntfonds (2013, oktober). World Economic Outlook Database. Geraadpleegd http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2013/02/weodata/index.aspx XII Internationaal Muntfonds (2014, april). World Economic Outlook Database. Geraadpleegd op http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2014/01/weodata/index.aspx Internationaal Muntfonds (2014, oktober). World Economic Outlook Database. Geraadpleegd op http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2014/02/weodata/index.aspx Internationaal Muntfonds (2015). International Financial statistics. Geraadpleegd op http://data.imf.org/?sk=5DABAFF2-C5AD-4D27-A175-1253419C02D1 Latin America Monitor (2015, maart). Economic Analysis. External accounts to improve on shift to bussiness-friendly policies. Geraadpleegd op 3 juli 2015 op http://www.latinamericamonitor.com/economic-analysis-external-accounts-improve-shift-businessfriendly-policies-apr-2015 Levitsky, S. & Murillo, M. (2008). Argentina: from Kirchner to Kirchner. Journal of Democracy, 19 (2), pp. 16-30. Mankiw, G. (2010). Macroeconomics. New York: Worth Publishers. Marty, B. (2014, 18 maart). Argentina’s price-control roller coaster: make politicians pay. Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://panampost.com/belen-marty/2014/03/18/argentinas-pricecontrol-roller-coaster-make-politicians-pay/ XIII Mercopress (2012, 29 februari). Argentina spending more than it produces; “default situation can’t be discarded. Geraadpleegd op 6 mei 2015 op http://en.mercopress.com/2012/02/29/argentina-spendingmore-than-it-produces-default-situation-can-t-be-discarded Mercopress (2015, 29 april). Argentine central bank increases reserves to highest level since November 2013. Geraadpleegd op 19 mei 2015 op http://en.mercopress.com/2015/04/29/argentinecentral-bank-increases-reserves-to-highest-level-since-november-2013 Misculin, N. & Raszewiski (2014, 30 december). Argentina’s debt crisis seen rumbling on until 2015 election. Geraadpleegd op 15 mei 2015 op http://www.reuters.com/article/2014/12/30/us-argentinadebt-analysis-idUSKBN0K81DL20141230 Organisatie voor Economische Samenwerking en ontwikkeling (2015, juni). OECDStat: Economic Outlook. Geraadpleegd op http://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=EO Parks, K. (2013, 24 december). Argentine central banker says he aims to slow money growth. Geraadpleegd op 23 juni 2015 op http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702304475004579278432717489174 Parks, K. (2014, 15 januari). Argentina’s peso hits record lows on black market. Geraadpleegd op 1 juli 2015 op http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702304603704579322750262415232 Parks, K. (2014, 7 april). Argentina expands price control programs as inflation rages. Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702304819004579487993108796228 XIV Salama, P. (2011). Economic growth and inflation in Argentina under Kirchner governments. Estudos Avançados, 26 (75), pp. 157-172. Siciliano, L. (2014, 2 oktober). Argentina central bank president resigns after leak. Geraadpleegd op 20 februari 2015 op http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/southamerica/argentina/11135835/Argentina-centralbank-president-resigns-after-leak.html Smith, W. (1991). State, market and neoliberalism in post-transition Agentina: the Menem experiment. Journal of Interamerican Studies and World Affairs, 33 (4), pp. 45-82. Stiglitz, J. & Guzman, M. (2014, 7 augustus). Argentina’s Griesafault. Geraadpleegd op 4 maart 2015 op http://www.project-syndicate.org/commentary/joseph-e--stiglitz-and-martin-guzman-argue-thatthe-country-s-default-will-ultimately-harm-america Strauss, D., Rathbone, J. P. & Wheatley, J. (2014, 23 januari). Argentine peso plunges after central bank pulls support. Geraadpleegd op 1 augustus 2015 op http://www.ft.com/intl/cms/s/0/bcb534bc844c-11e3-9903-00144feab7de.html#axzz3hZld0qON The Economist (2013, 28 mei). Ten years of the Kirchners in Argentina: a decade of division. Geraadpleegd op 4 maart 2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2013/05/ten-yearskirchners-argentina?zid=309&ah=80dcf288b8561b012f603b9fd9577f0e The Economist (2014, 17 oktober). Fishy figures. Geraadpleegd op 1 maart 2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2014/09/statistics-argentina The Economist (2014, 23 januari). Argentina’s peso: first decline, now fall. Geraadpleegd op 24 maart 2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2014/01/argentinas-peso The Economist (2014, 24 januari). Currency controls in Argentina: relaxation therapy. Geraadpleegd op 24 maart 2015 op http://www.economist.com/blogs/americasview/2014/01/currency-controlsargentina XV The Economist (2014, 3 december). Waiting for Christina to go: targeted by the president, foreign companies are leaving or scaling back. Geraadpleegd op 20 april 2015 op http://www.economist.com/news/business/21636066-targeted-president-foreign-companies-areleaving-or-scaling-back-waiting-cristina The Economist (2014, 4 oktober). Thumbs down: the resignation of the central bank’s governor adds to the gloom. Geraadpleegd op 22 februari 2015 op http://www.economist.com/news/americas/21621867-resignation-central-banks-governor-adds-gloomthumbs-down?zid=305&ah=417bd5664dc76da5d98af4f7a640fd8a The Economist (2015, 3 januari). Let’s not make a deal: Argentina may spurn a chance to settle with its creditors. Geraadpleegd op 14 mei 2015 op http://www.economist.com/news/americas/21637438argentina-may-spurn-chance-settle-its-creditors-lets-not-make-deal The New York Times (2015, 10 april). Argentina extends price controls seeking to curb inflation. Geraadpleegd op 29 juni 2015 op http://www.nytimes.com/aponline/2015/04/10/world/americas/ap-ltargentina-economy-inflation.html?_r=0 Todaro & Smith (2015). Economic development. Harlow: Pearson Education. Turner, T. (2014, 28 mei). Argentina’s Central Bank to cut rates if inflation eases. Geraadpleegd op 23 juni 2015 op http://www.wsj.com/articles/argentina-central-bank-chief-expects-reserves-of-28billion-at-end-of-2014-1401301909 XVI United States Department of Agriculture (2015, 30 maart). Soybeans: Supply, disappearance and price. Geraadpleegd op 25 juni 2015 op http://usda.mannlib.cornell.edu/MannUsda/viewDocumentInfo.do;jsessionid=2E8E028E673D413C5A B1C7E4CBE22331?documentID=1290 United States Department of Agriculture, Foreign Agricultural Service (2015). Oilseeds: world markets and trade. Washington DC: USDA. Vossers, A. (2014, 28 januari). Wacht Argentinië een economische crisis zoals in 2001-2002?. Geraadpleegd op 22 februari 2015 op http://www.elsevier.nl/Economie/nieuws/2014/1/WachtArgentinie-een-economische-crisis-zoals-in-2001-2002-1452744W/. Weeks, J. (2012). Progressive monetary policy in Argentina: a return to democratic control. London: SOAS, University of London. Weisbrot, M. & Sandoval, L. (2007). Argentina’s economic recovery: Policy choices and implications. Washington D.C. : Center for Economic and Policy Research. Weisbrot, M., Ray, R., Montecino, J. A. & Kozameh, S. (2011). The Argentine success story and its implications. Washington D.C. : Center for Economic and Policy Research. Wereldbank (2015). World Development Indicators. Geraadpleegd op http://databank.worldbank.org/data/reports.aspx?source=world-development-indicators XVII World Bulletin (2014, 9 oktober). Argentina to see economic growth slow in 2014 says IMF. Geraadpleegd op 27 april 2015 op http://www.worldbulletin.net/argentina-inflation/133291/argentinato-see-economic-growth-slow-in-2014-says-imf XVIII