Preek over HC Zondag 35 Liturgie: Votum en groet Zingen: Ps. 40:1,2,3 De Tien Woorden Zingen: Ps. 40:4,7 Gebed Schriftlezing: Psalm 50 Zingen: Ps. 50:1,2,7,11 Tekst: Zondag 35 Preek Zingen: Ps. 100:1,2,3,4 Gebed Collecte Zingen: Ps. 150:1,2 Zegen Gehouden te: Zondag 35,12 Baflo, 15-11-15 (9.30 u.) Pagina 1 Preek Thema: De HEER laat zich gelden: Geen beelden maar Woord(en). Gemeente van onze Heer Jezus Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes, 1. Slagzin ‘Geen woorden maar daden!’ Ik vermoed, dat velen van u deze slagzin wel herkennen als lijfspreuk van een bekende voetbalclub uit de stad met de grootste haven van Europa. Men zegt dat dit ook past bij de mentaliteit van die stad en haar burgers. Niet te veel praten, maar de handen uit de mouwen steken. Stad van doeners dus. Dat past – zo is mijn indruk – ook wel bij de Groningers. Die zeggen het alleen iets anders. ‘Nait soezen, deurbroezen!’ Dat verschilt inhoudelijk niet veel van: ‘Geen woorden maar daden.’ De spreuk wordt uiteraard ook breder gebruikt. Na veel gepraat, gediscussieer en gepolder, wil men nu wel eens daden zien. Van de regering bijvoorbeeld. Of van de NAM. ‘Geen woorden, maar daden.’ Zo’n slagzin moet goed ‘bekken’. En de mensen moeten het gemakkelijk kunnen onthouden. Dat is bij allerlei reclameslogans en oneliners zo. Als ik zeg: ‘Steeds verrassend,…’ dan vult u dat in gedachten heel gemakkelijk aan. En u weet precies welke winkelketen het gebruikt. (Ik ga geen reclame maken. Dit schoot mij gewoon te binnen.) Nog een waarneming: Een dergelijke slagzin hoort op een bepaalde manier bij de identiteit van de betreffende sportclub of winkelketen. ‘Hier staan we voor.’ Het zegt ook iets van de ambities die men heeft. ‘Dit willen we bereiken’. Anders gezegd: De club of het bedrijf laat zich daarmee gelden. ‘Dit zijn wij. Daar mag je ons aan houden. Daar mag je ons desnoods op afrekenen.’ Maar wat heeft dit nu met het tweede gebod te maken? Vraagt u terecht. Nou ja, inhoudelijk misschien niet zoveel. Maar naar aanleiding van het tweede gebod en de uitleg van de catechismus heb ik een variatie op deze slagzin bedacht. Het schoot me ineens te binnen. ‘Geen beelden, maar Woorden.’ Dat haal je bijna rechtstreeks uit zondag 35: “… geen stomme beelden, maar de levende verkondiging van zijn Woord…” (Stom is hier: niet kunnende spreken. En niet zoiets als: ‘Dat vind ik stom.’) Door dit tweede woord van God laat de HEER zich ook gelden. Wie is Hij? Wie is Hij voor jou? En hoe wil Hij, dat jij met hem omgaat en hem vereert? Jij, ik, wij. Zo vinden we ook het thema van deze preek: De HEER laat zich gelden: ‘Geen beelden, maar Woord(en).’ 2. Radicaal Dit thema klinkt nogal radicaal, nietwaar? Ongenuanceerd. Dat is eigen aan de vorm van een slagzin. Vier woorden laten geen ruimte voor nuances. Zondag 35,12 Pagina 2 Maar dat radicale zit ook in het gebod zelf en in de uitleg die de catechismus ervan geeft. Net zo goed als in het eerste gebod en zijn uitleg. “Wat eist God in het tweede gebod? Dat wij God op geen enkele manier afbeelden en Hem op geen andere wijze vereren dan Hij in zijn Woord bevolen heeft.” Ik herken dat radicale ook in antwoord 98: Geen stille, zwijgende beelden, maar de levende verkondiging van Gods Woord. Geen beelden, maar woorden. Verderop in de preek wil ik aangeven dat er in die verhouding van Woord en beelden meer nuances zitten dan de catechismus aangeeft. Het levende woord van God hoeft niet beeldloos te zijn. Is dat in de Bijbel ook niet. Maar dat straks. ‘De HEER laat zich gelden’, zeg ik in het thema van de preek. Wat betekent dat? Dat kan op ons negatief overkomen. Mensen met een sterke geldingsdrang wantrouwen we. Daar hebben we het niet zo op. Haantjesgedrag beoordelen wij over het algemeen negatief. En mensen die altijd de aandacht op zichzelf vestigen – hoe goed zij wel niet zijn! – noemen wij op zijn minst egocentrisch. Of we hebben het over narcistisch gedrag. Dat is bij God de HEER absoluut niet zo. Ook niet als hij in zijn woord voortdurend zegt en laat merken dat het om zijn eer gaat als de almachtige en enige God. Of wanneer hij zegt: ‘Ik ben de HEER, uw God. Ik alleen.’ En: ‘Vereer naast mij geen andere goden. Vereer mij op de manier die Ik jullie voorschrijf.’ In het eerste en tweede gebod kom je die stijl van spreken van de HEER ook tegen. Bijvoorbeeld in deze woorden: “Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij.” “Ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij.” In de oudere vertalingen staat er dan: ‘Ik ben een na-ijverig God.’ Dat begrijpen wij vandaag niet zo snel. En het roept gedachten en gevoelens op als: ‘Is God dan jaloers of zo?’ Jaloersheid bij mensen duiden wij ook negatief. Als een kind jaloers is op zijn broertje of zusje, omdat die een groter cadeau heeft gekregen van Sinterklaas, dan vinden wij dat niet leuk. Dat is niet goed. En waarom zou jij als volwassene jaloers zijn op je buren, die een grote, dure cruise gaan maken of een reis naar Nieuw Zeeland of Antarctica? Is de HEER jaloers? Ja, in zekere zin wel. Maar nooit met een negatieve lading. God de HEER laat zich gelden op een heilige manier. Zoals hij is. Dus niet kleinzielig of snel op zijn tenen getrapt. Een voorbeeld kan helpen om het duidelijk te maken. Stel je voor: een man heeft zijn vrouw lief met heel zijn hart, want hij is met haar getrouwd. Met haar alleen. – Een normale situatie, dunkt me. – Die man kan twee dingen niet hebben: a. Dat zijn vrouw zich inlaat met andere mannen naast hem of in plaats van hem. b. Dat iemand anders ook maar een vinger naar haar uitsteekt om haar te kwetsen of van hem af te pakken. Als dat wel gebeurt, wordt een heilige jaloersheid over die man vaardig. Een ijver die geworteld is in onwrikbare liefde. Zondag 35,12 Pagina 3 Zo is het bij de HEER ten opzichte van zijn volk. Ten opzichte van de mensen met wie hij zijn verbond heeft gesloten. Hij laat zich gelden in zijn liefde, die hij niet met iemand anders wil en kan delen. Waar niets of niemand anders tussen moet komen. Geen andere goden. Geen beelden die mensen vormen om die te vereren. De HEER laat zich gelden. Dat geldt naar twee kanten, zegt het tweede gebod. Naar de kant van de mensen die mij haten, zegt God. Dat zijn de mensen die mij ontrouw zijn en andere goden gaan dienen. ‘Die zal ik straffen’, zegt de HEER. Tot in de derde of vierde generatie. Namelijk wanneer die generatie in het ongelovige voetspoor van hun (voor)ouders gaan. Het geldt nog veel meer en veel langer naar de andere kant. Namelijk wanneer mensen de HEER liefhebben en zich aan zijn regels houden, al men hem trouw is met hart en ziel. Dan bewijst de HEER zijn goedheid en barmhartigheid tot in de duizendste generatie. Zeg maar gewoon: tot in eeuwigheid. Zo trouw is God. Zo goed is hij. Snapt u, dat de HEER het daarom hoog opneemt met zijn volk? Vanwege zijn oneindige, goddelijke liefde. ‘Kom daar dus niet aan!’ U begrijpt hopelijk ook, dat dat alles zegt over de manier waarop wij God mogen en moeten vereren en dienen. Geen beelden dus, maar hoe dan wel? Daar willen we naar gaan kijken aan de hand van Psalm 50. 3. Eredienst Een eerste waarneming voor een goed begrip. Het zijn niet de heidenen, die de HEER voor zijn rechtbank daagt om zich te verantwoorden voor hun foute manier van het vereren van God. Niet de ongelovigen, niet de mensen buiten de kerk. Maar Gods eigen volk, de mensen met wie hij zijn verbond gesloten heeft. En hemel en aarde moeten daarvan getuige zijn. Dat wel. Kijk naar vers 7: “God zegt: ‘Luister, mijn volk. Israël, luister goed. Ik, jullie eigen God, ga spreken. Ik ga mijn oordeel geven.’” Een tweede waarneming. God verwijt zijn volk niet, dat zij afgoden zijn gaan dienen. Dat zou ook kunnen. Want Israël heeft zich daaraan in de loop van de geschiedenis vaak schuldig gemaakt. Daar keert het eerste gebod zich tegen. De HEER verwijt hier zijn volk dat ze hem dienen en vereren op een manier, die ze zelf hebben bedacht en die dus hun voorkeur geniet. Maar het is een manier die niet strookt met hoe God zelf gediend wil worden. De mensen denken, dat zij de beschikking over God kunnen hebben. En dat hij moet klaar staan op afroep. Dat ze God hanteerbaar kunnen maken en naar hun hand kunnen zetten. Kunnen manipuleren, zeggen wij dan. Dat was er aan de hand, toen de Israëlieten in de woestijn een gouden kalf maakten. Ze wilden God dichtbij hebben, hem kunnen aanraken, voor hem dansen, als het hun uitkwam. Maar zoiets wil de HEER beslist niet. Zo gaat hij niet met ons om. Hij spreekt; hij wil spreken. God benadert ons met zijn levende Woord. Zondag 35,12 Pagina 4 Psalm 50 leert ons nu, dat de ware eredienst heel nauw luistert. Groots en imponerend is de inzet van de psalm: “De Heer, de machtige God, gaat spreken. Alle mensen roept hij bij elkaar, alle mensen op de hele aarde. God komt uit Sion, die prachtige stad. Een stralend licht schijnt om hem heen. Onze God komt, en hij zal niet zwijgen. Een groot vuur gaat voor hem uit, en rondom hem waait een hevige storm.” (Psalm 50:1-3, BGT) Dat herinnert aan de verschijning van de HEER op de berg Sinaï, toen God zijn tien woorden bekend maakte. Maar de HEER komt nu uit Sion, de stad van God. Daar is de tempel met de ark. Op die plek raken hemel en aarde elkaar als het ware. Daar is het contact tussen hemel en aarde met meest intensief. Daar ontmoeten de HEER en zijn volk elkaar. Een prachtplek dus, waar God en zijn volk samen zijn in liefde. Nergens is de HEER meer nabij dan daar. Dat is daarom dus ook een zeer kritieke plaats. Daar krijg je ook het duidelijkst te maken met de heiligheid van God. Petrus schrijft later in zijn eerste brief: “De tijd dat God gaat rechtspreken over de mensen, is gekomen. Bedenk dat goed. Voor Gods eigen mensen, voor ons dus, is die tijd al begonnen.” (1 Petrus 4:17, BGT) De HEER verwijt zijn gemeente niet, dat ze de erediensten verwaarlozen. Ze brengen plenty offers aan God. Elke dag weer, ’s morgens en ’s avonds. In grote regelmaat en in grote hoeveelheden. ‘Dat heeft de HEER toch zelf voorgeschreven? Dat doen we dan ook.’ Dat erkent God zelf. “Jullie brengen veel offers aan mij, precies zoals het hoort.” (Psalm 50:8, BGT) Maar zit hem daar ook niet de kneep? Het lijkt erop alsof de mensen denken, dat God die offers en offerdieren nodig heeft. ‘Maar dat heb Ik niet,’ zegt God. Alles is van mij, de dieren, het hout op de altaren. Het vuur, waarmee de offers verbrand worden. Enzovoorts. Als Ik daarvan zou willen eten, dan zou ik het jullie niet zeggen.’ De mensen brengen wel offers, maar ze laten hun hart thuis. Ze brengen zichzelf niet naar God. Dat is de kwestie. En op die manier hebben ze een beeld van God gevormd. Dat beeld ziet er zo uit: Doe wat je moet doen aan religie en godsdienstigheid. Dan vindt de HEER het wel goed en dan zal hij je wel zegenen. En kijk eens hoeveel offers we brengen, hoe trouw we naar de eredienst komen. Dat kun je de religie van de vanzelfsprekendheid noemen. Zondag 35,12 Pagina 5 Ondertussen hebben ze God op een afstand gezet. Ze denken dat God tevreden met hen is en daarom niets hoort en niets ziet. “Maar tegen slechte mensen zegt God: ‘Waarom doe je alsof je naar me luistert? Waarom doe je alsof je trouw aan mij bent? Jullie willen mijn regels niet, jullie luisteren niet naar mijn woorden.” (Psalm 50:16,17) Met al hun vrome woorden, gaan ze gewoon hun eigen gang, doen ze wat in hun eigen hart opkomt. En dat is niet veel goeds. Zacht gezegd. Hun hart is er niet echt bij. Hun hart is niet voor de HEER. En God spiegelt de daden en het denken van deze mensen. “Zou ik dan zwijgen bij wat je doet, je denkt toch niet dat ik ben als jij?” (Psalm 50:21) Daar heb je het precies. “Jij denkt toch niet dat ik ben als jij.” Dat is de zonde tegen het tweede gebod: dat je denkt dat God net zo is als jij. En dat je in je denken en je doen een beeld van God snijdt op jouw maat. Een beeld dat aan jouw idee en aan jouw verwachtingen voldoet. Er leven tig beelden van God onder de mensen. Zal ik er een paar noemen? - God op non-actief, die slaapt. Die niet betrokken is op de wereld. Die alles op zijn beloop laat. - Een machteloze God, die net als wij lijdt onder de ellende van de wereld en er ook niets aan doen kan. - Een God op afstand, ver weg en bijna onbereikbaar. - God als een soort super-sinterklaas die aan de brave kinderen en mensen cadeautjes uitdeelt. ‘Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe…’ Enzovoorts, enzovoorts, enzovoort. Welk beeld heb jij van God? En Jezus zegt: “Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.” Want hij is het uitgedrukte beeld van God. In hem woont God lichamelijk. We mogen en we moeten God dus kennen in Jezus Christus. In hem tekent God zich uit. In hem doet de HEER zich gelden in zijn liefde en barmhartigheid. 4. Woord in beeld Hoe is nu de verhouding tussen Woord en beeld? Daar zou ik op terugkomen. Dat doe ik nu in het laatste stukje van de preek. En de vraag is of de catechismus niet te strikt is in zijn spreken, bv. over de beelden als ‘boeken der leken’ en over de beelden die niets zeggen kunnen. God kún je niet afbeelden en je mág hem niet afbeelden in welke vorm dan ook. Maar mag je wel mensen of dingen afbeelden om het Woord van God te illustreren? Mag je beelden gebruiken om de boodschap van God te verduidelijken of zichtbaar te maken? Zondag 35,12 Pagina 6 Het antwoord van de catechismus komt me een beetje zuinigjes over. Heel begrijpelijk gezien de tijd van het ontstaan. Met zijn overdaad aan heiligenbeelden in de kerk bijvoorbeeld. En met het levende woord op de tweede of nog lagere plaats. In de Bijbel lezen we dat God zijn boodschap ook langs visuele weg bij zijn volk brengt en hen op die manier wil duidelijk maken wat hij zegt en belooft. Denk aan de profeet Ezechiël, die de boodschap van God op verschillende manieren moet uitbeelden. Hij moet bijvoorbeeld een maquette maken van Jeruzalem. Of hij moet een jaarlang op zijn zij leggen om Gods oordeel over het volk Israël uit te beelden. Of Jeremia die met een juk op zijn schouders door Jeruzalem moet lopen. Maar dat nooit zonder dat het woord van God daarbij klinkt. Het levende woord van God blijft het primaat houden. Bij de profeten, bij Johannes de Doper, bij Jezus, bij de apostelen… God wil inderdaad zijn christenen door de levende verkondiging van zijn woord laten onderwijzen. Maar het Woord wordt soms in beeld gebracht. Denk aan het onderwijs aan kinderen of mensen met een beperking. Plaatjes zijn dan heel belangrijk. Zonder de woorden te verdringen. De catechismus legt de nadruk op het vereren van de HEER naar zijn woord. Dat vraagt God van zijn gemeente. Want God spreekt en Gods kinderen mogen op dat woord hun antwoord geven. Om God te eren. Dat is, dunkt me, ook de spits van Psalm 50. Israël heeft te weinig geluisterd. En daardoor is hun godsdienst oppervlakkig geworden en hun offers leeg en harteloos. De HEER zegt: “Breng alleen maar offers om mij te danken. Doe wat je aan mij belooft, want ik ben de Allerhoogste. Bid tot mij in moeilijke tijden. Dan zal ik jullie redden, en jullie zullen mij eren.” (Psalm 50:14,15, BGT) En in vers 23: “Maar mensen die mij dankoffers brengen, die eren mij. Ik zal hen redden, en zij zullen dat zien.” Dankoffers brengen gaat dieper dan vaak en veel ‘Halleluja’ zeggen zonder erbij na te denken. Het is een zaak van je hart, van je hele persoon. Wie een dankoffer brengt geeft zichzelf aan God met alles wat je hebt en bent. Met je stem, met je woorden, met je liederen en je gebeden. En met je daden. Ja met heel je leven. Je brengt dankoffers omdat je God hebt leren kennen als je schepper en je redder. Dankoffers brengen kun je alleen, wanneer je door Gods Woord en Geest geraakt bent. Op deze manier geef je gestalte aan ware eredienst. Het is dus niet beperkt tot de zondagse kerkdiensten. Paulus schrijft in Romeinen 12:1: Zondag 35,12 Pagina 7 “ Vrienden, jullie weten hoe goed God voor ons is. Daarom vraag ik jullie: Geef jezelf als een geschenk aan God. Laat je leven een offer zijn dat God graag wil aannemen. Dat betekent: leef als mensen die bij God horen. Want dat is de juiste manier om God te vereren.” (BGT) De HEER stelt zulke dankoffers en zulke eredienst zeer op prijs. De lofzangen van zijn gemeente stutten zelfs zijn troon, lezen we in Psalm 22. Hebt u gelet op de laatste woorden van Psalm 50: “Maar mensen die mij dankoffers brengen, die eren mij. Ik zal hen redden, en zij zullen dat zien.” Niet alleen van de redding horen, maar de redding zien, meemaken, ervaren. Op hun eigen weg, in hun eigen leven. Zien in Jezus Christus, die het ware beeld van God is. Hoe levend is het Woord van God! Amen Zondag 35,12 Pagina 8