NG 66 1 Kom, wenkt de bruidegom, kom, zondaar, kom. De tafel staat voor allen klaar, we vieren samen avondmaal. Let op het stromen van de wijn, Het brood, gebroken op de schaal, Ze mogen taal en teken zijn. 2 Weg, zwijgen moest het Woord, weg, door de poort. Gesloten werd de tempelstad voor Hem, die kwam van Vaders troon. Die sterk was als Hij knielend bad en als de ware Mensenzoon een open oog voor blinden had. 3 Kruis, vloekpaal voor mijn straf, kruis: dood en graf. Na drie uur zware duisternis klinkt koninklijk: Het is volbracht! Hier lacht de vrede, wint het licht, de dag verdrijft de bange nacht, de hel blijft voor een christen dicht. 4 Heer, red uw onderdaan, Heer, neem mij aan. U opent poorten wereldwijd voor burgers van uw koninkrijk, maar alles met uw naam in strijd zult U verbannen uit uw rijk: aanbiddelijke Majesteit! 5 Leef, leer een nieuw gezang, leef, eeuwig lang. Gedragen wordt elk dankbaar kind op vleugels van de adelaar. Er is een macht die overwint, Jeruzalem wordt openbaar, waar lof en lied ons samenbindt.