Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 13 d.d. 28 januari 2010 (mr J. Wortel, voorzitter, de heren J.C. Buiter en drs L.B. Lauwaars RA) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken: - het verzoek tot geschilbeslechting, ontvangen 2 juli 2008, met bijlagen; - het door Consument ingevulde vragenformulier van 5 juli 2008; - het antwoord van Aangeslotene van 31 maart 2009; - de repliek van Consument, ontvangen op 4 mei 2009; - de dupliek van Aangeslotene van 14 mei 2009; - het door de Ombudsman Financiële Dienstverlening overgelegde dossier. De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden. De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 juni 2009. Aldaar zijn beide partijen verschenen. 2. Feiten De Commissie gaat uit van de volgende feiten. 2.1 Consument geniet een WAO uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. In mei 2005 heeft zij een bedrag ontvangen ter vergoeding van letselschade. 2.2 Aangeslotene heeft Consument benaderd om het ontvangen bedrag te beleggen. In verband daarmee heeft Aangeslotene het klantprofiel van Consument opgesteld. Dit kwam uit op “zeer defensief”, portefeuillemodel I. 2.3 De portefeuille van Consument is in mei 2005 (afgerond) als volgt samengesteld: - X Fund € 10.000 - Y Fonds € 30.000 - Z Fund € 10.000 - Robeco Dividendrente € 20.000 - Rente Plus Note 5 € 30.000 2.4 De Rente Plus Note 5 is aangekocht voor € 30.450,--. 2.5 Uit het prospectus en de informatiebrochure van de Rente Plus Note 5 blijkt dat het hierbij gaat om een gestructureerd product waarvan de coupon afhankelijk is van de 10-jaars euro swap rate en varieert tussen de 4,5% en 9% over de uitstaande hoofdsom. Het product kent een looptijd van 10 jaar en eindigt – behoudens bepaalde gevallen van vervroegde aflossing – op 20 juni 2015. Het product kent geen hoofdsomgarantie. Afhankelijk van het aantal credit events ten aanzien van de 100 onderliggende bedrijven, kan de hoofdsom geheel of gedeeltelijk verloren gaan, waarbij sprake is van een buffer en daarna een hefboomeffect. Door hetzelfde mechanisme kan ook de omvang van de coupon worden aangetast. De koers van de Note fluctueert en 2 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 3. is afhankelijk van onder meer het kredietrisico van de onderliggende bedrijven en het aantal credit events dat zich heeft voorgedaan. In mei 2006 heeft Consument overleg gevoerd met haar nieuwe adviseur bij Aangeslotene. De adviseur heeft haar een overzicht gegeven van het resultaat van haar beleggingen. In september 2006 heeft Consument haar belang in het Robeco Dividendrentefonds verkocht. In november 2006 heeft zij de overige stukken verkocht; de opbrengst heeft zij op een spaarrekening gezet. Alleen de Rente Plus Note heeft Consument aangehouden. Deze was op dat moment licht in koers gedaald (-2%) en had een waarde van € 29.964. Op 13 november 2006 was de koers van de Rente Plus Note wederom gedaald (-6%); de waarde was € 28.485. Op 29 december 2006 heeft Aangeslotene Consument geschreven dat er onvoldoende spreiding aanwezig was in haar portefeuille en dat zij Consument in overweging gaf obligaties te verkopen en de liquiditeiten uit te breiden. Bij brief van 29 juni 2007 heeft Aangeslotene dit herhaald. Op 1 augustus 2007 heeft Consument haar Rente Plus Note verkocht, met een opbrengst van € 22.810,15. Geschil Het geschil houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in. 3.1. Consument meent dat haar portefeuille na de verkopen van november 2006 te eenzijdig was samengesteld. Over de toen verkochte producten klaagt zij niet. Vanaf de verkopen bestond de portefeuille uitsluitend uit de Rente Plus Note, een risicovol product. Consument heeft, nadat zij koersdalingen van de Rente Plus Note constateerde, steeds contact opgenomen met Aangeslotene. Consument heeft tevens contact met Aangeslotene gezocht omdat zij zich zorgen maakte over de problemen in de Verenigde Staten. Aangeslotene heeft Consument – ook toen Consument om advies vroeg – in strijd met haar zorgplicht en haar waarschuwingsplicht niet geadviseerd de Rente Plus Note te verkopen. Consument stelt daardoor een verlies te hebben geleden van € 8.000 met aan- en verkoopkosten en rente. 3.2. Aangeslotene voert aan dat niet alleen naar de Rente Plus Note moet worden gekeken, maar naar het totale advies uit 2005. Dat heeft Aangeslotene zelf gedaan, en zij is daarbij tot de slotsom gekomen dat het advies te risicovol was. Aangeslotene had Consument niet mogen adviseren in twee aandelenfondsen te beleggen. Bij het gekozen portefeuillemodel I hoort namelijk een verdeling van 60% obligaties en 40% liquiditeiten. Consument heeft daardoor echter geen schade geleden. Haar portefeuille heeft een rendement opgeleverd van 1,1%. Zou volgens het model belegd zijn, dan zou – uitgaande van verkopen medio november 2006, zoals Consument die heeft verricht – Consument na aftrek van aan- en verkoopkosten een negatief rendement van (-) 0,4% hebben behaald. Ten overvloede merkt Aangeslotene op dat Consument ten onrechte de ontvangen coupons, € 2.747,24, niet in mindering op haar schade heeft gebracht. Volgens Aangeslotene heeft Consument verder eigen schuld aan eventuele schade. Zij heeft, hoewel zij constateerde dat de koers van de Rente Plus Note daalde, besloten deze tot 3 3.3. 3.4. 3.5. 4. 1 augustus 2007 aan te houden. Zij had in ieder geval bij de tweede koersdaling tot verkoop moeten overgaan. Het verlies zou dan beperkt zijn gebleven tot € 1.965. Nu Consument geen schade heeft geleden en zelf heeft besloten de Rente Plus Note aan te houden, ziet Aangeslotene geen reden om een vergoeding aan te bieden. Haar aanbod uit de Ombudsmanfase is vervallen. De klacht dat de portefeuille te eenzijdig was samengesteld, heeft Consument bij de Ombudsman niet aangevoerd. In dit opzicht kan de klacht dan ook niet worden behandeld op grond van art. 7 lid 1 onderdelen b en c van het Reglement, aldus Aangeslotene. Consument heeft in reactie op het verweer van Aangeslotene aangevoerd dat zij in september en november 2006 haar stukken heeft verkocht op advies van een medewerker van Aangeslotene. Volgens Consument heeft zij de eenzijdigheid van haar portefeuille, wellicht niet in die bewoordingen, steeds mede aan haar klacht ten grondslag gelegd. Aangeslotene zou de beleggingen bijhouden; Consument had daar geen verstand van. Aangeslotene heeft bij dupliek laten weten dat zij het betreurt dat zij Consument in 2005 een verkeerd advies heeft gegeven, maar heeft herhaald dat daaruit geen schade is ontstaan. Zij erkent dat Consument het Robeco Divirentefonds heeft verkocht op advies van een van haar medewerkers. Over het verkopen van de overige effecten heeft Consument geen advies gevraagd. Aangeslotene heeft in de stukken van Consument niet kunnen lezen dat zij al eerder over de eenzijdigheid van de portefeuille heeft geklaagd. Op dit punt moet de klacht daarom buiten behandeling blijven, aldus Aangeslotene. Bovendien heeft Consument uit de brieven van december 2006 en juni 2007 en uit haar portefeuilleoverzichten kunnen afleiden dat haar portefeuille te eenzijdig was samengesteld. Aangeslotene weerspreekt dat zij de portefeuille voor Consument zou bijhouden. Dat past alleen bij vermogensbeheer. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer gestelde oordeelt de Commissie als volgt. 4.1. De Commissie is van oordeel dat een gestructureerd product als de Rente Plus Note 5, met het daaraan verbonden koers- en hoofdsomrisico, in beginsel niet past binnen een zeer defensieve portefeuille als die van Consument. Van omstandigheden die dat anders maken, is in deze zaak niet gebleken. In het bijzonder is niet gebleken dat de Note onderdeel uitmaakte van een, over het totaal genomen, evenwichtig portefeuilleadvies. Aangeslotene heeft erkend dat het totale advies, door andere in de portefeuille opgenomen fondsen, te risicovol was. Dit advies was dus geen advies dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur had mogen geven. 4.2. Aangeslotene heeft terecht aangevoerd dat de schade die Consument door het onjuiste advies heeft geleden, zou moeten worden berekend door het rendement van de daadwerkelijk aangekochte portefeuille te vergelijken met het rendement van een portefeuille zoals deze bij een juist advies vermoedelijk zou zijn aangekocht. 4.3. Consument heeft haar klacht, althans bij de Commissie, beperkt tot de periode vanaf november 2006, nadat zij het grootste deel van de fondsen in haar portefeuille had verkocht. 4 4.4. Aangeslotene heeft aangevoerd dat de aldus geformuleerde klacht niet voor behandeling door de Commissie in aanmerking kan komen, nu de klacht in deze vorm niet aan de Ombudsman is voorgelegd. 4.5. De Commissie verwerpt dat verweer. In een geschillenprocedure als die bij Kifid, waarin Consumenten een laagdrempelige klachtenvoorziening wordt geboden en waarin Consumenten zonder rechtsbijstand kunnen optreden, moet behoedzaam worden omgegaan met formele belemmeringen voor Consumenten om hun klachten inhoudelijk te laten beoordelen. De klacht, zoals Consument die heeft verwoord in haar brieven aan de Commissie, ligt in het verlengde van de klacht dat de Rente Plus Note van het begin af aan niet in haar portefeuille paste. Aangeslotene is niet geschaad in haar mogelijkheden zich tegen die klacht te verweren. 4.6. Een en ander neemt niet weg dat er bij de klacht over de Rente Plus Note niet aan kan worden voorbijgegaan dat deze Note oorspronkelijk deel uitmaakte van een portefeuille waarvan ook andere fondsen deel uitmaakten en die Consument heeft aangekocht op basis van een totaaladvies. Consument mag, zoals hiervoor onder 4.2 al is overwogen, niet een onderdeel van die portefeuille – en het daaraan ten grondslag liggende advies – eruit lichten om het daardoor geleden verlies te claimen. In het licht hiervan, en mede nu Consument haar klacht heeft beperkt tot de periode vanaf medio november 2006, toen alleen de Rente Plus Note nog niet was verkocht, dient het verlies op de Note tot aan die periode buiten beschouwing te blijven. 4.7.1 Vervolgens dient de vraag aan de orde te komen of het voor rekening van Consument moet blijven dat zij de Rente Plus Note heeft aangehouden, terwijl zij de andere fondsen in haar portefeuille heeft verkocht. 4.7. De Commissie beantwoordt die vraag in de omstandigheden van dit geval ontkennend. Daarbij neemt zij in aanmerking: • dat Aangeslotene Consument de aanschaf van de Note heeft geadviseerd, hoewel deze, vanwege de daaraan verbonden risico’s, niet in de zeer defensieve portefeuille van Consument paste; • dat Aangeslotene niet, anders dan in de algemene termen van de verhouding obligaties/liquiditeiten, heeft geadviseerd de Note van de hand te doen, hoewel een indringend advies in die zin van haar verwacht mocht worden; • dat Consument werd geconfronteerd met verliezen op de Note; • dat van consumenten met een zeer defensief profiel als Consument niet zonder meer verlangd kan worden dat zij eigenmachtig verlies nemen op een voor hen te risicovol product om verdere verliezen te beperken of voorkomen, indien een advies in die zin van de zijde van hun deskundige adviseur uitblijft; • dat Consument aannemelijk heeft gemaakt dat zij in ieder geval een aantal malen met Aangeslotene contact heeft opgenomen om haar zorgen over de Note uit te spreken en dat ook daarop geen advies tot verkoop is gevolgd. Consument kan dan ook geen eigen schuld worden verweten; de schade is uiteindelijk toe te rekenen aan het advies van Aangeslotene de Note aan te schaffen en het uitblijven van het advies de Note te verkopen. 4.9. De koers van de Rente Plus Note was volgens het portefeuilleoverzicht van 29 december 2006 op die datum 91.99%, de waarde van het belang van Consument was € 27.597,-. De Commissie neemt deze datum tot uitgangspunt van de schadeberekening. Zij gaat ervan uit dat indien Aangeslotene Consument indringend 5 4.10. 4.11. 5. zou hebben geadviseerd de Note te verkopen, nadat Consument medio november 2006 de overige resterende fondsen zelfstandig had verkocht, Consument dat uiterlijk eind december 2006 zou hebben gedaan. Op 1 augustus 2007 heeft Consument de Note verkocht, met een opbrengst, na verrekening van rente en provisie, van € 22.810,15. Het verlies in hoofdsom over deze periode bedraagt dus € 4.786,85. Consument heeft op 27 juni 2007 een uitkering op de Note ontvangen van € 1.339,87. Aangeslotene heeft terecht aangevoerd dat deze op de schade in mindering moet worden gebracht. Daartegenover staat dat Consument op de hoofdsom over de bewuste periode ook bij een minder risicovolle belegging rendement had kunnen behalen. Dit rendement schat de Commissie naar redelijkheid en billijkheid op ongeveer 3% over de hier relevante hoofdsom van € 27.597,-, en afgerond over zeven maanden op € 500,-. Het te vergoeden verlies komt dan uit op € 4.786,85 verminderd met € 1.339,87 en vermeerderd met € 500,-; dat is afgerond € 4.000,-. Het aldus berekende verlies dient Aangeslotene aan Consument te vergoeden, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2007, de dag waarop de schadeberekening is gesloten, en met de eigen bijdrage voor de behandeling van de klacht. Beslissing De Commissie beslist, als bindend advies, dat de Aangeslotene binnen een termijn van vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd aan de Consument vergoedt een bedrag van € 4.000,-, met rente gelijk aan de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2007 tot aan de dag van algehele voldoening, en met vergoeding aan de Consument van diens eigen bijdrage aan de behandeling van deze klacht, zijnde € 50,-. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.