Raad van de Europese Unie Brussel, 9 november 2016 (OR. en) 14249/16 ADD 2 Interinstitutioneel dossier: 2016/0351 (COD) COMER 118 WTO 320 ANTIDUMPING 13 IA 110 CODEC 1623 VOORSTEL van: ingekomen: aan: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie 9 november 2016 de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie Nr. Comdoc.: SWD(2016) 371 final Betreft: WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie Hierbij gaat voor de delegaties document SWD(2016) 371 final. Bijlage: SWD(2016) 371 final 14249/16 ADD 2 sl DG C 1 NL EUROPESE COMMISSIE Brussel, 9.11.2016 SWD(2016) 371 final WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie {COM(2016) 721 final} {SWD(2016) 370 final} {SWD(2016) 372 final} NL NL Samenvatting Effectbeoordeling van een mogelijke wijziging van de methode voor de berekening van dumping met betrekking tot de Volksrepubliek China (en andere landen zonder markteconomie). A. Noodzaak tot actie Waarom? Wat is het probleem? In afdeling 15 van het protocol van toetreding van China tot de WTO is een overgangsregeling opgenomen waarin een specifieke methode voor de berekening van dumping is vastgelegd. Aangezien de Chinese economie wordt gekenmerkt door ernstige verstoringen, worden de prijzen en kosten in China als onbetrouwbaar beschouwd en wordt de dumpingmarge in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken van de EU berekend op basis van de prijzen en kosten in een derde land met een markteconomie (het zogeheten referentieland). Nu enkele bepalingen van afdeling 15 in december 2016 vervallen, kan het noodzakelijk zijn deze methode te wijzigen. De Chinese economie is echter nog altijd verstoord, zodat het berekenen van dumping aan de hand van de prijzen en kosten in China ertoe zou leiden dat de werkelijke dumpingmarge in veel gevallen significant te laag zou worden ingeschat en alle op die grondslag ingestelde maatregelen niet doeltreffend zouden zijn om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade te verhelpen. Dit zou aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor het concurrentievermogen van de industrie in de EU (ongeveer de helft van de geldende handelsbeschermingsmaatregelen heeft betrekking op de invoer uit China). Volgens een onafhankelijk onderzoek zouden de rechten met maximaal 30 procentpunt kunnen dalen, wat zo'n 200 000 banen in de EU in gevaar zou brengen. Wat is het doel van dit initiatief? De belangrijkste doelstellingen zijn het bevorderen van vrije en eerlijke handel, het vergroten van het concurrentievermogen en de groei in de EU, en het scheppen/behouden van banen in de EU. Daarom is niet alleen een adequate reactie op het vervallen van enkele bepalingen van afdeling 15 van het protocol van toetreding van China tot de WTO nodig, maar moet ook de blijvende doeltreffendheid van de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU worden gewaarborgd. Daartoe is het wenselijk een doeltreffende respons te bieden op de aanhoudende verstoringen van de economie in China en te zorgen voor een passende oplossing om de schade die wordt veroorzaakt door oneerlijke invoer (d.w.z. invoer met dumping/subsidiëring) te compenseren. Tegelijkertijd moeten nauwe banden met China worden onderhouden, gestoeld op wederzijdse belangen. Wat is de meerwaarde van maatregelen op EU-niveau? Volgens artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende Europese Unie (VEU) is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing op de gebieden waarop de EU exclusief bevoegd is. Ingevolge artikel 3, lid 1, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) valt de gemeenschappelijke handelspolitiek onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Verder wordt in artikel 207 VWEU bepaald dat "de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies" worden gebaseerd op eenvormige beginselen van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet op dit initiatief van toepassing. De EU dient in te staan voor de naleving van haar internationale verplichtingen. B. Oplossingen Welke wetgevende en niet-wetgevende beleidsmaatregelen zijn overwogen? Heeft een bepaalde optie de voorkeur? Waarom? Van drie beleidsopties is het effect geanalyseerd en vergeleken: - Optie 1 (het basisscenario): geen enkele beleidswijziging. Dit scenario kan echter niet worden beschouwd als een typische "optie zonder verandering", aangezien enkele bepalingen van afdeling 15 definitief zullen vervallen en het beleids- en rechtskader dus verandert; - Optie 2: toepassing van de standaardmethode. Dit zou betekenen dat China op dezelfde wijze wordt behandeld als elk ander WTO-lid met een markteconomie, wat de EU-handelsbeschermingsinstrumenten aanzienlijk zou verzwakken; - Optie 3: een nieuwe methode waarmee op doeltreffende wijze zou kunnen worden ingespeeld op de verstoringen van de marktwerking, en de handelsbeschermingsinstrumenten verder zouden kunnen worden 2 versterkt. Suboptie 3.1 bestaat uit twee elementen: reageren op verstoringen en overgangsperioden voorzien om de doeltreffendheid van de reeds genomen maatregelen te waarborgen. Suboptie 3.2 houdt verband met de regel van het laagste recht en het antisubsidie-aspect. Optie 3 (de combinatie van de twee subopties) heeft de voorkeur. Deze optie is bij uitstek geschikt om bij te dragen tot het bereiken van de vermelde doelstellingen. Wie steunt welke optie? Sommige belanghebbenden (vooral uit het bedrijfsleven) lijken de voorkeur te geven aan optie 1 – geen verandering. De wettelijke en beleidsimplicaties van deze optie kunnen evenwel aanzienlijk zijn. Optie 2 wordt gesteund door een aantal importeurs en handelaars. Deze optie zou echter leiden tot een verzwakking van de EU-handelsbeschermingsinstrumenten en tot een verlaging van de rechten, en zou dus de invoer van grotere hoeveelheden goederen tegen lagere prijzen tot gevolg hebben. Dit zou het concurrentievermogen van de EU-industrie aanzienlijk aantasten en veel banen op de tocht zetten. Optie 3 strookt met het standpunt van veel belanghebbenden, die aandringen op blijvend doeltreffende handelsbeschermingsinstrumenten met een juridisch solide basis, waarbij een verslechtering van de betrekkingen met China bij voorkeur wordt vermeden. C. Effecten van de voorkeursoptie Wat zijn de voordelen van de voorkeursoptie (of van de belangrijkste opties, als er geen voorkeursoptie is)? Suboptie 3.1 zou in vergelijking met de huidige methode leiden tot iets lagere rechten (een verschil van ongeveer 4 %). Suboptie 3.2 zou een verhoging van de rechten met ongeveer 8 % tot gevolg hebben. De economische en sociale gevolgen van de twee subopties samen zullen daarom naar verwachting neutraal zijn. Het huidige werkgelegenheidsniveau zou dus worden gehandhaafd. Omdat de macro-economische gevolgen van de handelsbeschermingsinstrumenten relatief klein zijn (2 tot 5 % van de totale handel met China is het doelwit van handelsbeschermingsmaatregelen), is het eventuele milieueffect van een wijziging van de methode zeer moeilijk te kwantificeren. Er kan worden gesteld dat de productie in de EU milieuvriendelijker is dan die in China en dat een toename van de vervoerde volumes een negatief effect op de CO2-uitstoot en de koolstofvoetafdruk heeft. De belangrijkste groepen begunstigden zijn de industrie en de werknemers in de EU. Het concurrentievermogen van de industrie zou worden veiliggesteld/vergroot en de werkgelegenheid zou behouden blijven. Wat zijn de kosten van de voorkeursoptie (of van de belangrijkste opties, als er geen voorkeursoptie is)? De effecten van optie 3 zijn overwegend positief. In bepaalde gevallen zouden importeurs/handelaars eventueel negatieve gevolgen kunnen ondervinden als bepaalde antidumpingrechten iets hoger uitvallen dan het huidige niveau. Die negatieve gevolgen zijn echter beperkt, omdat de rechten slechts licht zouden stijgen en de importeurs en handelaars in de meeste gevallen de mogelijkheid hebben om over te schakelen op andere voorzieningsbronnen (waarvoor geen rechten uit hoofde van handelsbeschermingsmaatregelen van toepassing zijn). Het initiatief brengt naar verwachting geen nalevingskosten mee, omdat het onderzoek (gegevensverzameling, berekeningen, enz.) vergeleken met de huidige praktijk voor de partijen ongewijzigd zou blijven. Wat zijn de gevolgen voor bedrijven, kleine en middelgrote ondernemingen en microondernemingen? De gevolgen van handelsbeschermingsinstrumenten voor kleine en middelgrote ondernemingen lopen uiteen naargelang het producenten, gebruikers of importeurs/handelaars betreft. Handelsbeschermingsmaatregelen zijn meestal van toepassing op producten voor industriële gebruikers, zodat kleine en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen vaak niet rechtstreeks worden geraakt. In bepaalde sectoren (bijv. tafelgerei, rijwielen) kunnen handelsbeschermingsmaatregelen echter van essentieel belang zijn voor het voortbestaan van een bedrijfstak, en dus gevolgen hebben voor zowel grotere bedrijven als voor kleine en middelgrote ondernemingen. Vanwege hun omvang en specifieke structuur zijn kleine en middelgrote ondernemingen over het algemeen kwetsbaarder voor veranderingen en kunnen zij dus sterker dan grotere bedrijven door de gevolgen van een eventuele wijziging van methode worden geraakt. 3 Zijn er significante gevolgen voor nationale begrotingen en overheden? Wat dit betreft worden geen ingrijpende gevolgen verwacht. Als de nieuwe methode zou leiden tot een eventuele verhoogde werklast voor de met het onderzoek belaste autoriteit (de diensten van de Commissie), wordt dit naar verwachting gecompenseerd door het feit dat de referentielandmethode niet langer hoeft te worden gebruikt (onderzoek en controle ter plaatse in het referentieland zijn dan niet langer noodzakelijk). Zijn er nog andere significante gevolgen? Naar verwachting blijft bij optie 3 het concurrentievermogen van de EU-industrie behouden of wordt het vergroot. Ook zouden de EU eventuele nadelen bespaard blijven die kunnen ontstaan door de vergelijking met andere WTO-leden (bijv. de VS of Japan, die hun methode in dit stadium naar verwachting niet zullen wijzigen). Deze landen zouden hogere rechten heffen dan de EU (als die de standaardmethode zou gebruiken), wat zou kunnen leiden tot een verlegging van de handelsstromen naar de EU. D. Follow-up Wanneer wordt dit beleid geëvalueerd? Het is de bedoeling het beleid na vijf jaar te evalueren, zodat er voldoende tijd zal zijn om relevante gegevens te verzamelen. 4