Neurologische ontwikkeling van morele cognitie bij psychopaten

advertisement
Neurologische ontwikkeling van morele cognitie
bij psychopaten
Scriptie Bacheloropleiding Psychologie
Departement Psychologie en Gezondheid
Tilburg University
Auteur: Jasper Haenen
ANR: 780794
Circle: Biologische voorspellers van antisociaal gedrag
Begeleider: Jelle Sijtsema
Datum: 15 - 04 - 2013
Samenvatting
Psychopaten zoeken de grens tussen moreel en immoreel gedrag op en kunnen daarmee
de menselijke rechten en vrijheid beschadigen. Het gedrag van psychopaten is terug te leiden
naar bepaalde neurofysiologische structuren die morele cognitie reguleren. Morele cognitie richt
zicht op het onderscheid tussen goed en fout en de manier waarop mensen dit in het dagelijkse
leven hanteren. In dit literatuuronderzoek is de neurologische ontwikkeling van morele cognitie
bij psychopaten bekeken. Uit de resultaten blijkt dat terreinen in de hersenen die nauw betrokken
zijn bij morele cognitie, zoals de prefrontale cortex en de amygdala, afwijkingen vertonen in
psychopaten. Ook is er in deze gedeeltes van de hersenen een verminderde activiteit zichtbaar bij
psychopaten ten opzichte van niet-psychopaten als zij worden blootgesteld aan morele
dilemma’s. Als aanbeveling dient vervolgonderzoek een specifieke indeling te maken van de
verschillende aspecten van morele cognitie en hoe deze bij psychopaten ontwikkeld zijn.
Daarnaast dient er ook een onderscheid te worden gemaakt tussen verschillende soorten
psychopathische trekken.
Inleiding
Een groot gedeelte van het menselijke gedrag wordt bepaald door morele cognitie: het
cognitieve concept dat reguleert hoe mensen in bepaalde situaties in staat zijn een moreel oordeel
te vormen en daarmee het onderscheid tussen goed en fout bepalen (Knobe, 2005). Cognitie
reguleert de gedragsregels die mensen verwacht worden na te leven (Casebeer, 2003). Morele
cognitie komt voor een groot deel voort uit neurofysiologische processen die de grenzen van
prosociaal en antisociaal gedrag in dagelijkse situaties bepalen (Moll, Oliveira-Souza de, &
Eslinger, 2001). Als er afwijkingen in deze neurofysiologische processen waar te nemen zijn,
kan dit een verstoring van morele cognitie tot gevolg hebben. Neurologische afwijkingen hangen
daarmee op een bepaalde manier samen met antisociaal gedrag. Een voorbeeld van een
neurologisch gebied in de hersenen dat invloed heeft op morele cognitie is de prefrontale cortex.
Deze draagt bij aan het reguleren van de activiteit met betrekking tot het controleren van morele
beslissingen. Als er beschadigingen zijn aan de prefrontale cortex kan dit leiden tot verstoringen
in morele cognitie, bijvoorbeeld een toename van impulsieve agressie (Fumagalli & Priori, 2012).
Deze onderzoekers constateren dat de prefrontale cortex de emotionele processen bij het maken
van morele beslissingen reguleert. Daarnaast is deze ook betrokken bij motivationeel en
intentioneel gedrag. De samenhang tussen beschadiging van de prefrontale cortex en een
verstoring van morele cognitie, in dit geval het vertonen van impulsieve agressie, onderstreept de
theorie van Raine & Yang (2006). Deze theorie stelt dat regelbrekend gedrag, typerend voor
antisociale, gewelddadige en psychopathische individuen, in feite te wijten is aan afwijkingen in
bepaalde structuren die morele cognitie reguleren.
Volgens Harenski et al. (2012) kunnen er in hersengebieden die betrokken zijn bij morele
cognitie, zoals de prefrontale cortex, verschillen worden gevonden in de mate van activiteit die
bovenstaande hersengebieden vertonen bij het zien van plaatjes waarop schending van moraliteit
wordt afgebeeld. Bij psychopaten is er volgens de onderzoekers bijvoorbeeld met een
tijdsvertraging activatie zichtbaar dan bij niet-psychopaten. De mate waarin de neurologische
basis van morele cognitie van een persoon is ontwikkeld, kan daarmee gekoppeld worden aan het
gepast of ongepast handelen van een persoon. Dit heeft tot gevolg dat personen die zich
immoreel gedragen daarmee ethische regels en menselijke rechten of vrijheid van anderen
kunnen beschadigen, soms gepaard met geweld of agressiviteit (Fumagalli & Priori, 2012). Zoals
Raine en Yang (2006) stellen kunnen psychopaten worden gezien als een groep die immoreel
gedrag vertoont en zeggen zij dat de oorzaak van dit gedrag terug valt te leiden naar
neurofysiologische oorzaken. Patrick (2006) concludeerde al dat psychopathie is geassocieerd
met een scala van abnormaliteiten in het brein..
Psychopaten gebruiken manipulatie, geweld en intimidatie om anderen te beheersen en
hun eigen behoeften te bevredigen (Cima, Tonnaer & Hauser, 2010). Zij hebben daarmee moeite
met het naleven van morele richtlijnen (Raine & Yang, 2006). Hoewel 15-25 procent van de
mannen en 7-15 procent van de vrouwen in Amerikaanse gevangenissen vormen van
psychopathische trekken vertonen, is er tot op heden geen universeel aangenomen oorzaak voor
psychopathie (Perez, 2012). Wel zijn er bepaalde biologische patronen te herkennen in het
disfunctioneren van de hersenen bij individuen die psychopathische trekken vertonen. Perez
(2012) stelde bij psychopaten duidelijke afwijkingen vast in de orbitofrontale cortex, het gebied
dat voornamelijk betrokken is bij het controleren van impulsen in gedrag. Niet alleen
afwijkingen of beschadigingen van bepaalde gebieden werden gevonden in psychopaten, ook
werden er tussen psychopaten en niet-psychopaten verschillen gevonden in niveau van
neurologische activiteit en reactiviteit. Zo constateerden Osumi et al. (2012) dat psychopaten
minder activiteit van de amygdala vertoonden bij het waarnemen van oneerlijkheid van anderen
in vergelijking met niet-psychopaten. De activiteit van de amygdala is een voorspeller van onder
andere de mate waarop iemand geneigd is straffend gedrag te vertonen. Subcorticale regionen
zoals de amygdala en de ventromediale hypothalamus zijn ook standaard actief bij morele
cognitie (Moll et al., 2002). Naast deze regionen is ook de prefrontale cortex nauw betrokken bij
zowel de ontwikkeling van morele cognitie als van psychopathische trekken. Moll et al.(2005)
stellen dat moreel gedrag voort komt uit sociale kennis opgebouwd via ervaringen uit dagelijkse
situaties en dit wordt gereguleerd door de prefrontale cortex. De prefrontale cortex is bij
psychopaten volgens Eslinger et al. (1992) het terrein dat het meest wordt geassocieerd met
afwijkingen die leiden tot psychopathie. Specifieke gedeeltes van de prefrontale cortex, zoals de
orbifrontale cortex, worden in meerdere onderzoeken (Koenigs & Tranel, 2006; Yang & Raine,
2005) naar voren geschoven als verantwoordelijk voor gewelddadig en antisociaal gedrag.
Wat betreft emoties, herkenning en de reactie op emoties, speelt ontwikkeling van morele
cognitie een belangrijke rol (Glenn, Raine & Laufer, 2011). Ekman (1984) ontdekte dat de mens
basisemoties zoals woede en vreugde vertoont, die over de hele wereld door mensen te
herkennen zijn als een universeel gelijke emotie en ook op universele wijze worden vertoond.
Echter, de reactie die het herkennen van een betreffende emotie bij de mens oproept is voor een
groot deel afhankelijk van morele normen en waarden (Greene & Haidt, 2002). Psychopaten
wijken niet af van niet-psychopaten in het herkennen van deze basisemoties en zijn ook in staat
betekenis te geven aan iemand anders zijn of haar mentale staat, maar hun reactie op emoties
daarentegen wijkt wel af van de norm (Mercadillo, Diaz & Barrios, 2007). Ondanks dat
psychopaten dus in gelijke mate aan niet-psychopaten basisemoties kunnen herkennen, is het
reageren op deze basisemoties wel verschillend. Neurologisch disfunctioneren, kan de link
tussen het herkennen en het beoordelen op stimuli in de weg staan en ervoor zorgen dat
antisociaal gedrag wordt vertoond als reactie op een bepaalde emotionele stimuli. Het vraagstuk
dat hier ontstaat, is op wat voor manier neurologische processen met betrekking tot morele
cognitie functioneren bij psychopaten en verschillen met niet-psychopaten.
Koenigs et al. (2012) constateren dat psychopaten karakteristiek immoreel gedrag
vertonen, maar tot op heden zijn er slechts enkele studies die een overzicht geven van
systematische neurologische verschillen in het vermogen om moreel te beoordelen tussen
psychopaten en niet-psychopaten. Zo zegt Malatesti (2009) dat psychopaten bepaalde
afwijkingen bezitten die mogelijk hun morele begrip en verantwoordelijkheid aantasten, maar op
de neurologische basis hiervan wordt niet ingegaan.
Deze literatuurstudie richt zich dan ook op de neurologische ontwikkeling van morele
cognitie bij psychopaten. Door middel van een literatuuronderzoek wordt in deze literatuurstudie
geprobeerd een overzichtelijk beschrijving te geven van de neurologische basis van morele
cognitie en een antwoord op de vraag geformuleerd hoe dit vervolgens aan psychopathisch
gedrag is gekoppeld. Wat zijn die de neurologische afwijkingen die de prosociale morele
cognitie in de weg staan en is er neurologische basis verbonden aan moraliteit die kan worden
gekoppeld aan tekortkomingen in gepast handelen van psychopaten. Verwacht wordt dat
gedeeltes in de hersenen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van morele cognitie zoals de
frontale cortex, de amygdala en de temporale lob ( Moll, 2003; Harrison, 2012) in bepaalde mate
afwijken of een andere reactiviteit vertonen bij psychopaten dan bij niet-psychopaten.
Uiteindelijk wordt er in de laatste stap van deze literatuurstudie gekeken naar hoe de neurologische
ontwikkeling van morele cognitie samenhangt in psychopaten.
Methode
Identificatie en selectie van de literatuur
In dit literatuuronderzoek staan tien artikelen centraal. Alle artikelen zijn gevonden via
Web of Science en zijn gepubliceerd in de periode tussen 1950 en 2013. De tien artikelen zijn
opgesplitst aan de hand van twee zoekcriteria. Het eerste criterium is vooral gericht op de
neurologische ontwikkeling van morele cognitie. De zoektermen hieraan verbonden zijn ‘moral’
en/of ‘moral cognition’ verwijzend naar morele cognitie. Dit is gecombineerd met de zoektermen
gerelateerd aan de neurologische ontwikkeling hiervan, zoals ‘neural’ en/of ‘brain’. Het aantal
artikelen dat hieruit voortkwam varieert tussen de 130 en 370. De artikelen zijn vervolgens
geselecteerd aan de hand van de volgende criteria:
- de betrokkenheid van de hersenen komt uit de titel naar voren
- het terrein is verbonden aan morele cognitie.
- het artikel beschrijft een connectie tussen de hersenen en morele cognitie
- de artikelen zijn in het Engels geschreven
Dit betekent dat er gezocht is naar welke delen in de hersenen betrokken zijn bij morele
cognitie of de ontwikkeling hiervan. Aan de hand van deze zoektocht zijn vier artikelen
aangetroffen die een uitgebreid overzicht geven van welke terreinen in de hersenen er verbonden
zijn aan morele cognitie en daarmee het beste aan de criteria voldoen. Dit zijn de artikelen van
Mendez (2006), Fumagalli & Priori (2006), Moll et al. (2005) en Borg et al. (2011).
Het tweede zoekcriteria heeft zich gericht op morele cognitie bij psychopaten. Door vast
te stellen welke delen van de hersenen verantwoordelijk zijn voor morele cognitie kan worden
bekeken hoe deze delen functioneren in psychopaten. De zoektermen waar hierbij gebruik van is
gemaakt, zijn ‘moral’ en of ‘cognition’ in combinatie met ‘psychopaths’. Er zijn na gebruik van
de verschillende zoektermen tussen de 10-85 artikelen gevonden. De artikelen zijn vervolgens
geselecteerd aan de hand van de volgende criteria:
- het artikel richt zich op psychopaten.
- de betrokkenheid van de hersenen komt uit de titel naar voren.
- er komen terreinen naar voren die gevonden zijn aan de hand van de zoektocht naar welke
delen van de hersenen betrokken zijn bij morele cognitie.
- de artikelen zijn in het Engels zijn geschreven.
In totaal zijn er zes artikelen gevonden die het beste voldoen aan de criteria. Deze
artikelen geven een beeld van hoe bepaalde delen van de hersenen zijn verbonden aan morele
cognitie en in de steekproef van de artikelen zijn psychopaten opgenomen. De artikelen die zijn
gevonden zijn van De Souza et al.(2007), Harenski et al.(2010), Marsh et al.(2011), Osumi et
al.(2012), Pujol et al.(2011) en Raine en Yang(2006).
De tien artikelen, betrokken bij neurologische ontwikkeling van morele cognitie en hoe dit bij
psychopaten is gereguleerd, vormen de basis van dit literatuuronderzoek.
Resultaten
Overlap neurale terreinen morele cognitie en psychopathie
De ontwikkeling van morele cognitie verloopt via een aantal samenhangende gebieden
in de hersenen die met elkaar in verbinding staan (Moll et al., 2005). Door de activiteit van het
brein te meten met behulp van bijvoorbeeld functional magnetic resonance imaging (fMRI) is
precies vast te stellen welke delen reageren na het aanbieden van een stimulus met betrekking tot
morele cognitie. Via fMRI werd aangetoond dat er een consistente betrokkenheid in morele
cognitie is van de anterior prefrontale cortex, de medial frontale cortex, de superior temporale
sulcus, de anterior temporale lob en meerdere limbische structuren (Moll, 2001; 2003; 2005,
Greene et al., 2002; Harrison, 2012). Fumagalli (2012) stelt dat de anatomische structuren die
met morele cognitie te maken hebben de temporale, frontale en cingulaire cortex zijn. De
onderzoekers geven in een overzicht weer dat onderzoek met betrekking tot neurologische
ontwikkeling van moraliteit zich met name richt op de frontale en temporale lob en de amygdala.
De temporale lob is volgens Moll et al. (2002) standaard actief wanneer er stimuli met zowel
plezierige als onplezierige morele situaties worden aangeboden.
Greene et al. (2001) vonden dat bij het maken van beslissingen op zowel morele
persoonlijke dilemma’s (iemand uit een zinkende reddingsboot gooien om anderen te redden) als
morele onpersoonlijke dilemma’s (het houden van geld uit een gevonden portemonnee) de
prefrontale cortex een grote activiteit vertoonde. Doordat er een vaste betrokkenheid van
bepaalde hersengedeeltes is, vormt dat bij morele cognitie een mogelijkheid om vast te stellen
hoe de ontwikkeling van deze gebieden bij psychopaten is en of deze verschillen van nietpsychopaten. Fumagalli (2012) stelt dat afwijkingen in de frontale en de temporale lob het meest
voorkomen bij psychopaten. Laesies aan de prefrontale cortex in de eerste 16 maanden van het
leven leiden volgens Anderson et al. (1999) zowel tot levenslang psychopathisch gedrag als
afwijkingen in moreel redeneren, wat duidt dat de prefrontale cortex betrokken is in de
ontwikkeling van morele cognitie en psychopathie. Dit resultaat was echter niet waarneembaar
bij deelnemers die op volwassen leeftijd te maken kregen met laesies aan de prefrontale cortex
wat erop duidt dat morele cognitie zich ontwikkeld in de levensloop. De temporale lob is volgens
de onderzoekers (Fumagalli, 2012) verantwoordelijk voor de uitvoering van morele daden, zoals
beoordeling van gedrag en ontwikkeling van een zekere morele intuïtie. Dat dit vermogen is
aangetast bij psychopaten, concluderen Dolan et al. (2002) aan de hand van resultaten die stellen
dat de temporaal lob bij psychopaten 20 procent minder volume heeft dan bij niet-psychopaten.
Ook Soderstrom et al.(2000) concludeerde een verminderde bloedstroom naar enkele temporale
gyri bij psychopaten dan bij niet-psychopaten.
Beoordeling morele dilemma’s door psychopaten
Volgens Müller et al. (2003) gaan afwijkingen in het herkennen en reageren van emoties
door psychopaten samen met de ontwikkeling van moreel redeneren. De onderzoekers lieten 6
veroordeelde psychopaten, vastgesteld aan de hand van de Psychopathy Checklist-Revised (Hare,
2003), herhaaldelijk plaatjes beoordelen die een positieve lading (een romantisch stel) of een
negatieve lading (verminking) hadden. De psychopaten moesten bij het zien van de plaatjes
beoordelen welk gevoel ze kregen variërend van zeer onplezierig tot zeer plezierig. Aan de hand
van een fMRI konden de onderzoekers vervolgens zien hoe actief de hersenen van de deelnemers
waren. Zij stelden hierbij vast dat er in zowel de prefrontale als de temporale lob, beide gebieden
betrokken bij morele cognitie, een verminderde activiteit na het aanbieden van een stimuli met
positieve lading waar te nemen was bij psychopaten in vergelijking tot de controlegroep (n=6).
De psychopaten vertoonden wel een hogere activiteit dan de controlegroep in de prefrontale
cortex en de amygdala wanneer er een plaatje met negatieve lading werd aangeboden.
Een ander onderzoek dat de verschillen in activiteit van de frontale en temporale cortex
blootlegt tussen psychopaten en niet-psychopaten na het aanbieden van zowel morele als neutrale
stimuli is dat van Jochem (2011). De onderzoeker vergeleek met behulp van fMRI de activiteit
van de hersenen bij 12 psychopaten en niet-psychopaten nadat zij 56 verhalen te horen kregen
waar een conflict met morele of neutrale inhoud was opgenomen. Vervolgens moesten de
deelnemers een persoonlijke keuze maken tussen het uitvoeren van een morele of immorele daad
met betrekking tot het verhaal. Naast het feit dat psychopaten vaker dan niet-psychopaten kozen
voor een immorele daad als reactie op het verhaal vonden de onderzoekers dat wanneer er werd
gekozen voor een immorele beslissing dit leidde tot een hogere activiteit in de mediale frontale
gyrus en de superior temporale gyrus bij psychopaten in vergelijking met niet-psychopaten.
Ontwikkeling van morele cognitie bij psychopaten
Gordon, Baird & End (2004) stellen dat morele cognitie te maken heeft met het
inschatten en reageren op de emoties van een ander. Bij een twintigtal mannelijke studenten
werd een Psychopathy Personality Inventory (PPI) (Lilienfeld & Andrews, 1996) afgenomen.
Hierna kregen zij plaatjes te zien met daarop de gezichten die emotionele expressies (verdriet,
angst, boosheid en vreugde) uitdrukten. Vervolgens moesten zij op het knopje drukte dat
toebehoorde aan de emotionele expressie die op het beeldscherm verscheen. De onderzoekers
verwachtten dat deelnemers die hoog scoorden op de PPI meer moeite hadden de emoties te
herkennen, daarmee de link tussen wat goed en wat fout is niet goed konden leggen. Met behulp
van een fMRI concludeerden zij dat deelnemers die laag scoorden op de PPI en dus weinig
psychopathische aanleg vertoonden een hoger activiteitsniveau vertoonden in de inferieure
frontale, de mediale prefrontale cortex en de amygdala dan deelnemers die een hoge score op de
PPI hadden.
Pujol et al. (2011) duiden een afwijkende werking aan van het hersennetwerk
verantwoordelijk voor het maken van morele beoordelingen bij criminele psychopaten. Zij
stellen dat de regulatie van moreel gedrag met name afhankelijk is van frontale-temporale
hersensystemen die ook betrokken zijn bij het verwerken van emoties en doelgericht redeneren.
De onderzoekers lieten 22 psychopaten, geselecteerd uit 105 veroordeelde criminelen aan de
hand van de Psychopathy Checklist van Hare (2003) dezelfde taak uitvoeren als 22 willekeurige
geselecteerde niet-psychopaten. Bij beide groepen werd door middel van een fMRI de
hersenreactie op morele dilemma’s gemeten. Zowel de psychopaten als de niet-psychopaten
toonden een activatie van de mediale frontale cortex tijdens de stimulatie met een moreel
dilemma, maar bij psychopaten was dit significant minder. Ook werd er een verminderde
activiteit gevonden in de rechter en linker hippocampi nabij de kruising tussen de amygdala en
de hippocampus. De amygdala wordt standaard geactiveerd tijdens een confrontatie met morele
beslissingen (Moll, 2002).
Raine et al. (2000) vonden bij psychopathische mannen een vermindering van 11 procent
van het volume van de prefrontale cortex ten opzichte van niet-psychopatische mannen. Yang et
al. (2005) stelde echter wel dat er uitsluitend een verminderd volume van de prefrontale cortex
was bij psychopaten die waren gearresteerd voor hun criminele daden. In het maken van een
beoordeling of gedrag goed of fout is, wat kan worden gezien als ‘moral judgement’, speelt
volgens Heekeren et al. (2003) de prefrontale cortex een belangrijke rol. Onderzoek van
Harenski (2010) geeft aan dat de prefrontale cortex nauw betrokken is bij het niet kunnen maken
van een onderscheid tussen goed en fout. Tussen 16 psychopaten en 16 niet-psychopaten,
geselecteerd aan de hand van de Psychopathy Checklist van Hare (2003), werd met behulp een
fMRI scan activiteit in bepaalde delen van de cortex gemeten die betrokken zijn bij moreel
onderscheid en beoordeling tussen goed of fout. Zij moesten op een schaal van 1 tot 5
beoordelen in hoeverre een ernstige morele geweldpleging op een plaatje stond afgebeeld. Er
werden 25 plaatjes met morele situaties, 25 plaatjes met immorele situaties en 25 neutrale
plaatjes aangeboden. In de beoordeling stond 1 voor geen morele schending en 5 voor ernstige
morele schending. Bij de psychopaten werd een significant mindere activiteit gemeten dan bij
niet psychopaten in de prefrontale cortex en anterior temporale cortex.
Cognitief morele neurowetenschappen als voorspeller van psychopathie
De resultaten uit onderzoek naar de onderliggende basis van morele cognitie, zijn te
vergelijken met onderzoek dat probeert vast te leggen hoe bijvoorbeeld die amygdala is
ontwikkeld bij psychopaten. De amygdala is als onderdeel van de temporale kwabben nauw
betrokken bij het verwerken van morele emoties (Fumagalli et al., 2012). Blair (2007) constateert
dat disfunctie van de amygdala al vanaf jonge leeftijd een beschadiging van morele socialisatie
tot gevolg heeft. Hij stelt dat de amygdala de vormer is van ‘valente representatie’, het vermogen
om gedrag als goed of fout in te kunnen schatten, en dat disfunctie of beschadiging van de
amygdala gerelateerd is aan psychopathie. Dit is een conclusie die Osumi et al. (2012) aanvullen.
Zij concluderen dat ongevoeligheid van de amygdala als reactie op sociale stimuli, een
voorspeller is van het groter worden van het risico op het schenden van sociale normen. Bij 20
studenten die hoog scoorden op psychopathische aanleg volgens de Psychopathy ChecklistRevised (Hare, 2003) bepaalden de onderzoekers aan de hand van een fMRI hoe de deelnemers
reageerden op eerlijk en oneerlijk verdeeld aanbod van geld. Er werd een negatieve correlatie
gemeten tussen psychopathie en activiteit van de amygdala als reactie op oneerlijk aanbod
vergeleken met eerlijk aanbod. Glenn, Raine & Schug (2009) toonden in een soortgelijk
onderzoek via resultaten verkregen uit fMRI-onderzoek aan dat psychopaten een verminderde
activiteit in de amygdala hadden tijdens taken waarin morele beslissingen moesten worden
gemaakt. Dit betekent dat psychopaten in mindere mate reageerden op oneerlijk aanbod en
daarmee ook in mindere mate inzagen dat dit oneerlijke aanbod een vorm van fout gedrag was.
Marsh et al. (2011) vonden aan de hand van een fMRI bij 14 adolescenten met
psychopathische trekken een verminderde activiteit van de amygdala en de orbifrontale cortex
ten opzichte van 14 gezonden proefpersonen bij het beoordelen van legale en illegale acties. De
onderzoekers constateerden ook dat er een verminderde verbinding bij psychopaten was tussen
de amygdala en de orbifrontale cortex ten opzichte van de controlegroep wanneer zij legale
acties als positief moesten beoordelen en illegale acties als negatief. Dat resultaat geeft aan dat
morele cognitie niet uitsluitend wordt gereguleerd door één gebied in de hersenen, maar door
meerdere terreinen, zowel corticaal als subcorticaal, die ook met elkaar in verbinding staan
(Miller et al., 2010). Volgens Raine en Yang (2006) kunnen de prefrontale cortex en de
amygdala gezien worden als de motor achter de cognitieve herkenning dat een daad immoreel is
en zijn het juist deze gebieden die bij een psychopaat minder goed ontwikkeld zijn.
Resultatentabel
Neurologische ontwikkeling van morele cognitie in psychopaten
Studies
neurologische
ontwikkeling
van morele
cognitie in
psychopaten
Muller et al.,
2003
Steekproef
OnderzoeksKenmerken
Design en
Meetinstrument
Resultaten
(activiteit hersengebieden)
N= 6 ♂
Bestaande uit:
psychopaten.
Gem. leeftijd: 33
SD = 8,0
De deelnemers moesten
herhaaldelijk plaatjes
met een positieve of
negatieve lading
beoordelen in een schaal
van zeer plezierig tot
zeer onplezierig.
Experimenteel.
Gebruik van fMRI.
Hogere activiteit in prefrontale cortex
en amygdala na aanbieden van plaatjes
met negatieve lading bij psychopaten
dan bij controlegroep. Lagere activiteit
van prefrontale lob en temporale lob na
stimuli met positieve inhoud bij
psychopaten dan bij niet-psychopaten.
De deelnemers werden
56 verhalen verteld met
daarin een morele of een
neutrale inhoud. De
deelnemers moesten
vervolgens bij ieder
verhaal een persoonlijke
keuze maken voor een
morele of immorele daad
als reactie op het
verhaal.
Experimenteel.
Gebruik van fMRI.
Als de deelnemers kozen voor een
immorele beslissing als reactie op een
aangeboden verhaal dan leidde dit tot
een hogere activiteit in de mediale
frontale gyrus en de superior temporale
gyrus bij psychopaten in vergelijking
met niet-psychopaten.
Controlegroep
N= 6 ♂
Bestaande uit:
niet-psychopaten
Gemiddelde
leeftijd: 28
SD = 4,14
Jochem, 2012
N= 12 ♂
Bestaande uit:
veroordeelde
psychopaten.
Gem. leeftijd:
30, 8
SD = 8,56
Controlegroep:
N= 12 ♂
Bestaande uit:
veroordeelde
niet-psychopaten,
Gem. leeftijd:
28,8
SD = 3,88
Gordon,
Baird & End,
2004
N=20 ♂
Bestaande uit:
Psychopaten
Gem. leeftijd:
23,5
SD = 4,1
Bij de deelnemers werd
eerst een Psychopathy
Personality
Inventory(PPI)
afgenomen die bepaalde
in welke mate de
deelnemers
psychopathische trekken
vertoonden. Vervolgens
moesten zij emotionele
staten koppelen aan
emotionele
gezichtsuitdrukking te
zien op een beeldscherm
en werd met behulp van
een fMRI hun
hersenactiviteit gemeten.
Experimenteel
(fMRI),
gecombineerd met
vragenlijst(PPI)
Deelnemers die laag scoorden op de
PPI en dus weinig psychopathische
aanleg vertoonden een hoger
activiteitsniveau vertoonden in de
inferieure frontale, de mediale
prefrontale cortex en de amygdala dan
deelnemers die een hoge score op de
PPI hadden.
Pujol et al.,
2012
N= 22 ♂
Bestaande uit:
veroordeelde
psychopaten
Met behulp van fMRI
werd de hersenactiviteit
van de deelnemers
gemeten tijdens het
aanbieden van
verschillende stimuli die
morele dilemma’s
weergaven.
Experimenteel.
Gebruik van fMRI
Zowel de psychopaten als de nietpsychopaten toonden activiteit van de
mediale frontale cortex tijdens de
stimulatie met een moreel dilemma,
maar bij psychopaten was dit
significant minder. Ook werd er een
verminderde activiteit gevonden in de
rechter en linker hippocampi nabij de
kruising tussen de amygdala en de
hippocampus.
Controlegroep
Bestaande uit:
Niet-psychopaten
N= 22 ♂
Gemiddelde
leeftijd en SD
onebekend
Harenski,
Harenski,
&Shane,
2010.
N=16 ♂
Bestaande uit:
veroordeelde
psychopaten
Gemid. leeftijd:
33,3
Controlegroep:
N=16 ♂
Bestaand uit:
Niet-psychopaten
Gem. leeftijd:
34,8
SD onbekend
Osumi et al,
2012
N= 20 ♂
Gemid. leeftijd:
19,5
SD = 1,2
Controlegroep
N= 20 ♂
Bestaande uit:
Niet-psychopaten
Gemid. leeftijd:
19,5
SD = 1,2
Marsh et al.,
2011
N= 14 ♂
Bestaande uit:
jongeren met
veel
psychopathische
trekken
Gem. leeftijd:
14,4
SD = 1,9
Controlegroep
N= 14 ♂
Bestaande uit
jongeren met
weinig
psychopathische
trekken.
Gem. leefijd:
13,5
SD = 1,7
De deelnemers kregen
75 plaatjes te zien met
daarop gelijkmatig
verdeeld morele,
immorele en neutrale
situaties. Vervolgens
moesten zij beoordelen
in hoeverre een ernstige
morele geweldpleging
op het plaatje stond
afgebeeld. Tijdens het
experiment werd de
hersenactiviteit van de
proefpersonen gemeten
met behulp van een
fMRI.
Experimenteel.
Gebruik van fMRI.
Tijdens het beoordelen van de plaatjes
werd significant minder activiteit
gemeten dan bij niet psychopaten in de
prefrontale cortex en anterior temporale
cortex.
Via een fMRI werd
gemeten hoe de
deelnemers reageerden
op eerlijk en oneerlijk
verdeeld aanbod van
geld aan zichzelf en
anderen.
Experimenteel.
Gebruik van fMRI.
De onderzoekers constateerden minder
activiteit van de amygdala bij de
psychopaten dan bij de nietpsychopaten wanneer ze een stimuli
kregen aangeboden waarop anderen
oneerlijk werden beïnvloed.
De deelnemers kregen
64 woorden te zien die
ze moesten beoordelen
als goed of fout en als
legaal of illegaal. Met
behulp van een fMRI
werd de activiteit van de
hersenen gemeten.
Experimenteel.
Gebruik van fMRI.
De onderzoekers constateerden dat er
een verminderde verbinding bij
psychopaten was tussen de amygdala
en de orbifrontale cortex ten opzichte
van de controlegroep wanneer zij legale
acties als positief moesten beoordelen
en illegale acties als negatief.
Soderstrom
et al., 2000
N=21 (20 ♂,
1 ♀)
Bestaande uit:
Veroordeelde
misdadigers
Gem. leeftijd:
27
Met behulp van een
fMRI werd de
bloedtoevoer van de
psychopathische
deelnemers vergeleken
met de controlegroep.
Klinisch onderzoek.
Gebruik van fMRI.
Psychopaten vertonen een verminderde
bloedstroom naar enkele temporale gyri
dan niet-psychopaten.
Met behulp van een
fMRI werd gekeken of
de groep die wordt
aangeduid als
psychopaten een
verminderd
hersenvolume heeft in de
frontale en temporale
lob.
Klinisch onderzoek.
Gebruik van fMRI.
Bij psychopaten bestaat de temporale
lob gemiddeld uit 20 procent minder
volume dan bij niet-psychopaten. Bij
de frontale lob werden geen
significante resultaten gevonden.
Controlegroep
N=11 ( 8 ♂,
3 ♀)
Bestaande uit:
Nietveroordeelden.
Gem. leeftijd:
40
SD = onbekend
Dolan et al.,
2002
N =18 ♂
Bestaande uit:
veroordeelde
psychopaten
Gem. leeftijd:
30,4
SD = 7,0
Controlegroep:
N = 19 ♂
Bestaande uit:
niet-psychopaten
Gem. leeftijd:
30,5
SD = 6,83
Discussie
Uit de resultatensectie kan worden geconcludeerd dat er een significante overlap is tussen
corticale en subcorticale terreinen die verantwoordelijk zijn voor zowel morele cognitie als voor
psychopathische trekken. De ontwikkeling van morele cognitie in psychopaten geeft een overlap
weer van betrokkenheid van bepaalde hersendelen zoals de prefrontale cortex en de amygdala
Het gedrag dat typerend is voor psychopaten is volgens Raine en Yang (2006) te wijten aan
afwijkingen in bepaalde structuren die morele cognitie reguleren. Het blijkt uit het
literatuuronderzoek dat delen van de hersenen die actief zijn in morele dilemma’s, in mindere
mate worden geactiveerd bij psychopaten dan bij niet-psychopaten als ze in aanraking komen
met een morele stimulus (Gordon, Baird & End, 2004; Müller et al, 2003; Pujol et al., 2011).
Het is echter niet zo dat psychopaten helemaal niet in staat zijn om specifieke vormen
van morele cognitie te vertonen, zoals deze ‘normaal’ worden vertoond bij niet-psychopaten. Een
unieke karaktertrek van psychopaten is dat zij morele overtredingen maken, ondanks het feit dat
psychopaten wel gewoon in staat is om het incorrecte van die overtreding in te zien (Harenski et
al., 2010). Een psychopaat zal dus net zo als de niet-psychopaat inzien dat wanneer men een
handtas op straat vindt, het moreel ‘goed’ is deze terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. Dit
geeft echter een tegenstelling in aspecten van morele cognitie weer in onderzoek naar
neurologische ontwikkeling van morele cognitie bij psychopaten. Waar Harenski et al. (2010)
aan de hand van het voorbeeld met de handtas nog concluderen dat de psychopaat niet verschilt
ten opzichte van de niet-psychopaat in het handelen op dat specifieke morele dilemma, zegt
bijvoorbeeld onderzoek van Blair (1995, 1997) dat een psychopaat er meer moeite mee had dan
de niet-psychopaat om onderscheid te maken tussen morele overtredingen (iemand slaan) en
conventionele overtredingen (kleden als het andere geslacht). De tegenstelling geeft aan dat
morele cognitie is onder te verdelen in verschillende aspecten, waar ook verschillende corticale
en subcorticale terreinen aan verbonden zijn. De psychopaat vertoont aan de ene kant
beperkingen op bepaalde terreinen van morele cognitie. Aan de andere kant verschilt de
psychopaat echter niet op andere aspecten van morele cognitie van de niet-psychopaat. Daar zit
de eerste tekortkoming in dit literatuuronderzoek aan verbonden. Een cognitief construct als
morele cognitie is immers zeer breed. Het valt niet alleen terug te leiden naar het herkennen van
wat goed en wat fout is.
Daarnaast is er een verschil tussen succesvolle psychopaten en onsuccesvolle
psychopaten. Succesvolle psychopaten zijn in staat hun gedrag te controleren en geen gevaar te
vormen voor de samenleving, terwijl onsuccesvolle psychopaten dit niet kunnen en een gevaar
voor de samenleving vormen (Yang et al., 2010). De studie van Yang et al.(2010) naar de
neurologische verschillen tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten toont een
onderscheid tussen beide groepen psychopaten. Alleen bij onsuccesvolle psychopaten, degenen
die hun gedrag niet onder controle hebben, werd in vergelijking met niet-psychopaten een
significante vermindering van grijze massa in de amygdala en de prefrontale cortex gevonden.
Bij succesvolle psychopaten, die hun gedrag wel onder controle hebben, was dit in vergelijking
met niet-psychopaten niet het geval. Zoals uit de resultaten blijkt zijn de frontale cortex en de
amygdala nauw betrokken bij zowel morele cognitie als psychopathie. Dat toont aan dat morele
cognitie en psychopathisch gedrag ook afhangen van de mate van gedragscontrole die
psychopaten hebben. Ook stellen de resultaten uit het literatuuronderzoek dat er een zeker
onderscheid wordt gemaakt in soorten van psychopathie. Er wordt immers gesproken over
succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Dit onderscheid in soorten psychopathische trekken
kan weer zijn invloed kan hebben in welke neurologische ontwikkelingen van morele cognitie
kunnen leiden tot bepaalde soorten psychopathie. Cooke & Michie (2001) vonden bijvoorbeeld
dat er drie typen psychopaten waren: type 1 was arrogant en risicovol, type 2 met name affectief
en type 3 ten slotte illustreerde zich door instabiel en impulsief gedrag. Doordat schade aan de
prefrontale cortex kan leiden tot roekeloos, onverantwoordelijk, impulsief en regelbrekend
gedrag concluderen Yang et al. (2005) dat schade aan de prefrontale cortex daarmee alleen
invloed zou kunnen hebben op type 2 en type 3 psychopaten, maar niet voor psychopaten zoals
type 1. Deze stelling geeft weer dat beschadigingen aan terreinen die verantwoordelijk zijn voor
morele cognitie niet noodzakelijk ook psychopathisch gedrag ten gevolge hebben of van invloed
zijn op alle type psychopaten.
In verschillende onderzoeken wordt er ook onderscheid gemaakt tussen structurele
afwijkingen in het brein en de invloed die dat heeft op niet-succesvolle psychopaten, maar
ontbreekt er invloed op succesvolle psychopaten (Raine et al., 2004). Waar succesvolle
psychopaten er in slagen een leven te leiden zonder veroordeeld te worden of een gevaar voor de
samenleving te vormen, is dit bij niet-succesvolle psychopaten niet het geval. In het onderzoek
van Yang et. al (2010) wordt geconcludeerd dat er meer volume aanwezig was in de prefrontale
cortex bij succesvolle psychopaten dan bij niet- succesvolle psychopaten. Het feit dat de
prefrontale cortex betrokken is bij het maken van keuzes, het inschatten van wanneer iets
strafbaar is en het signaleren van gevaren in de omgeving, verklaart daarmee deels het feit dat
niet-succesvolle psychopaten er niet in slagen een veroordeling te voorkomen(Ishikawa et. al,
2001).
De onderzoeken beschreven in de resultatensectie wijzen op een structurele overlap
tussen neurologische ontwikkeling van morele cognitie en psychopathisch gedrag, maar deze
discussie onderstreept juist dat er kan worden geconcludeerd dat meer specifiekere hersendelen
die betrokken zijn bij morele cognitie een invloed hebben op een bepaalde vorm van
psychopathisch gedrag. De invloed is bidirectioneel: psychopathisch gedrag heeft invloed op
bepaalde neurologische ontwikkeling en neurologische ontwikkeling heeft invloed op
psychopathisch gedrag. Bijvoorbeeld heeft schade aan de prefrontale cortex aan de ene kant geen
invloed op psychopaten die structureel risicovol en arrogant gedrag vertonen (Yang et al., 2005)
en aan de andere kant vertonen alleen niet-succesvolle psychopaten een significante
vermindering van volume in de prefrontale cortex (Yang et al., 2005).
Een beperking van dit literatuuronderzoek is de grootte van de steekproeven in de
onderzoeken waar het literatuuronderzoek op is gebaseerd. Het aantal deelnemers is in het
grootste deel van de onderzoeken gering. Illustrerend is het onderzoek van Muller (2003) waar 6
psychopaten en 6 niet-psychopaten in deelnemen. De lage steekproefgrootte heeft tot gevolg dat
de power van deze onderzoeken erg laag is en de resultaten daarmee met minder zekerheid
kunnen worden geïnterpreteerd.
Om de specifieke invloed die neurologische ontwikkeling van morele cognitie heeft op
psychopathisch gedrag vast te stellen, is vervolgonderzoek wenselijk. Vervolgonderzoek dat zich
richt op bepaalde terreinen van morele cognitie. Daarmee kan in kaart worden gebracht welke
neurologische afwijkingen invloed hebben op bepaalde soorten morele cognitie en wat voor
psychopathisch gedrag dit dan tot gevolg kan hebben. Ook moet onderzoek zich specifieker
richten op bepaalden typen psychopathie en kijken naar structurele afwijkingen in hersendelen.
Door specifieke morele dilemma’s te gebruiken - denk aan de verloren handtas of het beoordelen
van conventionele overtredingen - en de activiteit hierop van bepaalde specifieke hersendelen
vervolgens te meten met behulp van fMRI. Zo kan men nauwkeurige conclusies trekken over bij
welke morele dilemma’s psychopaten wel of niet tekort schieten en welke neurologische terreinen
hier bij betrokken zijn.
Referenties
Anderson, S.W., Bechara, A., Damasio, H., Tranel, D., & Damasio, A.R. (1999). Impairment of
social and moral behavior related to early damage in human prefrontal cortex. Nature
Neuroscience, 2, 1032–7.
Bechara A., Tranel D., & Damasio H. (200) Characterization of the decision-making deficit of
patients with ventromedial prefrontal cortex lesions. Brain, 123, 2189–202.
Blair, R. J. R. (1995). A cognitive developmental approach to morality – investigating the
psychopath. Cognition, 57, 1–29.
Blair, R. J. R. (2007). The amygdala and ventromedial prefrontal cortex in morality and
psychopathy. Trends in Cognitive Sciences, 11, 387–392.
Casebeer, W. D. (2003). Moral cognition and its neural constituents, Nature Reviews
Neuroscience, 4(10), 840-846.
Cima, M., Tonnaer, F., & Hauser, M. D. (2010). Psychopaths know right from wrong but don't
care. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 5(1), 59-67.
Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a
hierarchical model. Psychological Assessment, 13, 171–188.
Dolan, M.C., Deakin, J.F.W., Roberts, N., & Anderson, I.M. (2002). Quantitative frontal and
temporal structural MRI studies in personality- disordered offenders and control subjects.
Psychiatry Research Neuroimaging, 116, 133–49.
Ekman, G. (1975). Unmasking The Face, Psychology, Prentice-Hall.
Eslinger, P. J., Grattan, L. M., Damasio, H., & Damasio, A. R. (1992). Developmental
consequences of childhood frontal lobe damage. Arch. Neurol. 49, 764–769.
Fumagalli, M., & Priori, A. (2012). Functional and clinical neuroanatomy of morality. Brain,
135, 2006-2021.
Fuster, J. M. The Prefrontal Cortex: Anatomy, Physiology and Neuropsychology of the Frontal
Lobe. Raven, New York, USA, 1997.
Glenn, A. L., Raine, A., & Laufer, W. S. (2011). Is it Wrong to Criminalize and Punish
Psychopaths?. Emotion Review, 3(3), 302-304.
Glenn, A. L., Raine, A., & Schug, R. A. (2009). The neural correlates of moral decision-making
in psychopathy. Molecular Psychiatry, 14, 5–6.
Goa. Y., & Raine, A. (2010). Successful and unsuccessful psychopaths: neuroanatomical
similarities and differences. Behavioural Sciences and the Law, 28, 194-210.
Gordon, H. L., Baird, A. A., & End, A. (2004). Functional differences among those high and low
on a trait measure of psychopathy. Biological Psychiatry, 56, 516–521.
Greene, J., & Haidt, J. (2002). How (and where) does moral judgment work?. Trends in
Cognitive Sciences, 6(12), 517-523.
Greene, J.D., Sommerville, R.B., Nystrom, L.E., Darley, J.M., & Cohen, J.D. (2001). An fMRI
investigation of emotional engagement in moral judgment. Science, 293, 2105–2108.
Harenski, C. L., Harenski, K. A., Shane, M. S., & Kiehl. K. A. (2012). Neural development of
mentalizing in moral judgment from adolescence to adulthood. Developmental cognitive
neuroscience, 2(1), 162-173.
Harenski, C. L., Harenski, K. A., & Shane, M. S. (2010). Aberrant Neural Processing of Moral
Violations in Criminal Psychopaths. Journal of Abnormal Psychology, 119, 863-874.
Harris, J. C. (2003). Social neuroscience, empathy, brain integration, and neurodevelopmental
disorders. Physiology and Behavior, 79(3), 525-531.
Harrison, D. L. (2012). Individual juror decision-making: The relationship between sociomoral
reflection levels and verdict choices. Dissertation Abstracts International: Section B: The
Sciences and Engineering, 73 (4-B), 2562.
Heekeren, H.R., Wartenburger, I, Schmidt, H., Schwintowski, H.P., & Villringer, A. (2003). An
fMRI study of simple ethical decision-making. Neuroreport, 14, 1215–9.
Jochem, Carmen (2012) Neural correlates of moral decision-making in psychopaths - An fMRI
study. Dissertation, Universität Regensburg
Knobe, J. (2005). Theory of mind and moral cognition: exploring the connections.
Trends in Cognitive Sciences, 9(8), 357-359.
Koenigs, M., Kreupke, M., Zeier, J., & Newman, J. P. (2012). Utilitarian moral judgment in
psychopathy. Social Cognitive and Affective Neuroscience,7(6), 708-714.
Koenigs, M., & Tranel, D. (2006). Pseudopsychopathy: A perspective from cognitive
neuroscience. In D. H. Zald, & S. L. Rauch (Eds.), The orbitofrontal cortex. New York:
Oxford University Press.
Maibom, H. L. (2005). Moral unreason: The case of psychopathy. Mind & Language, 20(2),
237-257.
Malatesti, L. (2009). Moral understanding in psychopaths. Synthesis Philosophica, 24(2), 337348.
Marsh, A. A., Finger, E. C., Fowler, K.A., & Blair, R. J. R. (2011). Reduced amygdala–
orbitofrontal connectivity during moral judgments in youths with disruptive behavior
disorders and psychopathic traits. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 7(8), 9179123.
Mercadillo, R. E., Diaz, J. L., & Barrioz, F. A. (2007). Neurobiologia de las emociones morales.
Salud Mental, 30(3), 1-11.
Moll, J., de Oliveira-Souza, R., Bramati, I. E., & Grafman, J. (2005). Functional networks in
emotional moral and nonmoral social judgments. Social Neuroscience: key readings, ?,
63-82.
Moll, J., de Oliveira- Souza, R., & Eslinger, P. J. ( 2001). Frontopolar and anterior temporal
cortex activation in a moral judgment task - Preliminary functional MRI results in normal
subjects. Arquivos de Neuro-Psiquiatria, 59(3b), 657-664.
Muller, J.L., Sommer, M., & Wagner, V. (2003). Abnormalities in emotion processing within
cortical and subcortical regions in criminal psychopaths: evidence from a functional
magnetic resonance imaging study using pictures with emotional content. Psychiatry
Research Neuroimaging, 54, 152–162.
Osumi, T., Nakao, T., Kasuya, Y., Shinoda, J., Yamada, J., & Ohira, H. (2012). Amygdala
dysfunction attenuates frustration-induced aggression in psychopathic individuals in a
non-criminal population. Journal of Affective Disorders, 142(1-3), 331-338.
Patrick, C.J. (Ed.), 2006. Handbook of Psychopathy. Guilford Press, New York.
Perez, P. R. (2012). The etiology of psychopathy: A neuropsychological perspective. Aggression
and Violent Behavior, 17(6), 519-522.
Phan, K. L., Wager, T., Taylor, S. F., & Liberzon, I. (2002). Functional neuroanatomy of
emotion: a meta-analysis of emotion activation studies in PET and fMRI. Neuroimage, 16,
331–348.
Pujol, J., Batalla, I., Contreras-Rodriquez, O., & Cardoner, N. (2012). Breakdown in the brain
network subserving moral judgment in criminal psychopathy. Social Cognitive and
Affective Neuroscience, 7(8), 917-923.
Raine, A., & Yang, Y. (2006). Neural foundations to moral reasoning and antisocial behavior.
Social Cognitive and Affective Neuroscience,1(3), 203-213.
Raine, A., Ishikawa, S.S., & Arce, E. (2004). Hippocampal structural asymmetry in
unsuccessful psychopaths. Biological Psychiatry, 55, 185–91.
Raine, A., Buchsbaum, M., & LaCasse, L. (1997). Brain abnormalities in murderers indicated by
positron emission tomography. Biological Psychiatry,42, 495–508.
Soderstrom, H., Tullberg, M., Wikkelsoe, C., Ekholm, S., & Forsman, A. (2000). Reduced
regional cerebral blood flow in non-psychotic violent offenders. Psychiatry Research:
Neuroimaging, 98, 29–41.
Yang, Y., & Raine, A. (2009). Prefrontal structural and functional brain imaging findings in
antisocial, violent, and psychopathic individuals: a meta-analysis. Psychiatry Research,
174, 81–8.
Yang, Y., Raine, A., Lencz, T., Bihrle, S., LaCasse, L., & Colletti, P. (2005). Volume reduction
in prefrontal gray matter in unsuccessful criminal psychopaths. Biological Psychiatry, 57,
1103–1108.
Download