WORD, 50 KB - Gemeente Leiden

advertisement
B&W.nr. 10.1037, d.d. 2-11-2010
B&W-Aanbiedingsformulier
Onderwerp
Beantwoording van de schriftelijke vragen van de raadsleden Bootsma,
Van Haaster en Van Meenen (D66) inzake bestuursovereenkomsten
inzake de RijnGouwelijn
BESLUITEN
Behoudens advies van de commissie
1. de beantwoording schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders van de
raadsleden Bootsma, Van Haaster en Van Meenen (D66) (ingekomen 9 augustus 2010) vast te
stellen;
2. dit besluit te zenden aan de vragenstellers en de overige leden van de gemeenteraad.
Samenvatting
De schriftelijke vragen van de raadsleden Bootsma, Van Haaster en Van Meenen (D66) inzake
bestuursovereenkomsten inzake de RijnGouwelijn worden door het college beantwoord.
Schriftelijke vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders van de raadaleden P.R.
BOOTSMA, J.T.A. VAN HAASTER en P.H. VAN MEENEN (D66) inzake bestuursovereenkomsten
inzake de RijnGouweLijn (ingekomen 9 augustus 2010)
De fractie van D66 heeft de bestuursovereenkomsten inzake de RijnGouwelijn (RGL), de juridische
basis van de huidige samenwerking in dit project, uitvoerig bestudeerd. Wij hebben geconstateerd dat
er diverse ontbindingsgronden zijn vastgelegd die eenzijdige of gezamenlijke opzegging van de
overeenkomsten mogelijk maken. Wij voelen ons hiermee bevestigd in onze opvatting dat de
juridische positie van de gemeente Leiden vis-à-vis de provincie Zuid-Holland solide is. Wij hechten
eraan onze bevindingen overeenkomstig artikel 45 van het Reglement van orde voor de
gemeenteraad aan uw college voor te leggen. Met inachtneming van het onderzoek dat momenteel
door de Commissie Hoogwaardig Openbaar Vervoer Leiden in uw opdracht en onder uw
verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd, verzoeken wij u de onderstaande vragen – al dan niet door
tussenkomst van de Commissie – in afwijking van de gebruikelijke termijn uiterlijk vier weken na
ommekomst van het onderzoeksrapport te beantwoorden, doch in elk geval voor aanvang van het
raadsdebat over dit rapport.
Beantwoording van Burgemeester en Wethouders (ingezonden 2 november 2010)
1.
In hoofdstuk 8 lid 1 van de Eerste Bestuursovereenkomst ten aanzien van de RGL-Oost,
getekend op 7 juli 2005, zijn drie ontbindende voorwaarden geformuleerd. De ondertekening
van de Tweede Bestuursovereenkomst ten aanzien van de RGL-Oost op 17 december 2008
maakt één van deze voorwaarden nietig maar laat de andere twee onverlet, zoals ook
bevestigd is in hoofdstuk 10 van de Tweede Bestuursovereenkomst. De ene resterende
voorwaarde treedt in als de provincie Zuid-Holland op 1 juli 2010 de volgende
overeenkomsten en (subsidie)beschikkingen niet tot stand heeft weten te brengen:
(a) met het Rijk over het beschikbaar komen van de toegezegde rijksbijdrage van ten minste
€ 140 miljoen ten behoeve van het ontwerp en de aanleg van de RGL-Oost,
de fasering van het beschikbaar komen van die bijdrage, de verantwoordelijkheid voor en
het gebruik van de spoorlijn Gouda-Alphen aan den Rijn, (de vergoeding te betalen voor)
het gebruik van de hoofdspoorweg tussen Leiden en Alphen aan den Rijn, het beheer en
onderhoud van de RGL-Oost en de beschikbaar te stellen middelen voor de exploitatie
van de RGL-Oost;
(b) met ProRail over de uitvoering van het ontwerp en de aanleg van de RGL-Oost voor zover
het het Trajectdeel Bestaand Spoor betreft, (de uitvoering van) beheer en onderhoud van
de RGL-Oost voor zover het de verantwoordelijkheid van ProRail betreft en de
capaciteitstoedeling en verkeersleiding ter zake van de RGL-Oost voor zover het de
verantwoordelijkheid van ProRail betreft; en
(c)
met de Nederlandse Spoorwegen over het gemeenschappelijk gebruik van de
hoofdspoorweg tussen Leiden en Alphen aan den Rijn. Is elk van deze overeenkomsten
bevattende een regeling voor alle opgesomde aspecten daadwerkelijk tot stand
gekomen? Zo ja, wanneer is dit geschied? Zo nee, deelt u de opvatting dat dit een grond
voor ontbinding is?
De beantwoording van deze vraag is in het rapport van de Commissie Staal uitvoerig beschreven in
zowel hoofdstuk 4.3 van het rapport als in bijlage 3 van het rapport. De conclusie van de Commissie is
dat partijen afstand hebben gedaan van de mogelijkheid om op grond van artikel 8.1 tot ontbinding
over te gaan. Wij verwijzen daar kortheidshalve naar (pag. 48 rapport). Het College neemt de
conclusies van de commissie op dit punt over.
2.
De andere resterende ontbindende voorwaarde treedt in als niet alle nodige vergunningen voor
1 juli 2010 onherroepelijk zijn geworden. Onder ‘vergunningen’ moet worden verstaan: ‘alle
besluiten, waaronder (herziening van) bestemmingsplannen, vrijstellingen, vergunningen,
ontheffingen en soortgelijke besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van het project’
(hoofdstuk 1 lid 1 onder p van de Eerste Bestuursovereenkomst). Zijn alle benodigde
vergunningen onherroepelijk geworden? Zo nee, deelt u de opvatting dat dit een grond voor
ontbinding is?
Het College verwijst hierbij kortheidshalve naar het antwoord onder 1. Ook van deze grond voor
ontbinding is volgens de Commissie afstand gedaan door beide partijen. Het College neemt de
conclusies van de Commissie op dit punt over.
3.
In elk geval het bestemmingsplan voor het tracé door Leiden is, ondanks de medewerking van
de gemeente Leiden, nog niet vastgesteld noch onherroepelijk geworden. Deelt u de opvatting
dat dit een grond voor ontbinding is? Zo nee, waarom niet?
Het College deelt deze opvatting niet. Ten eerste niet omdat zoals gezegd partijen volgens de
Commissie afstand hebben gedaan van de mogelijkheid om op grond van artikel 8.1. BO1 tot
ontbinding over te gaan. Het niet voor 1 juli 2010 onherroepelijk vaststellen van het bestemmingsplan
voor het tracé door Leiden is een daaronder begrepen mogelijkheid. Ten tweede is er een expliciete
regeling opgenomen voor de afhandeling van een geschil tussen Provincie ZH en Leiden voor het
geval niet tijdig een bestemmingsplan door het College wordt vastgesteld.
Wij verwijzen hierbij naar hoofdstuk 4.4. uit het rapport en naar voetnoot 7.
4.
In hoofdstuk 8 lid 2 van de Eerste Bestuursovereenkomst alsook hoofdstuk 10 van de Tweede
Bestuursovereenkomst is te lezen dat deze overeenkomsten kunnen worden gewijzigd of
opgezegd in geval van ‘onvoorziene omstandigheden’. Deelt u de opvatting dat een of meer van
de volgende recente ontwikkelingen zijn te kwalificeren als een onvoorziene omstandigheid die
ontbinding van de bestuursovereenkomsten rechtvaardigt:
(a) het afgenomen maatschappelijk draagvlak voor de RGL en de gewijzigde politieke
verhoudingen in Leiden sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010;
(b) de economische neergang, waardoor marktpartijen de aanschaf van de voertuigen en
exploitatie van de RGL niet aandurven en waardoor de risicodragende investeringen
onevenredig bij de publieke partners worden gelegd; en
(c)
de naar beneden bijgestelde vervoerswaarde en reizigersstroom van de RGL in relatie tot
de aanwezigheid van alternatieven voor hoogwaardig openbaar vervoer? Zo nee, waarom
niet?
Het College heeft dit vraagstuk in zijn drie facetten (A, B en C) voorgelegd aan de Commissie Staal.
Ten aanzien van A, wil het College nogmaals wijzen op het feit dat het College er voor heeft gekozen
om mee te werken aan het RGL concept, omdat het door mee te werken de condities waaronder de
inpassing in Leiden hiervan plaatsvindt voor Leiden in positieve zin kan beïnvloeden. De bestuurlijke
verantwoordelijkheid die het College voelt maakt dat het College dit ook de enige voor Leiden
begaanbare weg acht. Het College verwijst hierbij nogmaals naar zijn verklaring, inzake het advies
van de Commissie Staal.
Ten aanzien van B. verwijst het College naar hoofdstuk 2.2. en 4.7 (pag 30) van het advies van de
Commissie Staal.
Dit aspect ligt, althans voor zover het niet ziet op het planologische kader, duidelijk in de risicosfeer
van de Provincie ZH, nu zij verantwoordelijk is voor de exploitatie inclusief Materieel.
Ten aanzien van C. verwijst het College naar het feit dat de Provincie ZH, althans voor zover dit geen
betrekking heeft op het planologische kader, verantwoordelijk is voor de exploitatie.
In hoofdstuk 4.8 van het rapport geeft de Commissie aan dat de juridische kans van slagen om BO1
en BO2 te ontbinden op genoemde facetten A, B, en C niet zeer kansrijk is.
5.
In hoofdstuk 8 lid 3 van de Eerste Bestuursovereenkomst is overeengekomen dat, indien er bij
ontbinding van de overeenkomst nog financiële middelen voorhanden zijn, verevening zal
plaatsvinden waarbij voor wat betreft de door partijen ingebrachte gelden de restantsaldi zullen
worden verdeeld naar rato van ieders oorspronkelijke financiële inbreng. Welk bedrag zal bij
ontbinding van de bestuursovereenkomst volgens uw schatting aan de gemeente Leiden
worden gerestitueerd?
Het College acht het niet zinvol om deze vraag te beantwoorden, omdat zij gelet op de huidige feiten
en omstandigheden niet kiest voor een ontbinding van de overeenkomst.
6.
In hoofdstuk 10 van de Eerste Bestuursovereenkomst en in hoofdstuk 12 van de Tweede
Bestuursovereenkomst zijn provincie en gemeenten een geschillenregeling overeengekomen.
Partijen zullen een mediator inschakelen ter beslechting van het geschil en het geschil
eventueel, indien mediation niet tot een oplossing leidt, voorleggen aan de bevoegde rechter te
Den Haag. Deelt u de opvatting dat de provincie door instemming met deze bepaling in rechte
afstand heeft gedaan van haar publiekrechtelijke doorzettingsmacht, aangezien deze de
inroepbaarheid van de geschillenregeling onredelijk zou doorkruisen? Zo nee, waarom niet?
Het College deelt niet de mening dat de Provincie ZH door deze bepaling in rechte afstand heeft
gedaan van haar publiekrechtelijke doorzettingsmacht. De Provincie zal daarvan immers alleen
gebruik kunnen maken als Leiden de overeenkomsten BO1 en BO2 niet nakomt. Het College kiest
daarvoor echter niet.
Daarmee blijven de overeenkomsten in stand, en zal de geschillenregeling van toepassing zijn
eventuele op geschillen die zich voordoen bij de uitvoering van de verplichtingen onder de gesloten
bestuurlijke overeenkomsten. In het rapport van de Commissie Staal staat in hoofdstuk 4.4. en 4.5.
een en ander nader toegelicht.
7.
Deelt u de opvatting dat tegen elk besluit van het provinciebestuur dat afbreuk doet aan de
(planologische) autonomie van de gemeente Leiden via de geschillenregeling of anderszins
juridisch verweer gevoerd kan en zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het College neemt het advies van de Commissie Staal over, en zal op de daar geschetste wijze
meewerken aan de inpassing van het RijnGouwelijn concept over Leids grondgebied. Om die reden
doet het hier nu geen verdere uitspraken over juridisch verweer voeren of de geschillenregeling van
toepassing verklaren. Het College zal gedurende de realisatie van het project beoordelen of
omstandigheden hem noodzaken om juridisch verweer te voeren of de geschillenregeling van
toepassing te verklaren.
Overigens wijst het College nog op de toelichting van de Commissie over het juridisch verweer voeren
op pag. 26 derde alinea van het rapport.
8.
Ook voor de RGL-West bestaat een bestuursovereenkomst, getekend op 1 maart 2010, die op
uw instemming kon rekenen. Getwijfeld moet worden aan de haalbaarheid van het westelijk
tracé, nu de financiering nog altijd een tekort laat zien en de verbinding tot Noordwijk
onzeker is, zo blijkt uit de brief van 24 juni jl. van het dagelijks bestuur van Holland Rijnland aan
de regiogemeenten. Deelt u de opvatting dat de medewerking van de gemeente Leiden aan het
RGL-project onder deze onzekere omstandigheden, mede indachtig het reeds in 2005
raadsbreed gehuldigde motto ‘Geen Oost zonder West’, niet langer kan worden gevergd? Zo
nee, waarom niet?
Het College is hierover voortdurend in overleg met de Provincie ZH, en constateert op basis hiervan
dat er bij de Provincie geen twijfel bestaat over het realiseren van de RijnGouweLijn-West.
9.
Komt u op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de juridische positie van de gemeente
Leiden van dien aard is, dat de opzegging van de bestuursovereenkomsten volgens
hoofdstuk 10 van de Tweede Bestuursovereenkomst juncto hoofdstuk 8 van de Eerste
Bestuursovereenkomst geëigend is? Zo nee, waarom niet?
Het College deelt de geschetste opvatting niet dat de juridische positie van de gemeente Leiden op dit
moment van dien aard is dat opzegging van de bestuursovereenkomsten aan de orde is.
Het College verwijst hierbij naar haar standpunt zoals geformuleerd in het raadsvoorstel (zie bijlage).
Het College verwijst hierbij tevens naar hoofdstuk 6 van het rapport van de Commissie Staal waarin in
hoofdstuk 6.1. helder staat verwoord dat onder de huidige feiten en omstandigheden de juridische
positie van Leiden geen aanleiding geeft tot ontbinding van de overeenkomsten, zonder
schadeplichtig te worden.
Daarnaast is het zo dat opzegging niet automatisch de komst van de RijnGouwelijn zou tegenhouden.
Opzegging zou naast mogelijke schadeplichtigheid van Leiden betekenen dat zij ook de regie uit
handen geeft.
Het College wil juist door de regie zoveel mogelijk in eigen hand te nemen bij de voorbereiding van het
bestemmingsplan de regieruimte benutten om binnen het kader van de m.e.r. rapportage een aantal
tracé’s te vergelijken op basis van de huidige stand van zaken om zo in combinatie met de opstelling
van en toetsing aan een afwegingskader op de (binnen)stad te komen tot een goed afgewogen tracé,
waarbij het traject Hooigracht/Lange Gracht als voorkeurstracé wordt meegenomen in de MER.
De Raad heeft bij de besluitvorming over het hem voorgelegde bestemmingsplan een
inspanningsverplichting om op een behoorlijke wijze alle procedures te doorlopen, waaronder het
wegen van zienswijzen van belangenorganisaties en bezwaren /wensen van burgers alvorens
eigenstandig hierover een besluit te nemen.
Het College is ervan overtuigd dat op deze wijze het beste tracé voor de RijnGouwelijn over Leids
grondgebied kan worden bepaald, en de discussie met draagvlak kan worden gesloten.
Download