Gezondheidszorg voor migranten en etnische minderheden in Nederland: “State of the Art Report” David Ingleby European Research Centre on Migration and Ethnic Relations (ERCOMER) Universiteit Utrecht [email protected] In Nederland wordt op sommige gebieden meer aandacht besteed aan de gezondheid van allochtonen dan in andere Europese landen, maar het multicultureel beleid is sinds 2000 op z’n retour. Er bestaan bovendien nog steeds problemen betreffende de gezondheid van bepaalde groeperingen, en toegankelijkheid, gebruik en de kwaliteit van de geboden diensten. Deze kwesties zijn uitgebreid besproken, maar een concrete implementatie van de verkregen inzichten en de 'good practices' is tot nog toe achterwege gebleven. In dit rapport geven we een overzicht van de belangrijkste feiten op elk van de zes terreinen van het MIGHEALTHNET-project. 1. Achtergrondinformatie over migranten en minderheden in Nederland, het immigratie- en integratiebeleid e.d. Volgens de laatste cijfers (CBS, 2008), vormen eerstegeneratie migranten 9,9% van de totale Nederlandse bevolking. De tweede generatie is goed voor 9,7%; daarmee vertegenwoordigen ze met 19,6% bijna eenvijfde deel van de bevolking. Deze groepen zijn doorgaans jonger dan de 'inheemse' bevolking en ze zijn sterker vertegenwoordigd in de Randstad dan elders in het land. De eerste, grote groep arriveerde na de Tweede Wereldoorlog vanuit voormalig Nederlands Oost-Indië. De integratie van deze groep in de Nederlandse maatschappij werd niet als een probleem beschouwd, omdat velen van hen van Nederlandse afkomst waren of ten minste bekend waren met de Nederlandse taal en cultuur. Deze groep is inderdaad niet vertegenwoordigd in de officiële statistieken voor immigratie. Over hun gezondheid en ervaringen met de gezondheidszorg is daarom vrijwel niets bekend: we weten niet welke specifieke problemen zij ondervonden en het enige onderwerp waarover men momenteel, eventueel spreekt, is of er in bejaardenhuizen voldoende aandacht aan hun religieuze en diëtische behoeften wordt besteed. De integratie van de 12.500 Molukkers die in 1951 naar Nederland zijn gekomen is een ander verhaal, maar het ontbreekt hier aan tijd en ruimte om daarop in te gaan. Vanaf 1950 deelde Nederland mee in het Duitse 'economische wonder' – de snelle, economische groei die de vraag naar arbeidskrachten sterk deed toenemen. Tot 1970 werden gastarbeiders actief geworven: in eerste instantie in Zuid-Europese landen, zoals Italië, Spanje, Portugal, Joegoslavië en Griekenland, en in een later stadium in Turkije en Marokko. Hoewel de meeste Europese gastarbeiders weer terugkeerden naar hun thuisland, bleven de uit Turkije en Marokko afkomstige gastarbeiders in Nederland: ze verkregen het recht hun familieleden en huwelijkspartners naar Nederland over te halen. In januari 2008 woonden er 1 373.0001 allochtonen van Turkse afkomst in Nederland (2,3% van de totale bevolking), en 335.000 Marokkanen (2,0%) (CBS, 2008). De heftige debatten die sinds 2000 in Nederland over dit thema worden gevoerd concentreren zich hoofdzakelijk op twee groepen - met name op de Marokkanen, een groep van overwegend Moslims met een hoge werkloosheidspercentage, een slecht opleidingsniveau, en een doorgaans slechte beheersing van de Nederlandse taal. De media besteedt graag en veel aandacht aan delinquente Marokkaanse jongeren. Marokkanen en Turken wordt inderdaad vaak verweten 'niet te zijn geïntegreerd'. Wat men hierbij meestal vergeet is het feit, dat toen zij als 'gastarbeiders' hier aankwamen, integratie werd ontmoedigd: het overheidsbeleid ging er vanuit dat ze weer naar hun eigen land zouden terugkeren en het duurde lang voordat men besefte dat ze dat niet deden en hier bleven. De toegenomen islamofobie als gevolg van ‘9/11’ heeft de discriminatie tegen deze groepen sindsdien aangewakkerd. De fysieke en psychische gezondheid van deze groepen wordt ondermijnd door sociale armoede en discriminatie, daarbij vormt de sociale en culturele afstand tussen hen en de overwegend witte gezondheidszorg een belemmering voor effectieve dienstverlening. De andere twee, grote autochtone groepen zijn afkomstig uit Suriname (336.000 ofwel 2,0% van de totale bevolking) en Aruba en de Nederlandse Antillen (132.000 ofwel 0,8%). Suriname werd in 1970 onafhankelijk van Nederland en dit bracht een stroom immigranten op gang. Aruba en de Nederlandse Antillen zijn nog steeds officieel deel van Nederland, waardoor immigratie niet wordt gecontroleerd; de overwegend armoedige toestanden op deze eilanden zijn zichtbaar in het lage opleidingsniveau en de hoge werkeloosheid. De beide groepen hebben een achterstand op onderwijs- en economisch gebied, hoewel - en dit is ook het geval voor de Turkse en Marokkaanse groepen - er een aanzienlijke heterogeniteit binnen deze groep bestaat. Deze achterstanden gaan gepaard met een verhoogd risico op slechte gezondheid, maar dankzij hun historische band met Nederland ondervinden deze groepen toch minder problemen bij het gebruikmaken van de algemeen toegankelijke zorgverlening dan personen van Turkse of Marokkaanse afkomst. Hierboven hebben we de vier belangrijkste groepen allochtonen in Nederland beschreven, maar er zijn ook nog 590.000 allochtonen van niet westerse afkomst (3,6%), evenals 1.450.000 allochtonen van westerse afkomst (8,8%). Tussen 1995 en 2001 kwamen circa 250.000 asielzoekers naar Nederland: het beleid voor toelating van niet westerse werkmigranten werd met ingang van 1970 bijzonder restrictief, waardoor het merendeel van deze 3,6% 'andere', niet westerse immigranten op voornoemde manier het land binnen zullen zijn gekomen. Na 2002 werd de asielpolitiek in Nederland restrictiever; in 2007 vroegen minder dan 10.000 mensen asiel aan. In het verleden maakten beleidsmakers een routinematig onderscheid tussen 'westerse' en 'niet-westerse' immigranten om zo het welvaartsniveau van het land van herkomst (Japan en Indonesië werden hiertoe als westers land beschouwd), en daarmee samenhangend het onderwijs- en beroepsniveau van de immigranten aan te geven. De toepasbaarheid van dit onderscheid neemt echter snel af. Met de uitbreiding van de EU naar 27 landen kwamen er veel 'westerse' migranten naar Nederland in de vorm van laag opgeleide arbeiders vanuit het voormalig communistische Oostblok. Tegelijkertijd ontwikkelen 'niet westerse' landen, zoals 1 Alle cijfers zijn afgerond op duizend. 2 India, zich in snel tempo en exporteren hoog opgeleide professionals, zoals artsen en computerprogrammeurs. Door deze recente ontwikkelingen in het migratiepatroon, zijn aannames waarop veel van het denken aangaande de gezondheid van migranten is gebaseerd niet langer geldig. Deze manier van denken kwam tot stand in een periode waarin het merendeel van de allochtonen nog tot de vier belangrijkste groepen behoorde. Gedurende deze periode was het mogelijk om een aanpak voor multiculturele gezondheidszorg te ontwikkelen op basis van specifieke kennis over de vier groepen: de enige vreemde talen waar men regelmatig mee te maken kreeg waren Turks en Arabisch (of Berbers). Tegenwoordig wonen er in de Randstad echter ongeveer 175 nationaliteiten die tientallen verschillende talen spreken. Deze ontwikkeling wordt wereldwijd waargenomen en dit maakt nieuwe aanpakmethodes voor 'culturele competentie' in de gezondheidszorg noodzakelijk. Vandaag de dag is de vaardigheid om met respect naar iemand te luisteren (indien nodig met behulp van een tolk) veel belangrijker dan het beschikken over bepaalde kennis en feiten over landen en hun culturen. Hierna volgt een gedetailleerde toelichting over de specifieke gezondheidskwesties waar asielzoekers en vluchtelingen mee te maken hebben, maar één groep dient in het bijzonder te worden vermeld: de 'zonder papieren' of 'illegale migranten'. Deze migranten worden vaak 'illegalen' genoemd, maar daarbij wordt over het hoofd gezien dat het feit, dat men in Nederland verblijft zonder adequate documenten op zichzelf geen 'misdaad' is. Hoewel het moeilijk is een schatting van de omvang van deze groep te maken, gaan we er vanuit dat ze ongeveer tussen de 0,5% en 1% van de bevolking uitmaken (Huber et al., 2007). Voor deze groep is het bijzonder moeilijk om gebruik te maken van de gezondheidszorg, hetgeen we hierna zullen bespreken. Ondanks het beleid en de houding ten opzichte van allochtonen in Nederland en in weerwil van de recent opgetreden verharding, is Nederland niet zo intolerant jegens andere groepen als de uitspraken van sommige politici ons doen geloven. Nederland hanteert sinds de oliecrisis van 1973, evenals alle andere Noord-Europese landen, een bijzonder restrictief en selectief beleid voor werkmigranten. Het merendeel van deze migranten die in de laatste decennia naar Nederland kwamen waren asielzoekers en volgmigranten. In 1983 nam de Nederlandse regering een expliciet multicultureel beleid voor tolerantie en diversiteit aan; en ondanks het feit dat het beleid sindsdien aanzienlijk strenger is geworden (met name de druk op immigranten om de Nederlandse taal te leren, zich aan de Nederlandse normen aan te passen, en de regels voor familiehereniging), staat het land nog altijd op de 4e plaats van de 28 EUlanden als het gaat om het opnamebeleid voor migranten (Integration Index, 2007). Alleen Zweden, Portugal en België scoren op dit punt hoger. In 2003 scoorde Nederland op het gebied van openbare houding en weerstand tegen de multiculturele maatschappij nog onder het EU-15-gemiddelde, maar er was tussen 1997 en 2003 toch aanzienlijke vooruitgang op dit gebied geboekt (Coenders et al., 2005). Samenvattend kunnen we stellen dat de situatie in de jaren 1980 en 1990 in Nederland wordt gekenmerkt door een buitengewoon welwillend beleid en houding naar migranten, maar dat het klimaat in de afgelopen tien jaar is verslechterd. We zullen zien dat deze situatie zich ook in het beleid voor de gezondheidszorg weerspiegelt. 2. Gezondheid van migranten en minderheden In het algemeen weten we weinig over de gezondheid van allochtonen. Dat komt omdat deze groep bijzonder heterogeen is: de verschillen tussen allochtonen zelf zijn waarschijnlijk groter dan de verschillen tussen allochtonen en autochtonen. 3 Het screenen van de gezondheid van allochtonen is altijd een complexe aangelegenheid geweest (zie ook: Ingleby et al., 2005), maar de in Nederland verzamelde gegevens zijn completer dan die in de meeste omringende landen. Er wordt routinematig, op nationaal niveau gegevens verzameld over de gezondheid van de belangrijkste etnische patiëntgroepen en over de manier waarop zij gebruik maken van de gezondheidszorg. Echter, de etnische afkomst wordt door veel zorgverleners niet vermeld. Onderdeel van het Actieplan voor 20012004, vormde de registratie van deze informatie binnen de psychische gezondheidszorg, maar dit systeem wordt niet meer toegepast. Veel van de beschikbare informatie wordt verkregen uit bevolkingsonderzoeken, waarbij de ondervraagde persoon informatie over diens gezondheid geeft. Dergelijke onderzoeken geven doorgaans een vergelijkend beeld tussen de vier belangrijkste allochtone groepen en autochtonen. Uit de Tweede Nationale Enquête (Devillé et al., 2006) bleek dat allochtonen – in het bijzonder de Turkse en Marokkaanse groepen – hun gezondheid een beduidend lagere score toekenden dan de personen van Nederlandse herkomst. Dit resultaat werd door andere studies bevestigd, maar hierbij mogen we niet vergeten dat de interculturele geldigheid van dergelijke scores niet is aangetoond. Meer concrete metingen op verschillend gebied geven een beeld van de ziektes waarop de belangrijkste groepen allochtonen hoger scoren: Hart- en vaatziektes komen vaker voor bij Turken in Amsterdam (Dijkstra et al., 2003), terwijl aandoeningen aan de kransslagaders overheersen bij Turkse en Surinaamse mensen (Verweij et al., 2004). Perinatale sterfte is hoger binnen de vier belangrijkste allochtone groepen (Garssen & Van der Meulen, 2004). Moedersterfte is ook hoger: in de periode van 1999-2002, betrof 30% van dergelijke gevallen een allochtone vrouw (Schutte et al., 2005). Overlijden door diabetes komt vaker voor bij mensen van Surinaamse afkomst (Garssen & Van der Meulen, 2007). Depressie komt vaker voor bij oudere Turkse of Marokkaanse personen, in het bijzonder bij Turkse vrouwen (Van der Wurff et al., 2004; Spijker et al., 2004). Schizofrenie wordt vaker als diagnose gesteld voor mannen uit Marokko, de Nederlandse Antillen en Suriname, maar de mate waarin dit voorkomt lijkt niet hoger te liggen dan die bij mannen van Turkse afkomst. De statistieken voor de tweede generatie zijn gewoonlijk hoger dan die voor de eerste generatie. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de metingen in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en in Denemarken (overzicht van Ingleby, 2008). Het komt echter ook voor dat de gezondheid van allochtonen op bepaalde gebieden beter is dan die van autochtonen: overlijden als gevolg van kanker komt minder vaak voor bij Turkse, Marokkaanse en Surinaamse vrouwen (Garssen & van der Meulen, 2007). Dezelfde auteurs rapporteren eveneens dat het overlijdenspercentage onder Marokkaanse mannen boven de 45 lager is dan bij de andere groepen. Asielzoekers en vluchtelingen Talrijke studies hebben aangetoond dat de psychische en fysieke gezondheidsproblemen van asielzoekers en vluchtelingen ernstiger zijn dan die van de 'gewone' bevolking. Tijdens een recent onderzoek (Gerritsen et al., 2005) werden 410 asielzoekers en vluchtelingen uit 4 Afghanistan, Iran en Somalië (op dat moment de grootste groepen) onderzocht en het bleek dat de gezondheid, zoals deze door de ondervraagden werd gerapporteerd, slechter was dan die van de autochtone bevolking en de belangrijkste allochtone groepen. Er was sprake van een verhoogd niveau van psychosociale klachten, zoals symptomen van posttraumatische stressstoornissen, angststoornissen en depressie. Alle klachten kwamen vaker voor bij de asielzoekers dan bij de vluchtelingen. Men ging er routinematig van uit dat psychische gezondheidsproblemen bij asielzoekers veroorzaakt werden door traumatische ervaringen voorafgaand aan de vlucht. Maar vanuit verschillende delen van de wereld wordt in toenemende mate het bewijs geleverd dat de omstandigheden waaronder men wordt opgevangen ook een grote risicofactor is. In Nederland toonden Laban et al. (2004) aan, dat de psychische gezondheid van asielzoekers afneemt naarmate het verblijf langer duurt als gevolg van acute stressfactoren, zoals de leefomstandigheden, het niet kunnen werken, veelvuldig verhuizen en een gebrek aan onafhankelijkheid. Migranten zonder papieren Omdat het moeilijk is deze groep te bereiken, beschikken we alleen over informatie over de gezondheidsstatus van deze groep die tijdens behandelingen werd verzameld. Van Oort et al. (2001) stelde vast dat de gezondheidsproblemen van niet geregistreerde migranten vergelijkbaar zijn met die van andere migranten. De auteurs vonden vrijwel geen indicaties die erop kunnen duiden dat moeilijke toegang tot gezondheidszorg voor niet geregistreerde migranten een reden is om pas op een laat tijdstip, wanneer de gezondheidsproblemen acuut en moeilijker behandelbaar zijn, hulp in te roepen. 3. Het gezondheidszorgsysteem en het recht van migranten en minderheden op gezondheidszorg Laten we voorop stellen dat de Nederlandse dienstverlening in de gezondheidszorg en de sociale zorg van een hoog niveau is. De huisarts speelt een centrale rol in de Nederlandse gezondheidszorg, omdat hij/zij als referentiepunt fungeert en toegang tot andere onderdelen binnen het systeem geeft. De meeste medische zorgverleners zijn echter particuliere nonprofit organisaties die centraal worden gereguleerd. Het systeem voor de psychische gezondheidszorg is in sterke mate beïnvloed door het Amerikaanse model van 'community care’. Recht op zorg Vóór 2006, dienden alleen mensen met een hoger inkomen (ongeveer 30% van de bevolking) zich particulier tegen ziektekosten te verzekeren, de rest was verzekerd via het ziekenfonds. In het nieuwe systeem zijn alle Nederlandse ingezetenen en niet-ingezetenen die inkomstenbelasting betalen, verplicht een particuliere ziektekostenverzekering af te sluiten. De lagere inkomens worden met een belastingmaatregel geholpen de verzekeringspremie te betalen. Een klein deel van de bevolking (1-2%) blijft echter onverzekerd, en mensen zonder sofinummer kunnen geen verzekering afsluiten. Echter, met uitzondering van de niet geregistreerde migranten (zie hieronder), zijn er maar weinig allochtonen die door de huidige maatregelen van de gezondheidszorg zijn buitengesloten. Het recht van asielzoekers op zorg is anders geregeld. Hier worden de kosten voor gezondheidszorg vergoed op basis van een overeenkomst tussen het Centraal Orgaan voor Asielzoekers (COA), dat verantwoordelijk is voor de accommodatie voor asielzoekers, en de 5 verzekeringsmaatschappij VGZ. Deze maatregel voorziet in standaardvergoedingen voor basiszorg, maar tandheelkundige zorg is beperkt. Asielzoekers die in een centrum zijn ondergebracht, hebben zelf geen directe toegang tot de gezondheidszorg: ze moeten eerst hun klachten kenbaar maken aan een verpleegkundige van de dienst Medische Opvang Asielzoekers (MOA), die vervolgens beslist of hij/zij de asielzoeker naar een huisarts doorverwijst. Deze verpleegkundigen zijn echter alleen bereikbaar tijdens kantooruren. In 2002 en 2006 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geoordeeld dat deze zorg voldoende toegankelijk en van voldoende kwaliteit is, maar asielzoekers hebben geklaagd, dat hun klachten niet serieus werden genomen en er te laat aandacht aan werd besteed (met soms een fatale afloop). In 2009 zal dit systeem worden vervangen: asielzoekers kunnen dan zelf direct contact met huisartsen opnemen. Niet geregistreerde migranten hebben geen recht op gebruikmaking van openbare diensten, met uitzondering van juridische bijstand, onderwijs (voor kinderen tussen 5 en 16), 'medische noodzakelijke' gezondheidszorg en preventieve gezondheidszorg in het kader van de bescherming van de volksgezondheid. In alle andere gevallen, dienen zij zelf de kosten voor medische zorg te betalen. In de praktijk komt dit er echter op neer, dat sommige doktoren en ziekenhuizen bereid zijn hen gratis te behandelen, behandelingen die onder bepaalde omstandigheden uit een speciaal overheidsfonds kunnen worden vergoed. Binnen de stichting Pharos is een nationaal kenniscentrum 'Lampion' in het leven geroepen voor het geven van advies aan medische zorgverleners die niet geregistreerde migranten helpen. In april 2008 heeft het parlement enkele voorstellen goedgekeurd die medische zorg voor deze groep beter beschikbaar maakt (inclusief volledige vergoeding van de kosten gerelateerd aan zwangerschap en bevalling). De nieuwe wet treedt per 1 januari 2009 in werking. 4. Toegankelijkheid van de gezondheidszorg Nederland was een van de eerste Europese landen dat een beleid invoerde om de gezondheidszorg toegankelijker te maken voor migranten. Al vroeg in de jaren '70 waren artsen bezorgd over de marginale positie van gastarbeiders en het feit dat zij nauwelijks toegang tot de gezondheidszorg hadden (Geuns, 1986). In 1972 richtte het Ministerie voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne het Overlegorgaan Medische Verzorging Buitenlandse Werknemers op, dat aanbevelingen deed om tolken in te huren en voorlichting over gezondheid te geven. Hoewel de focus voornamelijk lag op de fysieke problemen, voortvloeiend uit het harde en gevaarlijke werk dat deze migranten verrichten, werd er ook aandacht besteed aan de psychische gezondheidsrisico's. Veel patiënten rapporteerden fysieke klachten waarvoor bij onderzoek geen duidelijke oorzaak te vinden was: hun klachten werden beschouwd als 'psychosomatisch', een indicatie voor onderliggende psychische problemen. In de jaren 1980 kwam de belangrijkste focus dan ook te liggen op verbetering van de gezondheidszorg op het gebied van de psychische gezondheid van allochtonen. De eerste nationale conferentie rondom dit thema werd in 1983 georganiseerd, een congres dat nog altijd jaarlijks plaatsvindt. Om de gezondheidszorg toegankelijker te maken werden de volgende stappen ondernomen: In eerste instantie werden tolken in de gezondheidszorg ingezet. In 1977 werden zes vertaal- en tolkencentra opgericht: de diensten werden in 1983 gratis. De Wet op Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) uit 1995, verplichtte zorgverleners in een taal te communiceren die de cliënt begrijpt. Meestal wordt via de telefoon getolkt, in plaats van face-to-face. Er zijn slechts enkele andere Europese 6 landen die universele, gratis professionele tolkfaciliteiten aanbieden – het is vreemd maar waar, maar er zijn nog steeds veel zorgverleners die een beroep doen op informele tolken, zoals familieleden, en dat ondanks de welbekende nadelen die dit met zich meebrengt. Sinds 1998 bestaat er een programma van 'etnische zorgvoorlichters'. Deze speciaal opgeleide voorlichters voorzien allochtonen binnen hun eigen etnische groep van informatie over gezondheidszorg in hun eigen taal. Het programma staat onder leiding van het Nederlands Gezondheidsinstituut NIGZ en wordt aangestuurd door de gemeentelijke GGD's. In 1996 werd het onderdeel 'etnische gezondheid consultants' aan het programma toegevoegd, naar het voorbeeld van de initiatieven in (bijvoorbeeld) België en Spanje. Voorham (2003) en Joosten-van Zwanenburg et al. (2004) maken melding van evaluaties waaruit blijkt dat dergelijke 'peer-based' interventies in de basiszorg tot positieve resultaten leiden. Gebruikmaking van zorg Cijfers over gebruikmaking of 'consumeren' van zorg zijn moeilijk interpreteerbaar: als deze laag zijn, kan dit duiden op obstakels die de toegang belemmeren of op een klein aantal problemen. Foets et al. (2005) meldde namelijk dat de vier grootste groepen allochtonen vaker naar de huisarts gaan dan autochtonen. Echter, Kunst et al. (2006) beweren dat deze verschillen volledig toe zijn te schrijven aan verschillen in leeftijd, socio-economische status en gezondheidsstatus. De gegevens over gebruikmaking van andere zorgverlenende instellingen (bijvoorbeeld ziekenhuisopnames) laten ook geen duidelijk patroon zien. Het niet gebruikmaken van psychologische gezondheidszorg was een tijdlang reden tot zorg, maar vandaag de dag maken allochtonen veel meer gebruik van poliklinische zorg dan twintig jaar geleden. Volgens Kunst et al. (op. cit.) doen allochtonen vier keer zo vaak een beroep op deze diensten dan de autochtone bevolking. Kamperman et al. (2007) toonde aan dat de mate van acculturatie voor een deel de bereidheid verklaart waarmee allochtonen van deze diensten gebruik maken. Een belangrijke zorg blijft echter het feit dat – evenals in het Verenigde Koninkrijk - bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in de intramurale psychiatrische zorg en vaker voorwerp zijn van een verplichte opname (zie ook: Ingleby, 2008). De problemen van deze groepen zijn bij een eerste contact acuut te noemen en het lijkt dat er op een te laat tijdstip om hulp wordt gevraagd, wat zou duiden op toegankelijkheidsproblemen. Eenzelfde situatie werd vastgesteld bij jeugdzorg, waar men weinig gebruik lijkt te maken van vrijwillige, laagdrempelige diensten om ouders en kinderen te helpen, terwijl 59% van de jongeren in jeugdinstellingen van allochtone afkomst is (SRJV, 1997). Asielzoekers De mate waarin asielzoekers een beroep doen op de zorg lijkt identiek te zijn aan de mate waarin de algemene bevolking dit doet (Oort et al., 2003). Dit is strijdig met het hiervoor vermelde, wat een indicatie is voor een slechtere gezondheidsstatus van deze groep. Gerritsen et al. stelde vast dat met name Somalische asielzoekers minder gauw een beroep doen op gangbare gezondheidszorg. Oudere migranten Migranten zijn gemiddeld jonger dan de algehele populatie – maar veel van de migranten die enkele decennia geleden in ons land arriveerden als gastarbeiders vallen nu ook in de 7 categorie 'ouderen'. Een hogere leeftijd brengt talrijke gezondheidsproblemen met zich mee, evenals een toegenomen behoefte aan sociale zorg thuis of in verpleegtehuizen. Schellingerhout (2004) onderzocht de gezondheidsbehoeftes, de gebruikmaking van de diensten en de toegankelijkheidsbelemmering bij mensen van 55 jaar en ouder binnen de vier belangrijkste allochtone groepen. De waargenomen gezondheid binnen deze groepen (in het bijzonder bij de vrouwen) was slechter dan gemiddeld: hetgeen vaak hand in hand gaat met een laag inkomen, een laag opleidingsniveau en een beneden niveau huisvesting. Zevenenvijftig procent van de Marokkanen, 46% van de Turken en 25% van de Surinamers kampte met ernstige gezondheidsproblemen. Onder de Antilianen, de Molukkers en de autochtonen lag dit percentage veel lager: 12%, 11% en 15%. Vooral chronische, lichamelijke klachten en depressies kwamen veelvuldig voor. De toegang tot de gezondheidszorg wordt verder bemoeilijkt door onvoldoende kennis van de Nederlandse taal. Daar waar het voor oudere mensen van etnische minderheden even waarschijnlijk is als voor anderen dat zij hun huisarts raadplegen voor gezondheidsproblemen, bleef gebruikmaking van de psychische gezondheidszorg ver achter. We hebben weinig inzicht in de kwaliteit en de doeltreffendheid van de zorg die zij krijgen, maar taalproblemen en verschillen in overtuiging over gezondheid ondermijnen mogelijk de relatie tussen dokter en patiënt. Voor wat betreft sociale zorg maken alle groepen, met uitzondering van de Surinamers, veel meer gebruik van mantelzorg dan de autochtone Nederlander. Daar waar slechts 10% van de zelfstandige wonende autochtonen boven de 55 gebruik maakt van mantelzorg, bedroeg dit percentage bij Marokkanen 50%, 30% bij Turken, 17% voor de Surinamers, 17% bij Molukkers en 10% bij Antilianen. De groep die gebruik maakt van mantelzorg maakte vaak minder gebruik van thuiszorg – maar het blijft onduidelijk wat in dezen oorzaak en gevolg is. Het aanvragen van thuiszorg werd ervaren als zijnde moeilijk, duur en niet passend in de cultuur. Sommige zorgontvangers klaagden ook over discriminatie. Met uitzondering van de Surinamers, maken allochtonen bijzonder weinig gebruik van verzorgingstehuizen. Culturele verschillen en de hogere mate waarin mantelzorg door kinderen en familie wordt geboden zijn hiervan mogelijk de oorzaak. De grootste groep oudere migranten die we momenteel terugvinden in bejaardenhuizen zijn de migranten uit Nederlands Oost-Indië (zoals hiervoor al gemeld), maar deze groep geldt niet als een etnische minderheid. De grootste uitdaging voor zorgverleners in bejaardenhuizen is het respecteren van de diverse diëtische, religieuze en sociale behoeften van allochtone bewoners. 5. Kwaliteit van de zorg: 'good practices' die ontwikkeld zijn om de zorg op de behoeften van migranten en minderheden af te stemmen Vanaf het einde van de jaren '70, is er een kleine, maar vastberaden 'harde kern' van zorgverleners - sommige van migranten afkomst – die voortdurend lobbyt voor het vergaren van meer kennis over de gezondheid van allochtonen en het ontwikkelen van ‘good practices’ binnen de gezondheidszorgverlening. Ze baseerden hun activiteiten gedeeltelijk op voorbeelden uit Amerika en Engeland, zoals het werk van Arthur Kleinman uit Harvard of dat van de Britse psychiaters Roland Littlewood en Suman Fernando. Zoals de namen al aangeven, lag de focus vooral op de psychische gezondheidszorg. In 1991 werd de term ‘interculturalisatie' verzonnen als beschrijving van hun activiteiten, een benaming die is blijven hangen (is echter nooit gangbaar geworden in andere landen). 8 Men moet echter niet denken dat bij de Nederlandse aanpak uitsluitend de nadruk op cultuur lag. Ook op het gebied van onderwijs kwam men met verklaringen voor de problemen van migranten, zoals de sociale omstandigheden en hun (veronderstelde) cultuur. Aan beide factoren werd aandacht besteed. Wat wel kenmerkend voor de Nederlandse aanpak is, is het leggen van veel nadruk op etniciteit – de gedachte dat allochtonen in meer of mindere mate kunnen worden geclassificeerd in homogene groepen op basis van hun herkomst. Deze denkwijze is ook kenmerkend voor de discussie over psychische gezondheidszorg in het Verenigd Koninkrijk. De regering had in de jaren '70 dan wel de verantwoordelijkheid op zich genomen om tolkendiensten en voorlichting op het gebied van gezondheid te verzorgen, maar liet na om een structureel beleid voor de manier van dienstverlening binnen de gezondheidszorg op te stellen; deze kwestie werd overgelaten aan 'het veld'. De genomen maatregelen waren slechts tijdelijke: tussen 1986-1991 subsidieerde de regering een groot project dat de ambulante gezondheidszorg voor migranten in de Randstad moest verbeteren. De geldkraan werd echter aan het einde van deze periode dichtgedraaid. De enige uitzondering op deze 'doe-het-zelf' aanpak is de zorg voor vluchtelingen en asielzoekers. In 1993 riep de regering een aparte organisatie in het leven, Pharos, die verantwoordelijk is voor de gezondheid van deze groepen. Dit door de staat gefinancierde instituut voor onderzoek, onderwijs en gezondheid slaagde erin het zorgniveau voor deze groepen in Nederland aanmerkelijk te verhogen en hiermee de inspanningen voor de 'interculturalisatie' van de zorg voor de andere groepen een stimulans te geven (Watters et al., 2003; Ingleby, 2003; Grotenhuis, 2003). Maar er bleef een kloof bestaan tussen de zorgverlening aan asielzoekers en vluchtelingen aan de ene kant, en de 'gewone' allochtoon aan de andere kant. De kloof werd in 2000 verkleind toen de voorzieningen voor deze groepen werd geïntegreerd in de algemene gezondheidszorg. Op onderzoeksgebied werden ook enkele maatregelen genomen: tussen 1997 – 2006 ontving een onderzoeksprogramma met de naam ‘Cultuur en Gezondheid’ een budget van bijna € 2.500.000 van het centrale orgaan voor medisch onderzoek Zon-Mw. Maar het moet desalniettemin gezegd worden, dat de regering zich terughoudend heeft getoond om 'interculturalisatie' in de beleidsdoelstellingen op te nemen. Tijdens de 80-er en 90-er jaren waren de meeste initiatieven om de algemene gezondheidszorg 'cultureel vaardiger' te maken overwegend lokaal en van tijdelijke aard, meestal opgezet door toegewijde individuen en groepen. Dit gebrek aan centraal beleid kan voor een deel worden verklaard door de structuur van de Nederlandse gezondheidszorg en die van andere openbare instellingen. Een van de consequenties van de 'verzuiling' was dat de Nederlandse politiek bestond uit het maken van afspraken tussen de elite van de belangrijkste gemeenschappen, waarbij alle betrokkenen zich beroepen op een hoge mate van autonomie ("soeverein in je eigen kring"). Met name de gezondheidszorg was op een denominatieve grondslag georganiseerd. Er was de Duitse bezetting van 1940-1945 voor nodig om dit systeem in voldoende mate te verzwakken en een gecentraliseerde ziekenfondsverzekering op te kunnen zetten. Ook vandaag de dag beschikken organisaties die onder de centrale overheid actief zijn over een aanzienlijke mate van autonomie. Dit betekent voor de gezondheidszorg dat regionale 9 en/of gemeentelijke autoriteiten, verzekeringsmaatschappijen, zorgverleners, brancheorganisaties (bijv. psychische zorg), patiëntenbelangenverenigingen en professionele groepen invloed op het beleid kunnen uitoefenen (Exter et al., 2004, p. 18). Dit is in sterk contrast met de situatie in het Verenigd Koninkrijk, waar het beleid voor de gezondheidszorg in Engeland en Wales door de Department of Health 'top-down' is georganiseerd. Het nadeel van deze decentrale aanpak voor beleidvorming is dat het bijzonder moeilijk is om radicale vernieuwingen in de gezondheidszorg door te voeren. En dus, ondanks alle veelbelovende, hiervoor genoemde interventies, en ondanks het feit dat de maatregelen om allochtonen te helpen gedurende ten minste twee decennia allemaal 'politiek correct' waren, er geen structureel beleid is ingevoerd om de algehele gezondheidszorg te veranderen en ervoor te zorgen dat de zorgverlening beter op de behoeftes van allochtonen aansluit. Maar in 2000 was er wel sprake van een belangrijke doorbraak naar aanleiding van de publicatie van twee bijzonder kritische rapporten (RVZ, 2000a en 2000b), waarin werd gesteld dat deze losse, onsamenhangende maatregelen niet doeltreffend bleken te zijn. Het Ministerie van Volksgezondheid kondigde in reactie hierop aan een projectgroep te zullen samenstellen die een strategie voor de 'interculturalisatie' van de gezondheidszorg zou opstellen. Er werd een vierjarig actieplan voor interculturele psychische gezondheidszorg gelanceerd (2001-2004), dat onder leiding zou staan van het GGZ-NL. Tegelijkertijd werd een Intercultureel Centrum voor Psychische Gezondheidsexpertise (Mikado) opgericht dat een financieringsgarantie tot 2007 kreeg. Hiermee leek het dat 25 jaar campagnevoeren zijn vruchten had afgeworpen. Maar er verschenen algauw donkere wolken aan de horizon. De verkiezingen van mei 2002 resulteerden in een rechtse regering met een krachtig populistisch element; de media en de publieke opinie toonden zich steeds vijandiger naar allochtonen. Tegelijkertijd werd er krachtig in de gezondheidszorg en de sociale zorg gesneden; de regering keurde een neoliberaal programma goed dat de 'marktwerking' moest stimuleren. Men was dan ook niet verbaasd toen de nieuwe minister van Gezondheidszorg aankondigde dat de regering geen rol voor zichzelf zag weggelegd in het proces van interculturalisatie (Hoogervorst, 2003). Als zorgverleners de zorg aan migranten wilden verbeteren, dan waren zij vrij om dat op eigen initiatief te doen – en hiervoor uit eigen zak te betalen. De grootste verantwoordelijkheid werd echter op de schouders van de allochtoon zelf gelegd: ze moeten leren beter voor zichzelf te zorgen en de bestaande diensten op een efficiëntere manier gebruiken. De inspanningen om de zorgverlening voor allochtonen te verbeteren zijn sinds 2003 grotendeels gestagneerd. De in 2001 samengestelde projectgroep diende een jaar later haar ontslag in: in 2007 zag Mikado zich verplicht zelffinancierend te worden. In de afgelopen vijf jaar zijn dienstverleners hun prioriteiten meer en meer gaan verleggen, terwijl de individuele zorgverleners doorgaan met te doen wat ze kunnen. Na de laatste verkiezingen in 2007, zijn er voorzichtige tekenen van een hernieuwde interesse voor de gezondheid van migranten, maar er lijkt slechts een kleine groep politici bereid zich aan deze kwestie de vingers te branden. Dit beeld is in sterk contrast met de ontwikkelingen sinds 2000 in de rest van Europa. De regeringen van het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Zweden, Portugal, Spanje, Ierland en Duitsland hebben allemaal uitgebreide beleidsmaatregelen geïmplementeerd ter verbetering van de gezondheidszorg voor migranten. 10 Tegen een dergelijke achtergrond is het dan ook geen verrassing dat er nieuwe, 'categorische' dienstverleners opstaan die uitsluitend voor migranten cateren. De invoering van de marktwerking in de gezondheidszorg biedt verzekeraars de mogelijkheid om speciale zorgvormen voor specifieke groepen in te kopen. Binnen de psychische zorg worden allochtonen in toenemende mate doorverwezen naar nieuwe 'interculturele' dienstverleners. In theorie zou dit de bestaande instellingen moeten stimuleren om hun zorg aan allochtonen te verbeteren, maar men vreest algemeen dat dit eerder een tegenovergesteld effect zal hebben. Een dergelijke ontwikkeling kan leiden tot een vorm van apartheid in de gezondheidszorg die direct in tegenspraak is met de doelstelling van de regering voor verdergaande integratie. De Nederlandse regering had zich al vóór de goedkeuring van een multicultureel beleid in 1983 principieel uitgesproken tegen het aanbieden van aparte diensten aan allochtonen. 6. Expertise centra, algemene rapporten & beleidsdocumenten, tijdschriften, trainingsprogramma's, e-mail groepen, netwerken e.d Zoals we hebben kunnen vaststellen, biedt Nederland voor wat betreft de gezondheidszorg aan allochtonen een divers beeld. Vanaf 1970 bestaat er een sterke beweging vanuit de professionals die heeft geresulteerd in veel vruchtbaar overleg, onderzoek en innovatie. Maar de bijdrage van de centrale regering was allesbehalve structureel en in de periode 2002-2006 zelfs ronduit negatief, terwijl de allochtone groepen zelf niet in staat waren het systeem te beïnvloeden. Kortom: we kunnen de Nederlandse innovaties niet als top-down noch als bottom-up beschouwen, maar meer als 'middle-down'. Ondanks de toename van de negatieve houding naar migranten en het gebrek aan structureel overheidsbeleid voor de gezondheidszorg voor migranten, zijn er ook een aantal gebieden te noemen waar de inspanningen voor verandering wel vruchten afwerpen. Het onderzoeksniveau naar de gezondheid van migranten is bijzonder hoog in Nederland, dit in weerwil van het feit dat er nog altijd slechts beperkt aandacht wordt besteed aan culturele diversiteit in het hoger onderwijs en beroepsonderwijs. Er bestaat een aantal centra die gespecialiseerd zijn in migrantenkwesties (Mikado, Pharos, FORUM, etc,), en ZonMw (Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie) die recentelijk drie belangrijke onderzoeken naar etniciteit en gezondheid heeft uitgevoerd. Referenties Coenders, M., Lubbers, M. & Scheepers, P. (2005) Majorities’ attitudes towards minorities in European Union Member States: Results from the Standard Eurobarometers 1997-20002003. Vienna: EUMC. http://infoportal.fra.europa.eu/InfoPortal/publicationsFrontEndAccess.do?id=8756 Devillé W, Uiters E, Westert G, Groenewegen P. (2006) Perceived health and consultation of GPs among ethnic minorities compared to the general population in the Netherlands. In: Morbidity, performance and quality in primary care. Dutch General Practice on Stage. Ed. Gert P Westert, Lea Jabaaij, François G Oxford: Radcliffe Publishing Ltd, 2006;: 85-96. Dijkstra S, Berghout A, Sauerwein HP. (2003) Prevalence of diabetes mellitus and cardiovascular disease among immigrants form Turkey and Morocco and the indigenous Dutch population. Ned Tijdschr Geneeskd, 147(43): 2146-2147. 11 Exter A, Hermans H, Dosljak M, Busse R. (2004) Health care systems in transition: Netherlands. Copenhagen, WHO Regional Office for Europe on behalf of the European Observatory on Health Systems and Policies. Foets M, Lucht F van der, Droomers M (2005) Allochtonen en zorggebruik. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o3790n21020.html Garssen J, Meulen A van der (2004) Ontwikkelingen rond de perinatale sterfte. CBS Bevolkingstrends, 2004; 52(3): 15-31. Garssen J, Meulen A van der. (2007) Overlijdensrisico’s naar herkomstgroep: daling en afnemende verschillen. Heerlen/Voorburg: Bevolkingstrends. Gerritsen AAM, Van der Ploeg, HM, Devillé W, Lamkaddem W (2005) ‘Gevlucht – Gezond?’ Een onderzoek naar de gezondheid van, en het zorggebruik door asielzoekers en vluchtelingen in Nederland. Utrecht: NIVEL. Geuns HA (1986) Health care and Turkish and Moroccan immigrants. In Colledge M, Van Geuns HA, Svensson, PG (eds.), Migration and Health: Towards an Understanding of the Health Care Needs of Ethnic Minorities. Proceedings of a Consultative Group on Ethnic Minorities (The Hague, Netherlands, November 28-30, 1983). World Health Organization, Copenhagen (Denmark). Regional Office for Europe. Ingleby, D. (2003). Kennisontwikkeling. In R. Grotenhuis (ed.), Van pionieren tot verankeren: Tien jaar gezondheidszorg voor vluchtelingen, 47-75. Utrecht: Pharos. Ingleby, D., Chimienti, M., Ormond, M. & de Freitas, C. (2005). The role of health in integration. In M.L. Fonseca and J. Malheiros (eds.), Social integration and mobility: education, housing and health. IMISCOE Cluster B5 State of the art report, Estudos para o Planeamento Regional e Urbano nº 67, Lisbon: Centro de Estudos Geográficos, p. 88-119. http://www.ercomer.eu/downloads/ingIV.doc. Ingleby D. (2006) Getting multicultural health care off the ground: Britain and the Netherlands compared. International Journal of Mental Health and Social Care, 2, 4-15. Ingleby D. (2008) New perspectives on migration, ethnicity and schizophrenia. Willy Brandt Series of Working Papers in International Migration and Ethnic Relations 4/07, IMER/MIM, Malmö University, Sweden. Integration Index (2007) The Migrant Integration Policy Index (MIPEX). Brussels: British Council. http://www.integrationindex.eu/ Justitie (2003) Tolken en vertalers: Aanbevelingen voor een kwalitatief goed en financieel beheersbaar stelsel. Rapport van het Interdepartementaal beleidsonderzoek tolken en vertalers. Den Haag: Ministerie van Justitie. Joosten-van Zwanenburg, E. et al. (2004) Het project Bruggen Bouwen (The Bridge Project). Rotterdam, Municipal Health Service. 12 Oort M. van, Kulu-Glasgow I, Weide M, Bakker D (2001) Gezondheidsklachten van illegalen Een landelijk onderzoek onder huisartsen en Spoedeisende Hulpafdelingen. Utrecht: Nivel. Kamperman AM, Komproe IH, de Jong JTVM (2007) Migrant Mental Health: A Model for Indicators of Mental Health and Health Care Consumption. Health Psychology 26, No. 1, 96– 104. Kunst AE, Varenik N, Polder JJ, Meerding WJ. (2006) Sociale verschillen in kosten van ziekten. RIVM-rapport nr 270751017. Rotterdam/Voorburg/Heerlen/Bilthoven: Erasmus MCMGZ/CBS/RIVM. Schutte JM, Boer K de, Briët JW, Pel M, Santema JG, Schuitemaker NWE, et al. (2005) Moedersterfte in Nederland: het topje van de ijsberg. NTOG, 118(mei): 89-91. Spijker J, Wurff FB van der, Poort EC, Smits CH, Verhoeff AP, Beekman AT. (2004) Depression in first generation labour migrants in Western Europe: the utility of the Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D). Int J Geriatr Psychiatry, 19(6): 538-44. SRJV (1997) Rapportage Jeugdhulpverlening 1996; Landelijk voorzieningen. Utrecht: Stichting Registratie Jeugd Voorzieningen. Verweij G, Bruin A de, Ree J de, Kardaun J. (2004) Ziekenhuisopnamen naar herkomstgroepering en diagnose, 1995-2001. Bevolkingstrends (CBS), 2004; (3e kwartaal): 97-121. Voorham AJJ (2003) Gezondheidsbevordering voor-en-door de doelgroep (Peer-led health promotion). Rotterdam, GGD,. Wurff FB van der, Beekman AT, Dijkshoorn H, Spijker JA, Smits CH, Stek ML, et al. (2004) Prevalence and risk-factors for depression in elderly Turkish and Moroccan immigrants in the Netherlands. J Affect Disord, 83 (1): 33-41. 13